Peter Sickinghe

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Peter Sickinghe
Ridder Peter Sickinghe afgebeeld in de Maskerade optocht voorstellende de intocht van graaf Edzard I van Oost-Friesland te Groningen, 1 mei 1506
Algemene informatie
Geboren 1455
Geboorteplaats Groningen
Overleden 17 mei 1532
Overlijdensplaats Groningen
Politieke functies
1499-1501 ouderman van het brouwersgilde
1505-1525 raadsheer
1505 lid der hoofdmannenkamer
1506, 1509-1517
1519-1520, 1522-1523
Burgemeester van Groningen
1505-1525 speciaal afgevaardigde namens Groningen
Portaal  Portaalicoon   Politiek
Nederland

Peter Sickinghe (Groningen, 1455 - Groningen, 17 mei 1532) was een Nederlands ridder, hoofdeling te Winsum, raadsheer en burgemeester van Groningen. Hij was een beroemd staatsman wegens zijn verzettelijke houding tegen de hertogen van Saksen.

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe, telg uit de oud adellijke regentenfamilie Sickinghe werd in 1455 geboren als zoon van Feije Sickinghe (ca.1466-1509†) en Lamke Jarges (ca.1468).[1] Hij was de jongere broer van Johan II Sickinghe (circa 1452 tot na 1499), redger te Winsum. De burgemeester van Groningen Johan Sickinghe (circa 1360 - †15 juni 1421) was zijn grootvader. Peter was daarnaast een achterkleinkind van Lubbert Sickinghe (geb. circa 1320 - †circa 1390); eveneens burgemeester van Groningen.

De Groninger burgemeester Ludolf Sickinghe (ca.1380 - na 1458) was zijn oom.

Hij trouwde op 7 juli 1493 met Wennechien (heer)Alma en samen kregen zij twee kinderen. Het eerste kind was een dochter genaamd Feij (Feye); zij trouwde in 1524 met Hoyke Lewe.[2] Het tweede kind was een zoon, te weten dr. Johan Sickinghe (1495-1572); drost der beide Oldambten, burgemeester en hoofdman van Groningen. Sickinghe was de grootvader van de jonkers Harmen Sickinghe (overl. vóór 1606), Feijo II Sickinghe (1546-1579) en Pieter Sickinghe (†1578). Deze laatste was militair, politicus, olderman van Harlingen, drost van Friesland, grietman van Barradeel en heer van Zuidwolde.

In 1497/1498 werd Peter Sickinghe lid van het brouwersgilde te Groningen en van 1499 tot 1501 was hij ouderman van dat gilde. Sickinghe werd in 1499 tot ridder geslagen.[3] Uit datzelfde jaar dateert een 'afgeloste akte van schuldbekentenis van burgemeesters en raad van Groningen voor Peter Sickinghe inzake verschillende leningen'.[4]

Hij overleed in 1532 op 77-jarige leeftijd en werd begraven in de Martinikerk te Groningen.[5]

Werk[bewerken | brontekst bewerken]

Peter Sickinghe en zijn jongere broer van Johan II Sickinghe (circa 1452 tot na 1499) bezaten samen redgerrechten te Helwerd en Zandweer.[6]

Hij werd in 1505 raadsheer en lid van de hoofdmannenkamer te Groningen. Tussen 1505 en het jaar 1524 was Peter afwisselend raadsheer of burgemeester van de stad.

De afgeloste schuldbekentenis van burgemeesters en raad van Groningen voor Peter Sickinghe uit 1499

Hij maakte deel uit van talrijke gezelschappen. In 1504 werd Sickinghe naar Vollenhove gestuurd om een wapenstilstand te treffen. Later vergezelde hij veelvuldig Willem Frederik en Jelmer Canter. Op 26 maart 1518, een jaar waarin Sickinghe geen burgemeester is, verlenen de burgemeesters en raad van Groningen volmacht aan Peter Sickinghe, Eltet to Lellens, Evert Horenkens en Evert Mepsche om van iedereen een eenmalige bijdrage te innen voor het onderhoud van de Oosterse dijken.[7]

