Gebruiker:Chescargot/Schaakbrein

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Schaakbrein in actie.

Het schaakbrein (engels: chess mind) verwijst naar de capaciteit van menselijke hersenen eigenschappen als geheugen, analytische vermogen, ruimtelijk inzicht en ervaring te combineren om iemand goed te doen schaken. Hoewel talent voor het schaakspel zeker helpt bij de ontwikkeling van het schaakbrein, is het niet onontbeerlijk om een sterke schaker te worden. Hiervoor is vooral toewijding, toespitste training en een stimulerende omgeving van belang.

Uitzonderlijke schaakprestaties zoals succesvolsimultaanschaken en blindschaken, en ontspoorde schakers met Morphy en Fischer als beroemdste voorbeelden, hebben tot een publiek beeld geleid van een schaakbrein dat geassocieerd wordt met een aan krankzinnigheid grenzende genialiteit. Ook heeft de schaker met een schaakbrein vaak een stoffige en nerdy imago, hoewel daarin mede door de popularisering van het schaakspel met snellere tijdscontroles, bewuste zelfmarketing van de spelers en het almaar jonger worden van topspelers, duidelijk verbetering is.

Schaken is de toetssteen van het intellect.

Johann Wolfgang von Goethe

De complexiteit dat ermee gepaard gaat, maakt het schaakspel de "Drosophila van de cognitieve wetenschap", en daarmee een dankbaar onderwerp van studie in cognitieve psychologie in het bijzonder: schaken kent meetmethodes, zoals de elo-rating, op basis waarvan vrij nauwkeurig bevindingen gedaan kunnen worden die exemplarisch en verhelderend blijken te zijn in de analyse van andere competitieve disciplines.[1]

Wie schaakt, moet mat verwachten.

Hein Donner

De publieke imago van een schaakbrein ten spijt, hebben zijn bijzondere eigenschappen nagenoeg geen directe transferwaarde naar andere domeinen. Het schaakpraktijk heeft wel, doch indirect positieve effect op andere aspecten van het leven: het houdt het brein actief en daarmee langer gezond. Hiermee draagt het schaken tot hoge leeftijd bij aan het welzijn en gezondheid van de mens. Schaken wordt daarom ook wel een metafoor voor het leven genoemd.[2]

Het brein[bewerken | brontekst bewerken]

Het schaakspel is slechts een van de vele kunstjes die het brein kan uitvoeren. Maar het is een complex spel dat de inzet van diverse faculteiten stimuleert. De stimulering van het brein door het schaakspel blijkt de gezondheid en welzijn van de mens te stimuleren. Voor een beter begrip van hoe het schaakbrein werkt, eerst een beeld van het brein in het algemeen.

Het brein is als het ware een stukje hardware dat dezelfde kenmerken heeft ongeacht ras of geslacht, en is in die zin vergelijkbaar met andere organen zoals het hart, de longen, het lever, en de nieren. Het is daarom een hardnekkig misverstand dat hersenen van mannen en vrouwen van elkaar afwijken.[3] Onder normale omstandigheden toont het brein pas enige (fysieke) vervormingen als het langdurig en intensief onderworpen wordt aan bepaalde routines en gedragingen.[4]

Hersenen (het brein) zijn dan ook plastisch, zowel letterlijk als figuurlijk:

  • Vloeibare intelligentie, ookwel vloeiend redeneren genoemd, betreft het vermogen tot abstract logisch redeneren, flexibel denken en probleem oplossen. Uitgekristalliseerde intelligentie betreft de hoeveelheid in het leven verzamelde kennis, vaardigheden en ervaring.[5]
  • het brein kan zich door oefening verder ontwikkelen, ongeacht de leeftijd. Na het zestigste levensjaar ondergaat de brein echter een ingrijpende ontwikkeling. Het gaat zichzelf spontaan reorganiseren. Het oudere brein kan daardoor bepaalde taken beter uitvoeren dan het jongere.  De hersenen schakelen over naar een manier waarop ze sneller en makkelijker omgaan met bestaande kennis. Tegelijk wordt het moeilijker om nieuwe informatie te verwerken.[6]
  • Met het ouder worden wordt geheugen minder, de denksnelheid trager en het vermogen tot plannen en overzicht houden neemt af. De slijtage valt echter mee en sommige andere hersenfuncties worden juist beter. Zo zijn 50-plussers bijvoorbeeld stressbestendiger. Door opgedane kennis en ervaring kunnen ze lastige situaties beter beoordelen en beter besluiten nemen. Hersendelen kunnen last van slijtage krijgen, maar functies kunnen worden overgenomen door andere hersengedeelten. Ook groeien er nog cellen bij, vooral als ouderen lichamelijk actief zijn.[7]

Het brein is van invloed op eigenschappen en vaardigheden van mensen, op zowel hun motoriek, zintuiglijke waarneming, denken en emoties. Het brein bepaalt het gedrag. Maar het gedrag beïnvloedt ook de ontwikkeling van het brein. Dit betekent dat door gedrag en oefeningen de kwaliteit van het brein verbeterd kan worden.[8]

Schaakexpertise is meer gebaseerd op training dan op intelligentie. Het is grotendeels op kennis van patronen (chuncks) gebaseerd, dat uitsluitend met veel training te verkrijgen is. Dat geheugen is domeinspecifiek (het schaakdomein), en heeft geen transferwaarde naar andere gebieden. Zo kan een schaker misschien openingsvarianten onthouden, maar kan hij niet zomaar een lange boodschappenlijst onthouden.

Het schaakdenken gaat via een paar specifieke functies van het brein. Zo is er het geheugen, waarvoor meer of minder aanleg bestaat. Er is talent/begaafdheid/aanleg, dat domeinspecifiek is.[9]

Intelligentie[bewerken | brontekst bewerken]

Intelligentie kan gedefinieerd worden als algemeen cognitief prestatievermogen. Intelligentie is een multidimensionaal verzamelbegrip voor verschillende vaardigheden (spraak, getallen, ruimte etc.), die qua vermogen met elkander correleren, samengevat als de algemene intelligentiefactor g.

