Geschiedenis van Real Madrid

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door TheTank (overleg | bijdragen) op 12 mrt 2020 om 22:11.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Hieronder volgt een beschrijving van de geschiedenis van Real Madrid Club de Fútbol.

Oprichting

Real Madrid werd op 6 maart 1902 opgericht als Madrid Club de Fútbol. Juan Padrós Rubió werd de eerste clubpresident. Het predicaat Real (Koninklijk) ontving de club op 29 juli 1920 van koning Alfons XIII.

Eerste successen

Real Madrid in 1905

Enkele maanden na de oprichting van de club, speelde Madrid CF ter gelegenheid van de kroning van Alfons XIII tegen FC Barcelona. De Catalaanse club won met 3-1 en het was de eerste van de vele wedstrijden die beide club tegen elkaar zouden spelen. In de loop der jaren zou de relatie tussen de twee clubs uitgroeien tot een van enorme rivaliteit en onderlinge duels zouden aangeduid worden als de Derby van het Heelal. In 1905 won Madrid CF de eerste grote prijs, de Copa del Rey. In 1906, 1907 en 1908 veroverde de club deze beker opnieuw. Real Madrid behoorde in 1928 tot de oprichters van de Primera División, de hoogste Spaanse voetbaldivisie. De eerste competitiewedstrijd won de club met 5-0 van CE Europa. De eerste landstitel volgde in 1932.

Het seizoen daarop verdedigde Real Madrid de landstitel met succes, mede dankzij Manuel Olivares, die met zestien doelpunten topscorer van de Primera División werd.

De grote glorietijd

Isidro Sánchez, Alfredo Di Stéfano en José Santamaría

In 1943 werd voormalig speler en trainer Santiago Bernabéu Yeste gekozen tot nieuwe clubvoorzitter. Hij zorgde voor de heropbouw van de club na de Spaanse Burgeroorlog. In oktober 1944 werd gestart met de bouw van een nieuw stadion. Op 14 december 1947 werd het Estadio Chamartín in gebruik genomen. Het stadion zou later, vanaf januari 1955, de naam dragen van Santiago Bernabéu als eerbetoon aan de succesvolle voorzitter. Onder het regime van Franco genoot Real de reputatie van beschermd te zijn om het regime en de macht van Franco uit te dragen in Spanje en Europa. Onder druk van Franco moest de eeuwige rivaal FC Barcelona hun sterspeler Alfredo Di Stéfano afstaan. Onder leiding van Santiago Bernabéu brak in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw de glorietijd van Real Madrid aan met diverse landstitels en vijf maal de Europa Cup I op rij van 1956 tot 1960. Memorabel was de 7-3-overwinning op Eintracht Frankfurt in de finale van 1960. Sterspelers in die tijd bij de club waren Alfredo Di Stéfano, Francisco Gento en Ferenc Puskás. In 1961 was aartsrivaal FC Barcelona de eerste club die de Madrilenen wist te verslaan in de Europa Cup. In 1966 volgde desondanks een zesde Europa Cup I voor Real Madrid ten koste van Partizan Belgrado.

Jaren zeventig en tachtig

In de jaren zeventig bleef Real Madrid in Spanje domineren en slechts een paar keer wist een club de hegemonie in de Primera División van de club te doorbreken. In 1978 overleed Santiago Bernabéu na de club 35 jaar lang te hebben geleid. Begin jaren tachtig werd Real Madrid voorbij gestreefd door FC Barcelona en de Baskische clubs Real Sociedad en Athletic Bilbao. In 1986 werden Los Merengues echter opnieuw kampioen en de club wist de titel vier seizoenen lang met succes te verdedigen. Drie van de vier seizoenen 1986/87, 1987/88 en 1988/89 werden behaald onder Leo Beenhakker waardoor deze zijn bijnaam verkreeg Don Leo. De sterren in die tijd bij Real Madrid waren de Mexicaanse topschutter Hugo Sánchez (pichichi in 1985/86, 1986/87, 1987/88 en 1989/90) en de beroemde La Quinta del Buitre (De Vijf van de Gier), een naar Emilio Butragueño genoemd vijftal dat naast El Buitre zelf Manuel Sanchís, Martín Vazquéz, Míchel en Miguel Pardeza omvatte.

