Johannes Humlum

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Johannes Peter Christian Nikolaj Humlum (Holstebro, 14 juli 1911 - 13 juni 1990) was een Deense geograaf, werkzaam aan de Universiteit van Aarhus. Hij is vooral bekend geworden als auteur van de eerste moderne studie over de geografie, cultuur en geschiedenis van het toenmalige koninkrijk Afghanistan. Er bestonden nog nauwelijks gedetailleerde kaarten van het land en het land was nog niet eerder onderwerp geworden van een systematischegeografische studie.

Sinds de vergeefse Britse veroveringspogingen vanuit de kolonie Brits-Indië in de 19e en eeuw en het begin van de 20e eeuw was Afghanistan geïsoleerd komen te liggen en een ´´land-locked country´´ geworden, doordat de Britten er desalniettemin wel in waren geslaagd de zuidelijke regio Baluchistan in te lijven en te behouden bij het tot stand komen van de Durandlijn. Hierdoor was het land afgesloten geraakt van de zee. De Durandlijn vormt thans nog steeds de de facto-grens tussen Afghanistan en het later middels de Britse Indian Independence Act 1947 ontstane buurland Pakistan. Door dit laatste land wordt de lijn na een status quo van meer dan een eeuw inmiddels eenzijdig beschouwd als een door dat tijdverloop bestendigde, officieel geworden grens. Op zeldzame oude kaarten van voor die tijd valt echter duidelijk te zien dat Afghanistan zich uitstrekte tot aan de kust van de Golf van Oman, met het thans Pakistaanse Karachi als voornaamste havenstad.

Wel waren er inmiddels reeds diverse incidentele reisverslagen van buitenlanders verschenen en zojuist ook één enkele provisorische reisgids: ´´Guide to Afghanistan´´ van Mohammed Ali (in 1958).

Humlum besteedde besteedde bijzondere aandacht aan het belang van irrigatie voor de plaatselijke landbouw, in het bijzonder in de zuioostelijke provincie Kandahar.

Humlum was eerder reeds wegens zijn verdiensten voor de Deense wetenschap bevorderd tot ridder van de 1e graad van Dannebrog, lid van het bestuur van de Deense Natuurhistorische Vereniging (1936-38), secretaris van de Geografforeningen in 1938-1940, voorzitter 1942-44, lid van de raad van de Koninklijke Deense Geografische Vereniging en van UNESCO's hydrologische decenniumcommissie en haar commissie voor de irrigatie van droge gebieden.

Na het verschijnen van zijn studie over Afghanistan werd hij benoemd tot erelid van de Sociéta Geografica Italiana, lid van de Learned Society, oprichter en secretaris van Forum Geographicum, lid van de commissie van het Deense Stedelijk Planning Laboratorium inzake landplanning 1960-62, van de Danmarks Naturfredningsforening's planningscommissie en van de vervuilingscommissie, evenals van de universitaire planningscommissie van het Ministerie van Onderwijs van 1962 en 1963-70, van de instandhoudingsplancommissie voor de gemeente Vejle en vanaf 1972 voorzitter van de commissie voor de bestrijding van vervuiling van de Danmarks Naturfredningsforening (Deens natuurbeschermingsvereniging).

Humlum werd gasthoogleraar aan de Universiteit van Minnesota en de Universiteit van Washington 1950, en kreeg een UNESCO--leerstoel aan de Universiteit van Dacca in het toenmalige Oost-Pakistan (het huidige Bangla Desh), aan de Universiteit van Californië in 1964 en 1970, aan de Universiteit van Newcastle in 1965, de universiteiten van Göteborg en Umeå in 1966, 1972 en 1973 en aan Poolse universiteiten in 1967. In 1960 werd aan hem in Parijs de Liederkerke-Beaufort-prijs van de Feanse Société de Géographie in toegekend.

Voorgeschiedenis van de Afghanistan-studies[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel Afghanistan reeds in de 13e eeuw door de Venetiaanse handelaar en ontdekkingsreiziger Marco Polo moest zijn bezocht en en passant in diens reisverslag was beschreven, was het land voor de westerse wereld lange tijd een vrij onbekend gebied gebleven, zoals ook Tibet en Nepal.

In de 19e eeuw was de westerse belangstelling voor Centraal-Azië gegroeid, toen zowel de Russische tsaren als de Britten vanuit hun kolonie Brits-Indië er belangstelling voor kregen er expansie van hun territorium, een periode bekend als The Great Game.