Hogere intelligentie vertaalt zich in betere informatieverwerking: snel, veel, goed. Intelligentie is als het ware ‘hardware’ in het brein en kan door doelgerichte training een sterke relatie met talent ontwikkelen. Door breinactivering ontstaat neurale efficiëntie, dat wil zeggen dat de ‘bedrading’ zich beter ontwikkelt en beter werkt.

Hoe intelligenter de persoon hoe efficiënter (minder hersenarbeid) problemen opgelost worden. De beste prestaties op het schaakbord worden geleverd door mensen die veel expertise koppelen aan hoge intelligentie. Zowel door expertise (patroonherkenning, vuistregels en vaardigheden toepassen) en intelligentie is er sprake van efficiëntere neurale activiteit.[9]

De mens heeft een vloeibare intelligentie, wat het vermogen is tot abstract logisch redeneren, flexibel denken en probleemoplossen. Naarmate men ouder wordt verminderd de vloeibare intelligentie, maar wordt het gecompenseerd door uitgekristalliseerde intelligentie, welke gebaseerd is op kennis, vaardigheden en ervaring die in de loop van de tijd verzameld zijn.[5]

Impact van leeftijd[bewerken | brontekst bewerken]

De wijze waarop hersenen veranderen geschiedt door ervaring en oefening. Deze plasticiteit blijft levenslang in zekere mate behouden, hoewel met de leeftijd minder makkelijk en minder nieuwe dingen geleerd kunnen worden.[5]

Met het ouder worden wordt geheugen minder, de denksnelheid trager en het vermogen tot plannen en overzicht houden neemt af. De slijtage valt echter mee en sommige andere hersenfuncties worden juist beter. Hersendelen kunnen last van slijtage krijgen, maar functies kunnen worden overgenomen door andere hersengedeelten. Ook groeien er nog cellen bij, vooral als ouderen lichamelijk actief zijn.[7]

Bij het ouder worden kan het brein verder ontwikkelen door hersengymnastiek. Het brein maakt na het zestigste levensjaar een ingrijpende ontwikkeling door: het gaat zichzelf spontaan reorganiseren, waardoor het bepaalde taken beter uitvoeren dan voorheen. De hersenen schakelen over naar een manier waarop ze sneller en makkelijker omgaan met bestaande kennis. Tegelijk wordt het moeilijker om nieuwe informatie te verwerken. Een brein moet wel actief gehouden worden wil men dat hersencellen niet afsterven.[6]

Gender[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds het begin van 21e eeuw wordt door de neurowetenschap algemeen aangenomen dat de seksen met een uniseks-brein geboren worden. De lange tijd vermeende seksuele bimorfie van het brein blijkt het gevolg van onder andere publicatiebiases.[10] Het brein is dus een soort hardware. Het kan echter in de loop van de tijd door langdurige gedragspatronen van particuliere aard enigszins vervormen. Met name neuronen en verbindingen daartussen kunnen variaties in ontwikkeling tonen. Dit, tezamen met eerder genoemde plasticiteit van het brein, vormt het uitgangspunt voor het idee dat het schaakbrein letterlijk 'gemaakt' kan worden.[4]

Maakbaarheid[bewerken | brontekst bewerken]

Door factoren als sociaal-culturele patronen, zouden mannen in de loop van de tijd een dikkere hersenkorst ontwikkeld hebben die het ruimtelijke inzicht en oriëntatiegevoel zouden bevorderen, terwijl bij vrouwen delen van de hersenen meer gespecialiseerd zijn geraakt in linguïstieke taken.

Dergelijke 'vervormingen' en daaruit volgende voorsprong die de ene sekse op de andere zou kunnen hebben betreffende zekere eigenschappen, blijken door langdurige training en routines tot kleine structurele aanpassingen in het brein te kunnen leiden. Zo is gebleken dat intensieve schaaktraining ertoe leidt dat chunking wordt uitgevoerd in het deel van de hersenen waar normalitair telefoonnummers opgeslagen.[4]

Factoren die tot schaakexpertise leiden[bewerken | brontekst bewerken]

Een goede schaker heeft een groot concentratievermogen, een goed voorstellingsvermogen en de vaardigheid om snel de kern van een stelling of probleem te bevatten.[11]

Door het op juiste wijze cultiveren van intelligentie, creativiteit en genialiteit kan uit elk willekeurig schaaktalent/brein/intellect een schaakexpert ontstaan.[12][13] Dit is echter geen vanzelfsprekendheid omdat diverse factoren van fysieke, cognitieve, sociale en emotionele aard het niveau van expertise dat bereikt kan worden beïnvloeden.[14] De volgende factoren worden in de literatuur genoemd:

  • Talent. Hoewel aspecten als talent en een goed geheugen zeker bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van een schaakspeler, zijn deze niet onontbeerlijk.
  • Intelligentie. Er is een zekere relatie tussen IQ en het potentiële niveau van de schaker, die zich volgens Levitt laat beschrijven als elo ~ IQ x 10 + 1000.[15] Deze relatie is echter zeer dubieus.[16] Sterker nog, wetenschappelijk onderzoek toont dat er nagenoeg geen relatie is tussen intelligentie en schaakniveau.[17]
  • Training. Doelgericht en op maat gemaakt. Opleiding/begeleiding/coaching/training. Gebruik van A, op maat gemaakte programma
  • Leeftijd. Om te kunnen pieken voordat intelligentie slijtage begint te tonen - typisch in de late dertiger jaren - dan moeten schakers al op zeer jonge leeftijd begonnen zijn - en dan al een talent voor het spel getoond hebben.
  • Omgeving/Achtergrond/leefomstandigheden (ondersteunende/stimulerende omgeving)
  • Toewijding / inspanning/discipline /karakter/motivatie (volharding, wil om te winnen, discipline) Energie en libido.[15]
  • Fysieke Conditie. Dit heeft invloed op zitvlees, geduld, uithoudingsvermogen, stamina
  • Zelfreflectie[18]

De zogenaamde primaire eigenschappen benodigd voor het schaken:

  • Reken- en denkvermogen, creativiteit[19]
  • Concentratievermogen
  • Visualiseringsvermogen van het bord en stellingen.[16] Hoewel het helpt, is dit niet algemeen erkend als een kritieke factor, omdat hoe verder een schaker komt, hoe meer hij op de chunking methode steunt.
  • Geheugen. Hoewel een goed geheugen zeker bevorderlijk is voor de ontwikkeling van een schaakspeler, zijn deze niet onontbeerlijk. Zo blijkt dat topschakers nauwelijks beter random schaakposities kunnen reproduceren dan leken.[4] Uitzonderingen als Carlsens fenomenale geheugen doen hier niet aan af. [20] Schakers verschillen ongeacht hun leeftijd in hoe hun geheugen werkt. GM Stefan Kindermann kan bijvoorbeeld algemene ideeën en structuren goed onthouden en concrete zaken slecht.[11]

Talent[bewerken | brontekst bewerken]

Talent is niet cruciaal voor de ontwikkeling van het schaakbrein, maar het afstoffen en cultiveren van het talent zal zeker bijdragen aan een vlotte ontwikkeling. Het hebben van een talent blijkt uit de voldoening dat een persoon uit zijn activiteit haalt: de persoon kan zich makkelijk concentreren en doet het graag en uit zichzelf, zonder dat er veel instructie nodig is. Als dat niet van toepassing is, is er eerder sprake van competentie of vaardigheid.

Een talent manifesteert zich sneller afhankelijk van de omgeving waarin een persoon zich bevindt. Als een kind opgroeit in een gezin waar veel geschaakt wordt, kan snel duidelijk worden of dat er sprake is van talent.[21] Dit was het geval voor Judith Polgar die haar oudere zus Suzan en haar vader zag schaken. Het derde zusje in het gezin was ook vaardig, maar zou niet zover komen als haar oudere zussen.

Aan kleine interesses kan gezien worden waar de aanleg van het kind zit. Als vervolgens dagelijks wat aandacht aan deze interesses wordt besteed, krijgt het kind de kans om het talent te ontplooien.

Hierbij is het van belang samen ruimte zoeken om de interesses van het kind te ontplooien, om te kijken of het om een echt talent gaat. Het kind kan namelijk wel ergens aanleg voor hebben, maar om het talent te ontwikkelen heeft hij ook genoeg oefening, aanbod en motivatie nodig. Dat draagt tevens bij aan het zelfvertrouwen en veerkracht van het kind.

Schaken kan een talent zijn die op het eerste gezicht niet zoveel waarde zou hebben voor de maatschappij, maar is zeker de moeite waard te ontdekken. Maar ook het ontplooien van een dergelijk specifiek talent is de moeite waard: het draagt onder andere bij aan de ontwikkeling van bijvoorbeeld het geheugen, creativiteit, gestructureerd denken.

Wanneer blijkt dat het schaaktalent er werkelijk is, zal de ouder het in veel gevallen niet meer bij kunnen houden. Dan zullen extracurriculaire activiteiten zoals een schaakclub en schaaklessen helpen het kind zijn talent verder te ontwikkelen.[21]

Geheugen[bewerken | brontekst bewerken]

Een goed geheugen is bevorderlijk voor het spel, maar blijkt zeer beperkt bruikbaar. In feite blijkt dat de meeste topschakers nauwelijks een betere geheugen te hebben dan minder goede schakers. Het mythische beeld dat bestaat van een geweldig schaakgeheugen is het gevolg van een gespecialiseerd denkproces waarin het chunking wederom een cruciale rol speelt.

Dat zonder chunking het geheugen van de topschaker nauwelijks beter is dan die van een willekeurige speler, blijkt uit de volgende test: schakers van uiteenlopende sterkte worden gevraagd tien seconden een willekeurige schaakstelling uit een bestaande schaakpartij (zoals linksonder) te memoriseren om daarna dezelfde stelling op een leeg schaakbord te reproduceren. De schaakmeesters zijn in staat deze stellingen vrijwel foutloos te reproduceren. Kleine clubspelers daarentegen blijken er maar weinig van te bakken. Er is een vrijwel lineair verband tussen het niveau van de schaker en de precisie waarmee een schaakstelling wordt gereproduceerd.

8 rd rd
7 nd qd pd bd kd
6 pd pd nd pd pd
5 pd pl
4 pl pl pd pl
3 nl bl pl
2 ql bl pl pl
1 rl rl kl
a b c d e f g h
Een stelling uit een bestaand schaakpartij
8 bl pl ql pd
7 pd bd pl
6 qd pd bd nl pd
5 pd pl nd pl pl ql
4 kd pd bl
3 pl pd
2 rd
1 rl pl
a b c d e f g h
Een stelling waar de stukken willekeurig op het bord geplaatst zijn

De specialisatie van het schaakgeheugen wordt duidelijk wanneer dezelfde test uitgevoerd wordt, maar nu met een stelling waar de stukken willekeurig op het bord geplaatst zijn (en dus niet uit een partij komen): de sterkste schakers zijn nauwelijks beter dan de zwakste schakers in het reproduceren van deze willekeurige stellingen.[1] [4]

Intelligentie[bewerken | brontekst bewerken]

Ontwikkeling van intelligentie met leeftijd

Er is een correlatie tussen hoe het IQ (coëfficiënt van "algemene intelligentie") zich ontwikkeld en het potentieel van iemands schaaksterkte. Topschakers kunnen potentieel evenredig aan de ontwikkeling van hun IQ hun schaakspel verbeteren. Wanneer het IQ het plafond bereikt, hetgeen gemiddeld halverwege de jaren dertig voorkomt, zal ook de sterkte van het schaakspel stagneren en zelfs langzaam wat zakken. Ouderdomsverschijnselen als vermoeidheid en verminderde stamina, minder adrenaline en geduld zullen eraan bijdragen dat iemand minder lang op hoog niveau meekan.