Jaren negentig

In de vroege jaren negentig moesten Los Merengues echter een stap terug doen voor het Dream Team van het FC Barcelona van Johan Cruijff dat van 1991 tot 1994 landskampioen werd. Met Emilio Butragueño leverde Real Madrid in het seizoen 1990/91 wel de topscorer van de Primera División. In 1995 wist Real Madrid de hegemonie van de Catalaanse rivaal te doorbreken door landskampioen te worden. Een nieuwe titel volgde in 1997. Een jaar later konden de Madrilenen een zevende Europa Cup I (inmiddels UEFA Champions League geheten) bijschrijven op hun palmares.

In de Amsterdam ArenA werd met 1-0 gewonnen van Juventus door een doelpunt van Predrag Mijatović. Bovendien werd onder leiding van Guus Hiddink de Wereldbeker voor clubs veroverd door in Tokio met 2-1 te winnen van CR Vasco da Gama. Nationaal werd Real weer overklast door FC Barcelona, maar Europees presteerde de club echter beter dan de eeuwige rivaal door in 2000 opnieuw de Champions League te winnen. In Parijs werd Valencia CF met 3-0 verslagen. Sterspelers in het elftal dat in 1998 en 2000 de hoogste Europese beker won waren Roberto Carlos, Fernando Redondo, Raúl González, Fernando Morientes, Clarence Seedorf (1998), Predrag Mijatović (1998) en Nicolas Anelka (2000).

De Galácticos

David Beckham en Zinédine Zidane, twee van de Galácticos.

Het jaar 2000 betekende naast de Champions League-winst ook de komst van de nieuwe clubpresident Florentino Pérez. Hij wilde van Real Madrid de grootste en beste club ter wereld maken door het aantrekken van louter stervoetballers zoals Zidane en de Braziliaanse Ronaldo. Hierdoor kreeg Real de naam Los Galácticos, De Buitenaardsen. Bij zijn verkiezing werd hij door het merendeel van de leden (socios) enigszins argwanend bekeken, want voor zo'n sterrenteam was veel geld nodig en bij zijn aantreden had Real Madrid voor 300 miljoen euro schulden. Pérez loste dit op door een vijftig jaar oud trainingscomplex in het centrum van de stad aan de stad Madrid te verkopen voor maar liefst 500 miljoen euro. Deze verkapte gemeentesubsidie wordt vandaag de dag nog steeds door de Madrilenen afbetaald via hun belastingen. Pérez had zo wel in één klap de schulden weggewerkt en een werkbudget bij elkaar gehaald om zijn Galácticos te verzamelen.

De eerste ster die kwam was in juli 2000 Luís Figo, hij verruilde FC Barcelona voor Real Madrid CF. Later volgden ook Zinédine Zidane (2001) en Ronaldo (2002). De politiek van Pérez van een elftal met stervoetballers en spelers uit de eigen jeugd, aangeduid als Zidanes y Pavónes naar Zidane en Francisco Pavón, was aanvankelijk succesvol op zowel sportief gebied met twee landstitels (2001, 2003) en nog een Champions League (2002) als op financieel gebied met een toegenomen marktwaarde in vooral Oost-Azië. Een sportief dieptepunt was er echter ook voor de club.

Op 6 maart 2002 bestond Real Madrid precies honderd jaar en ter gelegenheid van dat feit werd de finale van de Copa del Rey op die dag gespeeld in het Estadio Santiago Bernabéu. Real haalde de finale, waarin Deportivo La Coruña de tegenstander was, en een groot aantal vooraanstaande mensen uit de voetbalwereld waren in het stadion aanwezig. Wat een mooi verjaardagscadeau moest worden, werd een drama: Real Madrid verloor van een uitstekend voetballend Deportivo met 2-1. In 2003 ging het sportief mis bij Real Madrid. Veteraan en aanvoerder Fernando Hierro moest vertrekken, evenals succestrainer Vicente del Bosque. Del Bosque, om zijn grote snor en corpulente uiterlijk ook wel De Walrus genoemd, werd vervangen door de beter uitziende Portugees Carlos Queiroz.