Het land slaagde er in meerdere oorlogen in zich aan kolonisering te onttrekken. Hoewel de Britten vanuit India tijdens de Brits-Afghaanse oorlogen een flink stuk van het Afghaans grondgebied wisten te bemachtigen, met name de lager gelegen delen van het land in het ziden en oosten van het land (namelijk een groot deel dat na de onafhankelijkheid van India in 1947 West-Pakistan en in 1971 het huidige Pakistan zou worden) slaagde geen enkel land er echter in het weerbarstige Afghanistan volledig te veroveren. Strikt genomen zijn de huidige grenzen van het land nog steeds de facto en - hoewel al meer een eeuw in het ongewijzigd - en nimmer met het tegenwoordige buurland Pakistan overeengekomen als de jure. Deze grens loopt in lengterichting ongeveer middendoor het gebied dat in meerderheid wordt bewoond door de ethnische groep van de Pasjtoen of Pathanen en dat daarom ook wel Pashtunistan wordt genoemd.

Toen de Britten zouden worden verslagen in de Derde Brits-Afghaanse Oorlog (1919-1921) wist Afghanistan zich definitief te handhaven als een van de weinige onafhankelijke naties in Azië. Bezorgd dat het land achterop zou raken bij de rest van de wereld, begon de toenmalige vorst Amir (of Emir) Amanullah Khan aan een rigoureuze campagne voor sociaal-economische hervormingen. Dit bracht tevens mee dat het land zich verder openstelde voor westerse wetenschappelijke onderzoekers, die tevens geînteresseerd waren in de grondstoffen in de bodem en de mogelijkheden voor import en export van producten, waarbij buitenlandse investeringen de welvaart in het land zouden bevorderen. De Britse interesse voor het land bleek na de drie mislukte veroveringspogngen vanuit de kolonie Brits-Indië te verdlauwen. In 1935 vond een eerste Duitse geografische expeditie plaats, de Deutsche Hindukusch-Expedition.

Toenemende belangstelling voor Afghanistan[bewerken | brontekst bewerken]

Verdere wetenschappelijke exploraties vonden plaats toen na de Tweede Wereldoorlog de dekolonisatie in Azië was begonnen. Het toenmalige koninkrijk Afghanistan, dat lange tijd de Britse en Russische pogingen tot onderwerping had weten te weerstaan, was zelfs de eerste staat die de onafhankelijkheid van de voormalige Nederlandse kolonie Indonesië zou erkennen.

In Rusland en de latere Sovjetunie werd Afghanistan interessant met het oog op een potentiêle territoriale expansie of een inlijving in de geopolitieke invloedssfeer. Nadat de Britse interesse voor het land na een drietal falende veroveringspogingen verflauwede, bleef die van de Russische en Sovjet-zijde, wel bestaan, al zou het tot eind 1979 duren alvorens de Sovjetunie het land binnenviel.

Reeds in 1923, 1929 1938 verschenen er meerdere verkennende geografische studies over het land, die na het verflauwen van de Britse belangstelling voor het gebied de aanhoudende interesse van respectievelijk Russische en Sovjet-zijde blootgaven. Deze werden gevolgd door een niet aflatende reeks studies: in 1954, 1955, 1956, 1958, 1959, 1960, 1961, 1962, 1963, 1964, 1965, 1966, 1967, 1969, 1970, 1971, 1972, 1973, 1975, 1976, 1978 en na de inval eind 1979 (en ook nog tijdens de oorlog in 1981).

Tijdens het ¨üitbreken¨ van de Koude Oorlog - die weliswaar niet letterlijk ¨uitbrak¨, doch wel werd gekenmerkt door een zeer snelle opeenvolging van incidenten die een toename aan onderling wantrouwen tussen de nieuw ontstane machtsblokken tengevolge had, met name na de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije in 1948 en de oprichting van de NAVO- zou het strategisch gelegen, doch in ¨het Westen¨ nog vrij onbekende onafhankelijke Afghanistan een gebied worden dat de bijzondere interesse genoot van niet alleen het grote buurland de Sovjetunie, maar ook van de westerse mogendheden. Die trachtten het land eveneens onder hun invloedssfeer te brengen, dan wel in een na-oorlogse containmentpolitiek de uitbreiding van de Sovjet-invloedsfeer met Afghanistan als nieuwe satellietstaat te voorkomen. Terwijl buitenlandse mogendheden een begerige blik op het land wierpen en de Koude Oorlog elders in Azië -namelijk in Korea in de Koreaanse Oorlog - enkele jaren de gestalte begon aan te nemen van een daadwerkelijke, plaatselijk uitgevochten oorlog tussen de grootmachten, vonden in Afghanistan zelf belangrijke hervormingen en moderniseringen plaats.

