Portaal:Oudheid/werkplaats/Caligula

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Caligula
Buste van Gaius Caligula met een baard als teken van rouw om zijn zus Iulia Drusilla.
(39-41 n.Chr.,Louvre, Ma 1234)
Geboortedatum 12
Sterfdatum 41
Tijdvak Julisch-Claudische dynastie
Periode 37-41
Voorganger Tiberius
Opvolger Claudius
Staatsvorm principaat
Persoonlijke gegevens
Naam bij geboorte Gaius Iulius Caesar
Naam als keizer Gaius Iulius Caesar Augustus Germanicus
Bijnaam Caligula
Zoon van Germanicus Iulius Caesar
Vipsania Agrippina maior
Vader van Iulia Drusilla
Gehuwd met 1) Iunia Claudilla, 33–34
2) Livia Orestilla, 37 of 38
3) Lollia Paulina, 38
4) Milonia Caesonia, ?–41
Broer van Tiberius Iulius Caesar Nero Gemellus (adoptie)
Nero Iulius Caesar
Drusus Iulius Caesar
Iulia Agrippina minor
Iulia Drusilla
Iulia Livilla
Neef van Livilla
Claudius[1]
Romeinse keizers
Portaal  Portaalicoon   Romeinse Rijk

Gaius Caesar Augustus Germanicus (Antium, 31 augustus 12 - Rome, 24 januari 41), postuum bekend als Caligula, was van 37 tot 41 princeps van Rome. Caligula's jeugd werd getekend door de intriges van de eerzuchtige Seianus. Na een hoopvol begin van zijn regering, begon hij zich na een periode van persoonlijke tegenslag meer en meer te gedragen als autocratisch heerser, waarbij hij zijn bevoegdheden onder meer aanwendde om in hoogverraadprocessen talrijke senatoren naar willekeur ter dood te veroordelen. Een geslaagde moordaanslag van de praetoriaanse garde maakte een einde aan zijn schrikbewind, dat gevolgd werd door een damnatio memoriae door de senaat.

Daar de antieke bronnen Caligula haast eenstemmig als waanzinnige tiran beschrijven en talrijke schandaalverhalen over de persoon van de keizer de ronde deden, is hij in het bijzonder een tweede leven gaan leiden als onderwerp van literaire en populair-wetenschappelijke werken. In het recente historische onderzoek heeft men dit beeld echter bijgesteld.[2]

Geboorte en jeugd[brontekst bewerken]

Geboorte[brontekst bewerken]

Germanicus Iulius Caesar, adoptiezoon van Tiberius en vader van Caligula (Louvre, Ma 3135).

Caligula is geboren op 31 augustus 12, waarschijnlijk in Antium,[3] als zoon van Germanicus en Agrippina maior, die hem de naam Gaius Iulius Caesar meegaven. Langs moederskant was hij een achterkleinzoon van Augustus en langs vaderskant achterkleinzoon van Augustus’ vrouw Livia (zie Julisch-Claudische dynastie).[4] Het cognomen Caligula (diminutief van het Latijnse caligae („soldatenschoenen“)) is van de genagelde soldatensandalen van de legionairs (caligulae) afgeleid, die de Rijnlegioenen in klein formaat (vandaar het verkleinwoord) voor de meereizende zoon van hun opperbevelhebber Germanicus lieten vervaardigen.[5] Overigens werd deze bijnaam in zijn eigen tijd zelden gebruikt, maar door latere historici is deze zo populair gemaakt dat het de echte naam vrijwel heeft verdrongen. Caligula had zelfs een afkeer van deze bijnaam uit zijn jeugd.[6] Zijn naam (inclusief titels) was op het tijdstip van zijn dood voluit Gaius Caesar Germanicus Augustus, Pontifex maximus, Tribunicia potestate IV, Consul IV, Imperator, Pater patriae.

Jeugd[brontekst bewerken]

De leden van de Julisch-Claudische dynastie in 14 n.Chr.

Caligula's kindertijd was ongelukkig. Zijn vader Germanicus stierf in Syria op 10 oktober 19 tijdens zijn rondreis in het oosten in aanwezigheid van zijn echtgenote en de zevenjarige Caligula.[7] Germanicus sprak op zijn sterfbed de verdenking uit dat Gnaius Calpurnius Piso - die het hem de laatste maanden van zijn leven lastig had gemaakt - hem zou hebben vergiftigd.[8] Agrippina eiste, ondanks dat Germanicus haar op het hart had gedrukt zich op de vlakte te houden, dat er een onderzoek zou worden ingesteld naar de dood van Germanicus en zelfs hield zij keizer Tiberius verantwoordelijk voor Germanicus' dood.[9] Het hof van Tiberius werd toentertijd beheerst door intriges van de machtige praefectus praetorio Seianus, die naar het zich laat aanzien het plan had opgevat om de natuurlijke erfgenamen van Tiberius een voor een uit te schakelen om zelf Tiberius te kunnen opvolgen na diens dood. De dood van Drusus Iulius Caesar minor in 23, door Seianus’ vrouw later als geplande gifmoord van Drusus' vrouw Livilla voorgesteld, kwam hem zeer goed uit.[10] Seianus beschuldigde Caligula's moeder, Agrippina maior, ervan plannen voor een samenzwering te hebben.[11] Toen Agrippina de keizer vroeg om te mogen hertrouwen, weigerde Tiberius haar dit stilzwijgend omdat een nieuwe echtgenoot voor Agrippina het hof mogelijk nog meer in opspraak zou kunnen brengen.[12] Dit leidde tot de verbanning van Agrippina en Caligula's oudste broer Nero in 29[13] en beide overleden zij in ballingschap.[14] Het jaar daarop werd onder soortgelijke omstandigheden de twee jaar oudere broer van Caligula, Drusus Iulius Caesar, in de kerker geworpen, waar deze de hongerdood zou sterven.[15] Caligula was nu de enige van het gezin van Germanicus die nog in leven was.

De voogdij over de jonge Caligula viel sinds 27 toe aan Tiberius' moeder en Augustus' weduwe, Livia.[16] Na haar dood werd hij aan de zorg van zijn grootmoeder Antonia minor toevertrouwd.[17] Waarschijnlijk om hem als oudste van de twee overgebleven mannelijke erfgenamen van Tiberius tegen moordaanslagen te beschermen, werd de jonge Caligula samen met zijn drie zusters in isolement opgevoed,[18] waarbij hij een bijzondere band met zijn zuster Drusilla ontwikkelde. Dat Tiberius aan Caligula's regeringsbekwaamheid twijfelde en hem derhalve van het politieke leven uitsloot, is vermoedelijk een latere constructie, daar de bronnen anders over de algemene populariteit van de jongeman berichten: voorzichtigheid en intelligentie hadden de latere keizer de periode tot aan de dood van Seianus in 31 doen overleven en behoedden hem ook in latere jaren onder de constante vrees voor vermeende of reële samenzweringen. Omdat Caligula zo nauw met zijn zusters verbonden was, wat later leidde tot het tegen elkaar uitspelen van deze vrouwen in de propaganda, werd er ook gesuggereerd dat hij incest met zijn zusters zou hebben gepleegd.[19] Om dynastieke redenen – kinderen uit huwelijken tussen nauwe verwanten waren niet ongewoon in de keizerlijke familie (zoals het huwelijk van Caligula's ouders zelf) – kan incest echter niet geheel worden uitgesloten.

Tiberius riep de jonge Caligula in 31 bij zich op Capri.[20] Daar slaagde de jonge prins erin het vertrouwen van Tiberius te winnen.[21] Suetonius stelt dat deze vertrouwensband op een gemeenschappelijke interesse voor folteringen en seksuele uitspattingen berustte,[22] maar daarbij kan het heel goed om een tendentieuze passage van de op sensatie beluste biograaf kunnen gaan, die soortgelijke zaken ook aan andere principes toeschrijft en die zowel Tiberius als Caligula bovendien niet erg hoog had. Ook werd het gerucht overgeleverd dat Caligula of de praefectus praetorio Macro de zieke Tiberius met een kussen zou hebben verstikt,[23] maar of dit op een historisch gegeven berust mag betwijfeld worden, niet alleen omdat bij de dood van heersers vaak geruchten over een onnatuurlijke dood de ronde doen, maar ook omdat de joodse schrijvers Philo en Flavius Josephus vermelden dat de bejaarde Tiberius een natuurlijke dood stierf.[24]

„De princeps[brontekst bewerken]

Regeringsaantreden[brontekst bewerken]

Standbeeld van Tiberius uit Capri (Louvre, MA 1248).