Bovendien kwam David Beckham als nieuwe galático, maar misschien nog wel meer om de merchandising op te stuwen. Queiroz mocht er dan knapper uitzien, zijn trainerskwaliteiten waren beduidend minder dan die van Del Bosque. Real Madrid eindige in het seizoen 2003/04 voor het eerst in jaren zonder prijs en Queiroz kon vertrekken. Ook José Antonio Camacho en Mariano García Remon kregen hun kans als trainer, maar mochten spoedig weer vertrekken. Onder de Braziliaan Vanderlei Luxemburgo leek het beter te gaan, maar ook hij kreeg Real niet op de rails. Jeugdtrainer Juan Ramón López Caro mocht hem in december 2005 aflossen als interim-coach. Florentino Pérez zag uiteindelijk ook in dat zijn beleid uiteindelijk had gefaald en begin 2006 trad hij terug als clubpresident.

Hoop op nieuwe successen

Cristiano Ronaldo is de duurste speler ooit, 94 miljoen euro.

De vervanger van Pérez was Fernando Martín, die gelijk een grote schoonmaak in de spelersgroep aankondigde voor de zomer van 2006 met de hoop om zo Real Madrid weer terug aan de top te krijgen. Martín moest in april 2006 aftreden omdat het clubbestuur onvoldoende vertrouwen in hem had en nieuwe presidentsverkiezingen wilde. Deze verkiezingen werden gewonnen door de advocaat Ramón Calderón. Hij stelde Fabio Capello aan als trainer en Predrag Mijatović als technisch directeur, een tweetal dat Real in 1998 nog naar de Champions League-winst had geleid.

De verkiezingsbelofte om de Braziliaanse middenvelder Kaká van AC Milan te contracteren kon Calderón niet waarmaken, maar hij wist wel enkele andere topspelers naar Real Madrid te halen. Ruud van Nistelrooij werd voor ongeveer 15 miljoen euro overgenomen van Manchester United en om het team defensief sterker te maken werden de Braziliaan Emerson, de Italiaan Fabio Cannavaro (beiden van Juventus) en de Malinees Mahamadou Diarra (van Olympique Lyonnais voor 25 miljoen euro) gecontracteerd. Met José Antonio Reyes van Arsenal kwam er bovendien ook nog een Spaanse aankoop. Lange tijd leken de nieuwe trainer en vele aankopen opnieuw geen succes op te leveren. Real Madrid werd vroegtijdig uitgeschakeld in de UEFA Champions League en leek de landstitel wederom mis te lopen. Na een goede inhaalslag in de tweede seizoenshelft eindigde de club echter in punten gelijk met regerend landskampioen FC Barcelona, maar Real Madrid won de landstitel op basis van het betere onderlinge resultaat. Ondanks de landstitel moest Fabio Capello vertrekken naar aanleiding van het defensieve en weinig flitsende spel van Real Madrid. Bernd Schuster, oud-speler van de club, werd de nieuwe hoofdtrainer. Verschillende nieuwe spelers, waaronder de Nederlanders Arjen Robben, Wesley Sneijder, Royston Drenthe, Rafael van der Vaart en Klaas-Jan Huntelaar, werden gecontracteerd om Real Madrid aantrekkelijker te laten spelen.

In de zomer van 2009 werd Pérez herkozen met de verkiezingsbelofte grote namen te halen. Hij kocht Kaká voor 68 miljoen euro en Cristiano Ronaldo voor 94 miljoen euro. De presentatie van Ronaldo lokte een recordaantal van 80.000 toeschouwers naar het stadion.

Met de recordbrekende transfers zorgden de Madrilenen echter voor een groei aan schuld. Voorzitter Florentino Pérez meldde in september 2009 dat de schuld 327 miljoen euro bedraagt.[1] Eerder gingen geruchten dat sprake was van een schuld van 800 miljoen.[2]

In Maart 2012 werd bekend dat Real Madrid een resort eiland zal gaan aanleggen voor de kust van de Verenigde Arabische Emiraten. De kosten voor dit eiland zijn niet bekend. Op het eiland is er plek voor onder andere een 5 sterren hotel, een pretpark, een jachthaven, villa's en bungalows.

In het seizoen 2011/12 kreeg Florentino Pérez eindelijk wat hij wilde, waarvoor hij al die miljoenen uit gaf. Real Madrid werd voor de 32e keer kampioen van Spanje en haalde voor het eerst in een aantal seizoenen weer de halve finale van de Champions League. Het seizoen erna haalde Real opnieuw de halve finale, maar was Borussia Dortmund een maatje te groot.