Gijsbrecht van Aemstel: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Souffleur (overleg | bijdragen)
de elementen van deze alinea worden elders al vermeld
Souffleur (overleg | bijdragen)
elementen al elders in het artikel vermeld
Regel 26: Regel 26:
Ook de verschijning van Machteld in Badelochs droom kan worden gezien als een deus ex machina.
Ook de verschijning van Machteld in Badelochs droom kan worden gezien als een deus ex machina.


De boodschap die Vondel ook met het stuk aan zijn publiek wilde overbrengen, was het hebben van godsvertrouwen in tijden van beproeving. Gijsbrecht is het teken van christelijke deemoed en doet zoals de engel hem opdraagt. Vondel streeft naar het ideaal van Hugo de Groot en probeert in zijn stukken ook te strijden voor geloofsvrijheid en tolerantie.
Gijsbrecht is een toonbeeld van deemoed en godsvertrouwen in tijden van beproeving. Het stuk is een icoon in de tijd van de bezetting. Het herinnerde het publiek aan het oorlogsgeweld, de strijd tegen Spanje, de strijd van soldaten, aan de belegering van steden en vermiste echtgenoten.

Het stuk is een icoon in de tijd van de bezetting. Het herinnerde het publiek aan het oorlogsgeweld, de strijd tegen Spanje, de strijd van soldaten, aan de belegering van steden, en vermiste echtgenoten.


Om na het zien van de onfortuinlijke voorouders de stemming nog wat te verhogen werden latere Amsterdamse voorstellingen van de ''Gijsbrecht'' (v.a. het einde van de 17e of het begin van de 18e eeuw) rond Nieuwjaarsdag gevolgd door ''De bruiloft van Kloris en Roosje''. Wie de auteur is van deze boertige [[klucht]] met zang en dans, staat niet vast. Dit vrolijke naspel eindigde traditioneel met een door de personages ''Thomasvaer'' en ''Pieternel'' uitgesproken Nieuwjaarswens, waarin de actuele gebeurtenissen van die dagen van [[satire|satirisch]] commentaar werden voorzien.
Om na het zien van de onfortuinlijke voorouders de stemming nog wat te verhogen werden latere Amsterdamse voorstellingen van de ''Gijsbrecht'' (v.a. het einde van de 17e of het begin van de 18e eeuw) rond Nieuwjaarsdag gevolgd door ''De bruiloft van Kloris en Roosje''. Wie de auteur is van deze boertige [[klucht]] met zang en dans, staat niet vast. Dit vrolijke naspel eindigde traditioneel met een door de personages ''Thomasvaer'' en ''Pieternel'' uitgesproken Nieuwjaarswens, waarin de actuele gebeurtenissen van die dagen van [[satire|satirisch]] commentaar werden voorzien.

Versie van 30 nov 2010 22:26

Gijsbrecht van Aemstel is een toneelstuk dat Joost van den Vondel schreef ter gelegenheid van de opening van de eerste stenen Amsterdamse schouwburg. De inwijding op 26 december 1637 van dit door Jacob van Campen ontworpen classicistische theater aan de Keizersgracht werd uitgesteld vanwege protestante bezwaren tegen enige (in de katholieke middeleeuwen spelende) passages. Na protesten tegen de eventuele "vertoning van superstitiën van de paperije als misse en andere ceremoniën" kon de Gysbrecht op 3 januari 1638, kleurrijk en fraai gekostumeerd in Van Campens schouwburg in première gaan.[1]

In Amsterdam werd het stuk vele daaropvolgende jaren op Nieuwjaarsdag opgevoerd. In de jaren zestig nam de populariteit van de Gysbreght af. Het toneelstuk zou niet meer voldoen aan de wensen van het publiek. De beëindiging van de Gysbrechttraditie in 1968, moet in het licht van de tijdgeest en algehele ontevredenheid over de enscèneringen in de periode voorafgaand aan Aktie Tomaat (1969) worden gezien. Begin jaren tachtig werd, onder regie van Carel Briels, de Gijsbrecht een aantal keren opgevoerd rond Nieuwjaarsdag; in 1981 in de Nieuwe Kerk en in 1982 in de Stadsschouwburg. In 1988 regisseerde Hans Croiset in Den Haag een Gijsbrecht voor het Nationale Toneel, in navolging van zijn vader, Max Croiset, die in 1975 in een voorstelling van het Publiekstheater speelde. In 1990 volgde een Gijsbrecht van Rieks Swarte voor Toneelgroep Amsterdam. In 2003 voerde Theater Nomade, onder regie van Ab Gietelink, een nieuwe bewerking van De Gijsbrecht op. Het toneelstuk werd gemoderniseerd door de originele 17e eeuwse tekst aan te vullen met militaire en journalistieke termen en men gebruikte naast de 'gewone' kostuums ook militaire uniformen om aandacht te schenken aan de Nederlandse missie in Uruzgan.[2] Op 1 januari 2010 werd in het Concertgebouw, tijdens de nieuwsjaarsbijeenkomst van de gemeente Amsterdam, een verkorte versie vertoond door de theatergroep 'De Warme Winkel'.