Training[bewerken | brontekst bewerken]

Trainingsduur[bewerken | brontekst bewerken]

Emanuel Lasker, met 27 jaar de langstzittend wereldkampioen met affiniteit voor psychologie, maakte in de eerste helft van de 20e eeuw de inschatting dat met een toegespitst methodische trainingsprogramma van ca. 200 uur zelfs een ongetalenteerd persoon een goede schaker kon worden. Hierbij definieerde Lasker een goede schaker als iemand die met zekerheid kan winnen tegen de sterkste schaakmeesters als hij enige vorm van voorzet zou krijgen. Zo'n programma zou er als volgt uitzien:[22]

Lasker's gesuggereerde trainingsprogramma van leek tot schaakexpert
Aandachtsveld Tijd
Spelregels en oefeningen: 5 uur
Openingen: 10 uur
Tactieken: 20 uur
Positioneel spel: 40 uur
Partijen spelen en analyse: 120 uur
Totaal: 200 uur

Later definieerde Herbert A. Simon de 10 jaren-regel - ook wel de 10.000 uren-regel genoemd - een psychologische 'wetmatigheid', dat stelt dat als men ongeveer een decennium lang toegewijd en doelgericht studeert en oefent, men in welke discipline dan ook een expert kan worden.[23] Dit geldt dus met name voor het schaken.[24]

Leeftijd[bewerken | brontekst bewerken]

Om in het schaken echt ver te komen, dient men al op vroege leeftijd in het spel komen en talent te hebben.[1] Topschakers die voor hun tiende het spelletje geleerd hebben zijn jaren langer aan de top dan zij die het spelletje na hun tiende geleerd hebben. Eerstgenoemden komen minder in tijdnood en maken minder tactische fouten. Rubinstein leerde het schaken pas op zijn achttiende en zou vaker tactische blunders maken dan andere spelers van vergelijkbaar niveau. Dat is het gevolg van het feit dat schakers die het spelletje met de lepel ingegoten krijgen een betere intuïtieve stellingsbeoordeling en rekenvaardigheid hebben dan zij die het schaken pas later leren.[25] "Jong geleerd is kennelijk oud gedaan."[14]

Een schaker zou tussen 30 en 45 jaar op zijn sterkst zijn, met een gemiddeld hoogtepunt bij een leeftijd van 35 jaar. Deze piek kan wisselen afhankelijk van de activiteit. Poëten zouden tussen 30 en 35 jaar een hoogtepunt bereiken, filosofen na hun veertigste.[26] Deze pieken lijken te correleren met eerdergenoemde ontwikkeling van algemene intelligentie.

Oefening baart kunst wordt gezegd, maar alleen met blijven oefenen kunnen prestaties geleverd blijven worden. Om goed te kunnen blijven presteren in het schaakspel moet men blijven praktiseren: mentale vaardigheden blijven uitsluitend behouden met training.[9] Echter, met het ouder worden, verliest men ambitie en kracht, waardoor men de energie niet meer kan opbrengen om zo hard of zo lang als voorheen te werken.[11] Hierbij is de transformatie van vloeibare naar uitgekristalliseerde intelligentie van belang bij het ouder worden van de spelers: bij het schaken spelen diverse functies een rol zoals varianten berekenen, geheugen, besluitvaardigheid en patroonherkenning. Wanneer het door verminderd vloeibare intelligentie lastiger wordt om varianten door te rekenen of nieuwe denkstrategieën te leren, is het handig voor de oudere schaker om meer positionele stellingen met bekende patronen te spelen: patroonherkenning blijft door uitgekristalliseerde intelligentie lang behouden.[5]

Oudere mensen verwerken minder snel informatie dan jongeren. Jongere schakers hebben bij tactische stellingen een voordeel omdat ze makkelijker gecompliceerde stellingen doorrekenen (kortetermijngeheugen). Ouderen presteren optimaal in meer positionele stellingen omdat ze kunnen terugvallen op grotere kennis van patronen (langetermijngeheugen, gevuld met chuncks).

Mentale vaardigheden die getraind (blijven) worden blijven goed behouden bij het ouder worden. Directe transferwaarde naar andere levensdomeinen is echter beperkt. Trainen heeft vooral invloed op de geoefende vaardigheden zelf. Er zijn wel indirecte meerwaarde-effecten: als ouderen schaken denken ze over hun denken, zijn ze actief, plannen ze hun activiteiten en krijgen ze mogelijk een betere zelfbeeld door het leveren van prestaties. Het prestatievermogen van ouderen kan naast slijten ook verminderen doordat ze minder ambitieus zijn en minder tijd aan hun sport spenderen dan jongere mensen.[9]

Ontwikkeling vanaf het 40ste levensjaar[bewerken | brontekst bewerken]

Vanaf het veertigste levensjaar neemt de kwaliteit van variantenberekening af bij schakers.[27]

Met het ouder worden, wordt geheugen minder, de denksnelheid trager en het vermogen tot plannen en overzicht houden neemt af. De slijtage valt echter mee en sommige andere hersenfuncties worden juist beter. Zo zijn 50-plussers bijvoorbeeld stressbestendiger. Door opgedane kennis en ervaring kunnen ze lastige situaties beter beoordelen en beter besluiten nemen. Hersendelen kunnen last van slijtage krijgen, maar functies kunnen worden overgenomen door andere hersengedeelten. Ook groeien er nog cellen bij, vooral wanneer men lichamelijk actief is.[7]

Het brein van ouderen kan zich verder ontwikkelen door het oefenen van de hersenen. Na het zestigste levensjaar gaat het brein door een ingrijpende ontwikkeling. Het gaat zichzelf spontaan reorganiseren. Het oudere brein kan daardoor bepaalde taken beter uitvoeren dan het jongere. De hersenen schakelen over naar een manier waarop ze sneller en makkelijker omgaan met bestaande kennis. Tegelijk wordt het moeilijker om nieuwe informatie  te verwerken. Het is belangrijk dat hersencellen actief blijven, want anders sterven ze af.[6]

In normale toernooien zijn de ratings van spelers goede graadmeters om de uitkomst van partijen te voorspellen. Bij spelers van boven de zeventig blijkt de voorspellingsmarge te verdubbelen als gevolg van vermoeidheid, medicijngebruik en gezondheidsomstandigheden. Seniorenpartijen worden in Duitsland ook steeds vaker in de ochtend gespeeld, omdat dat beter in de pas loopt met energieniveau en bioritme. De motivatie is bij ouderen in beginsel niet anders dan bij jongeren: ze willen winnen. Maar de ambitie kan zakken en het niveau gaat onherroepelijk omlaag... Wanneer een speler dat niet kan verkroppen, stopt hij of stelt hij zich andere doelen, zoals een mooie partij spelen.

