Naar inhoud springen

Dyslexie

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Esculaap
Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.
Dyslexie
Lezende kinderen
Coderingen
ICD-11 MB4B.0
ICD-10 F81.0, R48.0
OMIM 127700 127700 604254 606896 606616 608995 300509
DiseasesDB 4016
MeSH D004410
Portaal  Portaalicoon   Geneeskunde
Hoe ontstaat dyslexie? - Universiteit van Nederland

Dyslexie (uit het Grieks δυς- dys- ("beperkt") en λέξις lexis ("woord"), dus beperkt lezen; ook wel (onterecht) soms nog steeds als woordblindheid aangeduid: deze laatste term is een helaas voortlevend oppervlakkig atavisme uit de beginperiode na de eerste beschrijving van deze aandoening eind 19e eeuw. Er had toen nog onvoldoende meer diepgaand onderzoek plaatsgevonden. De oorspronkelijke term ¨woordblindheid¨ raakte daardoor verouderd en in strijd is met de voortschrijdende inzichten in de aard ervan (die inzichten zijn verworven bij de alsnog meer diepgaande vervolgonderzoeken, die zich niet langer beperkten tot slechts oppervlakkige kenmerken).

De oorspronkelijke term "woordblindheid" werd geleidelijk vervangen door "dyslexie" als de voorkeursbenaming voor de specifieke moeilijkheden, die vandaag de dag onder deze term vallen bij het kunnen lezen en ook schrijven van woorden, die niet passen bij de mate van taalontwikkeling, waarover een persoon op een bepaalde leeftijd en na het genieten van een bepaalde periode onderwijs normaliter geacht zou worden te beschikken.

Vanuit een traditioneel medische perspectief wordt de aandoening gedefinieerd als een probleem voor kinderen bij het leren lezen en schrijven. In het conventioneel klaslokaalonderwijs ontwikkelen zij niet de taalvaardigheden voor lezen, schrijf- en spellingsgebieden die evenredig zijn met hun intellectuele capaciteiten. Naast leesproblemen kunnen zich gelijktijdig voorkomende problemen manifesteren op het gebied van motorische coördinatie, concentratie, uit-het-hoofd-leren en tijdsbeheer.

Dyslexie kan optreden bij kinderen als ontwikkelingsstoornis, doch ook als gevolg van hersenbeschadiging.In dit laatste geval kunnen de symptomen zich ook pas gaan voordoen op latere leeftijd, na een ongeval dat betreffend letsel veroorzaakte.

In verband met het hardnekkig onjuist vooroordeel dat dyslexie verband zou houden met een zogenaamde lagere intelligentie is het belangrijk dat onderwijsprofessionals en ouders zich bewust zijn van de neurologische basis van dyslexie en begrijpen dat deze leerstoornis geen enkele indicatie is van een lagere intelligentie. Vroege diagnose en gerichte ondersteuning kunnen kinderen met dyslexie helpen hun volledige potentieel te bereiken.

Iemand met dyslexie heet een dyslecticus of dyslectica, meervoud respectievelijk dyslectici en dyslecticae, maar wordt geslachtsneutraal meestal 'dyslect' (meervoud 'dyslecten') genoemd.

Huidige stand van zaken in het moderne onderzoek naar de oorzaak

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ontstaan van dyslexie is nog steeds mysterieus. Daarover lopen de meningen van de onderzoekers uiteen. Doorgaans neemt men echter wel aan dat die oorzaak van het lees- en schrijfprobleem gelegen moet zijn in een minder goed functioneren van een persoons fonologische taalverwerking.

Er zijn echter diverse belangrijke gebieden van onderzoek met voorlopige theorieën, die door onderzoekers verder worden verkend. Het moderne onderzoek naar dyslexie omvat dan ook meerdere disciplines, waaronder neurowetenschappen, psychologie en genetica. Die benadering vanuit dit multidisciplinaire perspectief helpt wetenschappers vanuit de meerdere invalshoeken een meer volledig beeld te krijgen van de mogelijke oorzaken en mechanismen achter het ontstaan van dyslexie.

Niet betwijfeld wordt dat dyslexie een neurologische basis heeft. Het neurologisch onderzoek heeft meer concreet aangetoond, maar ondertussen de oorsprong daarvan nog steeds niet blootgelegd, dat er sustantiële verschillen zouden bestaan in de hoeveelheid zogeheten ¨grey matter¨ (¨grijze stof¨) in specifieke hersengebieden bij personen die symptomen van dyslexie ervaren. Dit suggereert dat de ontwikkeling van de hersenen, reeds op jongere leeftijd, een rol zou kunnen spelen in het zich uiteindelijk manifesteren van dyslexie . De problemen die zich voordoen als symptomen van dyslexie doen dat vooral met betrekking tot klanken en letters. Zodra een kind enige tijd na te hebben leren spreken onderwijs geniet en daarbij blijkt te worden gehinderd door deze symptomen ontstaat veelal onvermijdelijk een leerachterstand. Uit die achterstand mag echter niet lichtvaardig worden aangenomen of overhaast worden geconcludeerd dat die een uiting zou zijn van een lagere of mindere intelligentie dan die van leeftijdgenoten.