Als burgemeester van Groningen[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe is voor het eerst burgemeester (een der quatuor burgimagistri) van Groningen in het jaar 1506. Na grote tevredenheid volgde een aanstelling als burgemeester in het jaar 1509. Hij bleef vervolgens in functie tot 1517 waarna hij van de periodes 1519-1520 en 1522-1523 wederom als burgemeester van de stad gekozen werd.[8] Sickinghe beleefde in zijn positie als burgemeester van de stad vele moeilijke tijden. Zo werd de stad gedurende zijn ambtstermijn twee maal belegerd door de hertogen van Saksen.

Tussen 1504 en 1525 trad Sickinghe veelvuldig op als vertegenwoordiger van de stad Groningen bij de onderhandelingen met graaf Edzard I van Oost-Friesland, hertog Albrecht III en zijn zoon George van Saksen, Filips I van Castilië (1478-1506), koning van Spanje, de bisschop van Utrecht, keizer van het Heilige Roomse Rijk Maximiliaan I en diens kleinzoon Keizer Karel V (1500-1558). Allen uit op heerschappij over de vrije rijksstad Groningen.

Groningen onder beleg van de hertogen van Saksen en graaf Edzard I van Friesland[bewerken | brontekst bewerken]

De aanloop[bewerken | brontekst bewerken]

Wibrandus Joannes Koppius tijdens de maskerade van Groningen in 1879. Voorstellende jonker Peter Sickinghe (1455-1532)

In 1498 benoemde keizer Maximiliaan zijn veldheer hertog Albrecht III van Saksen (1443-1500) tot potestaat van Friesland, met inbegrip van de in die tijd machtigste stad van de regio Groningen en haar Ommelanden. Deze gebieden moest de hertog alleen wel zelf veroveren. Dit lukte Albrecht tot aan de stad Groningen. In 1500 werd de stad, 15 dagen lang, onafgebroken door hem belegerd. Na tussenkomst van de, namens de keizer gezonden, ridder George van Thor en de bisschop van Utrecht trok Albrecht zich terug. Tijdens het beleg was hij aan zijn hoofd gewond geraakt door een musketkogel. Hij kwam op de terugtocht te overlijden aan zijn verwondingen.

Groningen raakte in conflict met de Ommelanden en probeerde deze wederom in haar macht te krijgen. Graaf Edzard I van Oost-Friesland (1461-1528) schoot de Ommelanden te hulp en de stad Groningen leed en gevoelige nederlaag. Hugo van Leisenach, de nieuwe stadhouder van de Saksische hertog in Friesland, mengde zich in de strijd en eiste dat de Groningers de nieuwe hertog George van Saksen (1471-1539) zouden huldigen. Groningen weigerde dit. Graaf Edzard en Hugo van Leisenach vielen de Stad nu van twee kanten aan en lieten niet na om alles met hun legers te brandschatten wat zij konden.

De onderhandelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Na het terugtrekken van graaf Edzard vanwege problemen binnen zijn eigen gewest volgde een tiental onderhandelingen tussen Groningen de hertog van Saksen. Bij een bijeenkomst op 28 maart 1505 werd door de Saksers geeist dat Groningen de Ommelanden op zou geven en een kasteel voor de hertog binnen haar stad zou bouwen. De burgemeester van Groningen, Coert Coenders, gaf aan liever tot het einde te vechten dan aan deze eisen tegemoet te komen. De strijd werd hervat en vele gevechten volgde tussen de stad Groningen aan de ene kant, en de Saksers en Edzard aan de andere kant.