Sociale aspecten zijn belangrijk voor oudere toernooispelers. Veel oudere schakers blijven ‘bij de tijd’ doordat ze actief zijn als vrijwilliger binnen hun vereniging.[28]

Dementie[bewerken | brontekst bewerken]

De kans op dementeren is niet alleen van genetische aanleg, maar ook van levensstijl afhankelijk. Bij het ouder worden maakt het voor levenskwaliteit uit hoe men het ervaart en ermee omgaat. Schaken kan daarin een positieve rol vervullen:[29] Schaken is belangrijk voor de geestelijke gezondheid en preventief werkt ten aanzien van dementie zoals Alzheimer:[30][31] schaken evenals andere denkactiviteiten zoals puzzelen, lezen, ... dragen bij aan het lang(er) fit(ter) houden van de hersenen. Deze activiteiten dragen bij aan de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden, ook tot zeer gevorderde leeftijd. Dit is omdat door breinactiviteit nieuwe cellen en neurale verbindingen worden aangemaakt.

Onder de gemiddeld 80-jarigen blijkt dat cognitief actieve mensen die onder meer schaak spelen bijna drie keer minder kans op dementie hebben. Anno 2012 is in elk geval geen demente topschaker bekend.[2] Meer algemeen gesproken blijken ouderen met een hoger opleidingsniveau minder kans op het ontwikkelen van Alzheimer te hebben. Mogelijk hebben zij een grotere ‘cognitieve reserve’ opgebouwd waarmee zij afbraakprocessen langere tijd kunnen compenseren.

Invloeden op het brein[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks typische incidenten is de wetenschap is overwegend gunstig gestemd over het nut van het schaken voor de gezondheid.

Mentale gezondheid[bewerken | brontekst bewerken]

Uit voorgaande is duidelijk geworden dat schaken - evenals andere vormen van hersengymnastiek - normalitair bijdragen aan een langdurigere fitheid van het brein en de kansen op dementie verkleinen. Toch zijn er beroemde voorbeelden als Bobby Fischer en Paul Morphy die de mate van gezondheid van het schaakspel voor de geest in twijfel trekken. Ook in de literatuur wordt schaken als een zegen en een vloek beschreven. Hiervan zijn Zweigs Schaaknovelle (1942) en Nabokov's De Verdediging (1964) twee beroemde voorbeelden van psychologische drama's uit de wereldliteratuur die over de mogelijke rol en effecten van het schaken op de mentale gezondheid van de schaker beschrijven.

Nu blijkt het schaken aantrekkelijk te zijn voor zekere vormen van autisme, of worden latent autistische eigenschappen wakkergeschud: afgesloten van de buitenwereld kan een speler zich thuisvoelen in een wereld van 64 velden, dat hij onder eigen controle heeft. Schaken is in dat opzicht een paradox: schaken wordt aan de ene kant als een sociale activiteit genoemd, maar aan de andere kant zorgt de benodigde concentratie voor mentale afzondering van de speler.

Doping[bewerken | brontekst bewerken]

Geestverruimende middelen, zoals sigaretten, alcohol en zelfs drugs zouden bijdragen aan inspiratie en creativiteit. Hoewel het idee in de literatuur gecultiveerd wordt, zoals in de Netflix-miniserie The Coldest Game waar een grootmeester onder invloed van alcohol tot buitengewone prestaties zou komen, of in The Queen's Gambit waar een meisje door gebruik van kalmeringspillen het schaakspel kan visualiseren, blijkt in werkelijkheid het tegengestelde. Er zijn daarentegen bescheidener stimulerende middelen, zoals koffie en suiker, die het energieniveau oppompen. Van koffie is gevonden dat het prestaties met 9 procent bevordert.[32]

Ondanks dat er aanvankelijk geen bewijs is voor effectieve doping voor het schaakbrein, is in de internationale schaakwereld sinds 2001 officieel dopingcontrole, in de hoop dat schaken ooit officieel als olympische sport erkend wordt.[33] Tot aan het jaar 2022 is er echter nooit iemand op doping betrapt en is scepticisme over het nut van dergelijke controles aan de orde van de dag.

Toch is er in 2017 bewijs gevonden dat er wel degelijk prestatiebevorderende medicijnen bestaan: modafinil (te vinden in Alertec, Modavigil, Provigil) en methylphenidate, beter bekend als Ritalin. Deze twee drugs leiden tot trager spel, maar een waarvan de kwaliteit met 13 tot 15% toeneemt:[34] dit suggereert dat neuro-stimulanten niet de kwaliteit van het denken en besluitvorming per tijdseenheid verbeteren, maar dat ze het vermogen of de bereidheid van de speler verhogen om meer tijd te nemen voor berekeningen alvorens een beslissing te nemen. Ongeacht de potentiële voor- en nadelen van deze medicijnen, verwacht wordt dat zij spoedig aan de WADA-lijst van verboden dopingsmiddelen toegevoegd zullen worden.[35]

Computers[bewerken | brontekst bewerken]

Het algemeen niveau van het schaakspel gaat wereldwijd alleen maar omhoog, omdat de kennis van het spel groeit op de ervaring van het verleden. Hierbij zijn er momenten dat de ontwikkeling van het spel werd versneld: de introductie van de boekdrukkunst leidde ertoe dat kennis wijdverspreid kon worden. De introductie van kunstmatige intelligentie aan het eind van de twintigste eeuw. De daaruit volgende almaar toenemende spelkwaliteit leidt ertoe dat de speelsterkte van schakers uit verschillende tijdperken moeilijk zo niet onmogelijk met elkander vergeleken kunnen worden, zelfs al zijn er relatief objectieve ratingssystemen zoals het elo- en edo-rating.