Ondanks het nog steeds niet ontrafeld mysterie bestaat er in elk geval wel een aanwijzing dat dyslexie mogelijk erfelijk zou zijn. Studies tonen althans aan dat indien een van de ouders dyslexie heeft, de kans dat een kind dan ook dyslexie zal ontwikkelen statistisch tussen de 30% en 50% ligt. Die mogelijke erfelijkheid van dyslexie heeft dan ook geleid tot de betrokkenheid van genetici en aangezet tot een gericht onderzoek naar specifieke genen, die zouden kunnen bijdragen aan het ontstaan van dyslexie en ook eventuele andere obstakels voor het lerende kind. Een van de meest onderzochte aspecten van dyslexie is de fonologische verwerking, d.w.z. het vermogen klanken in een taal te herkennen en te manipuleren. Juist problemen op dit terrein kunnen leiden tot de typische, voor deskundigen herkenbare lees- en schrijfproblemen die met dyslexie gepaard gaan.

Hoewel er nog veel te leren valt over dyslexie, zijn wetenschappers het erover eens dat het een complexe en multicausale aandoening is, die niet voortkomt uit een enkele aanwijsbare oorzaak, doch daardoor veeleer een combinatie moet zijn van tegelijkertijd optredende neurologische, genetische en fonologische factoren.

Het voortdurende onderzoek naar deze meerdere oorzaken en meespelende factoren is van cruciaal belang voor het ontwikkelen van effectieve en tijdige diagnostische en ook interventiestrategieën om een verdere ontwikkeling van de symptomen af te remmen of tot stilstand te brengen.

De rol van de ¨grey matter¨

[bewerken | brontekst bewerken]

"Grey matter" is een term die verwijst naar de delen van het centrale zenuwstelsel, die voornamelijk bestaan uit neuronale cellichamen, dendrieten en niet-gemyeliniseerde axonen.

Deze ¨grijze stof¨ is een soort hersenweefsel dat donkerder van kleur is dan de witte stof, die voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen bestaat.

Grijze stof bevat:

  • Neuronale cellichamen: de hoofdelementen van zenuwcellen waar de meeste metabolische activiteiten plaatsvinden;
  • Dendrieten: korte, vertakte uitlopers van neuronen die signalen ontvangen van andere neuronen;
  • Niet-gemyeliniseerde axonen: dit zijn axonen zonder myelineschede, een isolerende laag die de snelheid van zenuwsignalen verhoogt.

Deze ¨grijze stof¨ is een essentieel onderdeel van het brein dat betrokken is bij spiercontrole, sensorische perceptie zoals zien en horen, geheugen, emoties, spraak, besluitvorming en zelfbeheersing. De term "grey matter" werd voor het eerst gebruikt door vroeg-19e-eeuwse onderzoekers, toen de microscopische structuur van het menselijk zenuwstelsel werd bestudeerd.

Neurologisch onderzoek heeft aangetoond dat er substantiële verschillen zijn in de hoeveelheid en verdeling van ¨grijze stof¨ in specifieke hersengebieden bij personen met dyslexie. Deze verschillen kunnen bijdragen aan de lees- en schrijfproblemen die kenmerkend zijn voor dyslexie.

Belangrijke bevindingen omvatten dat er minder ¨grijze stof¨ aanwezig is in bepaalde hersengebieden bij personen met dyslexie, met name in de linker temporale kwab, die betrokken is bij taalverwerking.

Niet alleen de hoeveelheid ¨grijze stof¨, maar ook hoe deze gebieden functioneren en met elkaar communiceren, kan verschillen bij mensen met dyslexie.

Implicaties voor onderwijs en intelligentie

[bewerken | brontekst bewerken]

Wanneer kinderen met dyslexie moeite hebben met leren lezen en schrijven, ontstaat vaak een leerachterstand. Deze leerachterstand mag echter niet lichtvaardig worden aangenomen als een uiting van lagere intelligentie. Dyslexie is een specifieke leerstoornis die losstaat van algemene intelligentie. Veel kinderen en volwassenen met dyslexie zijn zeer intelligent en beschikken over sterke vaardigheden op andere gebieden.

Er kan bij dyslectici een leerachterstand ontstaan, doordat traditionele onderwijsbenaderingen vaak niet aansluiten bij de specifieke leerbehoeften van kinderen met dyslexie. Met de juiste ondersteuning en strategieën kunnen mensen met dyslexie hun aandoening compenseren en vaak zeer succesvol zijn in hun educatieve en professionele leven. Vele succesvolle mensen in verschillende vakgebieden hebben dyslexie, hetgeen aantoont dat de stoornis niet gerelateerd kan zijn aan een vermeend gebrek aan intelligentie, maar eerder aan specifieke uitdagingen in taalverwerking.

Geschiedenis van het onderzoek

[bewerken | brontekst bewerken]

Invloed van sociaal-politieke ontwikkelingen op de ontdekking van dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]

De problematiek die sommige kinderen ondervinden bij het leren lezen en schrijven bestond waarschijnlijk al gedurende vele eeuwen voordat die in de jaren 80 van de 19e eeuw in Duitsland meer aandacht zou krijgen en onderwerp zou worden van wetenschappelijk onderzoek. Dit gebeurde juist in Duitsland, omdat dit land ver voorop liep bij de invoering van een nationale leerplichtwet en een nationale standaardtaal, zoals het ook al het eerste land in Europa was dat sociale voorzieningen invoerde.

Na het ontstaan van het Duitse keizerrijk in 1871 poogde de rijkskanselier Otto von Bismarck met harde hand een snelle modernisering van het land te bewerkstelligen en, door middel van supraregionale wetten (die dus voor het hele Rijk golden), de enorme verschillen tussen de diverse Duitse staten te verkleinen door standaardisering van taal en wetgeving.

De standaardisering van de Duitse taal werd in de praktijk bevorderd door de uitbreiding van het onderwijs en de invloed van de media, zoals kranten en boeken, die allen in het Hoogduits (Hochdeutsch) werden gepubliceerd: dit werd beschouwd als de standaardtaal. De verlangde standaardisering werd verder versterkt door de verspreiding van grammaticaboeken en woordenboeken, zoals die van de gebroeders Grimm.