Bij de dood van Tiberius op 16 maart 37 lag opvolging door Caligula veel meer voor de hand dan bij de vaak wisselende opvolgingskandidaten onder keizer Augustus. Tiberius had weliswaar in zijn testament Caligula's neef, Tiberius Gemellus, tot mede-erfgenaam aangesteld, maar de senaat verklaarde het testament ongeldig, op initiatief van de praefectus praetorio en opvolger van Seianus, Macro.[25] De door Augustus opgerichte Praetoriaanse garde met haar bevelhebbers had traditioneel een nauwe band met de princeps en Macro heeft mogelijk gehoopt dat hij de jonge princeps als marionet zou kunnen gebruiken. In ieder geval werd Caligula, vierentwintig jaar oud, op 18 maart 37 door de senaat tot imperator uitgeroepen.[26] Twee dagen eerder, op de dag van Tiberius' dood, was hij al door de Praetorianen in Misenum uitgeroepen tot imperator.[27] Na een feestelijke intocht te Rome droeg de senaat op 28 maart bijna alle staatsfuncties en privileges die Augustus en Tiberius in de loop der tijd in zich hadden weten te verenigen over op Caligula. Tiberius Gemellus werd vervolgens door Caligula geadopteerd, waarmee Caligula hem compenseerde voor de gang van zaken rondom de opvolging, doordat hij hem zo de hoop op deelname aan de macht alsook op een latere opvolging als keizer bood.[28]

Na de onrustige laatste regeringsjaren van Tiberius, met de mislukte staatsgreep van Seianus en de daaropvolgende processen, waren de verwachtingen bij Caligula's regeringsaantreden hooggespannen,[29] onder andere vanwege de populariteit van zijn vader Germanicus.[30]

De eerste twee jaar (37–38 n.Chr.)[brontekst bewerken]

Quadrans die de belastingsvermindering door Caligula van 38 viert. De voorzijde toont een Frygische muts wat verwijst naar de bevrijding van het volk van de belastingsdruk.

In de eerste maanden van zijn regering maakte Caligula zich bij de heersende klasses geliefd: hij besloot belastingsverminderingen in te voeren,[31] schortte de onder Tiberius begonnen hoogverraadsprocessen op[32] en liet de reeds verbannen senatoren terugkeren naar Rome.[33] Ook met de uitwijzing van de spintriae (schandknapen) distantieerde hij zich van Tiberius, die van diens diensten zou hebben gebruik gemaakt.[34] Onder de Praetoriaanse garde, de elitetroepen die dienden als keizerlijke lijfwacht, liet hij voor de eerste keer bij zijn aantreden een donativum (geldgeschenk) geven, waarmee hij zich verzekerde van hun gunst. De inwijding van de tempel van divus Augustus (de vergoddelijkte Augustus) bij het begin van zijn regering stond bol van de symboliek, om de afstamming en verbondenheid met de eerste princeps tot uitdrukking te brengen.[35] Deze regelingen kwamen de populariteit van de keizer ten goede, maar deden de schatkist serieus slinken. Duur waren ook de door Caligula georganiseerde luxueuze wagenrennen, dierenjacht en gladiatorenspelen, die tijdens zijn regeringsperiode wreder werden en daarmee aan de smaak van die tijd tegemoet kwamen; althans, bloedige gladiatorengevechten werden in de oudheid, voor zover men weet, niet of nauwelijks bekritiseerd.[36] Vele gruweldaden van de princeps zijn in samenhang met spelen of publieke spektakels overgeleverd.

Mogelijkerwijs kreeg Caligula door zijn grote inspanningen na 6 maanden regering een zenuwinzinking[37] en leed hij daarop aan een zware ziekte, die door de antieke auteurs in verband werd gebracht met een encephalitis („hersenontsteking“).[38] Suetonius spreekt hierover met de woorden: „Tot hier als het ware over de princeps, het overige moet als over een monster verteld worden.“[39] Aan deze periodisering ligt een in de antieke biografie gebruikelijk verhaalmodel ten gronde, die het leven van mensen zo veel mogelijk in categorieën tracht op te delen. De eerste hoogverraadprocessen begonnen daadwerkelijk in de tijd na Caligula's genezing: de princeps liet zijn voormalige mede-erfgenaam en adoptiezoon Tiberius Gemellus, zijn schoonvader Silanus en de invloedrijke praefectus praetorio Macro op beschuldiging van samenzwering arresteren en tot zelfmoord dwingen.[40] Daarmee stelde Caligula zijn heerschappij veilig en beschermde hij zich tegen een eventuele toenemende invloed van hun kant. Op 10 juni 38 werd de princeps opnieuw door het noodlot getroffen met de dood van zijn lievelingszus Iulia Drusilla, voor wie hij tot eerbewijzen overging die in Rome slechts bij de dood van de meest vooraanstaande mannen gebruikelijk waren. Kort na deze dood huwde Caligula de voorname matrona Lollia Paulina,[41] waarvan hij zich kort daarop liet scheiden om met een zekere Milonia Caesonia te trouwen, die van twijfelachtige afkomst was.[42]

Buitenlands beleid[brontekst bewerken]

Ptolemaios van Mauretanië (Louvre, MA 1887).

Caligula's korte regeerperiode zag slecht kleine militaire ondernemingen, waarvan de chronologie ten zeerste onduidelijk is. In de herfst van 39 stak hij met een leger de Alpen over, om in navolging van zijn voorvaderen de alsnog niet afgesloten expansie in Germania en Britannia voort te zetten.[43] Zijn ambities in Germania werden echter niet met succes bekroond. Caligula moest zijn troepen terugtrekken zonder significante territoriale winst te boeken. Ook slaagde hij er niet in de provisorische militaire territoria van Germania superior en inferior de status te geven van provincia met de hiervoor noodzakelijke infrastructuur, hetgeen pas in 85 n.Chr. gerealiseerd werd. Met betrekking tot de veldtocht tegen Britannia berichten de bronnen uitsluitend over meestal groteske acties van de keizer. Zo liet hij zijn troepen zeemosselen verzamelen op de stranden van het Kanaal, die als exotische buitstukken het succes van de veldtocht moesten voorstellen. Plannen voor een luxueuze triumphus, waarbij eigen Gallische gladiatoren met roodgeverfde haren als Germaanse krijgsgevangenen zouden worden opgevoerd, werden uiteindelijk niet op deze wijze uitgevoerd. De muntslag van Caligula toont echter de militaire grootte van de princeps en is daarom in tegenspraak met de literaire overlevering. [44]

Buiten zijn militaire plannen om was Caligula's buitenlandse politiek succesvol. In 37 stelde hij de in de omgeving van de keizerlijke familie opgegroeide en Romeins-gezinde Herodes Agrippa I aan als koning van Judea en twee jaar later breidde hij zijn rijksgebied nog verder uit tot alle gebieden waarover zijn grootvader Herodes de Grote ooit geregeerd had. Daarnaast liet Caligula in 40 onder onbekende omstandigheden koning Ptolemaios van Mauretanië eerst naar Rome brengen, vervolgens vermoorden om ten slotte diens gebied te annexeren. De bronnen spreken van gevoelens van nijd bij Caligula, opgewekt door een indrukwekkend optreden van de koning in het amphitheater, maar politieke motieven voor de moord, die bijdroeg aan de expansie van het rijk, zijn aannemelijker.

Kunstroof[brontekst bewerken]

De Porta Maggiore met Aqua Claudia, dat door Caligula was begonnen.

Caligula is ook als liefhebber en rover van niet-Italische kunstschatten de geschiedenis ingegaan, bij voorkeur uit de rijke bezittingen van Griekse tempels. Zo wilde hij het Zeus-standbeeld van Phidias, een wereldwonder van de oudheid, naar Rome laten brengen.[45] Sinds het begin van de expansie van het rijk en de oprichting van de eerste provinciae was kunstroof door gouverneurs en andere magistraten geen zeldzaamheid, wat zich uitte in talrijke aanklachten wegens kunstroof, die waarschijnlijk op slechts een fractie van de werkelijke omvang betrekking hebben.[46] Aangezien Caligula zich slechts voor een korte tijd in het oosten van het rijk ophield, kan het initiatief tot kunstroof in individuele gevallen eerder bij de verantwoordelijke gouverneurs dan bij de princeps hebben gelegen, maar Caligula zal hiertegen geen actie ondernomen hebben, daar het direct aansloot op zijn interesse zijn heerschappij met hellenistische symbolen op te smukken. Als ooggetuige bericht Philo van Alexandrië over de luxueuze uitrusting van de privévertrekken van de princeps met kunstwerken uit heel de wereld.

Bouwactiviteiten[brontekst bewerken]

Caligula's vrijgevigheid waar het geld betrof, uitte zich in bijwijlen spectaculaire bouwprojecten: archeologisch nawijsbaar zijn een vuurtoren bij Boulogne in Noord-Frankrijk, de heropbouw van het paleis van Polykrates in Samos,[47] het begin van de bouw van twee aquaducten - de Aqua Claudia en Anio Novus - voor de stad Rome,[48] restauraties aan de stadsmuren en tempels in Syracuse[49] alsook thermae in Bologna. We vinden in de literaire bronnen aanwijzingen voor ambitieuze projecten zoals de bouw van een kanaal over de landengte van Korinthe, de aanleg van viae („heerbanen“) over de Alpen, de uitbouw van de haven van Rhegium,[50] alsook de twee zogenaamde „schepen van Nemi“, twee enorme schepen, die zowel rituele doeleinden alsook voor privégebruik door de princeps dienden. De schepen waren beiden reeds in 1446 ontdekt in het Lago di Nemi en zijn in de periode 1929-1931 op initiatief van Mussolini door archeologen boven water gebracht en op grond van duidelijke inscripties geïdentificeerd. In 1944 werden ze echter bij een door de terugtrekkende Duitse troepen aangestoken brand in het speciaal voor de schepen gebouwde museum verwoest.[51]