Invloed op benadering van het spel[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste generaties computers werkten op basis van brute force calculation. Dit was een rekenwijze die door de mens niet nagebootst kon worden, maar waarvan uiteindelijk bleek dat het zelfs voor AI een omslachtige rekenmethode was. In die tijd werd het vooral gebruikt als steuntje om analyses op gemiste geforceerde lijnen te controleren. Het had geen invloed op het menselijke schaakdenken.

Het schaaksoftware ontwikkelde zich echteren in ... werd het met de zelflerende Alphazero werd het zelfs sterker dan de menselijke schaker. De ideeën die door het algoritme van dergelijke AI bedacht worden, worden nu door de sterkste schakers als leiddraad in hun eigen denken gebruikt.

Het schaken werd in het verleden beschouwd als een mengeling van wetenschap, kunst, spel, en in mindere mate een competitieve sport. Met name in de negentiende eeuw, toen het moderne schaken nog in de kinderschoenen stond, vierde romantiek hoogtij: het ging meer om mooie en galante wijze van schaken dan efficiëntie. Sterker nog, de eerste formele wereldkampioen Steinitz werd bedreigd door de oude garde toen hij het rationele schaken introduceerde... Anno 2022 is het de omgekeerde wereld: Ratio en efficiëntie staat op de eerste plaats, terwijl inefficiënt spel snel afgestraft wordt. Hier hebben de tactisch sterke computers behoorlijk hard aan bijgedragen.

Invloed op menselijke speelsterkte[bewerken | brontekst bewerken]

Met de algemene introductie van de computer in ieder huishouden hebben veel meer mensen eenvoudig toegang tot de beste software en databases voorhanden. Het schaakspel is toegankelijker geworden omdat het eenvoudiger, goedkoper en veel efficiënter te leren is. De leercurve als gevolg van een doelgerichte schaaktraining gaat daardoor veel sneller omhoog. Schakers worden nu niet alleen sterker door te teren op historisch spel, ze worden ook veel sneller sterker door de ontwikkeling van de schaakcomputer.[11] Dit blijkt met name de almaar dalende leeftijd van wonderkinderen die schaakgrootmeester worden. Was het in 1958 een uitzonderlijke prestatie dat Bobby Fischer op vijftienenhalfjarige leeftijd grootmeester werd, anno 2021 zijn er wereldwijd veertig grootmeesters actief die hun titel tussen hun twaalfde en vijftiende levensjaar gehaald hebben.[36]

Denkwijzen[bewerken | brontekst bewerken]

Het schaakspel wordt als een strategisch spel gezien. Dit blijkt ondermeer uit hoe het schaken geleerd wordt in de Russische school: men focust op het eindspel, wat wil zeggen dat men niet van begin af aan op de koning af kan gaan, maar moet voorzien op hoe de stelling er op lang termijn uitziet. Toch is er ook de bekende uitspraak van Richard Teichman dat schaken voor 99% uit tactiek bestaat.[37] De benadering van het schaakspel is dan ook een diffuus proces van strategische, positionele en tactische overwegingen en 'techniek'.

Methodieken[bewerken | brontekst bewerken]

Silman bouwt voort op een systematiek dat vanwege zijn helderheid goed werkt voor de minder begaafde schakers. Hij maakt onderscheid tussen structuur (stellingen), dynamiek (vrijheid van beweging van de stukken) en materiaal (de stukken op het bord). Deze methodiek wordt gebruikt voor evaluatie van de stelling en als basis voor planvorming.[38]

Alexander Kotov (auteur van de klassieker Denk als een Grootmeester) spreekt van boomanalyses, een concrete doch voor de leek, vanwege de complexe hoeveelheid informatie dat ermee gepaard gaat, complexe methode waarbij de schaker van enkele kandidaatzetten diverse schaaklijnen berekent.[39]

Patroonherkenning[bewerken | brontekst bewerken]

Er bestaan vele methoden van denken en diverse hiervan worden ten dienste van het schaken gebruikt. Maar de denkmethode waarmee sterke schakers zich onderscheiden van zwakkere spelers is patroonherkenning, een techniek dat met veel doelgerichte training eigengemaakt wordt. De Nederlandse psycholoog A.D. de Groot verrichtte baanbrekend onderzoek naar het denken van de schaker en was met zijn proefschrift Het denken van den schaker in 1946 de eerste die patroonherkenning in kaart bracht.[40] Zijn werk vormde de basis voor de latere chunking theorie.

Sterke schakers hebben een goed geheugen en analytisch vermogen dat in de loop van de tijd, door ervaring steeds rendabeler wordt. Visueel inbeeldingsvermogen is hierbij nagenoeg niet van belang en zelfs abstraheringsvermogen is niet echt relevant, omdat de schaker de informatie mentaal vereenvoudigd to een equivalent van een routeplanner. Zo leidt vele jaren ervaring ertoe dat de schaker in zijn langetermijngeheugen talloze standaardposities in chunks heeft opgeslagen. Daar put hij uit zodra hij gedurende een partij met een vergelijkbare positie wordt geconfronteerd en met zijn werkgeheugen tot beslissingen komt. Dit doet een topschaker in zeer korte tijd en zeer effectief, in tegenstelling tot de leek, die nauwelijks een voorraad heeft in zijn langetermijngeheugen en veel berekeningen moet doen die de topschaker rap geëlimineerd heeft.[1]

Hieruit blijkt dat het idee dat een schaker vele zetten vooruitdenkt een mythe is. Capablanca zei zelfs: "Ik denk slechts een zet vooruit. Maar dat is altijd de juiste zet."[1] Het gaat uiteindelijk niet om hoeveel zette je kunt vooruitdenken (wat brute force calculation heet, een methode die door de eerste generatie schaakcomputers werd gebruikt), maar de kwaliteit van de lijnen die op dat moment voorzien zijn. En deze kwaliteit wordt bepaald door een combinatie van eerdergenoemde geheugen en analytisch (reken)vermogens. Carlsen zei jaren later iets vergelijkbaars toen hem gevraagd werd hoe hij zijn keuze maakte partij dat toen nog 'in diepe theorie' zat: "Ik keek een of twee zetten vooruit en besloot dat mijn stelling goed was."[41]