Op 25 april 1505 voorzag keizer van het Heilige Roomse Rijk Maximiliaan I , op aandringen van de hertog George van Saksen (1471-1539), de stad Groningen van een rijksban. De Koning van Engeland stuurde, op verzoek van George, een brief aan de stad waarin hij de kant van de Saksers koos. De Groningers raakten moedeloos. De door de Groningers ingeroepen hulp van de bisschop van Utrecht mocht niet baten en graaf Edzard sloot de stad met behulp van de Ommelander edelen steeds verder in. De bisschop van Utrecht werd het uiteindelijk door de keizer Maximiliaan verboden om zich nog met Groningen te bemoeien. Deze zat echter niet stil en zorgde voor een samenkomst te Deventer. Op zijn verzoek werd de Groningen afgevaardigde vrije doorgang verleend door graaf Edzard. De afgevaardigden waren Willem Frederiks, de burgemeesters Lewe en Coert Coenders, de oud burgemeesters Peter Sickinghe en Clant en de secretaris Canter. Te Deventer aangekomen was de bisschop welliswaar zelf aanwezig, echter niemand van de kant van de keizer en de Saksers. De onderhandelingen hadden weinig effect en de afgevaardigden keerden weer terug naar Groningen, de oorlog woedde voort.

Na een vruchteloze bijeenkomst op 15 september besloot men tot een nieuwe bijeenkomst op 1 oktober 1505 te Hattem. Aanwezig waren dezelfde afgevaardigden als bij de bijeenkomst, waaronder Peter Sickinghe. Verder aanwezig waren: de graaf van Zörn namens de keizer, drie gezanten namens Filips de koning van Spanje, zes gezanten namens George van Saksen, graaf Edzard I van Friesland zelf, de bisschop van Utrecht, drie gevolmachtigde edellieden uit de ommelanden en tal van andere afgevaardigde namens verschillende steden en edellieden uit het Sticht en omstreken. Het werd een bijeenkomst waarbij de meeste aanwezigen hun frustraties over de stad Groningen kwijt moesten. Maar hoe zeer ook door de keizer en de Saksers onder druk werd gezet en door de bisschop gesmeekt, de stad weigerde haar rechten op te geven. De woede was groot en de afgevaardigden van Groningen kregen slechts drie dagen om huiswaarts te keren. Eenmaal in de stad aangekomen werd hun handelswijze te Hattem volkomen goedgekeurd.

Hertog George van Saksen (1471-1539)

Het vertrouwen in de bisschop door de Groningers was door zijn terughoudenheid en zijn onduidelijkheid tanende. Ondertussen raakte de Saksische bevelhebber Vijt von Drachsdorf en graaf Edzard van Oost-Friesland met elkaar in onmin. Dit had als gevolg dat beiden zich genegen voelde om vrede met de Groningers te sluiten. Vijt kwam op de stedelingen over als een bedrieger. Maar ook het voorstel van Edzard om 'afstand van het rechtsgebied in de Ommelanden, het innemen van Saksische bezetting en het doen van hulde aan hem' werd door hen afgewezen. Het vertrouwen in de bisschop was na een brief met daarin zijn ongenoegen over de houding van de Groningers en het voorstel om afstand van de Ommelanden te doen volledig verdwenen. De strijd met Vijt duurde voort en deze stak vele dorpen en kastelen in de omgeving in brand. Ook stuurde hij mensen die buiten de stad naar eten op zoek waren gebrandmerkt en met hun oren afgesneden terug de stad in. Door zijn wrede manier van oorlogvoeren besloten de Groningers dat zij koste wat kost, zich nooit aan de Saksers zouden onderwerpen.