In Rome werd op de helling van de mons Vaticanus het circus Gai et Neronis opgericht, het theater van Pompeius gerenoveerd, een luxueus houten amfitheater opgetrokken, de staatsgevangenis (carcer Tullianus), die onder andere voor de executie van politieke tegenstanders diende, uitgebouwd en ook de privévertrekken en lusthoven van de princeps werden luxueus ingericht (de zogenaamde Horti Agrippinae). Als bijzonder spectaculair en teken van de ijdelheid van Caligula wordt de overbrugging van de baai van Napels tussen Puteoli en Baiae met de reeds eerder vermelde boten genoemd.[52] Archeologische overblijfselen van de verbouwingen aan de residentie van Caligula zijn in 2003 op het Forum Romanum teruggevonden.[53]

„Het monster“[brontekst bewerken]

Na slechts vier jaar te hebben geregeerd, vond Caligula de dood door de hand van leden van de Praetoriaanse Garde. De initiatiefnemer tot de samenzwering was de tribunus Cassius Chaerea, die hierin door een deel van senatoren en andere invloedrijke personen aan het hof werd gesteund en geholpen.[54] Antieke beschrijvingen van iemands dood zijn gewoonlijk sterk gestileerd: volgens de antieke auteurs gebeurde de aanslag in de onderaardse corridor van een theater, waarbij Caligula als een soort van ritueel offer werd afgeslacht, om zo de personencultus van Caligula in een symbolische rollenomkering te vergelden.[55]

Caligula werd vermoord, nadat hij de senaat door een demonstratieve uitputting van de wettelijke mogelijkheden van het principaat had gebruuskeerd. Over de gronden en de precieze afloop van de samenzwering geeft Flavius Josephus het meest uitvoerige verslag.[56] Over de chronologie van hetgeen eraan voorafging, valt echter weinig met zekerheid te zeggen, daar de voorstelling van Suetonius[57] voor deze periode ongeordend is en die van Cassius Dio[58] deels verloren is gegaan en in de overgeleverde delen niet betrouwbaar is. Volgens deze laatste begon Caligula's radicale regeringswissel met een in de loop van het jaar 39 voor de senaat gehouden redevoering. De weergave van deze toespraak is hoogstwaarschijnlijk een herschepping van de geschiedschrijver, maar ook in onze andere bronnen wordt de breuk in de regering van Caligula rond het jaar 39 gesitueerd.[59]

In 38[60] of 39[61] was er immers een financiële crisis geweest, want door Caligula's uitgaves voor politieke steun, zijn generositeit en extravagantie was de staatsschat uitgeput geraakt. Antieke auteurs stellen dat Caligula om aan geld te komen tegen bepaalde personen valse beschuldigen uitte, hen beboete of zelfs liet doden om hun landgoederen in handen te krijgen.[62] Bovendien vroeg Caligula aan het volk om geld te lenen aan de staat.[63] Caligula hief belastingen op rechtszaken, huwelijken en prostitutie.[64] Ook begon hij de levens van Gladiatoren te veilen tijdens de spelen.[65] Goederen die bij testament waren nagelaten aan Tiberius werden nu geïnterpreteerd als zijnde nagelaten aan Caligula.[66] Centurio's die door plundering rijkdommen hadden verworven, werden gedwongen hun buit aan de staat over te dragen.[67] De toen- en voormalige curatores viae werden beschuldigd van incompetentie en geldverduistering en gedwongen om geld terug te betalen.[68]

Geweld[brontekst bewerken]

Aureus van Caligula met op de keerzijde Germanicus (geslagen in 40 n.Chr.).

De belangrijkste oorzaak voor de samenzwering tegen Caligula was zijn buitensporig gebruik van geweld, vooral tegen senatoren: de princeps liet de hoogverraadprocessen, die na de dood van Tiberius werden beschouwd als afgedaan en nooit weer terugkerend, ongeveer halverwege zijn regering in groten getale weer opnemen. In minstens 36 gevallen van gruwelijke executies of andere zware straffen zoals verbanning vermelden de literaire bronnen de namen van de slachtoffers, waarbij het in de regel om leden van de bovenlaag ging, maar soms ook om soldaten of toneelspelers.[69] In enkele gevallen liet Caligula senatoren folteren, ondanks het feit dat hun positie hen daar rechtens tegen vrijwaarde. Zo behandelde hij de senatoren feitelijk als waren zij slaven. Hiervoor boden de hoogverraadprocessen echter een zekere juridische speelruimte. Suetonius maakt bovendien melding van bannelingen die vermoord werden, zonder echter concrete gevallen aan te voeren.[70] Caligula kan door zijn jeugdervaringen een overdreven angst voor zijn leven hebben ontwikkeld. Door de processen nam echter het daadwerkelijke gevaar voor een moordaanslag toe.

Caligula werd daarom het volgende motto toegeschreven: „Laten ze maar haten, als ze maar bang voor me zijn“,[71] een citaat van een tragedie van Lucius Accius. In deze woorden uitte zich het karakter van een autocratische heerser, die weerstand met geweld bestreed in plaats van door consensus, of die het risico op weerstand ten minste bestreed door publieke vernederingen. Op een soortgelijke wijze moet Caligula hebben gezegd: „Had het volk van Rome maar slechts een nek! [… waarmee ik het in een keer kon wurgen]“.[72] De historiciteit van letterlijke citaten in de antieke literatuur is echter vaak twijfelachtig: zij moesten dienen om het karakter van een persoon tot uitdrukking te brengen.[73]

De executies van senatoren worden bijna zonder uitzondering beschreven als willekeur van de princeps, die of uit sadistische moordlust of in reactie op lichte inbreuken (zoals kritiek op de kleding van de princeps) handelde. Hetzelfde geldt voor de wrede moorden, in het bijzonder die in de omgeving van het niet-aristocratische hof, waarbij de princeps zijn aanspraak op totale beoordelingsvrijheid in cynische bewoordingen tot uitdrukking bracht. Uit Caligula's algemene regeringshouding komt echter een ander beeld naar voren, namelijk dat het Caligula uiteindelijk min of meer ging om een systematische ontmachtiging van de senaat, door sommige senatoren te laten elimineren en de overigen te intimideren. Voor deze aanname spreken opvallende daden van zijn regering, die in het volgende hoofdstuk worden besproken.

Daarnaast zijn er overgeleverde berichten van gedwongen prostitutie en verkrachtingen door Caligula, waaraan leden van de hoogste klasse ten prooi vielen. In het moderne onderzoek worden de historiciteit van dergelijke berichten over Caligula (en andere principes) echter in twijfel getrokken en wordt deze toegeschreven aan de tirannentopiek van de bronnen in kwestie, daar ook over andere negatieve beoordeelde heersers van de Romeinse en pre-Romeinse oudheid vergelijkbare berichten zijn overgeleverd. Ongegronde geruchten alsook literaire herwerkingen, bijvoorbeeld in het kader van tragedies, of verwijzingen naar typologisch vergelijkbare heerserspersoonlijkheden vonden vaak ingang in de literatuur als historische berichten. Aldus stellen sommige geschiedschrijvers in hun methodologische uiteenzettingen over feiteninformatie, dat fictieve elementen voor de nadrukkelijke karakterisering van een persoon in de oudheid niet onverantwoord geacht werden. Slechts zelden is echter met zekerheid vast te stellen waar de grens tussen fictie en historische werkelijkheid ligt, wat in elk geval met betrekking tot Caligula tot een groot aantal historische vragen heeft geleid.[74]

Caligula en de senaat[brontekst bewerken]

Door een demonstratieve vernederende houding, die vaak aan het hofceremonieel van oosterse despoten deed denken, beoogde Caligula (mogelijk) een politieke uitschakeling van de hogere stand. Bij het toekennen van de ambten schoof hij als princeps vaak ongewenste kandidaten naar voren, waarmee hij zich nog minder geliefd maakte. De bronnen vermelden onder de talloze extravaganties van de princeps, dat hij zijn lievelingspaard Incitatus wenste aan te stellen als consul.[75] Als Caligula zich daadwerkelijk zou hebben laten ontvallen dat hij met deze gedachte speelde, dan was dit waarschijnlijk met de bedoeling de senaat zijn exclusieve beslissingsmacht en zijn almacht, ook over senatoren, te tonen.[76]

Sestertius van Caligula met op de keerzijde zijn drie zusters.