De inhoud

Vondel gaf het stuk de titel: Gysbregt van Aemstel, d’ondergang van zijn stad en zijn ballingschap. Treurspel. Vondel draagt de Gijsbreght op aan Hugo de Groot, die in 1638 als balling in Frankrijk leefde. De Groots ideaal was het herstel van de eenheid van alle christenen in een terugkeer naar de situatie van de oude kerk in de eerste eeuwen na Christus. [3] Vondel besluit zijn, aan de door hem bewonderde Here Huig de Groot gerichte inleiding van de Gijsbrecht, met de woorden: Ik offer Uwe Exc. in zyne ballingschap mynen Gysbreght van Aemstel, den godvruchtigen en dapperen balling.

Het stuk speelt in Amsterdam, tijdens een kerstnacht omstreeks 1300[4][5] en gaat over de belegering van de stad door de omliggende dorpen, verenigd in de Kennemers en Waterlanders. Aanleiding is de vermeende betrokkenheid van Gijsbrecht bij de ontvoering en doodslag van Floris V in 1296. De vijandelijke soldaten lijken zich aanvankelijk terug te trekken, maar duiken als gevolg van een list van het personage 'Vosmaar, de Spie' onverwacht weer op. Gijsbrecht wordt na hevige gevechten gedwongen, met zijn vrouw Badeloch en hun kinderen, naar Pruisen te vluchten, om daar een Nieuw Holland te stichten.

De tijd van handeling, de kerstnacht en de parallel tussen de moord op de onschuldige Klarissen en de kindermoord in Bethlehem benadrukt de Christelijke strekking van de door God opgelegde beproeving die uiteindelijk zinvol zal blijken te zijn.

De tragedie Geeraerdt van Velsen van P.C. Hooft uit 1613 is gebaseerd op de gebeurtenissen rond de moord op Floris V. Deze gebeurtenissen vormen de voorgeschiedenis van de verwikkelingen in Vondels Gijsbrecht.

In 1637 tijdens de Tachtigjarige Oorlog, toen in zuidelijker provincies de Spaansgezinde vijandelijkheden nog woedden, schreef Vondel in zijn inleiding van de Gijsbrecht:

"Of enige Amsterdammers mochten walgen van de zwaren val hunner muren en ’t verstrooien hunner voorouderen te horen, zo wordt die bittere nasmaak verzoet door Rafaëls voorspelling van de heerlijke verrijzenisse der verdelgde vesten en verstrooielingen; dat wij nu op het allergelukkigste beleven, onder de wijze regering der tegenwoordige burgemeesteren, die het gemeen beste boven hun eigen behartigen en genen oorlog prijzen, dan die om de vrede gevoerd wordt."

De Gijsbrecht wordt wel een tragedie genoemd, omdat Vondel in drama's als Lucifer de Aristotelische uitgangspunten volgt van de klassieke tragedie. Hoewel ook Vondel zelf in de ondertitel van een "treurspel" spreekt, is dat in de Gijsbrecht maar ten dele het geval. Zo is het personage Gijsbrecht niet de tragische held die ten onder gaat door eigen handelen en vindt er geen catharsis plaats. De afloop is dan ook niet noodlottig.

Vondel koos voor een troostende deus ex machina, die het geslacht van de van Aemstels en de stad een glanzende, (zij het verre) toekomst, voorspelt. De middeleeuwse tijd van handeling bood Vondel in de claus van Rafaël, "één der zeven Engelen" de gelegenheid een aangenaam visioen van zijn eigen (en de toekomstige) tijd op te roepen. Zowel de titelheld en de zijnen, als het publiek, kregen van de aartsengel de verzekering:

Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen
Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen.

Het 17e eeuwse publiek, het Amsterdamse stadsbestuur en de toenmalige financiers van de voorstellingen waaraan een deel van de inkomsten ten goede kwam (de charitatieve instellingen Het Burgerweeshuis en het Oude Manne- en Vrouwenhuis[6]) zullen deze heilsboodschap instemmend hebben aangehoord.

Ook de verschijning van Machteld in Badelochs droom kan worden gezien als een deus ex machina.

Gijsbrecht is een toonbeeld van deemoed en godsvertrouwen in tijden van beproeving. Het stuk is een icoon in de tijd van de bezetting. Het herinnerde het publiek aan het oorlogsgeweld, de strijd tegen Spanje, de strijd van soldaten, aan de belegering van steden en vermiste echtgenoten.

Om na het zien van de onfortuinlijke voorouders de stemming nog wat te verhogen werden latere Amsterdamse voorstellingen van de Gijsbrecht (v.a. het einde van de 17e of het begin van de 18e eeuw) rond Nieuwjaarsdag gevolgd door De bruiloft van Kloris en Roosje. Wie de auteur is van deze boertige klucht met zang en dans, staat niet vast. Dit vrolijke naspel eindigde traditioneel met een door de personages Thomasvaer en Pieternel uitgesproken Nieuwjaarswens, waarin de actuele gebeurtenissen van die dagen van satirisch commentaar werden voorzien.