Specialisaties in de schaakpraktijk[bewerken | brontekst bewerken]

Blind- en simultaanschaken[bewerken | brontekst bewerken]

Blindschaken, op voorwaarde dat het 'met mate' gespeeld zou worden, zou een manier zou zijn om iemands speelsterkte te vergroten. Misschien deels als gevolg van geestelijke gezondheidsproblemen waarmee prominente spelers als Morphy en Steinitz te kampen kregen, werd algemeen verondersteld dat blind spelen te belastend was en dat het tot geestelijke stoornissen of zelfs de dood zou leiden. In toenmalig USSR werden simultaan geblinddoekte simultaanpartijen om die reden in 1930 zelfs verboden.[42] Ook Mikhail Botvinnik waarschuwde hiertegen. Mogelijk dat zijn topstudent, Gary Kasparov, om die reden nooit het blindschaken geprobeerd heeft.[43][44]

Aangezien het uitstekende ruimtelijke visualisatievaardigheden en geheugen lijkt te vereisen, vormt blindschaken veelvuldig de basis van psychologisch onderzoek, te beginnen met werk van Alfred Binet in 1893 via het werk van schaakgrootmeester en psychoanalyticus Reuben Fine in 1965, tot aan diverse wetenschappelijke artikelen over experimenten met psychologie van blinddoekschaken in de late 20e eeuw. Deze onderzoeken tonen dat de cruciale eigenschappen van blindschakers hun schaakkennis en hun vermogen tot mentale beeldvorming. Deze eigenschappen zouden uit te leggen zijn middels de theorie van patroonherkenning in het schaakspel. [45]

Snelschaken[bewerken | brontekst bewerken]

Snelschaken, zoals rapidschaak, Blitz-schaak, en bullet-schaak), vergt een andere mindset dan het klassieke - langzame - schaak.

In een empirisch onderzoek uit 2004 werden partijen van vijf minuten (Blitz) bestudeerd op 'snelle' handelingen, zoals patroonherkenning, en 'langzame' handelingen, zoals het analyseren van verschillende zetten. Uit dit onderzoek bleek dat de snelheid waarmee een schaker zijn zetten kon doen bepalend is voor zijn schaaksterkte; en dat goede prestaties in snelschaken een indicatie is voor de algemene schaakvaardigheid van de speler. Het eigenschap van snelschaken analyses en berekeningen te beperken doet het verschil in schaaksterkte tussen twee spelers neutraliseren. Het effect van deze eigenschap wordt echter minder naarmate het algemeen niveau van de twee spelers hoger is. Het onderzoek toonde voorts aan dat terwijl met normale hoeveelheid tijd op de klok analyse en berekening bijdraagt aan de kwaliteit van het spel, in geval van tijdsnood patroonsherkenning vrijwel allesbepalend is en correleert aan de algemene schaakvaardigheid van de speler .[46]

De filosofen Hubert Dreyfus en John McDowell menen dat bij schaakpartijen waarbij slechts een minuut per speler beschikbaar is (het zogenaamde Bullet-schaak), helemaal geen sprake meer is van bewust denken en overwegingen maken en de schaker dus met automatische reflexen speelt. Toch blijkt deze tendens - hoe korter de partij, hoe meer men het op automatische handelingen en minder op analyse laat komen - niet zo vanzelfsprekend: diverse onderzoek, waaronder een experimenteel onderzoek uit 2017 waarbij schaaktechnieken die in een reflex uitgevoerd werden onderscheidden werden van bewuste keuzes toonden aan dat zowel in schaaksimultaan- en snelschaakpartijen toch ook tijd gevonden wordt voor het maken van berekeningen.[47]

Gender[bewerken | brontekst bewerken]

De vraag of dat vrouwen net zo goed als mannen kunnen schaken was sinds de negentiende eeuw een steeds terugkomende discussie. De stereotypen die vrouwen van mannen onderscheiden van alle tijden en alle culturen.

Tot begin van de 21e eeuw werd algemeen gedacht dat het brein seksueel dimorfiede was en werd ook daarin verklaringen gezocht naar waarom vrouwen 'minder' en 'minder goed' zouden schaken als mannen. Hoewel het idee dat het brein seksueel dimorfide is inmiddels grotendeels is ontkracht door in de neurowetenschap (Zie Seksuele dimorfie van het brein).

Er blijken wel verschillen in de wijze waarop een mannelijk en vrouwelijk brein werkt, en deze zijn het gevolg van verschillen hoe het brein van de twee seksen is opgebouwd. De buitenkant (cortex) van het rechterhersenhelft, dat voor ruimtelijk denken wordt gebruikt is dikker bij de man, waardoor hij zich beter op gevoel kan navigeren. De hersenbalk (Corpus callosum) is bij de vrouw beter ontwikkeld en daardoor wordt het relatieve tekort aan ruimtelijke denkvermogen gecompenseerd door een betere verbale redenering.

Dit komt in de praktijk neer op dat mannen in onbekend gebied meer op basis van een oriëntatiepunt als de zon hun weg naar een zekere doel lijken te vinden, terwijl vrouwen vooral op basis van een vooropgesteld lijstje van oriëntatiepunten naar hun doel lijken te bewegen. In een doolhof waar geen herkenbare oriëntatiepunten zijn, blijken mannen in het voordeel te zijn, terwijl vrouwen hun weg sneller vinden dan de andere sekse als die oriëntatiepunten er wel zijn.