Caligula stond een oosters heersersbegrip voor, wat een demonstratief extravagante levenswijze impliceerde, alsook verering in de staatscultus reeds tijdens zijn leven, niet pas na zijn dood (hoewel hiervoor in het westen van het Imperium Romanum tot op heden geen enkel bewijs is gevonden in de vorm van tempelbouw, inscripties of munten, die Caligula eenduidig met een persoonsverering in verband brengen;[77] zie ook Cesaropapie). Het publiekelijk uiten van zijn verbondenheid met zijn zusters en in het bijzonder met Drusilla was mogelijk door de Egyptische broer-zus-heerschappij zijn geïnspireerd. Zulk een regeringsstijl, waartoe ook Gaius Iulius Caesar en in het bijzonder Marcus Antonius zich aangetrokken hadden gevoeld, maakte hem verdacht bij de Romeinse elite. De princeps maakte zijn nieuwe visie op zijn heerschappij duidelijk door de vervanging van de hoofden van godenbeelden met zijn eigen portret[78] of dat van verwanten alsook door zijn hellenistische kledingsstijl. Voor zover redenen voor executies worden genoemd, worden deze meestal in verband gebracht met kritiek op deze regeringsopvatting. Ook zijn tendensen van een imitatio Alexandri herkenbaar.[79]

Net zoals over Julius Caesar en Marcus Antonius maken de literaire bronnen melding van plannen van Caligula om de hoofdstad van Rome naar Alexandrië te verleggen, wat in de praktijk gelijk stond aan een definitieve ontmachtiging van senaat.[80] Daarin kunnen mogelijk de overwegingen voor een radicale rijkshervormingen worden gezien, gebaseerd op de erkenning, dat een rijk van de grootte van het Imperium Romanum niet meer met het personeelsbestand van een midden-Italische stad, maar slecht met behulp van een goed ontwikkelde bureaucratie en hiërarchie zoals in het hellenistische Ptolemaeïsch Egypte kon worden bestuurd. Mogelijk hoopte Caligula door het negeren van de ordo senatus voor zijn regering in toenemende mate te kunnen steunen op de ordo equester, die afhankelijk was van en onderworpen aan de keizer, enerzijds door degradaties, anderzijds door bevordering van loyale leden die als personeel werden geherstructureerd.[81]

Groepen buiten het overzicht[brontekst bewerken]

De dwingelandij van Caligula was in de eerste plaats gericht tegen de senaat, die hem daarom haatte. Daar na Caligula's dood reacties tegen zijn moordenaars zo goed als uitblijven, schijnt de princeps evenwel ook bij andere machtsfactoren in het rijk, met name het leger of het plebs, ondanks de vrijgevigheid tijdens zijn eerste regeringsmaanden, ten dele ongeliefd te zijn geworden. Mogelijk lagen de drastische belastingverhogingen als gevolg van de verhoogde uitgaven hieraan ten grondslag. Ook had Caligula ongebruikelijke maatregelen getroffen, zoals de openlijke vordering en belasting van de prostitutie.[82] Per bordeelbezoek moest als heffing de minimumprijs worden betaald, die voor een concubitus werd verlangd.[83] Deze belasting bleef als een van de weinige maatregelen na de dood van Caligula bestaan en werd pas in de christelijke tijd afgeschaft.

Er wordt melding gemaakt van willekeur en gewelddaden tegen de bevolking van Rome tijdens de spelen, die gewoonlijk als een publiek forum voor o.a. graanbedelingen en donaties dienden, zodat de daden van de keizer bij dergelijke gelegenheden een potentieel gevaar voor een volksopstand konden inhouden.[84] Flavius Josephus zegt echter ook, dat Caligula bij sommige delen van de bevolking, die in deze uitbundige spelen waren geïnteresseerd, tot aan zijn dood geliefd bleef, evenals bij het deel van het leger, dat hun soldij op tijd had ontvangen.[85] Ook andere bronnen maken melding van de relatieve populariteit van de keizer bij het volk in Rome respectievelijk Italië, maar waarschijnlijk niet in de provinciae van Griekenland en het oosten, waar Caligula zich door kunstroof en tempelplunderingen niet bepaald geliefd had gemaakt: het verwijderen van Caligula's naam in opschriften (damnatio memoriae), die waarschijnlijk zijn terug te voeren op lokale en beperkte reacties op Caligula's dood, zijn uitsluitend in het oosten van het rijk geattesteerd (zie onder).

Joden[brontekst bewerken]

Terwijl over Caligula's beleid en de beoordeling over hem in de provinciae weinig systematische informatie is overgeleverd, bezitten we vooral dankzij de werken van Flavius Josephus en Philo van Alexandrië verslagen over Caligula's ingrijpen in het centrum van het joodse geloof. We kunnen het oordeel over de keizer dat naar voren komt uit deze bronnen echter slechts in beperkte mate extrapoleren naar andere bevolkingsgroepen, omdat het conflict met de Joden vooral te maken had met het joodse monotheïsme, dat onverenigbaar was met de door Caligula opgedrongen hellenistische heerserscultus waaraan de Griekse bevolking deelnam, die met de joden in een klein gebied samenleefden. Caligula droeg in zekere mate - naast andere oorzaken - bij tot de latere dramatische ontwikkelingen in Judea, waaronder de verwoesting van de tempel door Titus en uiteindelijk de diaspora onder Hadrianus.

Alexandrië was sinds het hellenisme een multiculturele stad geworden en telde onder haar inwoners naast gehelleniseerde Egyptenaren en Grieken een sterke joodse minderheid. Religieuze botsingen kwamen herhaaldelijk voor. Tijdens de aanwezigheid van Herodes Agrippa I namen de haatgevoelens bij de Griekse bevolking toe, wat tot een lokale pogrom leidde (zomer 38). De Romeinse stadhouder Aulus Avillius Flaccus had voorafgaand unilaterale sancties tegen de joodse bevolking verordend en wees dezen nu als hoofdschuldigen aan voor de incidenten, met als gevolg dat de joden werden gedwongen zich in aparte woonplaatsen in de stad te vestigen.[86] Het is daarmee de eerste historisch geattesteerde joodse getto.[87] Deze toestanden waren de aanleiding tot de reis van een gezantschap naar Rome, waaraan Philo deelnam en die hij uitvoerig heeft beschreven. Nog voor de audiëntie met Caligula, die aan het uit Grieken en Joden bestaande gezantschap was toegezegd, bereikte hen in het jaar 40 vanuit Jeruzalem het schokkende nieuws, dat de keizer het bevel had gegeven om van de joodse tempel een centrum van de keizercultus te maken.[88] De gesprekken eindigden zonder resultaat.

Tempel in Jeruzalem (model).

Caligula's poging om met geweld de keizercultus af te dwingen in de Joodse tempel in Jeruzalem, was een represaille-maatregel nadat Joden in Jabne in Judea een aan de keizer gewijd (maar in hun ogen blasfemisch) altaar hadden neergehaald. Caligula reageerde daarop met het bevel dat in de tempel in Jeruzalem een beeld van Caligula - of mogelijk een beeld van Zeus met de trekken van Caligula[89] -, zou worden geplaatst. Het veroorzaakt verdere onrust in Antiochië, de administratieve zetel van Syria, aangezien de gouverneur Publius Petronius met de vervaardiging en opstelling van het beeld werd belast. Het lijkt erop dat Petronius zo veel mogelijk tijd probeerde te rekken, omdat hij zich bewust was van de gevoeligheden die de uitvoering van het bevel met zich mee zou brengen.[90] Uiteindelijk was een conflict echter niet te voorkomen. De gemobiliseerde Joodse bevolking weigerde de oogst binnen te halen, wat het land in hongersnood en economische malaise dreigde te storten, ware het niet dat Petronius de Joden de toezegging deed Caligula te verzoeken zijn bevel in te trekken. Ondertussen oefende ook Herodes Agrippa druk op Caligula uit. Het lijkt erop dat Caligula aan Agrippa reeds had toegezegd zijn bevel in te trekken, maar zo ontstemd was over Petronius' verzoek dat hij alsnog besloot dat het beeld er moest komen.[91] Volgens Flavius Josephus gaf Caligula Petronius de opdracht zelfmoord te plegen en ontliep hij dat vonnis slechts doordat het bericht van Caligula's dood hem eerder bereikte dan het doodsvonnis.[92] Het is echter niet meer vast te stellen of dit inderdaad een historisch gegeven is - Philo zwijgt erover - of dat Josephus hier gebruik maakt van het literaire motief van een goed mens die op het laatste moment ontkomt uit de handen van een tiran.[93] Hoe dan ook, Caligula's dood voorkwam dat het gewraakte beeld in de tempel werd geplaatst.

Vanwege de gebeurtenissen werd het nieuws van de dood van Caligula bij de joodse bevolking - zowel in Judea als in Alexandrië - met vreugde ontvangen, waarop de daaruit volgende verscherpingen van de spanningen door Claudius tot bedaren moesten worden gebracht.

Caligula als precedent[brontekst bewerken]

Het korte principaat van Caligula toonde de gevaren aan die voortvloeiden uit de vage positie van de princeps binnen de fundamenteel nog voortbestaande constitutie van de Romeinse Republiek. Men gaat er tegenwoordig van uit, dat Caligula bij zijn aantreden een soortgelijke reeks aan volmachten had gekregen, als die voor Vespasianus in een opschrift zijn overgeleverd (Lex de imperio Vespasiani). Sommige onderzoekers herkennen daarin de praktische overdracht van de volledige vrijheid om naar eigen goeddunken te beslissen.[94] De keizer hoefde - formeel althans - bij de verkiezingen geen rekening te houden met de senaat; de republikeinse constitutie voorzag weliswaar het principe van de collegialiteit, die onder Augustus en in de beginperiode van Tiberius op zijn minst voor propagandadoeleinden werd behouden. De uit de republikeinse tijd stammende hoogverraadswet (lex maiestatis) was vaag en liet willekeurige processen en veroordelingen alsook folteren en executies toe, ongeacht iemands status of positie. Daar Caligula hiervan in zijn laatste twee regeringsjaren meedogenloos gebruikmaakte, kon de zo uitgeoefende autocratie slechts door dood worden beëindigd. Het voorbeeld van Caligula voorzag daarom de heerschappij van latere keizers: performatieve ritualisering van een consensus met de senatoriale aristocratie door de keizer was de voorwaarde voor diens waardering in de senatoriale historiografie (en de in grote mate op deze gebaseerde receptie in de daaropvolgende eeuwen). Toch bleef Caligula geen afzonderlijk geval in de Romeinse keizertijd.