Reeds in 1956 werd in de Sovjetunie een eerste serieuze gegografische studie over Afghanistan gepubliceerd: ´´Afghanistan´´ van de Sovjet-geograaf M.G.Pikulin, uitgegeven door Ekonomicheskii Otcherk, Tasjkent. Deze auteur zou later ook nog andere studies wijden aan Afghanistan.

Inmiddels waren er in andere landen ook meer summiere publicaties over Afghanistan verschenen. De Amerikaanse auteur James A. Michener publiceerde in diens roman Caravan(s) (sommige edities hadden de titel in het enkelvoud, andere in het meervoud) in 1963: een soort kroniek van wat destijds bekend was geworden over het sociale en politieke landschap van Afghanistan, als een schijnbaar soort Wilde Westen¨ in een ander werelddeel. Michener combineerde daarin inmiddels bekende feiten over het land met een fictief avontuur.

Deze roman werd in 1966 ook in het Nederlands vertaald, als ¨Karavaan in Afghanistan¨, en zou later ook worden verfilmd, echter met als plaats van handeling van het avontuur in het scenario een fictief Centraal-Aziatisch land in plaats van expliciet Afghanistan. Dat fictieve land komt echter in alle opzichten overeen met Afghanistan en de verhaallijn in deze film volgt al van begin afaan de roman van Mitchener.

Deze film zou zeer zeldzame originele opnamen bevatten van het eeuwenoude fenomeen bacha bazi (met als verleidelijke vrouwen - op huwbare leeftijd, zoniet suggestief ¨hoerig¨- opgemaakte en geklede ¨dansjongens¨: knapen die tot aan de leeftijd van de baardgroei als middel van bestaan als een soort lijfeigenen fungeerden van met name grootgrondbezitters en andere machtige mannen. Deze ontlenen aan hun bezit een zekere status en gebruiken ze niet alleen om zakenrelaties en andere gasten op feesten met een traditionele dans-show te imponeren en vermaken, maar ook ook zich door hen tevens seksueel te laten bedienen en met dat doel ook ¨uit te lenen¨): een eeuwenoude pre-islamitische traditie, die vanwege de gender-problematiek, travestie en homosexuele elementen een paradoxaal en een zeer gevoelig taboe-onderwerp vormen in de Islam, aangezien deze religie die pas later voet aan de grond kreeg in Afghanistan homosexualiteit streng veroordeelt, verwerpt en op grond van een strikte interpretatie van ierinKoran-teksten het praktiseren ervan zelfs met de doodstraf bestraft. Meerdere eeuwen lang zijn islamitische machthebbers er niet in geslaagd een einde te maken aan deze omstreden traditie, evenmin als aan Nowroz (de viering van nieuwjaar volgens de Perzische cultuur bij het aanbreken van de astronomische lente en Jalda (de viering van het wintersolstitium, d.w.z. de kortste nacht van het jaar. Deze populaire gebruiken werden oogluikend toegestaan. Ook de fundamentalistische Taliban zou daarin niet slagen. Wel werd tijdens de Tweede Talibanarchie, die begon op 15 februari 2021, als een van de eerste maatregelen de viering van Nowroz als ´´officièle´´ feestdag,

La géographie de l'Afghanistan (1959)[bewerken | brontekst bewerken]

In 1950 publiceerde Humlum zijn eerste voorlopig impressies in Pirzada, Rejser i Indien of Afghanistan. Humlums hierop volgende publicatie over het toenmalige koninkrijk La géographie de l'Afghanistan in 1959 was een rapportage van de derde Deense geografische expeditie naar Centraal-Azië (onder meer naarAfghanistan en de grensgbieden van Tibet in 1947-1954, onder leiding van Prins Peter I van Denemarken en Griekenland (1908-1980). Humlum nam deel aan een deel van deze expeditie , in het voorjaar en de zomer van 1948. Hij zou zich voornamelijk bezig houden met het geïrrigeerde gebied rond de oase van Pirzada, nabij Kouchk-i-Nakhoud op het zuidelijk Afghaans plateau 60 km ten westen van Kandahar.