De bisschop organiseerde echter opnieuw een bijeenkomst te Hattem. De eerste brief aan de Groningers om afgevaardigden te sturen kwam te laat maar en de tweede brief hield dan ook in dat men begonnen was met vergaderen maar nog wachtte op de Groninger afgevaardigden. Direct werden Coert Coenders, Peter Sickinghe, secretaris Gelmer Canter, Johan Braemsche en Harmen van Campen, bouwmeesters en twee uit de burgers richting het overleg gezonden. Het overleg was wederom vruchteloos. Groningen wilde niet aan de hoge eisen van de Saksers voldoen en de afgevaardigden wisten bij thuiskomst te vertellen dat de bisschop met de hertog van Saksen vrede had gesloten. De stad bleef onderhandelen maar de eisen van de Saksers werden zelfs door de inwoners van Groningen woedend ontvangen. In de stad begonnen de levensmiddelen echter op te raken en ten einde raad werd voorgesteld om misschien toch een voorstel aan graaf Edzard te doen. Deze reageerde welwillend en was voor vrede tussen Groningen en de Saksers. De Saksische bevelvoerder had inmiddels lucht gekregen van het voorstel en zei aan Edzard dat Groningen de belegering niet lang meer kon weerstaan. Terwijl Edzard Vijt beloofde met een antwoord te zullen komen stuurde hij op 3 april 1506 in het geheim een brief naar de raad van Groningen. Deze raad, bestaande uit 12 mannen, werd het niet eens over hoe te handelen. Edzard was een Fries, een regio genoot, en hij genoot daarom hun voorkeur maar tegelijkertijd viel zijn macht in het niet bij die van de hertog van Saksen. Tijdens deze verhitte discussies deed zich plotseling het volgende voor. Een echtpaar dat eerder buiten de poorten hongerig eten was gaan zoeken was door de Saksische bevelhebber Vijt gevangen genomen. Deze zond hen terug de stad in, de vrouw gebrandmerkt, de man zijn oren afgesneden en op zijn hoed bevestigd. Zijn handen op zijn rug vastgemaakt en met een twee haringen en een stuk brood en zakje zout om de hals gelegd met als boodschap; 'breng dat aan uwe burgemeesters'.

Graaf Edzard I van Oost-Friesland als landheer[bewerken | brontekst bewerken]

Graaf Edzard I van Oost-Friesland (1461-1528)

Deze wrede vertoning van geweld deed de Groningers onmiddellijk besluiten haar gevolmachtigden richting Edzard te sturen. Men zond naar Tjamsweer de burgemeesters Peter Sickinghe, Gelmer Canter, Johan Braemsche en nog twee aanzienlijke burgers. Edzard verscheen in eigen persoon, vergezeld door zijn hofmaarschalk Ulrich Attena Tho Dornum, zijn landsrechter en enkele anderen van zijn kant. De stad deed Edzard een zeer gunstig voorstel maar Edzard, zich de nood realiserende waarin de stad verkeerde, vond het niet genoeg en eiste dat hij in de stad een eigen kasteel zou krijgen. Hierop keerden de partijen huiswaarts voor overleg. Men besloot op goede vrijdag wederom bijeen te komen in het Grijzemonnikenklooster te Termunten. Edzard was door hevige storm verhinderd en het overleg werd verplaatst naar 17 april. Bij deze bijeenkomst waren de zelfde vertegenwoordigers aanwezig als in Tjamsweer. Deze vertegenwoordigers van Groningen, waaronder Peter Sickinghe, hadden als opdracht gekregen alles te doen wat hen goed achtte aangaande het lot en belang van de stad. Hier sloten zij dan ook, zich de nood van de stad realiserende, een verdrag met Edzard van Oost-Friesland waarin zij hem ruim tegemoet kwamen. De stad zou Edzard met circa 800 man zijner troepen verwelkomen in naam van het heilige rijk ontvangen en hem trouw zweren. De graaf kreeg daarnaast heerschappij over de Ommelanden en er zou voor hem een vesting binnen de stad worden gebouwd. Op zijn beurt zou de graaf de stad volledig in vrijheid laten. Ook zou hij de gilden in hun recht laten en een gerechtshof in de Ommelanden oprichten dat hetzelfde zou acteren als de vroegere Hoofdmannenkamer. De stad en burgerij mochten vrijuit handelen en Edzard zou geen van de goederen opeisen, ook niet de rechten en heerlijkheden die zij in de Ommelanden hadden. Tenslotte zou de graaf de stad en haar inwoners beschermen tegen al het geweld van buitenaf. Het verdrag werd tijdens een grote vergadering van de raad van Groningen, de gezworen gemeente, de bouwmeesters en hoofden der gilden en de voornaamste burgers aangenomen. Groningen verloor hiermee weliswaar haar zelfstandigheid maar Edzard was , als Oost-fries, anders dan George, geen vreemdeling.[9] Later die middag werd het door de overige burgers in de Sint Walburgkerk goedgekeurd.

