Geschiedenis van de Joden in Marokko

Beluister (info)
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De gemeenschap van Marokkaanse Joden bestaat circa 2.000 jaar. Voor het ontstaan van de staat Israël in 1948, leefden er zo'n 270.000 Joden in Marokko. Aan het einde van de 20e eeuw telde de gemeenschap nog zo'n 7.000 mensen.[1] In 2008 woonden er nog circa 3.000 Joden in Marokko.[2] Volgens het CIA World Factbook leven er echter nog 70.000 Joden in Marokko, althans 0,2% van de bevolking hangt volgens de CIA het joodse geloof aan, wat neerkomt op circa 70.000 mensen.[3]

Tegenwoordig leven er in Israël circa 1 miljoen Joden van Marokkaanse afkomst. Ze vertegenwoordigen hiermee de grootste gemeenschap in Israël(10%).[4]

Geberberiseerde Joden, Atlasgebergte, ca. 1900
Joden in Fez, ca. 1900

Tot de 20e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

De geschiedenis van de Joden in Marokko gaat meer dan 2.000 jaar terug. De Joden en de oorspronkelijke bewoners van het gebied dat nu Marokko heet, de Karaïtische Berbers, leefden vreedzaam samen. Na de Arabisch-islamitische invasie in de achtste eeuw na Chr. kregen de Joden de 'dhimmi-status', ze werden als tweederangsburger beschouwd en moesten onder andere djizja, een extra belasting betalen. Het was Joden verboden in de krijgsmacht te dienen. Dit was echter niet in alle steden het geval. Ten tijde van de inquisitie, aan het einde van de vijftiende eeuw, werden de Joden gedwongen het katholieke Spanje te verlaten. Een grote groep vestigde zich toen in Marokko. Er ontstonden Joodse gemeenten in onder andere de steden Fez en Casablanca. In Fez woonde in de 12e eeuw ook de Joodse geleerde Mozes ben Maïmon beter bekend als 'Maimonides'. De Joden in Fez en Marrakesh woonden in een speciale Jodenwijk, de mellah (een getto). Veel Joden in Marokko waren in die tijd werkzaam in de handel of als goud- en zilversmid.

De Joodse gemeenschap in Marokko heeft na de Arabische invasie verschillende golven van tolerantie en discriminatie gekend. De grootste uitbraken van antisemitisch geweld vonden plaats in de Middeleeuwen toen Joden werden uitgemoord tijdens pogroms in Fez (1033, 1276 en 1465), Marrakesh (1232) en Tetouan (1790). Een bekende Jodin uit de 19e eeuw in Marokko was Sol Hachuel.

1900 tot 1948[bewerken | brontekst bewerken]

Van 1912 tot 1956 was Marokko een protectoraat van Frankrijk in het zuiden en Spanje in het noorden, de Joden kregen in die periode een meer gelijke positie. Voor de Tweede Wereldoorlog telde de Joodse gemeenschap in Marokko ca. 250.000 leden. De Joodse gemeenschap bestond uit verschillende groepen: Sefardim, gearabiseerde of geberberiseerde Joden (deze groep sprak Arabisch) en een kleine groep Europese Joden (van wie de meesten voorheen in Frankrijk woonden).

In 1940 werd Frankrijk (waar Marokko toen onder viel) door Duitsland bezet. In Zuid-Frankrijk kwam een pro-Duits regime aan de macht, het Vichy-bewind. Dit Vichy-bewind voerde eind 1940 in alle Franse rijksdelen en protectoraten rassenwetten in, zo ook in het Franse deel van Marokko. Deze rassenwetten moesten de Joden uitsluiten van het openbare leven. De sultan van Marokko, Mohammed V, zorgde ervoor dat er voor de Sefardische en gearabiseerde Marokkaanse Joden een uitzondering werd gemaakt, hij stelde dat alle inwoners van Marokko 'zijn kinderen' waren - ook de Joodse Marokkanen. Door deze zet van Mohammed V werden de Sefardische en gearabiseerde Joden gespaard. De bescherming van de sultan gold niet voor de Europese joden in Frans-Marokko, zij werden afgevoerd naar een van de 12 concentratiekampen in Marokko. Hoewel de situatie van de Joden in Marokko verslechterde in de Tweede Wereldoorlog - zeker voor de Europese Joden - zijn er vanuit Marokko geen Joden afgevoerd naar vernietigingskampen in Oost-Europa. In de Spaanse zone van Marokko werden in de Tweede Wereldoorlog geen discriminerende maatregelen getroffen. Na de bevrijding van Marokko in 1942 deden zich in verschillende Marokkaanse steden anti-joodse rellen voor.

1948 tot 1967[bewerken | brontekst bewerken]

De verhouding tussen de Marokkanen en de Joden verslechterde na de oprichting van de staat Israël in 1948. De Arabische Marokkanen (ca. 25% van de bevolking) en de gearabiseerde Berbers kozen de kant van de Arabieren. Rond 1948 vonden aanvallen op Joden en joodse gebouwen plaats waarbij tientallen doden vielen, de zogenaamde pogroms van Oujda en Jerada. Veel Joden emigreerden, onder andere naar de nieuwe staat Israël. In de daaropvolgende jaren bleven er onlusten plaatsvinden, zo werden er in juni 1953 43 joden vermoord tijdens rellen. Het geweld werd niet minder na de Marokkaanse onafhankelijkheid op 2 maart 1956. De antisemitische rellen en armoede maakten dat veel Marokkaanse Joden na de oorlog wilden emigreren, dat ging echter niet zomaar, vanaf 1956 verbood de regering hen het land te verlaten. In 1961 kregen ze van de nieuwe koning Hassan II toestemming om zich elders te vestigen. Direct daarna vertrokken grote groepen Joden naar Israël, Frankrijk, de Verenigde Staten en Canada. De emigratie naar Israël vond plaats in het kader van Operatie Jachin. Vanaf 1963 is emigratie van Joden officieel toegestaan. Na de Zesdaagse Oorlog in 1967 laaide het antisemitisme weer op, Joden die nog in Marokko woonden emigreerden omdat hun levensomstandigheden sterk verslechterden.

Heden[bewerken | brontekst bewerken]

Van de huidige Joodse gemeenschap in Marokko, bestaande uit ca. 3.000 mensen,[5] wonen de meesten in Casablanca. In Marrakesh wonen nog slechts 200 Joden. In Israël wonen ongeveer 1 miljoen joden van Marokkaanse afkomst. (https://www.cidi.nl/dossier/regionaleverhoudingen-marokko/)

Jaarlijks brengen uit Marokko geëmigreerde Joden een bezoek aan hun voormalige vaderland voor een bezoek aan de graven van de heilige rabbijnen. Elk jaar viert de Marokkaans-Joodse gemeenschap het Mimoenafeest, dat zowel in Marokko als in Israël gevierd wordt. Het feest is de herdenking van de sterfdatum van de vader van Maimonides en vindt plaats aan het einde van Pesach, het joodse paasfeest.

Israëlische Joden van Marokkaanse komaf[bewerken | brontekst bewerken]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]