Later tijdens deze expeditie overleed de initatiefnemer Henning Haslund-Christensen, op 12 september 1946 in het hoofdkwartier in Kaboel. Een volgende expeditie zou ter ere van hem de Henning Haslund-Christensens Minde Ekspedition 1953-1955 til Afghanistan worden genoemd. Het verslag daarvan verscheeen in 1956. Het rapport van de derde expeditie zelf was reeds in 1949 verschenen in het Deense Geografisk Tidsskrift.

Gedurende de jaren 50 werkte Humlum samen met Morgens Køye en Klaus Ferdinand aan een omvangrijk en gedetailleerd Franstalig tweedelig over land en volk van Afghanistan. M.Køye schreef een hoofdstuk over de vegetatie van het land. K.Ferdinand schreef een hoofdstuk over de nomaden in Afghanistan, aan de hand van de gegevens verzameld tijdens de Henning Haslund-Christensens Minde Ekspedition 1953-1955 til Afghanistan.

´´La géographie de l'Afghanistan´´ was de eerste westerse studie van een dergelijke omvang die verscheen m.b.t. land en volk van Afghanistan. In 1952 was er inmiddels ook een eerste rapportage van de UNESCO verschenen.

Voor Humlum was zijn studie over Afghanistan, waarin de resultaten werden verwerkt van drie Deense expedities naar het land, slechts een van velerlei projecten. Het zou in 1959 in twee delen worden uitgegeven als een samenwerkingspoject van vier wetenschappelijke uitgeverijen in Kopenhagen, Stockholm, Oslo en Helsinki. Het eerste deel betrof een studie van land en volk van 419 paginaś. Het tweede deel van het werk betrof als appendix een gedetailleerde kaart van een typisch Afghaans oase-landschap Paysage d'oasis après de Pirzada.

De in 1959 verschenen, 26 hoofdstukken tellende eindrapportage van Humlum zou enige tijd de status genieten als het gezaghebbende standaardwerk, tot het in de jaren 70 verschenen Afghanistan van de Amerikaanse onderzoeker Louis Dupree. Dupree zou zich samen met zijn echtgenote ontwikkelen tot ¨de¨ onbetwiste westerse Afghanistan-kenners bij uitstek, toen dit land zich inmiddels verder opende voor de buitenwereld en een republiek zou worden.

Indeling van Afghanistan door Humlum in 10 fysisch-geografische ´´provincies´´[bewerken | brontekst bewerken]

Op grond van waterscheidingen, hoogte boven de zeespiegel en klimaatkenmerken kwam Humlum in zijn werk tot een indeling van het land in tien ´´natuurlijke provincies´´, waarbij hij met name het percentage van de hoogteligging boven de zeespiegel in aanmerking nam. Deze provincies zijn niet te verwarren met de meer dan 30 administratieve provincies van het land. [1]

  • ´´Afghanistan Est´: het Oosten - 11,7 % van het landoppervlak (hoogte: 15,5% tussen 600-1800 m boven de zeespiegel, 82,3% tussen 800-3000 m en 2,2 bven de 3000 m);
  • ´´Afganistan Sud´: het Zuiden - 23,3 % van het landoppervlak (hoogte: 19,7% tussen 300-600 m, 80% tussen 600 - 1800 m, 0,3% tussen 1800 - 3000 m;
  • ´´Afghanistan Central´´: het Centrum - 25,8 van het landoppervlak (hoogte:16,1 % tussen 600 - 1800 m, 59,8 % tussen 1800 - 3000 m en 24,1% boven de 3000 m);
  • ´´Afghanistan Ouest´, het Westen - 7,3 % van het landoppervlak (hoogte: 97,0 % tussen 600 - 1800 m en 3,0% t
  • ´´Afghanistan Nord-Ouest´, het Noordwesten - 4,8 % van het landoppervlak
  • ´´Afghanistan Nord´, het Noorden - 14,5 % van het landoppervlak (hoogte: 6,1% laer dan 300 m, 29,0% tussen 300-660 m, 48,6% tussen 600-1800 m en 16,3% tussen 1800-3000 m);
  • ´´Nouristan´´ ofwel Nuristan (een afgelegen gebied, samenvallend met de gelijknamige administratieve provincie), ten noorden van de adminstratieve provincie Nangarhar en aan de noordzijde afgeschermd door zeer hoge bergtoppen met grote gletsjergebieden - 2,4 % van het landoppervlak (hoogte: 17,8 % tussen 600 - 1800m, 41,4% tussen 1800 - 3000 m, 40,8 % boven 3000 m);
  • ´´Badakchan´´ ofwel Badakshan (eveneens samenvallend met de huidige gelijknamige administratieve provincie - 6,0 % van het landoppervlak (hoogte: 4,2% tussen 300 - 600 m, 32% tussen 600 - 1800 m, 36,2% tussen 1800 - 3000 m en27,5 % boven 3000 m);
  • ´´Wakhan´ (de in uiterst noordoostelijke riching uitlopende smalle corridor in de richting van de grens met China - 1,7 % van het landoppervlak (hoogte: 17,1 % russen 1800 - 3000 m en 82,9 % boven 3000 m);
  • ´´Afghanistan de Moussons´: het moessonale Afghanistan, 2,5 % van het landoppervlak (hoogte: 5,1% tussen 300 - 800 m, 74,3% tussen 600 - 1800 m 3n 20,4 % tussen 1800 - 3000 m. Deze fysisch-geografische ´´provincie´´bestond uit enkele niet aangelegen gebieden tot waar de jaarlijks terugkerende moessonregens van het Indiase subcontinent doordringen. Tot deze fysisch-geografische provincie rekende Humlum onder meer de omgeving van de stad Jalalabad in de huidige provincie Nangarhar, waar het klimaat inderdaad sterk onder invloed staat van het Indiase subcontinent (het kan er daardoor ´s zomers zeer heet worden (ofschoon niet zo heet als in Zaranj aan de grens met Iran, de hoofdstad van de afgelegen en dunbevolkte westelijke provincie Nimruz, die als de heetste plaats van Afghanistan geldt, waardoor daar de teelt van andere, zelfs typisch tropische landbouwgewassen mogelijk is: onder meer zelfs van bananen.