De historische context rond de invoering van de leerplicht en de opkomst van dyslexie als een erkende aandoening in Duitsland is veelzijdig en diep geworteld in de sociaal-politieke ontwikkelingen van de 19e eeuw.

Er zijn enkele oudere beschrijvingen van lees- en schrijfproblemen, die kunnen wijzen op symptomen van dyslexie avant la lettre:

  • Samuel Heinicke (1727-1790): deze Duitse pionier in het onderwijs voor doven, beschreef ook leesproblemen die hij waarnam bij sommige van zijn studenten.

Het bestaan van de problematiek zou zich duidelijker gaaan manifesteren door de invoering van de wettelijke leerplicht. In sommige delen van Duitsland bestond die trouwens reeds voor de moeizame nationale eenwording, die meer dan een halve eeuw had geduurd (1815-1871: de periode van ¨een Duitse natie zonder rijk¨). Het mislukken van de liberale revolutie in 1848/´49 opende de weg voor een eenwording die van bovenaf werd opgelegd toen Otto von Bismarck tussen 1862 en 1871 erin slaagde in een autocratisch, door Pruisen overheerst Duits Keizerrijk te formeren: op 18 januari 1871 vond deReichsgründung plaats (de oprichting van het keizerrijk). Dat keizerrijk voerde een nationale wetgeving in, inclusief een leerplichtwet. Omwille van het smeden van een gewenste nationale eenheid werd er grote waarde gehecht aan les in de Duitse taal. De systematische aanpak en het begrip van de geconstateerde problematiek werden bevorderd door de context van de leerplicht en de algemene scholing van kinderen. Een algehele nationale leerplichtwet was cruciaal voor het streven naar uniformiteit en nationale eenheid. De wet die de leerplicht instelde voor kinderen van 6 tot 14 jaar werd bekend als de Reichsschulpflichtgesetz van 1871 (ter vergelijking: in Nederland werd de Leerplichtwet pas in 1901 ingevoerd: 30 jaar later.

Deze wet was bedoeld om ervoor te zorgen dat alle kinderen in het rijk een basisopleiding ontvingen, wat niet alleen bijdroeg aan de algemene ontwikkeling maar ook aan de eenheid van de staat door een gemeenschappelijk onderwijsstelsel.

Om een sterkere nationale eenheid te smeden, werd grote waarde gehecht aan onderwijs in een standaardversie van de Duitse taal, vergelijkbaar met het "Algemeen Beschaafd Nederlands" (ABN) in Nederland. In Duitsland staat deze standaardtaal bekend als Hochdeutsch of Standarddeutsch. Deze standaardversie van de Duitse taal werd gebruikt in scholen en officiële communicatie. Het doel was om een uniforme taalbasis te creëren die de vele dialecten en regionale varianten van het Duits zou overbruggen.

Naast de invoering van leerplicht werd er ook een systeem van onderwijsinspectie opgezet om toezicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs en de behaalde resultaten.

De onderwijsinspectie door de nationale overheid stond bekend als de Reichsschulinspektion. Deze inspectie had de taak te controleren of scholen voldeden aan de nationale onderwijsstandaarden en om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Inspecteurs bezochten scholen, beoordeelden lesmethoden, controleerden de aanwezigheid van leerlingen en beoordeelden de prestaties van zowel leerlingen als leraren.

Dit streven naar verbetering van de onderwijskwaliteit in het Duitse Keizerrijk zorgde ervoor dat leerproblemen, zoals dyslexie, meer zichtbaar werden en systematisch konden worden bestudeerd.

  • In 1872 werd in het hertogdom Braunschweig (het gebied waar in 1881 de eerste onderzoeken naar de geconstateerde problematiek zouden plaatsvinden) die leerplichtwet ingevoerd: dit kan ertoe hebben bijgedragen dat symptomen van lees- en schrijfproblemen bij schoolgaande kinderen duidelijker naar voren kwamen.
  • Stuttgart (waar in 1887 een verder onderzoek zou plaatsvinden) lag destijds in het koninkrijk Württemberg: daar was reeds vanaf 1649 een leerplicht ingevoerd. Tegen de tijd dat daar verder onderzoek werd verricht, bestond er daar dus al langere tijd verplichte scholing.
  • Na de Duitse eenwording in 1871 werd er gestreefd naar uniformiteit in wetgeving, inclusief een leerplicht. De invoering van de nationale leerplichtwetgeving gebeurde geleidelijk, met variaties per deelstaat. Tegen het einde van de 19e eeuw was leerplicht in het grootste deel van het nieuwe Duitse Keizerrijk een feit.

Deze invoering van de wettelijke leerplicht zorgde ervoor dat een groter aantal kinderen onderwijs genoot en daarbij systematisch werd onderwezen in lezen en schrijven. Leerproblemen die voorheen niet werden opgemerkt of nauwelijks aandacht kregen, zoals dyslexie, werden hierdoor plotsklaps meer zichtbaar.

Door de ingevoerde verplichting ontstond ook de nadruk op de noodzaak de oorzaken van deze leerproblemen te begrijpen en aan te pakken, aangezien er ook vanuit de overheid inspecties plaatsvonden naar de kwaliteit van het onderwijs en de behaalde resultaten, wat kan hebben bijgedragen aan de aandacht voor het onderzoek naar en de beschrijving van de problematiek. De invoering van de wettelijke leerplicht, samen met de nadruk op onderwijs in de Duitse standaardtaal en de invoering van onderwijsinspectie speelden een cruciale rol in het bevorderen van nationale eenheid en het verbeteren van de onderwijskwaliteit in het gehele land: dit zorgde ervoor dat leerproblemen, zoals dyslexie, meer zichtbaar werden en systematisch konden worden bestudeerd.