Historische problemen[brontekst bewerken]

Maatregelen na Caligula's dood[brontekst bewerken]

Vooral Commodus gold als een tweede Caligula: historische toeval of overeenkomst van de overlevering?

Al snel na de moord op Caligula werd zijn nagedachtenis uitgewist. Was het na de dood van Tiberius al zo dat hier en daar standbeelden van de keizer neergehaald werden en gevraagd werd om ontering van zijn lijk, na Caligula's dood gingen in de Senaat zelfs stemmen op voor een collectief damnatio over alle voorgangers en het herstel van de republiek, al was de macht van de Senaat op zichzelf niet toereikend om dergelijke verstrekkende maatregelen ook daadwerkelijk door te voeren. Caligula's opvolger Claudius liet ten slotte onder druk van de Senaat alle officiële besluiten van zijn voorganger ongeldig verklaren, geschriften over zijn regering vernietigen, standbeelden verwoesten en munten met de beeltenis van Caligula aan het geldverkeer onttrekken. Afzonderlijke archeologische vondsten, vooral afkomstig uit de provincies, waarop de naam van Caligula is uitgewist of waarbij standbeelden van hem zijn verminkt, lijken echter het gevolg te zijn van spontane, niet officieel georganiseerde acties.[95] Een damnatio memoriae van Caligula kan dan ook niet worden vastgesteld en het lijkt erop dat Claudius - mede omdat het de moord op zijn neef betrof - geen precedent heeft willen scheppen.

Deze gebeurtenissen kunnen hun sporen hebben nagelaten in de manier waarop Caligula in de bronnen wordt afgeschilderd. Doordat het bericht van Tacitus over Caligula's regering verloren gegaan is, is naast de veel latere Cassius Dio en de summiere gegeven in Flavius Josephus de keizerbiografie van Suetonius de belangrijkste bron. Tot op ongeveer een derde van het Caligula-Vita van Suetonius, waarin vooral zijn jeugd en het begin van zijn regering wordt beschreven, is de beschrijving positief of neutraal van toon of betreft het gegevens die ook uit niet-literaire bronnen zijn vast te stellen (zoals politieke ambten). Uit de tweede helft van Caligula's regering bevat Suetonius' beschrijving hoofdzakelijk nog wandaden van de keizer. Suetonius sluit aan bij de senatoriale geschiedbeschouwing en zijn beschrijving blikt dan ook voornamelijk terug op de verhouding tussen Caligula en de Senaat, terwijl nauwelijks naar voren komt hoe andere bestuursorganen hem waardeerden. De biografie draagt duidelijk sporen van de ideologie van de adoptiefkeizers, die zich wilden distantiëren van de keizers uit de Julisch-Claudische dynastie, met uitzondering van Augustus. Als keizerlijk archivaris had Suetonius toegang tot documenten uit de regering van Caligula, maar hij geeft nauwelijks inzicht in de herkomst, historiciteit of tendens van zijn bronnen. Verschillende zaken die Suetonius vermeldt, komen naar hedendaagse opvattingen over als irrelevant.[96] Suetonius' beschrijving, vooral met betrekking tot de willekeurige gewelddadigheden tegen senatoren, worden bevestigd door Josephus, die schreef in de tijd van de Flavische dynastie.

Waanzin?[brontekst bewerken]

De antieke bronnen karakteriseren de heerschappij van Caligula en in het bijzonder hemzelf als persoon vrijwel eenduidig als waanzinnig. Het is echter twijfelachtig of we daarbij aan een psychische aandoening in de moderne zin van het woord moeten denken; in het waarschijnlijk meest authentieke getuigenis, namelijk dat van Philo in verband met het Joodse gezantschap uit Alexandrië, komt de keizer weliswaar als arrogant en cynisch naar voren, maar niet als psychotisch. Desondanks vinden we bij deze auteur wel de eerste verwijzing naar waanzin bij de keizer.[97] Seneca vermeldt gruwelijke folteringen en terechtstellingen door de keizer en beschrijft hem als sadist,[98] maar deze overleveringen stammen voornamelijk uit de periode van zijn mede door Caligula bevolen verbanning. Elders definieert Seneca het begrip 'waanzin' als het ontaarden van een tiran, zonder daarbij echter Caligula met name te noemen.[99] Flavius Josephus karakteriseert de keizer meerdere malen als waanzinnig, maar ook bij hem blijft het onduidelijk of hij daarmee zinspeelt op een psychische stoornis of dat het een negatieve aanduding is voor de willekeur in het optreden van de keizer.[100] Suetonius - die echter schrijft volgens de traditie van de antieke biografie, waarin iemands karakter op basis van zijn regering wordt gereconstrueerd - schildert Caligula ongeveer een halve eeuw later nadrukkelijk af als geestesziek, door in zijn beschrijving van Caligula ziekteverschijnselen en fobieën te verwerken.[101] Latere bronnen schetsen een vergelijkbaar beeld.[102]

De theorie van keizerwaanzin, die bepalend is geworden voor het beeld van Caligula in de kunst, is voor het eerst verwoord in een pamflet van Ludwig Quidde uit 1894, getiteld Caligula. Eine Studie über römischen Caesarenwahnsinn (Caligula. Een studie over Romeinse keizerwaanzin). Caligula zou in de loop van zijn principaat geestesziek zijn geworden en aan grootheidswaanzin zijn gaan lijden, als gevolg van de nogal incestueuze familiepolitiek van de julisch-claudische keizerfamilie. Antieke bronnen spreken echter weliswaar over het afglijden van de keizerfamilie, maar de gedachte dat genetische factoren daarin een rol zouden spelen is hen vreemd: de Romeinen beriepen zich op het concept van mos maiorum (de zede van de voorouders), volgens welke de verdienste van een voorouder met veel aanzien automatisch op zijn nakomelingen werd overgedragen. Quidde liet zich in voor zijn theorie inspireren door toenmalige natuurwetenschappelijke inzichten, met name van darwinistische aard. Quidde schreef zijn pamflet niet zozeer uit historische motieven - het pamflet betekende zelfs het einde van zijn academische carrière als historicus - , maar als indirecte kritiek op keizer Wilhelm II, die volgens hem evenals Caligula aan grootheidswaanzin leed.

Er zijn inderdaad enkele gebeurtenissen die, gerekend naar huidige maatstaven, kunnen worden uitgelegd als aanwijzingen voor een psychische aandoening, zoals de voorgenomen benoeming van zijn paard Incitatus tot consul, Caligula's handelwijze tijdens zijn veldtochten naar Germania en Britannia of zijn zelfverheffing tot levende god. Deze gebeurtenissen kunnen echter ook anders worden opgevat. Zo kan de voorgenomen benoeming van Incitatus niet serieus, maar cynisch bedoeld zijn, met de bedoeling de senaat te vernederen. De goddelijke verering die Caligula voor zich opeiste is in lijn met de keizercultus van Augustus. Augustus wilde weliswaar niet dat hij tijdens zijn leven in de stad Rome als god vereerd werd, maar in de oostelijke delen van het Romeinse Rijk, waar al sinds de hellenistische periode een heerserscultus bestond, liet hij dit wel toe. Volgende keizers en andere hooggeplaatste personen aan het keizerlijk hof gingen op verschillende manieren om met de heerserscultus, maar in de basis was een cultus rondom een persoon in de toenmalige wereld geaccepteerd. Uitsluitend antieke bronnen die geschreven zijn vanuit een monotheïstisch gezichtspunt (Philo, Flavius Josephus) brengen dit met (grootheids)waanzin in verband.

Het Mausoleum van Augustus drukt de postume verering van de eerste princeps uit.

Veel tegenwoordige historici plaatsen vraagtekens bij de gedachte dat Caligula aan een psychische aandoening geleden zou hebben of bespreken deze vraag pas nadat zij deze eerst als historisch niet relevant of als onbetrouwbaar hebben aangemerkt. Vooral Aloys Winterling gaat in zijn biografie van Caligula (2003) in tegen de gedachte dat de keizer geestesziek zou zijn. Hij ziet Caligula als een cynische, op macht beluste persoon, die tegenover de senaat optrad met "dubbelzinnige communicatie",[103] om hen te vernederen. Het is juist Caligula's omgang met de senaat die heeft geleid tot opvatting van een irrationeel optredende keizer, hoewel juist op dat vlak Caligula's beweegredenen maar moeilijk achteraf vast te stellen zijn. Volgens Winterling vinden de legendes over Caligula's waanzin hun oorsprong juist in zelfbeschermingsmechanismen binnen de senaat, die in de vermeende geestesziekte van Caligula achteraf een rechtvaardiging vond voor het feit dat zij door zijn toedoen zoveel vernederingen had ondergaan en uiteindelijk ook geaccepteerd. Bovendien, doordat de senaat op een in ieder geval officieel nog niet eerder vertoonde wijze vrijwillig met geweld heeft ingegrepen, had men achteraf een aannemelijke verklaring nodig voor de moord op Caligula. Dit vinden we weerspiegeld in de latere literaire overlevering, waarin het motief van waanzin (in de zin van een psychische aandoening) langzaam maar zeker steeds verder ontwikkeld wordt.

