Portaal:Vogels/Uitgelicht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Kolibries (Trochilidae) zijn een familie van vogels uit de orde gierzwaluwachtigen (Apodiformes). De familie telt meer dan 300 soorten. De meeste soorten komen voor in Zuid-Amerika. Het oorspronggebied (genencentrum) van de kolibries ligt waarschijnlijk daar.

De mannetjeskolibrie is bont, meestal metaalachtig groen gekleurd, met een glanzend rode, blauwe of smaragdgroene keelkleur. Het vrouwtje is onopvallend gekleurd.

De snavel is een belangrijk kenmerk voor de soortindeling. Bij de zwaardkolibrie (Ensifera ensifera) is de snavel bijna net zo lang als het gehele lijf dat 10 cm lang is. Daartegenover heeft Ramphomicron microrhynchum maar een snavellengte van 5 mm. De Eutoxeres hebben een sterk naar onderen gebogen snavel en de sabelsnavelkolibrie (Avocettula recurvirostris) heeft een snavel die aan de top naar boven gebogen is. Iedere snavel is op een bepaalde bloemvorm gespecialiseerd, waardoor er geen concurrentie tussen de kolibrie-soorten optreedt. Elke kolibrie is van een speciaal zakje met nectar in de nek afhankelijk. Als de vleugels naar voren bewegen, beweegt het zakje naar achteren. hierdoor kan de kolibrie zijn kop in evenwicht houden als hij eet.

>> Lees verder


Overzicht

januari

De huia (Heteralocha acutirostris) was een vogel, die uitsluitend voorkwam in Nieuw-Zeeland. De vogel is nu uitgestorven. Sinds 1907 zijn er geen betrouwbare waarnemingen meer gedaan toen W.W. Smith drie vogels zag in de Tararua Ranges op 28 december 1907.

De vogel had een blauwzwart verenkleed, helderoranje lellen op de wangen en witte uiteinden aan de staartveren.

>> Lees verder

februari

De blauwe reiger (Ardea cinerea) is in Nederland en België het bekendste en meest voorkomende lid van de reigerfamilie. De vogelsoort komt voor in de gematigde streken van Europa en Azië.

Op z'n lange poten stapt hij voorzichtig door ondiepe plekken van stadssingels en poldersloten en door weilanden; hij wordt vliegend gezien langs grachten en bij meren; zijn broedkolonies bevinden zich midden in de stad in hoge bomen of juist in volstrekt afgelegen bospercelen. De blauwe reiger is ook regelmatig een (veelal ongenode) gast aan de rand van tuinvijvertjes waarin goudvissen rondzwemmen. In strenge winters hebben de blauwe reigers het zichtbaar moeilijk.

>> Lees verder

maart

De kievit (Vanellus vanellus) is de meest algemene weidevogel in de Benelux. Het broedseizoen van de kievit loopt van half maart tot in juli. Vogels waarvan het eerste broedsel is mislukt, proberen het vaak later in het seizoen nog eens.

Het is een Friese traditie om het eerste kievitsei aan te bieden aan de Commissaris van de Koningin. Vroeger werd het aan de Koningin aangeboden. Het eerste kievitsei staat symbool voor het begin van het voorjaar.

De kievit komt in het najaar in grote groepen samen om naar het warme zuiden te trekken.

Typische kenmerken van de kievit zijn de lange kuif en brede zwarte borstband, contrasterend met witte onderdelen, de brede vleugels en de relatief langzame, flappende vlucht. De kievit heeft een witte staart met brede zwarte eindband.

>> Lees verder

Nu actief

Kolibries (Trochilidae) zijn een familie van vogels uit de orde gierzwaluwachtigen (Apodiformes). De familie telt meer dan 300 soorten. De meeste soorten komen voor in Zuid-Amerika. Het oorspronggebied (genencentrum) van de kolibries ligt waarschijnlijk daar.