Onderzoek door Adolf Kußmaul in 1877

[bewerken | brontekst bewerken]

IN 1877 beschreef de Duitse arts en onderzoeker Adolf Kußmaul als eerste een onderzoek naar de moeilijkheden bij het leren lezen en schrijven. Hij bediende zich daarbij van de term "Wortblindheit", omdat hij meende dat de problematiek van visuele aard zou zijn.

Onderzoek door Oswald Berkhan in 1881

[bewerken | brontekst bewerken]

Reeds in 1881 werd de aandoening door de Duitse arts en wetenschapper Oswald Berkhan (1834-1917)voor het eerst beschreven als zogeheten ¨woordblindheid¨,in een wetenschappelijk artikel, dat in zijn sterfjaar 1917 in een vakblad opnieuw zou worden gepubliceerd [1]. De term ¨Wortblindheit¨ was eerder reeds in 1877 gebezigd door de veelzijdige arts en latere onderzoeker Adolf Kußmaul voor de aandoening die thans bekend staat onder de naam legasthenie

Berkhan was bijzonder begaan met het lot van patiënten in psychiatrische klinieken en de problemen van al dan niet vermeende ¨zwakbegaafden¨. In 1883 introduceerde Berkhan op de basisscholen van Braunschweig logopediecursussen voor stotteraars. In 1889 publiceerde hij uitgebreider over de door hem als eerste beschreven zogenaamde ¨woordblindheid¨ in zijn boek getiteld Ueber Störungen der Sprache und der Schriftsprache - für Ärzte und Lehrer dargestellt[2].

Berkhan beschreef dyslexie als "woordblindheid". Volgens zijn beschrijving waren de markante symptomen daarvan onder andere:

  • Problemen met lezen: Personen met woordblindheid hadden grote moeite met het lezen van tekst: ze konden letters en woorden herkennen, maar hadden problemen met het correct verwerken van geschreven informatie.
  • Moeite met schrijven: Berkhan merkte op dat dezelfde personen ook moeite hadden met schrijven: ze konden letters verkeerd spellen, woorden verkeerd structureren of moeite hebben met het formuleren van hele zinnen.
  • Verwarring van letters: Berkhan viel op dat deze personen vaak op gelijkende letters met elkaar verwarden, zoals b/d, p/q, enz.: deze verwarring maakte het lezen en schrijven voor hen nog moeilijker.
  • Overslaan van woorden of letters: bij het lezen sloegen de onderzochte persnen soms woorden over of lazen ze woorden niet correct, wat het begrijpen van de tekst bemoeilijkte.
  • Langzame leessnelheid: de onderzochte personen lazen traag en met veel moeite, wat opmerkelijk contrasteerde met hun vaak normale intelligentie op andere gebieden.

Berkhan was een pionier in het beschrijven van deze symptomen en legde hiermee de basis voor het begrip van dyslexie als een specifieke leerstoornis waarover hij dit met klem benadrukte om misverstanden te ontzenuwen: de door de onderzochte personen ondervonden moeilijkheden stonden geheel los van hun algemene intelligentie.

Berkhan beschreef "woordblindheid" voornamelijk in algemene termen: zijn observaties waren gericht op de moeilijkheden die patiënten ondervonden bij het lezen en schrijven, maar gedetailleerde casestudies met specifieke voorbeelden van woorden zijn niet goed gedocumenteerd in de beschikbare literatuur. Het werk van Berkhan richtte zich meer op de algemene aard van de lees- en schrijfproblemen en de bredere implicaties voor de betrokken patiënten.

Berkhans ruime belangstelling betrof trouwens evengoed meer zeldzame devianties aan de andere zijde van het spectrum, d.w.z. kinderen die opzien baarden en als zogenaamd ¨wonderkind¨ werden bestempeld, doordat zij daarentegen juist op wonderbaarlijk vroege leeftijd in staat bleken te kunnen lezen. Het onderzoek naar zogenaamde virtozen, die men rond de eeuwwisseling ook tot psychologisch subject begon te maken, zou eventueel ook meer aan het licht kunen brengen over de mogelijke oorzaak van wat hij eerder als ¨woordblindheid¨ had betiteld. Daarvoor was inmiddels door en andere onderzoeker het gebruik van de nieuwe term ¨dyslexie¨ voorgesteld(zie hieronder) [3].

Onderzoek door Rudolf Berlin (1887)

[bewerken | brontekst bewerken]

Het was Berkhans landgenoot Rudolf Berlin, die in 1887 voor de beschreven symptomen de thans gangbare term 'dyslexie' formuleerde, die de voorkeur geniet boven de verouderde oorspronkelijke oppervlakkige benaming ¨woordblindheid¨. Deze nieuwe term werd door Berlin bedacht en gebruikt om een door hem bestudeerde patiënt te benoemen: een jongen, die ernstige moeite bleek te hebben met het leren lezen en schrijven, ofschoon hij buiten deze gebieden wel over een normale intelligentie leek te beschikken.

Berlin was beïnvloed door Adolph Kussmaul, hoogleraar geneeskunde in Straatsburg. Het was Kussmaul geweest die in 1877 voor het eerst het soort moeilijkheden identificeerde dat Berlin verder beschreef en ze ¨Wortblindheit¨ (¨woordblindheid¨) noemde: de term die in 1881 was overgenomen door Berkhan.