De vorm

Zoals Vondel in zijn uitvoerige inleiding vermeldt, schreef hij de Gijsbrecht in navolging van de Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius. Dit heldendicht in het Latijn beschrijft in 12 boeken de daden van de Trojaanse stamvader Aeneas en de ondergang van zijn stad. Vrij naar het, op het titelblad van de Gijsbrecht vermelde en in de Aeneis naar de val Troje verwijzende motto Urbs antiqua ruit (een oude stad wordt vernietigd), verwoordt Vondel in het vierde bedrijf de val van Amsterdam met de verzen 1120/1122: "De groote aloude stad, vermaert in oorelogen, (...) Gaet plotzelijck te gronde en zinckt met eenen slagh." De inhoud van het klassieke paard van Troje vertoont een duidelijke overeenkomst met de lading van Vondels “Schuit ’t Zeepaardje” en het lot van Vondels personage Bisschop Gozewijn herinnert aan het beklagenswaardige einde van de oude koning Priamus.

Schreef Vergilius in hexameters, Vondel koos meestal voor de alexandrijn als dichtvorm. Al in de vroege jaren twintig van de 17e eeuw had Vondel zich door studie van de klassieke cultuur en humanistische wetenschappen ontwikkeld tot een humanistisch-renaissancistisch dichter.[7] In navolging van de klassieken heeft de Gijsbrecht een klassieke bouw in vijf bedrijven, die worden afgesloten met een 'Rey' of rei'. Deze aan de Griekse koorzangen verwante, gesproken of gezongen lyrische bespiegelingen staan los van de handeling.

In de 17e eeuw was het gebruikelijk de dramatische handeling af en toe letterlijk stil te zetten tijdens de vertoning van een "tableau vivant". Met zo’n vaak rijkelijk vormgegeven "levend schilderij" met stilstaande personages in expressieve houdingen kon men, tussen de tekst, de visueel indrukwekkende hoogtepunten extra aandacht schenken.

Titelheld Gijsbrecht opent het treurspel met de verheugende mededeling:

Het hemelsche gerecht heeft zich ten langen leste
Erbarremt over my en myn benauwde veste,
En arme burgery, en op myn volcx gebed,
En dagelix geschrey de bange stad ontzet.

De Rei van Amsterdamse Maagden (vs. 414 - 450) klinkt aan het slot van het eerste bedrijf uit de monden van Amsterdamse meisjes die de hoop op de overwinning verwoorden:

Nu stelt het puick van zoete keelen,
Om daar gezangen op te speelen,
Tot lof van God die op zijn' troon
Gezeten is, zoo hoogh en heerlijck;
Van waer hy zien kon, hoe begeerlijck
Het Sparen stack na Aemstels kroon.

In de Rei van Edelingen (vs. 674 - 737) aan het einde van het tweede bedrijf, bezingen edellieden tijdens de kerstnacht de lof van Christus' geboorte:

Wy edelingen, bly van geest,
Ter kerke gaen op 't hooge feest
Den eerst geboren heiland groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van 't kind, waer voor Herodes vreest:

In de Rei van Klaerissen (vs. 904 - 950) waarmee het derde bedrijf wordt afgesloten, doen nonnen een lied over de kindermoord in Bethlehem klinken:

O Kersnacht, schooner dan de daegen,
Hoe kan Herodes 't licht verdraegen
Dat in uw duisternisse blinckt,
En word geviert en aengebeden?
Zijn hoogmoed luistert na geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinckt

In de Rei van Burghzaten (vs. 1239 - 1285), aan het einde van het vierde bedrijf, beschrijven burchtbewoners de kracht van de huwelijksliefde:

Waer werd oprechter trouw
dan tusschen man en vrouw
Ter weereld oit gevonden?
Twee zielen gloende aen een gesmeed,
Of vast geschakelt en verbonden
In lief en leedt

Tegen het eind van het vijfde bedrijf weerklinkt een troostende deus ex machina in de claus van aartsengel Rafaël:(vs. 1823-1864)

O, Gijsbreght, zet getroost uw schouders onder ’t kruis
U opgeleit van God. 't is al vergeefs dit huis
Verdaedight; hadden wy 't in ons behoed genomen,
't En waer met Amsterdam zoo verre noit gekomen.

en spreekt de engel (voor het eerst in 1638, tijdens de opening van de schouwburg, in de nabijheid van de net gereed gekomen gekroonde spits van de Westertoren) , ten overstaan van de middeleeuwse personages en het 17e eeuwse publiek de 'profetie' uit dat:

'eer drie honderd jaer Verloopen'(...) ‘Als uw naemhafte stad haer' Schouwburgh open doet' (...) de stad “haer kroon tot aen den hemel toe’ zal verheffen.