Lang werd gedacht dat de ruimtelijke configuratie van het schaakspel in het voordeel van de man was en dit dus een belangrijke reden was waarom mannen beter zouden kunnen schaken. Inmiddels is echter mede door László Polgárs experiment met zijn dochters aangetoond dat schaakexpertise helemaal niet zoveel van ruimtelijk besef afhangt dat het in het voordeel van de man werkt.[4]

Begrip van het brein alleen geeft niet het volledige plaatje in antwoord op de eerder gestelde vraag, en is men aangewezen op aanverwante historische, psychologische en sociale onderzoeken. De inzichten anno 2021 over dit onderwerp zijn uitgebreid beschreven in vrouwenschaak en kan als volgt worden samengevat: De twee seksen steken anders in elkaar en benaderen dus het schaakspel anders. Mannen neigen agressiever, competitiever en gefocust te zijn in het bereiken van hun doel. (Dat zij hierbij en passant het bredere plaatje van het leven uit het oog verliezen is vermeldingswaardig, maar niet relevant voor de discussie over wie er nu sterker schaakt.) De vrouw is bovendien sinds de 16e eeuw in toenemende uit het schaakwereldje gehouden, waardoor zij zich minder in het spel kon verdiepen.

Toch hoeven volgens Judith Polgar de verschillen tussen man en vrouw niet te betekenen dat de ene benadering tot het spel beter is dan de andere: "Mannen en vrouwen verschillen van elkaar, maar er zijn verschillende manieren van denken en vechten die toch tot dezelfde resultaten leiden."[48] Wat nodig is ongeacht het gender, is training[49] en vechtlust.[48]

[50]

Schaakgenieën[bewerken | brontekst bewerken]

Schaakgenieën kunnen volgens Levitt worden onderverdeeld in positionele of strategische spelers, zoals Steinitz, Capablanca en Karpov; tactische spelers, zoals Lasker, Alekhine, Tal en Kasparov, en universele spelers zoals Fischer en Spassky.[16] Maar wat de topschakers ook laten zien is dat de eigenschappen op basis waarvan ze de top bereikt hebben nogal kan variëren. Zie onderstaande lijst van wereldkampioenen:

Inofficiële kampioenen[bewerken | brontekst bewerken]

Louis de la Bourdonnais

Pierre Saint-Amant

Howard Staunton

Morphy

Andersen

Zukertort

Officiële kampioenen[bewerken | brontekst bewerken]

Steinitz

Lasker

Capablanca

Alekhine

Euwe

Smyslov

Tal, bekend om zijn creativiteitT

Botvinik

Petrosian, strategist

Spassky

Fischer

Karpov

Kasparov, bekend om zijn harde werken en toewijding. Hij heeft nooit blindgeschaakt, mogelijk op advies van zijn mentor Botvinnik, die meende dat blindschaken schadelijk voor de gezondheid was.

Kramnik

Anand, bekend om zijn natuurlijke talent

Carlsen, bekend om zijn enorme geheugen

Andere bijzondere spelers[bewerken | brontekst bewerken]

Timur Gareyev

Judith Polgar

Toepassingen in andere velden[bewerken | brontekst bewerken]

In tegenstelling tot wat het mythische beeld dat schakers geniussen zijn en dus overal waar het brein nodig is goed in zouden zijn, blijkt het goed kunnen schaken nauwelijks transferwaarde naar andere domeinen te hebben. Het geheugen van een topschaker is bijvoorbeeld domeinspecifiek: al kan een schaker nog zoveel openingsvarianten onthouden, dat betekent niet automatisch dat hij zomaar een lange boodschappenlijst kan onthouden.[51] Desalniettemin wordt verondersteld dat als een speler bewust uitvindt hoe hij in het spel denkt, zoals welke strategieën hij hanteert voor planning en probleemoplossen, dan kan hij daarmee iets doen in andere levensdomeinen.[11]

Schaken als activiteit is bevorderlijk voor de geestelijke ontwikkeling en gezondheid. Het houdt het brein fit: schaken bevordert het concentratievermogen, probleemoplossend vermogen, rekenvaardigheid, flexibiliteit, creativiteit, zelfbeheersing en geduld en besluitvaardigheid.[52] In tegenstelling tot publiekelijke overtuiging, wordt het geheugen er niet mee bevorderd, wel op peil gehouden. [53]

Zeker voor ouderen draagt het spelletje bij aan hun welzijn: schaken bevordert sociale contacten, is een hobby van een complexiteit dat eindeloos uitdagingen met zich meebrengt, stimuleert daarmee zelfontplooiing. Dit draagt uiteindelijk bij aan een positief zelfbeeld en geestelijk welzijn. Bij ouderen draagt dat bij aan een fysieke gezondheid. Het lijkt daarom nuttig schaakclubs te hebben in ziekenhuizen, verpleeghuizen, revalidatiecentra en buurthuizen: het is mogelijk een kostenbesparende investering in de gezondheidszorg.[14] In Duitsland worden seniorenpartijen overigens steeds vaker in de ochtend gespeeld, omdat dat beter in de pas loopt met energieniveau en bioritme van de oudere spelers.[28]

De geïnterviewden waren allen van mening dat hun geheugen er niet door bevorderd wordt, wel denken ze dat het op peil blijft door te schaken.

Leerproces in andere velden[bewerken | brontekst bewerken]

Specialisatie

Onderwijs

Nut in het dagelijkse leven[bewerken | brontekst bewerken]

Varia[bewerken | brontekst bewerken]

  • Dat leren goed te schaken echt niet zo eenvoudig en snel te leren is, bleek uit de ludieke doch faliekant gefaalde poging van ene Max Deutsch die in 2017 het schaakspel middels speed learning methodisch in een maand tijd wilde leren om dan de toenmalige wereldkampioen, Magnus Carlsen, te verslaan.[54]
  • The Game (2005) is een script voor een toneelstuk dat zich afspeelt in een schaakbrein en geeft een origineel inzicht van wat er in het hoofd van een schaakspeler afspeelt tijdens een schaakpartij: analyse en besluitprocessen worden gespeeld door Geheugen, Ervaring, Analyse en Inspiratie, waarbij Angst, Twijfel, Retrospect en Gemakzucht (Verwaandheid?) de kwaliteit van deze processen vertroebelen.[55][56]

Bronnen en vraagstukken:[bewerken | brontekst bewerken]

Categorie:SchakenCategorie:PsychologieCategorie:Gezondheid