Nadat Berlin de term ¨dyslexia¨ had bedacht zouden anderen in de medische wetenschap analoge namen geven aan de aandoeningen die bekend zouden worden als alexie en paralexie.

Deze termen zijn ontwikkeld als onderdeel van vroege pogingen om de complexe aard van lees- en taalstoornissen te categoriseren en te begrijpen, en dragen bij aan het bredere veld van de neuropsychologie en de studie van dyslexie.

Blijkens de titel van de publicatie van zijn onderzoek Eine besondere Art der Wortblindheit (Dyslexie) zag Berlin dyslexie nog als een specifieke vorm van de eerder door Berkhan algemener beschreven "woordblindheid". Met de nieuwe term wilde hij echter een duidelijker onderscheid maken en analoog aan de reeds bestaande gelijkende termen alexie en paralexie de complexiteit van de aandoening beter weergeven.

Berlin vond de term "woordblindheid" niet geheel correct omdat het suggereerde dat de stoornis uitsluitend betrekking had op visuele problemen met woorden, terwijl dyslexie een breder scala aan symptomen omvatte die verband hielden met de taalverwerking. De gronden die Berlin daarvoor aanvoerde, waren gebaseerd op zijn waarnemingen en onderzoek naar de cognitieve processen die betrokken zijn bij lezen en schrijven. Hij merkte op dat dyslexie meer te maken had met neurologische en taalverwerkingsproblemen dan met enkel visuele problemen.

De nieuwe term "dyslexie" bedacht Berlin om de complexiteit en de specifieke kenmerken van de aandoening beter te beschrijven, zoals hij die had waargenomen.

Hoewel Berlin de term "dyslexie" introduceerde en de aandoening specifieker omschreef dan Berkhan, bevatte zijn publicatie over zijn onderzoek geen gedetailleerde voorbeelden van de moeite die de onderzochte jongen had met bepaalde woorden. Berlin richtte zich meer op de algemene symptomen en de neurologische en cognitieve aspecten van dyslexie.

Onderzoek in Groot-Brittannië

[bewerken | brontekst bewerken]

In Groot-Brittannië onderzochten eveneens meerdere artsen dezelfde problematiek, die daar ook was opgemerkt, onder wie de oogarts James Hinshelwood, James Kerr, een gemeentelijk medisch ambtenaar en William Pringle Morgan, een huisarts. Deze drie richtten zich niet alleen op woordblindheid als geïsoleerd symptoom, zoals Kussmaul eerst had gedaan, maar verruimde de beschrijving van de aandoening om ook kinderen te omvatten.

W. Pringle Morgan schreef in 1897 dat e problematiek niet van visueke aard kon zijn, doch een onbekende een neurologische oorzaak moest hebben.

De rapporten van Pringle Morgan en Hinshelwood over kinderen met woordblindheid zijn van cruciaal belang het begrijpen van de latere geschiedenis van dyslexie. Die van Pringle Morgan is misschien wel de bekendste deels omdat hij zijn verhaal menselijker maakte door de naam van zijn patiënt te noemen: Percy F. – een welopgegroeide jongen van 14 jaar – was de oudste zoon van intelligente ouders, het tweede kind van een gezin van zeven. Hij was altijd een slimme en intelligente jongen geweest, snel in spelletjes, maar op geen enkele manier inferieur aan anderen van zijn leeftijd. Zijn grootste moeilijkheid bleek echter het leren lezen.

Pringle Morgan’s beschrijving van deze jongen Percy was vrijwel identiek aan die van een kind dat Hinshelwood noemt in zijn eerste artikel over aangeboren woordblindheid ‘Case 2’: ¨Een jongen van 10 jaar werd op 8 januari 1900 door zijn vader bij mij gebracht wegens zijn grote moeite met leren lezen. De jongen zat al drie jaar op school en kon met elk onderwerp overweg, behalve lezen. Hij was blijkbaar een slimme en in elk opzichteen intelligente jongen. De moeilijkheden bij het leren lezen waren niet te wijten aan enige vermindering van de gezichtsscherpte, maar aan een of ander aangeboren tekort aan visueel geheugen voor woorden.¨

In de jaren zestig trok dyslexie opnieuw de aandacht van Britse onderzoekers. Door de verschuiving naar theorieën over cognitieve ontwikkeling, traden nu psychologen naar de voorgrond. In 1962 werd in Bloomsbury het Word Blind Centre geopend, opgericht door de' 'Invalid Children’s Aid Association onder leiding van Dr. Alfred White Franklin.

Ook al bleken er talrijke varianten van dyslexie te kunnen worden onderscheiden en er naarmate het onderzoek vorderde ook steeds meer uitgegaan wordt van een samenloop van meerdere mogelijke oorzaken, kenmerkend is dat de hersenen veelal onvoldoende in staat zijn visuele of auditieve informatie te interpreteren. Dit handicap of nadeel kunnen de hersenen zelf evenwel op verschillende manieren compneseren: deels, of in het geval van een milde vorm zelfs volledig. Dit gebeurt doordat de hersenen daarvoor spontaan andere hersenfuncties gaan gebruiken. Dit is echter wek afhankelijk van de omvang van de aandoening. Op jonge leeftijd kan stimulering en training van de hersenen tot betere compensatie leiden.

Omslag in de terminologie

[bewerken | brontekst bewerken]

Berlin zag dyslexie zoals hij die in 1887 beschreef nog als een specifieke vorm van de in 1881 door Berkhan beschreven "woordblindheid". Berkhan beschreef ¨woordblindheid¨ in algemene termen, maar het aantal personen die hij onderzocht is niet gedetailleerd gedocumenteerd: zijn beschrijvingen waren gebaseerd op observaties van verschillende patiënten met lees- en schrijfproblemen in psychiatrische klinieken.