Gijsbrechts slottekst luidt:

Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een' andren heer.

Samenvatting

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Eerste bedrijf

Het verhaal speelt zich af in de nacht voor kerstmis omstreeks 1300. De stad Amsterdam wordt al een jaar belegerd door de troepen van Floris V, heer van de Waterlanders en de Kennemers. Deze Floris V is een aantal jaar eerder ontvoerd en vermoord door een onbekende dader. Er wordt evenwel gedacht dat Gijsbrecht van Aemstel iets met de moord te maken heeft. Gijsbrecht is de stadsheer van Amsterdam. Vandaar dat de troepen van Floris V de stad al zo lang belegeren. In het eerste bedrijf heeft Gijsbrecht vernomen dat de vijandelijke troepen zijn weggetrokken. Daarop spreekt hij in een lange monoloog zijn dank uit. Zijn broer Arend gaat kijken of het bericht werkelijk waar is. Als Arend de belegeraars achterna gaat, vertelt Abt Willebrord aan Gijsbrecht dat Willem van Egmond en Diederick van Haarlem, twee vijandelijke aanvoerders, onenigheid hadden gehad en dat hij ze gezegd had om de stad te verlaten en de belegering te staken. Bij de terugkomst van Arend voert hij een gevangene mee die de naam Vosmeer draagt. Hij oogt meelijwekkend, maar is in werkelijkheid een spion. Deze Vosmeer vertelt over een schip, ‘het Zeepaard’. De vijand zou dit schip, beladen met rijsthout, in alle haast zijn vergeten. Gijsbrecht gelooft wat Vosmeer zegt en besluit het schip de stad binnen te laten halen. Zonder dat iemand het in de gaten heeft, voert men het schip, dat volzit met vijandelijke soldaten, de stad binnen. Dit is vergelijkbaar met het verhaal van het Trojaanse paard. Iedereen tuint erin. Tot slot zingt een rij van meisjes zelfs een overwinningslied.

Tweede bedrijf

In het tweede bedrijf spreken Willem van Egmond, Diedrick van Haerlem en de Hoplieden met elkaar. Ze zijn bij het klooster en het speelt zich af in de avond. Willem en Diedrick vertellen de hoplieden over de vermeende aanslag. Zij vertellen ook dat zij van plan zijn de vijand ’s nachts te overrompelen. Ook wordt er over het Zeepaard vertelt; hoe deze gereedgemaakt is. Men spreekt af om bij het klooster ’s nachts te ontmoeten. Ook spreekt men af dat Egmond nog naar de stad gaat om Vosmeer te spreken, die aan zal komen zwemmen. De hoplieden worden verteld de monnikken niet te storen en zich stil te houden. Dan verplaatst de scene zich naar de poort, waar de portier en Van Haerlem converseren. Diedrick poogt de portier te overtuigen de poort te openen, hoewel het laat in de avond is. Diedrick draagt de portier op om Willebord te halen uit de kerk. Willebord komt en Diedrick introduceert zichzelf als gast. Willebord vertrouwt het niet en vraagt naar de reden van de komst van Van Haerlem. Deze zegt dat hij soldaten in het klooster wil laten overnachten. Willebord wil gerust soldaten binnen laten, maar weigert ze in het klooster te laten. Diedrick protesteert en zo discussiëren zij enige tijd, tot de soldaten aankomen. Diedrick beveelt ze naar het klooster te gaan en Willebord klaagt, maar protesteert niet. Van Egmond en Vosmeer vinden elkaar bij de rand van de stad, waar Vosmeer aan is komen zwemmen. Vosmeer vertelt hoe het Zeepaard binnen gehaald is. Hij vertelt ook hoe de stedelingen de wallen versterkten en hoe hij de mannen in het zeepaard stil hield. Hij vertelt ook wat het plan is voor de aanval. Egmond vertelt over de manschappen die klaarliggen in het klooster. Na het gesprek scheiden de wegen van beide mannen en sluit Egmond af met de volgende woorden: ‘God geef, dat u en my dees aenslagh wel geluck.’ Het bedrijf eindigt met een kerstzang, de Rey van Endelingen. De zang begint ermee dat de Heiland in Bethlehem is en dat Jezus in een armoedige stal is geboren. Jezus is goddelijk en zit vol goedheid. Gods goedheid wordt ook nog benadrukt, want God heeft immers de inwoners van Amsterdam veel ellende bespaard. Het is daarom verstandig altijd te luisteren naar God, en hem te vereren.