Burgemeester ridder Peter Sickinghe (nr. 28: achtste van links)[10] in de optocht voorstellende den intocht van graaf Edzard I van Oost-Friesland te Groningen, 1 mei 1506

Graaf Edzard I van Oost-Friesland werd op 1 mei binnen de stad onthaald. Bij deze uitgebreide intocht liep Peter Sickinghe als een van de vier burgemeester voorop. Edzard sprak uit Groningen te zullen beschermen en de Groningers zwoeren hem trouw. De stoet vervolgde haar weg en bij de Poelepoort overhandigden de burgemeesters hem de sleutels van de poorten. Eenmaal door de poorten heen wachtte Edzard onder het geluid van de klokken een juichende menigte. Enkele dagen later liet hij, zoals afgesproken, een vierkant kasteel voor zichzelf in het centrum van de stad bouwen.

George van Saksen, ontsteld door het gebeurde, probeerde Edzard voor zich te winnen door hem te benoemen als stadhouder in de Ommelanden. Toen dit niet lukte tekende hij waar hij maar kon protest aan. Zo werd Groningen door zijn toedoen op de rijksdag te Konstanz voor de keizer gedaagd. Dit liep op niks uit. Ook het beklagen van de bisschop bij de paus liep nergens op uit. De hertog van Saksen liet het er niet bij zitten en in 1511 lukte het hem dan ook om een gerechtelijk onderzoek te laten starten. Edzard werd door keizer Maximiliaan gedagvaard en moest zich met de hertog verzoenen. Nadat Edzard dit weigerde werd nog voor het einde van jaar 1513 een rijksban tegen hem uitgevaardigd.

Hertog Karel van Gelre als landheer[bewerken | brontekst bewerken]

Hertog Karel van Gelre (1467-1538)

George van Saksen stond op 5 januari 1514 wederom met een sterk Saksisch leger voor de poorten van Groningen. Hij sloot de stad in en een belegering volgde. Daarnaast probeerde hij onenigheid te creëren tussen de raad van Groningen en haar gezworen gemeente. Dit lukte niet en Groningen bleef aan de zijde van Edzard.

In april van dat jaar werden pastoor Willem Frederiks, als vertegenwoordiger van het geestelijke gezag en Peter Sickinghe als vertegenwoordiger van het stadsbestuur door de hertog van Saksen in Leeuwarden uitgenodigd om te onderhandelen. Hier sloten zij een wapenstilstand. Tijdens de wapenstilstand werd besloten tot een uitgebreider overleg te Dorkwerd. De hertog zond graaf van Constans, de graaf Hans van Hulstijn en de graaf W. Coninckstein en andere hoge heren. Groningen zond haar predikant Willem Frederiks, de burgemeester Peter Sickinghe, raadsheer Gelmer Clant en enkele andere heren en doctoren. Hier werd besloten dat graaf Edzard van Emden en graaf Constans bijeen zouden komen in klooster Selwerd. Tegen het einde van april waagde Königstein, keizerlijk gezant bij George, een verzoeningspoging. Hij zorgde voor een samenkomst bij het klooster Ten Hoorn. Hier aanwezig waren George van Saksen en Edzard I van Oost-Friesland in eigen persoon en de afgezanten van Groningen waaronder Peter Sickinghe. De onderhandelingen liepen ook hier uit op niets.

In Mei ziet Edzard de situatie somber in. Hij verplaatste zijn vermogen en kinderen naar het buitenland en scheen bij vrienden emotioneel overstuur te zijn. Hij vroeg, zij het met tegenzin vanwege zijn eigen positie, de hulp in van de hertog Karel van Gelre. George in zijn plaats had de keizer achter zich en daardoor de Bourgondiërs. Karel steunde op zijn beurt weer op Louis XII, koning van Frankrijk. Edzard zou Groningen en de Ommelanden als leen van Gelderland bezitten, terwijl de hertog van Gelre op zijn beurt dit gebied tot leen van Frankrijk zou maken.

