Naar inhoud springen

Pijpenstrootje

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Pijpenstrootje
Pijpenstrootje
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:Eenzaadlobbigen
Clade:Commeliniden
Orde:Poales
Familie:Poaceae (Grassenfamilie)
Onderfamilie:Arundinoideae
Geslacht:Molinia
Soort
Molinia caerulea
(L.) Moench (1794)
Pijpenstrootje
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Pijpenstrootje op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het pijpenstrootje (Molinia caerulea) (ook: bunt, bent, bente) is een vaste plant uit de grassenfamilie (Poaceae). De soort is in Nederland en België inheems. Pijpenstrootje is een van de soorten die een rol spelen bij de vergrassing van heidevelden.

De plant wordt 30–120 cm hoog en vormt dichte pollen. De rechtopstaande bloeistengels hebben bij de verdikte voet één knoop (soms ook tot drie dicht bij elkaar) en het onderste stengellid is ongeveer 5 cm lang. Daarboven zitten geen knopen. De verspreid behaarde tot kale bladeren zijn 3 tot 10 mm breed en hebben een lichte middennerf. Het smalle, zoomvormige tongetje (ligula) is 0,5 mm lang.

Het pijpenstrootje bloeit van juli tot september met een 5–40 cm lange, smalle pluim met opstaande, soms meer uitgespreide, zijtakken. De meestal leikleurig blauwe of iets paarse, soms groene aartjes zijn 4–9 mm lang. De aartjes bestaan uit twee tot vijf bloempjes. De kelkkafjes zijn ongelijk en eennervig met uitzondering van het bovenste dat één- tot drienervig kan zijn. Het onderste kelkkafje is 2,2 mm lang en het bovenste 2,6 mm lang. Het kroonkafje (lemma) van de onderste bloem is 3–6 mm lang en heeft drie tot vijf nerven. De spil van het aartje is behaard. De meestal paarse tot vuilpurperen helmknoppen zijn 2–3 mm lang.

Het aantal chromosomen is 2n = 36.

De soort komt in Nederland voor op heidevelden, langs vennen, in blauwgraslanden, bossen op zure zandgronden, laag- en hoogveenmoerassen en in duinvalleien.

Plantensociologie

[bewerken | brontekst bewerken]

Het pijpenstrootje is een zwakke kensoort voor de pijpenstrootje-orde (Molinietalia), een de orde van plantengemeenschappen van bloemrijke, vochtige graslanden op matig voedselrijke bodems. De soort komt ook veel voor in de klasse van heischrale graslanden (Nardetea), de klasse van droge heiden (Calluno-Ulicetea) en de klasse van hoogveenbulten en natte heiden (Oxycocco-Sphagnetea).

Pijpenstrootje is een waardplant voor de rupsen van de kleine hageheld, rietvink, bont dikkopje, groot dikkopje, bont zandoogje, koevinkje, boserebia, blauwoogvlinder en de witstipgrasuil.

Pijpenstrootjemoederkoren is een ascomyceet die groeit op de zaden van het pijpenstrootje.

De plant komt voor in Europa, West-Azië, Noord-Afrika en het oosten van Noord-Amerika. Het is een bewoner van zure zandgronden en van laaggelegen gebieden tot 2300 m in de Alpen.

Cultuurhistorie

[bewerken | brontekst bewerken]

De wortels van het Pijpenstrootje werden tot ongeveer 1950 toegepast voor het maken van bezems. Daartoe werden de pollen pijpenstrootje uitgestoken