De gedachte dat de keizerswaanzin een legende is en zijn oorsprong vindt in de communicatie tussen keizer en senaat sluit op zich aan bij het gegeven dat Caligula reeds in zijn kinderjaren voor velen de beoogde opvolger van de keizer was. Caligula behoefde daarom lang niet zover te gaan als Augustus tijdens zijn principaat en Tiberius in zijn beginjaren in het ritueel van het verkrijgen van toezeggingen van de senaat als legitimatie van zijn principaat. Bovendien zal de aristocratie naar een verklaring hebben gezocht voor de verwording van deze nakomeling van de populaire Germanicus, zonder daarbij het uitgangspunt van de 'zede van de voorouders' ter discussie te stellen. Of Caligula anderzijds juist door deze niet eerder vertoonde onbeperkte macht pathologische trekjes van grootheidswaanzin ontwikkelde, blijft uiteindelijk een kwestie van speculatie. We kunnen niet meer met zekerheid vaststellen in hoeverre beschrijvingen van Caligula's ziekte uit 37/38 en andere bijzonderheden over zijn gezondheid (zoals slapeloosheid) voortkomen uit polemiek in de antieke bronnen of dat dit een historisch betrouwbaar beeld is dat wijst op een psychische stoornis.[104]

Waardering[brontekst bewerken]

De veroordeling van minstens het tweede deel van de regering van Caligula als wrede tirannie is in de antieke bronnen, ook die uit een latere periode, unaniem. Er is geen tegenvoorstelling overgeleverd, en er is geen reden om aan te nemen, dat Tacitus in de verloren gegane delen van zijn werk Ab excessu divi Augusti een ander beeld van Caligula zou hebben geschetst.[105]

In het moderne onderzoek werd op grond van de problematische overlevering van de bronnen tot in de jaren 80 van de twintigste eeuw in vergelijk met andere principes weinig monografieën aan Caligula gewijd.[106] Ondanks de misschien eenzijdige overlevering wordt Caligula beschouwd als een politiek conceptloze, wispelturige geweldheerser, wiens regering slechts door de interne stabiliteit van het rijk zonder negatieve gevolgen bleef.[107] De laatste drie grote Caligula-biografieën weerspiegelen de verschillende visies binnen het huidige onderzoek: Arther Ferrill (Caligula: Emperor of Rome, Londen, 1991.) beschrijft het in de bronnen voorgestelde beeld van de waanzinnige en irrationele wrede tiran als historisch, Anthony A. Barrett (Caligula: The Corruption of Power, Londen - New York, 1989.) noemt talrijke alternatieven voor de overgeleverde voorstelling, Aloys Winterling (Caligula. Eine Biografie, München, 2003. = Caligula. Een biografie, Brussel, 2005.) rehabiliteert Caligula in zoverre, dat hij Caligula's regering vanuit de contemporaine visie op deze verklaart. Beide laatstgenoemde werken zijn in het onderzoek door een breed publiek gerecepteerd en op grond van de voorstellingswijze overwegend positief ontvangen geworden.[108] Daarmee heeft zich echter geen revisie van het traditioneel historisch beeld voltrokken, in de zin dat de heerschappij van Caligula als in een of ander opzicht succesrijk of voor latere ontwikkelingen bepalend zou kunnen worden gezien.

Caligula-receptie[brontekst bewerken]

Het in de antieke bronnen overgeleverde beeld van de wrede tirannen alsook Ludwig Quidde's beeld van de waanzin bij de principes van de Julisch-Claudische dynastie bepalen de talrijke populair-wetenschappelijke, bellettristische en literaire voorstellingen van Caligula, die zich uit het rijkelijk overleverde anekdotische materiaal over de persoon van de princeps bedienen, en die op zichzelf niet zozeer als slecht historisch onderzoek kunnen worden bestempeld, maar in hun omgang met bronnen over het algemeen te weinig waarde hechten aan bronnenkritiek.[109]

Verwijzend naar het totalitaire regime van zijn tijd schreef de toen 25-jarige Albert Camus in 1938 het drama Caligula. Historisch gezien situeert het zich in de periode na de dood van Iulia Drusilla en de daarmee verbonden crisis van de princeps, die de zinneloosheid van het leven erkent en daarmee Camus’ filosofische opvatting van het existentialisme verzinnebeeldt.[110] De Duitse componist Detlev Glanert creëerde een opera die een vrije interpretatie van Camus' drama was.

Tinto Brass produceerde in 1979 de schandaalfilm Caligula. Gore Vidal schreef het draaiboek, terwijl Tinto Brass de regie op zich nam. Malcolm McDowell gaf gestalte aan Caligula, terwijl Tiberius door Peter O'Toole werd vertolkt.[111] De oorspronkelijke verfilming onderging nog verdere bewerking, die de historische stof als façade voor meestal niveauloze seks- en geweldsorgieën gebruikte.

In het kader van het New York Musical Theatre Festival werd op Broadway in 2004 een musical Caligula: An Ancient Glam Epic opgevoerd. De enscenering, die in elk geval de schandaalgeschiedenissen rond Caligula thematiseert, groeide uit tot publiekslieveling en werd in de pers overwegend positief ontvangen. Het uitbrengen van een politiek gekleurd lied uit de musical op single diende ter mobilisering van kiezers tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen.[112]

Noten[brontekst bewerken]