Graaf Edzard verdedigt zijn rechten in de Groningse vroedschap

Op 5 augustus viel Appingedam in handen van George. In de kerk stond men tot de enkels in het bloed. Groningen en haar beschermeer Edzard moesten machteloos toekijken. Peter Sickinghe trok hierop met Willem Frederiks van Groningen naar Awert voor een compromis met de hertog. Hier presenteerde zij de brieven met daarin hun voorstel. In de brief stond dat zij het kasteel in de stad zouden afbreken en voor de vorst een 'zeer magnifiek huis van plaizanze rondom met een muur van 3 stenen dik en hem zal vereren, maar geen groot huis'. De raad hoorde dit aan, stonden op, en verzochten de hertog zelf te laten spreken. George van Saksen maakte in zijn rede duidelijk dat hij wilde dat het kasteel bleef staan, dit zodat bij eigen afwezigheid zijn vertegenwoordigers veilig beschermd waren tegen momenten van onenigheid in de stad. Hierop reageerde Sickinghe en Frederiks: Hoog en Welgeboren Vorst hiervan is geen perikel, indien de vrede wordt gehouden, zoals hij gemaakt is, zoo zullen de burgers een goed blokhuis wezen voor alle geweld, want de burgers zullen haar lijf en goed bij uwe F.D. genaden en uw volk zetten, denken zij ook niet boven gemeld tractaat te houden of mede te handelen? anders zoude hem het blokhuis niet al te wel kunnen beschermen etc. De hertog reageerde ontsteld en zei toe het kasteel desnoods met geweld te behouden. De Groningers wilde het omver werpen. De hertog brak het verbond. Daarop lieten de Groningers hun predikant Frederiks aan George overbrengen dat hij nog zijn kinderen nog zijn kleinkinderen ooit heren van Groningen zouden worden. Hij sloeg hierbij op tafel en ging samen met Sickinghe weg. De Saksische jonkers waren woest en wilde de twee confronteren maar de hertog liet dit niet toe want deze wilde niet dat het gerucht de ronde zou doen dat hij het verbond verbroken had. Had de hertog zich hier iets soepeler opgesteld dan had hij de stad tot overgave kunnen dwingen en had daarmee de droom van zijn vader gerealiseerd.

Groningen was trouw aan Edzard maar deze bleek steeds minder in staat om de stad tegen de Saksers te beschermen. Toen het dieptepunt werd bereikt besloten de Groningers de hertog van Gelre, buiten Edzard om, te erkennen opdat hij de stad met meer troepen zou kunnen bevrijden. De hertog onderkende het belang van de stad als doorslaggevende factor in Friesland en hapte toe. Ook kwam hij de stad, nog meer dan Edzard, tegemoet betreffende haar rechten en beloofde hij bovendien het kasteel van Edzard te zullen afbreken. Zonder graaf Edzard als tussenpersoon stuurde de hertog van Gelre nu direct zijn leger richting Groningen. De stad stuurde de burgemeesters, waaronder Peter Sickinghe, richting Edzard om hem te vragen de stad van hun eed aan hem te ontslaan. Edzard, hierover toch zeer teleurgesteld, ontsloeg de stad op 2 november 1514 van haar eed aan hem als landsheer waarna zij de volgende dag de hertog van Gelre als hun nieuwe heer konden erkennen. Ondertussen werd Edzards hulp ingeroepen door zijn eigen streekgebied in Oost-Friesland. Edzard verliet daarop de stad in de nacht van 7 op 8 november 1514. Hij zond nog een bode aan de vier burgemeesters met het bericht dat hij de secretaris Mr. Hinrick Grawerts op zijn borg in de stad zou achterlaten en hij beval de burgemeesters dat huis 'naar beste weten te bewaren en weder op te leveren'. De burgemeesters Peter Sickinghe, Jan Schaffer, Luleff Coenders, Herman Lewe en de secretaris Jelmer Canter antwoordden dat zij daar op zich niet tegen waren maar ze beloofden niet het huis met hand en tand te zullen verdedigen (aldus het verslag van de ooggetuige jonker E. Beninga).[11]

De nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

De Gelderse troepen behaalden vele overwinningen op de Saksers en het verbond tussen de stad Groningen en de hertog werd steeds nauwer. De hertog van Gelre kreeg alle rechten op de Ommelanden en de landstreken in Friesland. George verkeek zich op de situatie en liet Gelderse troepen toe tot de stad, en moest vervolgens inzien dat zijn beleg van de stad niet zou slagen. Volledig gedesillusioneerd verkocht hij vervolgens op 19 mei 1515 zijn rechten op Friesland, met inbegrip van de Groningse Ommelanden aan Keizer Karel V (1500-1558). Edzard, in zijn macht gekortwiekt en in het verleden onaangenaam behandeld, besloot de Groningers niet meer bij te staan en verzoende zich in 1517 met keizer Maximiliaan en zijn kleinzoon Karel V. De rijksban tegen hem werd ingetrokken en Edzard zond weer troepen richting Groningen om op te eisen wat van hem was. Hierin slaagde hij echter niet en na het jaar 1518 werd van de graaf in Groningen en de Ommelanden niets meer waargenomen.

Groningen rond 1575

De hertog van Gelre hield tot 1522 stand in Groningen en stelde de Gelderse legeraanvoerder Jasper van Marwijck (†1555) aan als stadhouder. In de jaren die volgden zou Sickinghe zich nog meermaals inzetten als onderhandelaar voor de stad. In december 1523 te Aduard en in januari 1524 onderhandelde Peter Sickinghe, Lulof Coenders, burgemeesters en mr Hindrik Eelderwolde met de Friese stadhouder Georg Schenck van Toutenburg (1480-1540) tevergeefs tot vereniging.[12]

In 1525 betoonde was hij een van de ijverigste in het dempen van het oproer.[13] De bevolking van de stad was echter uitgeput en gefrustreerd door de alsmaar voortdurende strijd. De stadhouder van Marwijck, aanhanger van de volkspartij, maakte hier handig gebruik van om de macht nog meer naar zich toe te trekken.[14] Hij heulde met de gilden van de stad en hitste de bevolking, door middel van tal van leugens, op tegen de raad en burgemeesters. De raad had recent nieuwe accijnzen ingevoerd en van Marwijck verspreidde daarbij het verhaal dat de hoge heren op het raadhuis de opbrengst ervan in hun eigen zak staken. Hij dwong drie regenten, waaronder Peter Sickinghe, zich als borgen voor de stadsschulden te stellen. Hij kreeg het daarnaast zelfs voor elkaar dat ook de hertog van Gelre de raad begon te wantrouwen. Sickinghe en Jarges vluchtte hierop de stad uit richting de hertog.[15] Dit bezoek zorgde ervoor dat Karel de gilden ter verantwoording riep. In december 1527 keerde Sickinghe terug naar de stad. Bij aankomst vertrouwde hij de situatie niet en daarop verliet hij wederom de stad. Zijn zoon Johan Sickinghe (1495-1572) werd op de markt gepakt en in een kelder opgesloten. Zijn vrienden kochten hem uiteindelijk vrij. Na zijn vlucht uit de stad werd niks meer van Peter Sickinghe vernomen tot zijn overlijden in 1532. De stadhouder van Marwijck werd uiteindelijk in 1530 vastgezet door de hertog van Gelre. Sickinghe was vele jaren achtereen 'honore consulario continuato' geweest en had mede de stad uit handen van de Saksische hertogen weten te houden.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Voorganger:
Herman Lewe
Burgemeester van Groningen
1506, 1509-1517, 1519-1520, 1522-1523
Opvolger:
Johan Hoernken Everdesz.