Deze indeling door Humlum in tien ´´natuurlijke provincies´´ zou later door anderen worden betwist; onder meer ook de indeling van Jalalabad bij de ´´moessonale provincie´´. Dupree zou in zijn later verschenen studie het land onderverdelen in elf andere ´´geografische zones´´.

Verschillen tussen Humlum en Dupree[bewerken | brontekst bewerken]

Humlum was een algemeen geograaf, die samen met zijn mede-onderzoekers M. Køle en K. Ferdinand onder meer het land en volk van het zich moderniserende koninkrijk Afghanistan als onderwerp van studie koos en daarbij met name aandacht besteedde aan de hydrologie van dit aride land. Louis Dupree, die na hem een zeer doorwrochte en tevens de eerste Engelstalige monografie publiceerde toen het land inmiddels sinds de staatsgreep van 1973 een republiek was geworden, was daarentegen tevens archeoloog en antropoloog en een meer veelzijdige onderzoeker. Terwijl Dupree en zijn echtgenote zich hun leven lang aan land en volk van Afghanistan zouden wijden en blijvend eraan verknocht raakten, hield Humulum zich sinds begin jaren 60 ook bezig met andere geografische onderwerpen. Dit betrof onder meer de wenselijkheid van de aanleg van een centrale snelweg door Jutland. Het doel hiervan was een betere ontsluiting van het gebied, waarvan de bevolking stelde qua economische ontwikkeling te worden achtergesteld bij de hoofdstad Kopenhagen. In 1965 besloot het Deense parlement, de Folketing, de gewenste snelweg in Oost-Jutland aan te leggen en niet in Midden- en West-Jutland, zoals voorgesteld was door Humlum.

Publicaties (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

  • Kouchk-i-Nakhus - Carte du paysage d´oasis près de Pirzada topografische kaart (1949)
  • Rejser i Indien of Afghanistan (1950)
  • L´agricuture pae irrigaruib en Afghanistan (Comptes rendus du XVIe Congrès International de Géographie, Tome III, pp.318-328 (1951)
  • La géographie de l'Afghanistan - Étude d'un pays aride (1959), m.m.v. Morgens Køle en Klaus Ferdinand; met als bijlage een gedetailleerde kaart van het gebied rond de oase Pirzada.
  • Kulturgeografisk Atlas
  • Geographie des Maisbaus
  • Water Development and Water Planning in the Southwestern United States

Geînspireerde literatuur (fictie)[bewerken | brontekst bewerken]

  • ´´Caravan´´, James A, Michener, uitg. Random House, 1963 (later ook edities getiteld ´´Caravans´´, geïllustreerd met zwart-wit-foto´s van de couleur locale gemaakt door Peter Hunter van ´´Peter Hunter Press Features´; )
  • ´´Karavaan in Afghanistan´´, geautoriseerde Nederlandse vertaling door H.P. van den Aardweg, uitg. A.J.G.Strenholt NV, Amsterdam, 1966

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]