  1. Cass. Dio, LIX 6.5.
  2. O.a. A. Winterling, Caligula. Eine Biografie, München, 2003.
  3. Suet., Vita Gai 8. Hij geeft als mogelijk andere geboorteplaatsen Ambitarvium, Tibur of de winterkampen op.
  4. Suet., Vita Gai 1.1.
  5. Suet., Vita Gai 8.
  6. Seneca minor, De Constantia Sapientiis XVIII 2-5.
  7. Suet., Vita Gai 10.1.
  8. Tac., Ann. II 69.3, 71.1, Cass. Dio, LVII 18.9. Cf. Suet., Vita Gaii 1.2-2.
  9. Tac., Ann. IV.52.3. Cf. Suet., Vita Tiberi 53.
  10. Suet., Vita Tiberi 62.1, Tac., Ann. IV 3.3, 10.2, Cass. Dio, LVII 22.2.
  11. Tac., Ann. IV 12, 17, 39-40, 54. A.A. Barrett, Agrippina: Sex, Power and Politics in the Early Empire, New Haven - Londen, 1996, p. 33.
  12. Tac., Ann. IV 53.
  13. Tac., Ann. V 3-5.1. Cf. Vell. Pat., II 130.4.
  14. Tac., Ann. VI 25, Suet., Vita Tiberi 53.2; Cass. Dio, LVIII 22.4-5.
  15. Tac., Ann. VI 23.2.
  16. Suet., Vita Gai 10.1, Cass. Dio, LX 2.5.
  17. Suet., Vita Gai 10.1, 24.1, Cass. Dio, LX 2.5.
  18. Suet., Vita Tiberi 64.
  19. Suet., Vita Gai 24.1.
  20. Suet., Vita Gai 10.2.
  21. Suet., Vita Tiberi 62.3.
  22. Suet., Vita Gai 10.2.
  23. Tac., Ann. VI 50.5, Cass. Dio, LVIII 28, Suet., Vita Tiberii 73.2. Cf. Tac., Ann. IV 11.
  24. Philo, Legatio ad Gaium IV 25, Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XVIII 224. Cf. Suet., Vita Tiberi 73.1.
  25. Cassius Dio, LIX 1.1-2.
  26. CIL VI 2028 (p. 864, 3261) = CIL VI 32344 = AE 1983, 95 = CFA 12 = ILS 5032, rr. 28, 30: „a(nte) d(iem) VII Idus Ianuar(ias) / ... / quod hoc die C(aius) Caesar Augustus Germanicus a senatu impera[tor appellatus est]“ (zeven dagen voor de Iden van Januari (= 18 maart 37) / ... / dat die dag Gaius Caesar Augustus Germanicus door de senaat tot impera[tor uitgeroepen is“)
  27. W. Eck, art. Caligula, in NP 2 (1997), col. 937.
  28. Suet., Vita Gai 15.2, Cass. Dio, LIX 1.3.
  29. Philo, Legatio ad Gaium II 10.
  30. Suet., Vita Gai 13.
  31. Suet., Vita Gai 16.3, Cass. Dio, LIX 9.6.
  32. Suet., Vita Gai 15.4.
  33. Suet., Vita Gai 15.4, Cass. Dio, LIX 3.6
  34. Suet., Vita Gai 16.1.
  35. Suet., Vita Gai 21, Cass. Dio, LIX 7.1-8. Cf. Suet., Vita Gai 22.4.
  36. In het oudere onderzoek werd weliswaar vooral de zevende brief van Seneca's epistulae morales als tegenbewijs aangevoerd. In het moderne onderzoek ziet men echter ook daarin geen fundamentele kritiek op het geweld bij gladiatorenspelen. De literatuur hierover is zeer uitgebreid. In het bijzonder over het thema van het oordeel over geweld bij antieke auteurs, zie: M. Wistrand, Entertainment and Violence in Ancient Rome. The Attitudes of Roman Writers of the first Century A. D., Göteborg, 1992.
  37. A.A. Barrett, Caligula: The Corruption of Power, Londen - New York, 1989, p. 73, A. Winterling, Caligula. Eine Biografie, München, 2003, pp. 60-64. Voor een status quaestionis, zie: Z. Yavetz, Caligula. Imperial Madness and modern Historiography, in Klio 79 (1996), pp. 105-129.
  38. Philo, Legatio ad Gaium II–III. Cf. Cass. Dio, LIX 10.8.
  39. Suet., Vita Gai 22.1: „Hactenus quasi de principe, reliqua ut de monstro narranda sunt.
  40. Cass. Dio, LIX 8.2-7, 10.6, Philo, Legatio ad Gaium V 29.
  41. Suet., Vita Gai 25.2.
  42. Suet., Vita Gai 25.3, Cass. Dio, LIX 23.7, 28.7.
  43. Suet., Vita Gai 51.3.
  44. S. Brackmann, Die militärische Selbstdarstellung des Caligula. Das Zeugnis der Münzen im Widerspruch zur antiken Geschichtsschreibung, in Gymnasium 112 (2005), pp. 375–383. Voor alternatieve visies op Caligula's veldtocht tegen Britannia, zie J.G.F. Hind, Caligula and the Spoils of Ocean: a Rush in the Far North-West?, in Britannia 34 (2003), pp. 272–274, D. Woods, Did Caligula Plan to bridge the English Channel?, in The Ancient World 33 (2002), pp. 157–170.
  45. Suet., Vita Gai 22.2, 57.1.
  46. Voor de vele werken rond dit thema, zie: J.-U. Krause - e.a. (edd.), Bibliographie zur römischen Sozialgeschichte, II, Stuttgart, 1998, pp. 555–557, s.v. Repetunden.
  47. Suet., Vita Gai 21.
  48. Suet., Vita Gai 21, Vita Divi Claudi 20.1, Plinius maior, Naturalis Historia XXXVI 122.
  49. Suet., Vita Gai 21.
  50. Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XIX 206.
  51. Antieke uitvindingen. 5. De Romeinse Titanic, teleac.nl (2006).
  52. Seneca, De brevitate vitae ad Paulinum 18.5, Suet., Vita Gai 19, Cass. Dio, LIX 17-18.1.
  53. Huis van keizer Caligula in Rome ontdekt, ANP (7 augustus 2003).
  54. Sen., De constantia sapiens 18.3, Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XIX 18, 20-21, 28-46, 48-51, 63-69, 91-92, 98, 261, Suet., Vita Gai 56.2, 58.2, Tac., Ann. XI 1.2, 29.1, Cass. Dio, LIX 29.1.
  55. Suet., Vita Gai 56–58, Flav. Ios., Antiquitates Iudaicae XIX 105–113, Cass. Dio, LIX 29.5–7. Zie J. Scheid, La mort du tyran: chronique de quelques morts programmés, in Du châtiment dans la cité. Supplices corporels et peine de mort dans le monde antique, Rome, 1984, pp. 177-193.
  56. Antiquitates Iudaicae XIX 70-113.
  57. Vita Gai 58.
  58. LIX 29.5-7.
  59. Cass. Dio, LIX 16.1–7.
  60. Cass. Dio, LIX 10.
  61. Suet., Vita Gai 37.
  62. Suet., Vita Gai 38.
  63. Suet., Vita Gai 41.
  64. Suet., Vita Gai 40.
  65. Suet., Vita Gai 38, Cass. Dio, LIX 14.
  66. Cass. Dio, LIX 15.1.
  67. Cass. Dio, LIX 15.2.
  68. Cass. Dio, LIX 15.3-4.
  69. A.A. Barrett, Caligula: The Corruption of Power, Londen - New York, 1989, pp. 242-243.
  70. Suet., Vita Gai 28.
  71. Suet., Vita Gai 30.1: oderint, dum metuant.
  72. Sen., De ira III 19.2, Suet., Vita Gai 30.2, Cass. Dio, LIX 13.6.
  73. Vgl. de klassieke passage bij Thoukydides (I 22.): « Wat de redevoeringen betreft, die de sprekers ieder hebben gehouden vlak voor of gedurende de oorlog, het was moeilijk het gesprokene precies te onthouden, zowel voor mij wat ik zelf heb aangehoord als voor de anderen die mij verslag uitbrachten. Wat naar mijn mening ieder in de gegeven omstandigheden ongeveer moest zeggen, dat is door mij weergegeven, terwijl ik mij zo dicht mogelijk hield aan de algemene strekking van het werkelijk gesprokene. » (trad. M.A. Schwartz), 2003 (= 1964).).
  74. Er is veel geschreven over fictieve elementen in de geschiedschrijving. Voor status quaestionis en bespreking, zie: M. Zimmermann, Kaiser und Ereignis. Studien zum Geschichtswerk Herodians, München, 1999, pp. 9–13. Voor de hellenistische tirannentopiek, zie: H. Berve, Die Tyrannis bei den Griechen, München, 1967, pp. 490ff. (voetnoten), pp. 737–753. Voor een uitvoerig overzicht over het tirannenmotief bij Romeins keizers, zie T. Arand, Das schmähliche Ende. Der Tod des schlechten Kaisers und seine literarische Gestaltung in der römischen Historiographie, Frankfurt am Main, 2002, pp. 73–102.
  75. Suet., Vita Gai 55.3, Cass. Dio, LIX 14.7.
  76. Visie van o.a. A.A. Barrett, Caligula: The Corruption of Power, New Haven, 1990, p. 46.
  77. J. Geranio, Caligula:First Living Princeps To Be Shown Radiate on Coinage?, PortraitsofCaligula.com (2007).
  78. Suet., Vit. Gai 22.2-3.
  79. Suet., Vit. Gai 52. Zie o.a. S.J.V. Malloch, Gaius' Bridge at Baiae and Alexander-Imitatio, in CQ2 51 (2001), pp. 206-217.
  80. Philo, Legatio ad Gaium XXXIII (250), vgl. Suet., Vit. Gai 49.2. A.A. Barrett, Caligula: The Corruption of Power, New Haven, 1990, p. 220.
  81. Suet., Vit. Gai 9.5.
  82. Suet., Vita Gai 40, Cass. Dio, LIX 28.8. T.A.J. McGinn, Prostitution, Sexuality, and the Law in Ancient Rome, New York, 1998, pp. 248-269.
  83. Suet., Vita Gai 40.
  84. Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XIX 24-26. Vgl. o.a. E. Flaig, Den Kaiser herausfordern. Die Usurpation im Römischen Reich, Frankfurt am Main - New York, 1992, pp. 38–93.
  85. Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XIX 129-131.
  86. Philo, Flaccus VIII § 54-56.
  87. J.M.G. Barclay, Jews in the Mediterranean Diaspora. From Alexander to Trajan (323 BCE - 117 CE), Londen, 19982, p. 53.
  88. Philo, Legatio ad Gaium XXIX § 186-189.
  89. E.M. Smallwood, Philo and Josephus as Historians of the Same Events, in L.H. Feldman - G. Hata (edd.), Josephus, Judaism, and Christianity, Leiden, 1987, p. 120. Zie Philo, Leg. 346.
  90. N.H. Taylor, Popular Opposition to Caligula in Jewish Palestine, in JSJ 32 (2001), pp. 58-59. Zie ook: E.M. Smallwood, Philo and Josephus as Historians of the Same Events, in L.H. Feldman - G. Hata (edd.), Josephus, Judaism, and Christianity, Leiden, 1987, p. 121.
  91. E.M. Smallwood, Philo and Josephus as Historians of the Same Events, in L.H. Feldman - G. Hata (edd.), Josephus, Judaism, and Christianity, Leiden, 1987, p. 122.
  92. Flav. Jos., Antiquitates Iudaicae XVIII 305-309. Volgens Bellum Iudaicum 203 bereikte het bericht van Caligula's dood Petronius 27 dagen eerder dan de brief met het doodsvonnis.
  93. E.M. Smallwood, Philo and Josephus as Historians of the Same Events, in L.H. Feldman - G. Hata (edd.), Josephus, Judaism, and Christianity, Leiden, 1987, p. 123. Gerd Theissen meent dat Philo wel degelijk toespelingen maakt op dit bevel, ondanks dat Philo dit niet specifiek noemt, en accepteert Josephus' weergave als historisch (G. Theissen, The Gospels in Context. Social and Political History in the Synoptic Tradition, Londen, 1992 (= 2004), pp. 147-148.).
  94. Vgl. P.A. Brunt, Lex de imperio Vespasiani, in JRS 67 (1977), pp. 95–116, deze fundamentele bijdrage over de principaatsconstitutie is noch in hoge mate onbetwist voor wat betreft de vaststelling, dat de voor Vespasianus overgeleverde machtsoverdracht reeds bij diens voorgangers gebeurde, maar de vraag, of daarmee daadwerkelijk de speelruimte van de volledige vrijheid om naar eigen goeddunken te beslissen werd overgedragen, is nog steeds onderwerp van discussie.
  95. Suet., Vita Gai 60; Suet., Vita Divi Claudi 11.3; Cass. Dio, LIX 30.1a, LX 3.4–5.1, 8.6, 22.3; Caligula's naam is uitgewist in de volgende inscripties: ILS 194, 205, 5674, 5948, 6396, IGR 1.1057, 4.146, 1721. De Lex de imperio Vespasiani noemt Caligula niet.
  96. Suet., Vita Gai 25.4 vertelt over Caligula's dochter bij zijn tweede vrouw Caesonia. Vanwege haar ontrouw bespreekt Suetonius de waarschijnlijkheid van Caligula's vaderschap. Haar wrede karakter - zij zou verschillende speelkameraadjes de ogen uitgekrabd hebben - overtuigt hem ervan dat zij inderdaad door Caligula verwekt moet zijn. Caligula zelf was overtuigd van het vaderschap en noemde zijn dochter dan ook naar zijn lievelingszuster Drusilla. Suet., Vita Gai 49.3 bericht over massale vissterfte in de Tiber na de dood van Caligula. Suetonius maakt daaruit op dat Caligula in zijn vertrekken een grote kist met gif gehad moet hebben, die na zijn dood door Claudius in de Tiber geleegd zou zijn. De gifvoorraad zou toereikend zijn om heel de senatorenstand te vergiftigen. Ten slotte vermeldt Suetonius nog een document dat uit de privévertrekken van Caligula zou komen, waarop de namen van senatoren onder een geschilderd zwaard of dolk vermeld zouden zijn.
  97. Philo, Legatio ad Gaium XI § 76, XIII § 93.
  98. Sen., De ira III 18–19.
  99. Sen., De clementia I 25.
  100. Vgl. A. Winterling, Caligula – Eine Biografie, München, 2003, pp. 175–180. Flav. Jos., Ant. Jud. XIX 193 vermeldt echter wel het gerucht dat Caligula zijn verstand had verloren als gevolg van een liefdesdrank die zijn echtgenote hem had toegediend. Dit gerucht wordt ook vermeld in Suet., Vita Gai 50.2.
  101. Suet., Vita Gai 50-51.
  102. Cass. Dio; Eutropius, Breviarium ab urbe condita VII 12.
  103. Zie in verband met dit begrip: S. Bartsch, Actors in the Audience. Theatricality and Doublespeak from Nero to Hadrian, Cambridge, 1994.
  104. Zie J. Kurz, art. Caesarenwahnsinn, in K.-H. Leven (ed.), Antike Medizin. Ein Lexikon, München, 2005, pp. 184–185; C.-R. Prüll, art. Caligula, in idem, pp. 185–186. Zie over de vraag naar de historiciteit van Caligula's waanzin verder nog 7 G.G. Fagan, art. Gaius (Caligula) (A.D. 37-41), in DIR (1997-2004) (n. 7).
  105. Vgl. Tac., Ann. VI 54.3.
  106. Oudere monografieën: G.J.D. Aalders, Caligula, zoon van Germanicus, Assen, 1959 (tot nog toe de enige oorspronkelijke Nederlandstalige monografie over Caligula); R. Auguet, Caligula ou le pouvoir à vingt ans, Parijs, 1975; C. Dumont, C. César, empereur epileptique. Quelques aspects d'une conquest, diss. universiteit van Luik, 1964; R. A. Kroll, The Ruler Cult under Caligula, diss. Case Western Reserve University, 1932; A. Passerini, Caligola e Claudio, Rome, 1941; H. Sachs, Caligula, Berlijn, 1930; L. Venturini, Caligola, Milaan, 1906.
  107. Voor een algemeen overzicht van keizers: F. Meijer, Keizers sterven niet in bed. Van Caesar (44 v.Chr.) tot Romulus Augustus (476 n. Chr.), Amsterdam, 2001, pp. 37-40.
  108. U. Hartmann, recensie van A. Winterling, Caligula. Eine Biografie, München, 2003, hsozkult.geschichte.hu-berlin.de (2004), C. Witschel, recensie van A. Winterling, Caligula. Eine Biografie, München, 2003, in Sehepunkte 4 (2004), D.W. Hurley, recensie van A. Winterling, Caligula. Eine Biografie, München, 2003, in BMCR 14 (2003); A. Ferrill, recensie van A.A. Barrett, Caligula: The Corruption of Power, Londen - New York, 1989, in BMCR 2 (1991).
  109. Voor een lijst van romans rond de figuur van Caligula, zie www.hist.rom.de
  110. J. Chapoutot, Le jeune homme et la mort : nihilisme, logique de l’absurde et sens de l’amour dans le Caligula d’Albert Camus, in Sens Public (2006), p. 10 (n. 6).
  111. Voor een bespreking van de film vanuit een historisch-wetenschappelijk standpunt, zie: M. Janka, Caligula als Filmstar in Gore Vidals Caligula (1980): Ein seriöser Beitrag zur Sueton-Rezeption?, in M. Korenjak - K. Töchterle (edd.), Pontes II. Antike im Film, Innsbruck, 2002, pp. 186–200.
  112. Special Events, www.caligulathemusical (2004)..