Doordat Berlin zich bij zijn introductie van de term "dyslexie" voornamelijk baseerde op zijn nauwkeurige observatie van een enkele patiënt -een jongen met ernstige lees- en schrijfproblemen maar desalniettemin normale intelligentie op andere gebieden- kon Berlin een meer gedetailleerd en specifiek begrip van de aandoening ontwikkelen.

De omslag in het gebruik van de oospronkelijke term "woordblindheid" naar "dyslexie" als beter alternatief vond geleidelijk plaats. Hoewel Berlin de term "dyslexie" introduceerde in 1887, duurde het enige tijd voordat deze term wijdverspreid werd geaccepteerd en de oudere term "woordblindheid" verving. Deze verschuiving gebeurde voornamelijk in de eerste helft van de 20e eeuw, toen meer onderzoek werd gedaan naar lees- en schrijfstoornissen en de neurologische en cognitieve aspecten ervan beter werden begrepen.

Het was niet één enkele persoon die de omslag van "woordblindheid" naar "dyslexie" bepleitte. De omslag betrof eerder een bredere acceptatie binnen de wetenschappelijke en medische gemeenschap. Onderzoekers en clinici die werkten aan lees- en schrijfstoornissen begonnen de term "dyslexie" te gebruiken. Dit omdat deze een meer accurate weergave bood van de complexe aard van de aandoening. Hierdoor werd "woordblindheid" geleidelijk vervangen door "dyslexie" als de voorkeursbenaming voor de specifieke lees- en schrijfproblemen die vandaag de dag onder deze term vallen.

Evolutie van het begrip en de terminologie rond dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]

De erkenning van dyslexie als een fonologische en neurologische stoornis het resultaat was van decennia van onderzoek en klinische observatie door verschillende pioniers in het veld:

  • In 1887 was de Duitse oogarts Rudolf Berlin de eerste die de term "dyslexie" bedacht en gebruikte. Huh was werkzaam in Stuttgart toen hij de term bedacht en gebruikte om de moeilijkheden met lezen en schrijven te beschrijven bij een jongen die volgens hem overigens normaal intelligent was. Hij publiceerde zijn eerste bevindingen in het medisch tijdschrift "Archiv für Psychiatrie und Nervenkrankheiten" nog in datzelfde jaar. In dit artikel introduceerde hij de term "dyslexie" om de specifieke leesstoornis te beschrijven bij een jongen die anders normaal intelligent was.

Berlin maakte onderscheid tussen leesproblemen en visuele problemen, hoewel de term "woordblindheid" in die tijd nog steeds gebruikt werd.

  • Reeds in 1881 beschreef Oswald Berkhan een geval van leesmoeilijkheden dat mogelijk als een vroege erkenning van dyslexie kan worden gezien, hoewel hij toen niet specifiek de term "woordblindheid" gebruikte.

In de 20e eeuw begonnen onderzoekers en specialisten in onderwijs en psychologie te (h)erkennen dat dyslexie meer te maken heeft met fonologische verwerking dan met visuele beperkingen. Deze verschuiving in begrip kwam voort uit uitgebreid onderzoek naar de aard van lees- en schrijfproblemen.

De vervanging van de onjuiste term ¨woordblindheid¨ voor de huidige alom erkende term dyslexie is een geleidelijk proces geweest, waarbij onderzoekers zoals Samuel T. Orton in de jaren 1920 en 1930 een grote rol speelden. Orton's werk legde de basis voor het begrip dat dyslexie een taalverwerkingsstoornis is, niet een visuele stoornis. Zijn onderzoek naar de neurologische basis van dyslexie hielp bij het verschuiven van de focus weg van visuele problemen naar een bredere kijk op de fonologische en neurologische aspecten van dyslexie.

Vooroordelen over ten onrechte vermeende lagere intelligentie

[bewerken | brontekst bewerken]

Personen met dyslexie worden met een hardnekkig vooroordeel ten onrechte voor minder intelligent gehouden. Vele mensen en organisaties hebben zich sterk hebben gemaakt om dat misverstand uit te bannen dat personen met dyslexie minder intelligent zouden zijn.

Er zijn veel bekende en succesvolle personen met dyslexie die als inspirerende voorbeelden dienen om dat vooroordeel te ontzenuwen. Een belangrijke voorvechters tegen dat misverstand is de Stichting Dyslexie Nederland: Deze organisatie zet zich in voor meer begrip en betere ondersteuning voor personen met dyslexie. Ze organiseert campagnes en geeft voorlichting om het stigma rond dyslexie te verminderen.

Wereldwijd is nog steeds de door de Amerikaan Orton opgerichte International Dyslexia Association (IDA) actief en biedt hulp, voorlichting en steun aan personen met dyslexie. Deze organisatie heeft ook veel onderzoek gefinancierd dat aantoont dat er geen verband bestaat tussen dyslexie en intelligentie.

Vooral wetenschappers zoals Orton, een pionier in het onderzoek naar dyslexie, benadrukten dat dyslexie een taalverwerkingsstoornis is en geenszins enig teken dat zou duiden op lagere intelligentie.

Onderzoek in de Verenigde Staten

[bewerken | brontekst bewerken]

Na de Eerste Wereldoorlog breidde het onderzoek naar dyslexie zich uit in de VS, vooral rond één onderzoeker die zich er vele jaren toegewijd mee bezighield: Samuel T. Orton, een neuropatholoog aan de State University of Iowa, die voor het onderzoek naar dyslexie de Orton Society oprichtte, die thans onder de naam International Dyslexia Association (IDA) geldt de oudste organisatie die zich bezighoudt met de studie en behandeling van en ook voorlichting over dyslexie.