De mannetjeskolibrie is bont, meestal metaalachtig groen gekleurd, met een glanzend rode, blauwe of smaragdgroene keelkleur. Het vrouwtje is onopvallend gekleurd.

De snavel is een belangrijk kenmerk voor de soortindeling. Bij de zwaardkolibrie (Ensifera ensifera) is de snavel bijna net zo lang als het gehele lijf dat 10 cm lang is. Daartegenover heeft Ramphomicron microrhynchum maar een snavellengte van 5 mm. De Eutoxeres hebben een sterk naar onderen gebogen snavel en de sabelsnavelkolibrie (Avocettula recurvirostris) heeft een snavel die aan de top naar boven gebogen is. Iedere snavel is op een bepaalde bloemvorm gespecialiseerd, waardoor er geen concurrentie tussen de kolibrie-soorten optreedt. Elke kolibrie is van een speciaal zakje met nectar in de nek afhankelijk. Als de vleugels naar voren bewegen, beweegt het zakje naar achteren. hierdoor kan de kolibrie zijn kop in evenwicht houden als hij eet.

>> Lees verder

mei

De struisvogel (Struthio camelus) is een Afrikaanse loopvogel, behorende tot de familie Struthionidae, orde Struthioniformes. Het is de grootste en zwaarste vogel en de snelste loopvogel ter wereld. DNA-onderzoek van Van Tuinen, Sibley en Hedges (1998) wijst uit dat de struisvogels nauw verwant zijn aan de nandoes (grootste loopvogel van Zuid-Amerika), met als zustergroep de emoes (grootste loopvogel van Australië) en de kasuarissen (grote loopvogel uit Nieuw-Guinea en Australië).

Volwassen mannetjes kunnen meer dan 2,5 meter lang en 155 kilogram zwaar worden; vrouwtjes zijn iets kleiner en lichter. Struisvogels hebben krachtige, lange en onbevederde poten. Er zijn twee tenen, waarvan een met nagel en een zonder. Ze kunnen gevaarlijke trappen uitdelen als ze in het nauw gedreven worden. Een struisvogel kan snelheden tot 70 kilometer per uur behalen.

>> Lees verder

juni

Het waterhoen (Gallinula chloropus) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae).

Waterhoentjes maken meestal hun nesten tussen het riet, maar soms ook tussen struiken of bomen. Ze bouwen als het ware een platform van dood plantenmateriaal. De nesten worden vrijwel altijd in de buurt van water gebouwd.

Waterhoentjes zijn donker van kleur met een rode snavel en een schild op het voorhoofd. De punt van de snavel is geel van kleur. In tegenstelling tot meerkoeten beschikken ze niet over zwemvliespoten. Ze foerageren dan ook regelmatig op de oever.

>> Lees verder

juli

Albatrossen (Diomedeidae) zijn een familie die bestaat uit 23 soorten grote zeevogels met lange vleugels die vrijwel hun hele leven doorbrengen door met vrijwel onbewegelijke vleugels over de golven te scheren en vis te vangen. De albatrossen komen op bijna alle wereldzeeën voor. Te land zijn zij vrij onbeholpen en zij komen daar alleen om te nestelen, veelal op afgelegen eilanden.

Het voedsel van de albatros bestaat voornamelijk uit vissen, inktvissen, kwallen en dergelijke.

Albatrossen hebben lange vleugels in verhouding tot hun lichaamsgrootte en hun wervels en bovenste vleugelbeenderen zijn hol maar sterk. Deze beenderen worden eigenlijk verstevigd door schotjes om het gewicht terug te brengen en glijvluchten te vergemakkelijken. Albatrossen leggen enorme afstanden af.

>> Lees verder

augustus

De gierzwaluw (Apus apus) is het enige lid van de familie der Apodidae dat in Nederland en België voorkomt. Ze zijn maar drie maanden van het jaar in Nederland en België. Vandaar de naam "honderd-dagen-vogel". Ze arriveren eind april, en massaal in begin mei en vertrekken weer begin augustus.