Derde bedrijf

Badeloch is bang en heeft nachtmerries. Gysbrecht vraagt hoe dit komt en zegt dat hij haar tranen zal weg kussen. Ook zegt hij dat dromen geen werkelijkheid zijn. Badeloch vertelt dat zij in haar dromen de geest van Machteld aan haar bed zag staan. Machteld werd waanzinnig en trok haar kleren kapot, krabde zichzelf open en stond te huilen. Badeloch vertelt Machteld dat ze zich nergens zorgen om hoeft te maken omdat de vijanden verslagen zijn. Maar Machteld vertelt Badeloch dat de vijanden helemaal niet verslagen zijn en dat het een wonder is dat Badeloch zo rustig kan slapen. Hierop raadt Machteld Badeloch aan om naar een ander gewest te vluchten. De strijd van Gysbrecht is volgens haar tevergeefs geweest en de heiligen hebben de kerk verlaten. Als zij vlucht zullen de engelen haar beschermen. Badeloch schrikt wakker uit haar droom en is heel erg geschrokken van haar droom en de verschijning van Machteld. Gysbrecht blijft erbij dat het slechts verbeelding is. Broer Peter komt aanstormen en zegt dat hij en Gysbrecht ten strijde moeten trekken. Dit is voor Badeloch een teken dat haar droom werkelijkheid is en echt onheil voorspelde. Broer Peter vertelt dat de vijand terug is in de stad met een groter leger dan ooit. Ze stichten brand en zijn erg sterk. Broer Peter zegt dat de stad verloren is en al het vechten voor niks is geweest. Gysbrecht gaat naar de Schreiers toren om voor zichzelf te zien hoe de toestand is. Badeloch is bang dat het allemaal te veel wordt voor Gysbrecht. Hij heeft dit niet verdient omdat hij zo'n goed hart heeft en vroom is. Omdat zij in een grote stad leven, krijgen zij alle problemen terwijl de kleine steden rustig zijn. Broer Peter zegt dat God slechts zijn uitverkorenen wil beproeven. Gysbrecht ziet dat de stad in brand staat en wil gaan vechten. De bondgenoten van Gysbrecht zeggen hem toe dat zij voor hem zullen vechten. Gysbrecht zegt hierop dat zij hiervoor door God beloont zullen worden. Badeloch vraagt aan God of hij Gysbrecht wil beschermen.

Vierde bedrijf

Het vierde bedrijf bestaat uit drie scenes. In de eerste scene komen de personages Gozewijn van Aemstel (bisschop), Klaeris van Velzen (abdis) en Gijsbreght van Aemstel aan het woord, begeleid door een rei, behorende bij Klaeris. De tweede scene wordt opgevoerd door de personages Badeloch van Aemstel (vrouw van Gijsbreght van Aemstel) en Arend van Aemstel (broer van Gijsbreght). In de laatste scène komt slechts Badeloch aan het woord, in de scène bezingt een rei de gedachten van de burchtbewoners. De eerste scène verhaalt de discussie tussen voornamelijk Gijsbreght en Gozewijn betreffende het al dan niet op de vlucht slaan voor de snel naderende vijand. Gijsbreght poogt de oude bisschop over te halen om samen met hem te vluchten. Gijsbreght wil de bisschop op zijn rug dragen en dit is een verwijzing naar Vergilius' Aeneis, waarin Aeneas zijn vader draagt als zij Troje ontvluchten. Gozewijn stelt dat hij te oud is, dat het leven hem zoveel moeite niet waard is, dat hij klaar is om te sterven en zich bij God te voegen. De trouwe nonnen, waaronder Klaeris, laten weten Gozewijn niet alleen te zullen en kunnen laten. Zij zijn bereid te sterven. De scène wordt afgesloten met een ‘stomme’ vertoning, waarin te zien is hoe bisschop Gozewijn en de nonnen vermoord worden.

In de tweede scène komt Arend van Aemstel aan bij Badeloch, de vrouw van Gijsbreght. Zij schrikt omdat hij alleen arriveert en veronderstelt dat Gijsbreght gesneuveld is. Arend ontkent dit en doet gedetailleerd verslag van het gruwelijk schouwspel dat zich voor zijn en Gijsbreght’s ogen afspeelde; van de strijd; van de bezetting van Amsterdam; van de dood van onder andere Gozewijn en de nonnen. Badeloch besluit de scène met de woorden dat zij Gijsbreght dood rekent. In de laatste scène van het vierde bedrijf bezingt de rei allereerst de pure, oprechte liefde tussen Badeloch en Gijsbreght. Zij geven uiting van het verdriet dat zij door de veronderstelde dood van haar man moet voelen en eindigen met een bede aan God, waarin Hem gevraagd wordt haar smart te verlichten. Het vierde bedrijf wordt afgesloten met de uitroep van Badeloch dat zij Gijsbreght’s stem gehoord heeft en dat hij voor de poort staat.