Orton presenteerde zijn eerste artikel over de problematiek tijdens de jaarlijkse bijeenkomst in 1925 van de American Neurological Association in Washington, DC. Dit zou een klassieke verhandeling worden over het onderwerp, waarin Orton verwees naar het originele werk van de Duitser Kussmaul en de Britten Morgan en Hinshelwood, maar trok verschillende conclusies op basis van zijn eigen casestudies en klinische observaties. Hij betwistte het uitgangspunt dat de wortels van leesproblemen moesten worden gezocht in de gyrus (hersenwindingen) en bracht zijn eigen theorie naar voren, die leesstoornissen toeschreef aan een plaatselijk zwakkere hersencapaciteit

Hoewel deze theorie van Orton over cerebrale dominantie onjuist bleek, bleek het de sleutel tot een verandering in de discussie over de etiologie (oorzaak, ontstaansgeschiedenis) van dyslexie in de richting van theorieën over cognitieve ontwikkeling. Hij werd oprichter van de Orton Society

Na zijn overlijden in 1949 werd de Orton Society geformaliseerd door zijn weduwe en ging sindsdien verder als de International Dyslexia Association.


Samuel Torrey Orton was een Amerikaanse neuroloog en patholoog die een grote rol speelde in het begrip en de behandeling van dyslexie in de jaren 1920 en 1930. Hij wordt vaak beschouwd als een pionier op het gebied van het moderne onderzoek naar leesstoornissen.

Orton werd geboren op 15 oktober 1879 in Sumner, Iowa. Hij studeerde aan de Harvard University en behaalde zijn medische graad aan de University of Pennsylvania. Orton had een brede interesse in de relatie tussen hersenfunctie en gedrag, wat hem uiteindelijk beacht tot het bestuderen van lees- en taalstoornissen, waarover hij meerdere belangrijke publicaties produceerde. Enkele van zijn invloedrijke werken zijn:

  • "Reading, Writing, and Speech Problems in Children" (1937): Dit boek is een verzameling van zijn onderzoek en bevindingen over lees- en schrijfproblemen bij kinderen.
  • "Word-blindness in school children" (1925): Dit artikel, gepubliceerd in het tijdschrift Archives of Neurology and Psychiatry, beschreef zijn observaties en theorieën over dyslexie.

Orton kwam tot het inzicht dat dyslexie een taalverwerkingsstoornis is door uitgebreid klinisch werk en onderzoek. Hij observeerde daarbij vele kinderen met leesproblemen en merkte op dat deze problemen niet consistent waren met visuele beperkingen. Veel van deze kinderen hadden een normale of zelfs bovengemiddelde intelligentie en geen problemen met hun gezichtsvermogen.

Tevens bestudeerde hij de neurologische basis van taal en ontdekte dat leesproblemen vaak voorkwamen bij kinderen die overigens normale neurologische functies hadden. Dit suggereerde dat de oorzaak van dyslexie niet lag in visuele problemen, maar in de manier waarop de hersenen taal verwerkten.

Orton was degene die het inzicht introduceerde dat dyslexie te maken moet hebben met de fonologische verwerking van taal. Hij stelde dat kinderen met dyslexie moeite hadden met het koppelen van letters aan hun bijbehorende klanken, een eigenschap die essentieel is voor het leren lezen en schrijven.

Orton werkte samen met leraren, logopedisten en psychologen om interdisciplinair effectieve behandelingsmethoden te ontwikkelen. Hij introduceerde technieken zoals de Orton-Gillingham methode, die zich richt op gestructureerde, multisensorische instructie om leesvaardigheden te verbeteren.

Orton's werk legde de basis voor het moderne begrip van dyslexie als een taalverwerkingsstoornis. Zijn bevindingen en methoden worden thans nog steeds gebruikt in de diagnose en behandeling van dyslexie. Dankzij zijn pionierswerk is er nu een veel breder begrip van de oorzaken en behandelingsmogelijkheden van dyslexie, wat heeft geleid tot betere ondersteuning en educatie voor mensen met deze aandoening.

Voordelen van dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]

Jarenlang is dyslexie vooral afgeschilderd als een gebrek dat een obstakel is bij het leren, voornamelijk met lezen en schrijven. Deze zienswijze op dyslexie als eeen tekortkoming heeft geleid tot een negatief stigma en onzekerheid onder personen met dyslexie. Hoewel dyslexie traditioneel nog steeds vooral beschouwd wordt als een leerstoornis, benadrukken recente inzichten en onderzoeken het daarentegen juist als een unieke cognitieve stijl met specifieke voordelen,zowel individueel als maatschappelijk.