De gierzwaluwen zijn zeer sterk op het leven in de lucht aangepast. Buiten de broedperiode houden ze zich voor meerdere maanden hoogstwaarschijnlijk zonder onderbreking in de lucht op. Bij hun vluchtmanoeuvres kunnen ze in duikvlucht snelheden van meer dan 200 kilometer per uur bereiken.

>> Lees verder

september

Paradijsvogels (Paradisaeidae) zijn een familie van vogels uit de orde zangvogels, die vrijwel beperkt is tot Nieuw-Guinea en omringende eilanden, en het noordoosten van Australië.

Het zijn stevig gebouwde vogels met een vrij zware snavel en krachtige poten en tenen. Zij variëren in grootte van die van een spreeuw tot die van een kraai, maar sommige soorten lijken aanmerkelijk groter vanwege de verlengde flank- en staartveren. De bruine sikkelsnavel (Epimachus meyeri) meet totaal 97-100 cm, maar daarvan komt een groot deel voor rekening van de staart. De mannetjes van de meeste soorten zijn fel gekleurd en getooid met sluiers, capes, waaiers en dergelijke. Deze zijn polygaam. Bij de minder opvallende soorten hebben mannetje en vrouwtje een vrijwel eender verenpak. Deze zijn veelal monogaam.

>> Lees verder

oktober

De vink (Fringilla coelebs), ook wel boekvink, botvink of charlotte genoemd, is een zangvogel. In de lage landen is hij de bekendste en meest frequent voorkomende vinkachtige. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten.

De vink broedt van half april tot juli. Nesten van deze "randbroeder" vindt men op verschillende hoogtes aan de rand van een bos, open plek of weg. De broedduur bedraagt 12 tot 15 dagen.

Trek

De vink is een van de talrijkste trekvogels. Trekrichting is west tot zuidwest richting Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, met stuwing aan de kust. Om in Engeland, of Ierland te overwinteren steken ze de Noordzee rechtstreeks over of bij Cap Gris Nez.

Najaarstrek is van september tot december. Voorjaarstrek begint in februari en gaat door tot mei. Veel hangt af van de breedtegraad en het weer.

De vink is een dagtrekker, en vliegt vooral in de vroege ochtenduren. Sommige vinken zijn standvogels. Hun slag is anders dan bij trekkende soortgenoten en wordt "bogaardzang" of "Vlaamse zang" genoemd.

>> Lees verder

november

De ijsvogel (Alcedo atthis) is een klein bontgekleurd vogeltje uit de familie der ijsvogels (Alcedinidae). Het is de enige van nature in Europa voorkomende ijsvogelsoort.

De ijsvogel is een kleine vogel met een korte staart en pootjes, een korte nek, korte, afgeronde vleugels, een grote kop met grote ogen en een lange, dolkvormige snavel, geschikt om vissen mee te vangen en vast te houden. De poten zijn syndactiel: de voortenen zijn gedeeltelijk aan de basis met elkaar vergroeid.

>> Lees verder

december

Duikers (orde Gaviiformes; familie Gaviidae; geslacht Gavia) (ook wel zeeduikers genoemd) zijn een orde en familie watervogels van het open water van het hoge noorden. Zij hebben een wat langer lichaam dan de futen en vliegen wat meer. Zij houden daarbij hun kop wat lager dan het lijf. Zij zijn op en vooral in het water in hun element. Zij zijn behendige duikers. Hun poten zitten ver naar achteren en dat is bij het duiken handig maar op het land zijn zij bijzonder onbeholpen, en ze komen daar dan ook alleen om te broeden. Zij nestelen meest op kleine eilandjes of op de oever van de meren die zij bewonen. Ze jagen op vissen en schaaldieren. Ze duiken plotseling op de prooi of laten zich langzaam wegzinken. 's Winters zijn alle zeeduikers van boven grijsbruin en wit van onderen. Ze zijn dan alleen te onderscheiden aan hun grootte, de vorm van de snavel en de kleur van de rug.
>> Lees verder