Vijfde bedrijf

Het vijfde en laatste bedrijf is de ontknoping met happy end: Gysbreght vertelt aan zijn vrouw Badeloch dat de strijd om het stadhuis hopeloos is. Hij is daar weggegaan omdat een visioen zich aan hem openbaarde en zei dat hij weg moest om Gozewijn en Klaeris te redden uit het klooster. Dan komt er een bode tussenbeide die vertelt dat ook het klooster gevallen is en dat alle nonnen en Gozewijn vermoord zijn door Witte van Haemstede. De bode zegt dan dat Gysbreght een aanval moet doen en daarna de brug af moet breken, zodat de vijand niet verder kan. Op dat moment komt Gysbrechts broer Arend zwaargewond binnen. Nadat Arend is gestorven, wordt de heer van Vooren aangekondigd met trompetgeschetter en zegt hij Gysbreght dat het beter is de strijd te staken. Gysbreght is het hier niet mee eens en er ontstaat een discussie tussen Van Vooren en Gysbreght. Van Vooren kan Gysbreght niet overhalen en gaat naar buiten om zijn manschappen klaar te maken om de Aemstel in de nemen. Gysbreght probeert ondertussen Badeloch ervan te overtuigen dat ze per boot moet vluchten met de kinderen. Badeloch wil dit niet: ze heeft liever dat zij en hun kinderen sterven dan dat ze Gysbreght nu in de steek moet laten. Uiteindelijk zwicht ze en gehoorzaamt ze aan Gysbreght, zoals het een goede vrouw betaamde in die tijd. Net nadat Badeloch heeft gezegd dat ze scheep gaat, verschijnt Rafael aan het gezelschap. Hij vertelt uit naam van God dat ze allemaal moeten vluchten, dus Gysbreght ook, omdat de stad Amsterdam voor nu verloren is ("Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen: Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen"). Over 300 jaar zal de stad weer uit haar as verrijzen, maar nu heeft het geen zin om te blijven vechten voor niets. Tot die tijd moet Gijsbreght echter in Pruisen Nieuw Holland stichten. Gysbreght gehoorzaamt onmiddellijk aan God en vlucht met zijn vrouw en kinderen. Zijn laatste woorden zijn: "Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een andren heer".

De historische Gijsbrecht

In werkelijkheid was degene die in 1304 Amsterdam gewapenderhand binnenviel (om de in 1296 verloren positie en bezittingen te herwinnen) niet Gijsbrecht IV (1235-1303), maar diens zoon Jan I (1270-1345). Hoewel een aantal details in het toneelstuk van Vondel aantoonbaar onjuist is, schuilt er misschien meer historische waarheid in dan werd aangenomen. Vondel heeft misschien beschikking gehad over bronnen die later verloren zijn gegaan.

De Groningse hoogleraar Pim de Boer [bron?] vond aanwijzingen, zij het geen sluitend bewijs, dat Gijsbrecht - na zijn verbanning - met enkele volgelingen betrokken zou zijn geweest bij de stichting van Pruisisch Holland (thans in het Pools Pasłęk genaamd), niet ver van Elbing (thans in het Pools Elbląg genaamd). Gijsbrechts nakomelingen kwamen in Noordoost-Brabant terecht, waar nog vele Van Amstels wonen.

In het stuk wordt aangegeven dat de situatie waarin Gysbreght van Aemstel zich bevindt, zijn oorsprong vindt in de verkrachting van Machteld van Woerden door graaf Floris V en de daaropvolgende moord op Floris door Gerard van Velzen. Vanuit het historisch perspectief gaat men er tegenwoordig van uit dat deze moord eerder werd ingegeven door politieke motieven en afgunst.

Opvoeringsgeschiedenis

Albert van Dalsum wordt door velen gezien als de man die eind jaren veertig, begin jaren vijftig, de Gijsbreght-traditie in ere hield. Begin jaren vijftig was de opvoering van Gijsbreght van Aemstel door het Amsterdams Toneelgezelschap een drukbezocht evenement. Het in 1947 door Van Dalsum opgerichte gezelschap speelde van 1948 tot 1954 iedere Nieuwjaarsdag Vondels Gijsbreght in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hierop volgden in de maand januari nog een aantal voorstellingen in verschillende Nederlandse steden.

In de jaren zestig was een strijd gaande in de toneelwereld tussen traditie en vernieuwing, een weerslag overigens van de culturele (r)evolutie in andere sectoren van de maatschappij. De jaren '60 en '70 van de vorige eeuw waren roerig. Het was onder andere een tijd van provocatie en vrije moraal, waar Provo een exponent van was. Jongeren waren bezig zich te keren tegen het establishment. Ook in de kunst en, voor de Gysbreght meer specifiek, in theateropvoeringen is dit terug te zien. De Gysbreght stond daarbij – juist als symbool van traditie – aan de verkeerde kant, verloor, moest opgeven en de stad verlaten. Het keerpunt kwam met de jeugdvoorstelling van de Gysbrecht in de Rotterdamse Schouwburg in 1967. De voorstelling werd gestaakt omdat er gelachen en gefloten werd. De leraren van deze jongeren kwamen voor de jeugd op en beweerden zelf ook dat het een volstrekt statisch toneelbeeld was en dat de Gysbreght geen realistische opvatting bevatte. De idealen en ideeën die de Gysbrecht verkondigde, strookten niet meer met de verwachtingen en idealen van het publiek. De opvoering van '69 zou voorlopig de laatste worden in een sinds 1641 onafgebroken reeks. De galapremière liep dat jaar in het honderd doordat van te voren extra vervalste toegangskaarten waren verspreid. De Amsterdamse gemeenteraad besloot daarop de Nederlandse Comedie te verlossen van de aan subsidiëring verbonden plicht om elk jaar de Gysbrecht ten tonele te voeren. Op nieuwjaarsdag 1969 stond De Spaanse Brabander van Bredero op de planken in plaats van de Gysbreght. De zogeheten Aktie Tomaat heeft geen invloed gehad op het afbreken van de Gysbreghttraditie. De eerste tomaten troffen pas in oktober 1969 De Storm van Shakespeare, ook van de Nederlandse Comedie. De Gysbreghttraditie is volledig aan eigen gedateerdheid bezweken. Ze was ingehaald door de tijd.