Bronnen[brontekst bewerken]

Literaire bronnen[brontekst bewerken]

Epigrafische bronnen[brontekst bewerken]

  • E.M. Smallwood (ed.), Documents Illustrating the Principates of Gaius, Claudius and Nero, Cambridge, 1967. ISBN 086292085X

Iconografische bronnen[brontekst bewerken]

Literatuur[brontekst bewerken]

Encyclopedieartikels[brontekst bewerken]

Biografieën[brontekst bewerken]

Bijzondere werken[brontekst bewerken]

  • K. Blouin, Le conflit judéo-alexandrin de 38 – 41. L' identité juive à l' épreuve, Parijs - e.a., 2005.
  • S. Brackmann, Die militärische Selbstdarstellung des Caligula. Das Zeugnis der Münzen im Widerspruch zur antiken Geschichtsschreibung, in Gymnasium 112 (2005), pp. 375–383.
  • P. Bricknell, The Emperor Gaius' military activities in AD 40, in Historia 17 (1968), pp. 496-505.
  • R.W. Davies, The 'abortive' invasion of britain by Gaius, in Historia. 15 (1966), pp. 124-128.
  • M.H. Dettenhofer, Gaius' populare Willkürherrschaft, in Latomus 61 (2002), pp. 643–665.
  • J.G.F. Hind, Caligula and the Spoils of Ocean: a Rush in the Far North-West?, in Britannia 34 (2003), pp. 272–274.
  • D.W. Hurley, An Historical and Historiographical Commentary on Suetonius’ Life of C. Caligula, Oxford, 1993. ISBN 1555408818
  • M. Janka, Caligula als Filmstar in Gore Vidals Caligula (1980): Ein seriöser Beitrag zur Sueton-Rezeption?, in M. Korenjak - K. Töchterle (edd.), Pontes II. Antike im Film, Innsbruck, 2002, pp. 186–200.
  • R.S. Katz, The Illness of Caligula, in Classical world 65 (1972), pp. 223-225.
  • F. Kemmers, Caligula on the lower rhine, in Revue belge de numismatique et sigillographie 150 (2004), pp. 15-50.
  • M. Kleijwegt, Gaius 'triumph' at Baiae, in Mnemosyne 57 (1996), pp. 652-671.
  • J.-U. Krause - e.a. (edd.), Bibliographie zur römischen Sozialgeschichte, II, Stuttgart, 1998, pp. 555–557, s.v. Repetunden.
  • J. Lucas, Un empereur psychopathe, in Antiquité classique 36 (1967), pp. 159-189.
  • Y. Rivière, Les Délateurs sous l' Empire Romain, Rome, 2002. ISBN 2728305595
  • D. Rohmann, Gewalt und politischer Wandel im 1. Jahrhundert n. Chr., München, 2006. ISBN 3831606080
  • S.H. Rutledge, Imperial Inquisitions. Prosecutors and Informants from Tiberius to Domitian, Londen - New York, 2001. ISBN 0415237009
  • J. Scheid, La mort du tyran: chronique de quelques morts programmés, in Du châtiment dans la cité. Supplices corporels et peine de mort dans le monde antique, Rome, 1984, pp. 177–193. ISBN 2728300844
  • C.J. Simpson, The conspiracy of AD 39, in Studies of Latin Literature and Roman History, II, Brussel, 1980, pp. 347-366.
  • C.J. Simpson, The cult of the Emperor Gaius, in Latomus 40 (1981), pp. 489-511.
  • E.M. Smallwood, Philo and Josephus as Historians of the Same Events, in L.H. Feldman - G. Hata (edd.), Josephus, Judaism, and Christianity, Leiden, 1987, pp. 114-129.
  • N.H. Taylor, Popular Opposition to Caligula in Jewish Palestine, in JSJ 32 (2001), pp. 54-70.
  • G. Theissen, The Gospels in Context. Social and Political History in the Synoptic Tradition, Londen, 1992 (= 2004). ISBN 9780567084866
  • D. Wardle, Suetonius Life of Caligula. A commentary, Brussel, 1994. ISBN 2870311656
  • D. Wardle, When did Caligula die?, in Acta Classica. 34 (1991), pp. 158-165.
  • D. Wardle, Caligula and the client kings, in Classical Quarterly 42 (1992), pp. 437-443.
  • D. Wardle, Caligula and his wives, in Latomus 57 (1998), pp. 109-126.
  • D. Woods, Did Caligula Plan to bridge the English Channel?, in The Ancient World 33 (2002), pp. 157–170.
  • Z. Yavetz, Caligula. Imperial Madness and modern Historiography, in Klio 79 (1996), pp. 105-129.

Literaire voorstellingen[brontekst bewerken]

  • S. Obermeier, Caligula. Der grausame Gott, Rowohlt, 1993.
  • J. Toman, Tiberius und Caligula, München, 1982.

Externe links[brontekst bewerken]

Commons heeft mediabestanden in de categorie Caligula.