Het toneelgezelschap Het Publiekstheater heeft zowel in 1974 als in 1975 Gijsbrecht van Amstel als toneelstuk opgevoerd. De oorspronkelijke tekst werd voor deze uitvoering bewerkt door Guus Rekers en de regie was in handen van René Lobo. Het stuk werd opgevoerd in de Stadsschouwburg Amsterdam. Het stuk was sterk geactualiseerd: met 1975 als het jaar van de vrouw in gedachten kregen de vrouwen in het stuk een geëmancipeerde en belangrijke rol. Ook was dat jaar het jubileumjaar van Amsterdam, dat 700 jaar bestond, waarnaar in de tekst van het toneelspel werd verwezen. Guus Rekers was een actievoerder binnen de Aktie Tomaat. Aktie Tomaat wordt vaak als reden gezien voor het beëindigen van de jaarlijkse Gijsbreghtopvoeringen in 1968, terwijl Aktie Tomaat in 1969 plaatsvond. De beëindiging moet in de tijdgeest van Aktie Tomaat gezien worden. Croiset heeft bij zijn opvoering in 1988 de reien meer in de dramatische handeling opgenomen. De derde en vierde rei werden gezegd door Badeloch, de kinderen van Gijsbrecht en andere belangrijke personages uit het toneelstuk. De eerste twee reien werden gezegd door personages met een minder centrale rol.

In zijn Gysbreght voor Toneelgroep Amsterdam in 1991 ging de Haarlemse regisseur en decorontwerper Rieks Swarte op zoek naar Vondels liefdes: Peter Paul Rubens, Vergilius en Jacob van Campen. Hij belichtte de spelopvattingen van de zeventiende eeuw, de klassieke poses, zoals beschreven door Carel van Mander in zijn 'schilder-boeck', en het feit dat het stuk oorspronkelijk geheel door mannen werd gespeeld. Met een knipoog plaatste hij het barokdrama, als een opera met recitatieven en aria’s, in een sterk picturaal en historiserend kader, waarbinnen de Vlaamse acteurs speelden in een stijl waaruit al het psychologische realisme was verbannen.

Ook in 2001 is het bekende toneelstuk opgevoerd, deze keer door Ab Gietelink, die dit in 2008 herhaalde. Allebei de keren was het stuk toegespitst op de politieke omstandigheden van die tijd. Zo zijn de vijanden in het stuk uit 2001 Amerikaanse soldaten gestoken in een hedendaags gevechtstenue. Amsterdam staat daarbij voor steden als Jeruzalem, Bagdad of een land als Afghanistan, waar de strijders zich staande proberen te houden met God achter zich. Hij probeert met het stuk iets te laten zien van het proces van escalatie, dat altijd uitdraait op oorlog. In het stuk uit 2008 doet Gietelink net zoiets. Daar verwijst hij naar de oorlog in Uruzgan, Afghanistan. De strijd van Nederland tegen de Taliban wordt beschreven. Er worden daarbij moderne en historische oorlogsbeelden getoond op grote projectieschermen, om het effect van de oorlog te versterken. Allebei de stukken zijn dus erg gemoderniseerd, maar er wordt wel gebruikgemaakt van de traditionele tekst, om toch terug te grijpen op de traditie. Het oorspronkelijke toneelstuk moest natuurlijk wel teruggezien worden.

De meest recente opvoering van de Gysbrecht vond plaats op 1 januari 2010 door theatergroep De Warme Winkel. De groep maakte een eigen versie van drie kwartier (in plaats van de oorspronkelijke zes uur). De toneelgroep werd gegrepen door Vondels taalgebruik en deed er alles aan om hier zo strak mogelijk aan vast te houden. De alexandrijnen werden behouden, omdat deze volgens de theatergroep het stuk maken. De acteurs moesten zich daarom strak aan de tekst houden; ze wilden niet spelen met metrum of woordvolgorde. Herman van Elteren, een 82-jarige acteur die het stuk zo'n 600 keer had gespeeld, hielp hen daarbij. Ook werden voor de gelegenheid oude opnamen beluisterd.

Trivia

  • Aanvankelijk werden alle rollen door mannelijke acteurs gespeeld. Het was niet gebruikelijk dat vrouwen op het toneel stonden. Ariana Nozeman (1626/1628 - 1661) was de eerste vrouwelijke Badeloch.
  • Op de Gijsbrecht zijn verschillende parodieën en vervolgen geschreven door andere auteurs, waaronder de musical De Engel van Amsterdam.
  • Verwijzingen naar Vondels Gijsbrecht van Aemstel zijn onder andere te vinden in de straatnamen van diverse Nederlandse gemeenten (zoals het Gijsbrecht van Aemstelpark in Amsterdam) en de scoutinggroep "Gijsbrecht van Aemstel".
  • Op de plek waar de eerste stenen Amsterdamse Schouwburg in 1638 haar deuren opende, stond tussen 1617-1622 Samuel Costers Eerste Nederduytsche Academie, waar men zich naast de rederijkerij ook wijdde aan hoger onderwijs in de volkstaal.
  • De naam Schouwburg werd echter ook bedacht door Vondel. Met Schouw en burg verwees Vondel naar een plaats waar men kon kijken. Het van het Griekse woord 'theatron' afgeleidde Schouwburg werd door de tijd heen zo'n populaire benaming dat het van een eigen naam is verworden tot een soortnaam.
  • In de twintigste eeuw hebben veel kunsthistorici geschreven over het werk en over de levens van Rembrandt en Vondel. Vanzelfsprekend werden de Nachtwacht en de Gysbreght veel besproken en vaak werd daarin ook geprobeerd de twee vaderlandse helden met elkaar in contact te laten komen. Het is moeilijk te zeggen of Rembrandts Nachwacht direct geïnspireerd is door de openingsscène. Die vraag heeft al veel onderzoekers bezig gehouden, maar tegenwoordig vinden dat er niet genoeg argumenten voor zijn om te zeggen dat Rembrandt de openingsscène van de Gysbreght heeft gebruikt voor zijn Nachtwacht. Wel zijn sommige van Rembrandts tekeningen herkend als uitbeeldingen van figuren van het stuk. De tekeningen en schilderijen van Rembrandt is het enige zeventiende-eeuwse en daarme eigentijdse beeldmateriaal van Vondels treurspel.
  • In januari 1967 vond in de Rotterdamse schouwburg een schoolvoorstelling van de Gysbreght plaats, waar scholieren verplicht naar toe moesten. Er was zoveel keet en rumoer in de zaal, dat de stervende Arend, geleund in de armen van Gysbreght zich voor het laatst oprichtte en rechtstreeks tot de zaal de in de Gysbrecht-traditie unieke tekst sprak: ‘Mag ik effe rustig doodgaan alsjullieblieft?’ Enig geloei klonk op, maar veel aandacht trok hij zelfs met deze woorden niet.
  • Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt proberen in hun boek Een vaderland voor de muzen te verklaren waarom het stuk zo snel in de canonisering is beland. Volgens hen heeft het treurspel alles in zich om vele generaties Amsterdammers te boeien. In het boek wordt ook aangegeven dat het onduidelijk is of Vondel de opdracht kreeg tot het schrijven van het openingsstuk van de Schouwburg of dat hij zelf het initiatief nam tot het schrijven van het openingsstuk, zoals Vondel zelf deed vermoeden.
  • De Italiaan Marco Prandoni schreef in 2007 zijn proefschrift 'Een mozaïek van stemmen. Verbeeldend lezen in Vondels Gysbreght van Aemstel'. Hij probeert in dit proefschrift de theaterervaring van het 17e-eeuwse publiek te reconstrueren. Hij doet dit bijvoorbeeld door de Gysbreght te vergelijken met de 'Aeneis' van Vergilius. Het is natuurlijk opvallend dat juist een Italiaan schreef over dit oer-Hollandse toneelstuk.
  • Het feit dat de Gijsbrecht van Aemstel nog altijd opgevoerd wordt, geeft aan dat het een tijdloos stuk is. Twee aspecten spelen hierbij een belangrijke rol. Allereerst maakt de Gysbreght deel uit van de Nederlandse vaderlandse geschiedenis. Joost van den Vondel is voor de Nederlanders wat Shakespeare is voor de Britten. De Nederlanders zijn trots op hem en willen hem in ere houden. Daarnaast is de Gysbreght een toneelstuk dat gemakkelijk te actualiseren is, doordat de hoofdthema's, bezetting, oorlog en ondergang tijdloze thema's zijn. Om een oud toneelstuk dichterbij de belevingswereld van de moderne mens te brengen, is dit actualiseren belangrijk. In 2008 heeft regisseur Ab Gietelink dit gedaan door het toneelstuk zich te laten afspelen in Afghanistan, waar Nederlandse militairen bezig waren met een vredesmissie. Het toneelstuk geeft hier kritiek op en speelt hiermee in op de actuele politieke en maatschappelijke situatie.

Zie ook

Externe links