Recente studies, zoals die van Helen Taylor en Martin David Vestergaard, bezien dyslexie echter als een biologisch voordeel. Hun onderzoek betrof de eerste interdisciplinaire benadering met behulp van een evolutionair perspectief bij de analyse van onderzoeken naar dyslexie. Zij bepleiten in hun conclusies dat het perspectief op dyslexie als een neurologische aandoening of gebrek zou moeten worden losgelaten: dyslectische hersenen zijn gedurende millennia geëvolueerd om juist bij te dragen aan genetische diversiteit door vaardigheden als divergent denken en ruimtelijk inzicht te bevorderen. De benadering van dyslexie als een tekortkoming dient te verschuiven naar een focus op de sterke kanten van dyslectici, wier unieke vaardigheden dienen te worden benadrukt en ontwikkeld, zoals middels projectgebaseerd leren en visueel-ruimtelijke oefeningen.[4] [5]

Taylor en Westergaard, onderzoekers aan de Universiteit van Cambridge en de Universiteit van Strathclyde die cognitie, gedrag en de hersenen bestuderen, kwamen in 2022 met de opzienbarende conclusie dat personen met dyslexie juist gespecialiseerd zouden zijn in ¨het verkennen van het onbekende¨, in de evolutie van de mens een belangrijke eigenschap bij de voor zijn overleven noodzakelijke aanpassing aan veranderende omstandigheden: deze ‘exploratieve bias’ zou een evolutionaire basis hebben en een cruciale rol spelen in het voortbestaan van de mens. Die zienswijze heeft belangrijke implicaties op zowel individueel als maatschappelijk niveau. Dyslexie louter beschouwen als een gebrek vertelt volgens hen niet het hele verhaal.

De problemen waarmee personen met dyslexie worden geconfronteerd zouden het gevolg zijn van een cognitieve afweging tussen enerzijds het verkennen van nieuwe informatie en anderzijds het exploiteren van bestaande kennis, met als voordeel een ¨verkennende bias¨ die opmerkelijke vaardigheden van dyslectici zouden kunnen verklaren die in bepaalde domeinen worden waargenomen, zoals ontdekkingen, uitvindingen en creativiteit.

Doordat dyslectici vaak uitblinken in creatief denken en innovatie zijn zij in staat oplossingen te bedenken waar anderen wellicht niet aan denken: iets wat vooral in creatieve en probleemoplossende beroepen een groot voordeel kan zijn.

Een veelgeprezen kracht van dyslectici is hun vermogen om complexe problemen te ontwarren en verbanden te zien die anderen missen, en ook vaak tot het visualiseren van objecten en scenario’s in drie dimensies, wat van onschatbare waarde is in techniek, architectuur, kunst en andere visueel-intensieve disciplines.

Bekende personen met dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]

Historische wetenschappers met dylexie

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Veel historici geloven dat het multitalent Leonardo da Vinci dyslectisch was. Ondanks zijn lees- en schrijfproblemen was hij een briljant kunstenaar, wetenschapper en ingenieur.
  • Hoewel nooit officieel gediagnosticeerd, vertoonde het leerpatroon van Albert Einstein vele kenmerken van dyslexie. Hij had grote moeite met lezen en schrijven, maar werd desalniettemin een van de meest beroemde fysici in de geschiedenis.

Het potentieel van dyslectische wetenschappers om originele inzichten en unieke verkenningen aan te dragen, blijft helaas nog vaak onbenut. Zij verkeren in een nadelige positie doordat wetenschappelijke communicatie hoofdzakelijk plaatsvindt middels teksten.

Onderzoek uit de jaren 1970 en 1980 suggereerde dat dyslexie juist gepaard gaat met aanzienlijke voordelen op het gebied van mechanische, visueel-ruimtelijke en creatieve activiteiten. gedragsneuroloog Norman Geschwind beschreef dyslexie zelfs als een “pathologie van superioriteit”. De moeilijkheden van de dyslecticus zouden paradoxaal genoeg in feite het gevolg zijn van belangrijke sterke punten in dezelfde hersenen.

In plaats van dyslexie nog te beschouwen als een ¨stoornis¨, stellen sommige onderzoekers zelfs dat het eigenlijk een onherkende bijzondere specialisatie zou betreffen in een meer globaal niveau van verkennend leren. Dit type leren manifesteert zich in het vermogen nieuwe kennis te genereren door ontdekkingen of uitvindingen, wat cruciaal is in academische en biotechnologische contexten.

Hedendaagse beroemdheden met dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]
  • De Britse zakenman Richard Branson, de steenrijk geworden oprichter van de Virgin Group, heeft openlijk gesproken over zijn dyslexie en hoe hij deze overwon om ongehinderd door dezea aandoening een van de meest succesvolle ondernemers ter wereld te worden.
  • De beroemde filmregisseur Steven Spielberg heeft dyslexie en ontdekte dit zelf pas op latere leeftijd. Hij heeft altijd benadrukt dat zijn dyslexie hem juist creatiever zou hebben gemaakt.
  • De actrice en comedienne Whoopi Goldberg heeft dyslexie, maar heeft desalniettemin een zeer succesvolle carrière opgebouwd en daarbij meerdere inderscheidingen zoals de Emmy, Grammy, Oscar en Tony Awards gewonnen.
  • De bekende acteur Tom Cruise heeft dyslexie en heeft openlijk gesproken over zijn uitdagingen en hoe hij ermee omgaat.

Deze voorbeelden tonen dat dyslexie niets te maken heeft met een gebrek aan intelligentie. In plaats daarvan kunnen mensen met dyslexie vaak unieke talenten en sterke punten hebben of ontwikkelen, die hen zeer succesvol maken in hun gekozen vakgebieden. Vele succesvolle ondernemers, uitvinders en leiders zijn dyslectisch. Hun vermogen om “buiten de gebaande paden” te denken en risico’s te nemen, drijft vaak innovatie en verandering binnen hun organisaties en industrieën. Publieke erkenning van succesvolle dyslectici op diverse terreinen kan als inspiratie dienen voor jongeren met dyslexie. Voorbeelden zoals Richard Branson en andere prominente figuren tonen aan dat dyslexie geen belemmering hoeft te zijn voor succes.

Dyslexie positief beschouwen als een bijzondere manier van denken en de unieke voordelen ervab erkennen en benutteb biedt niet alleen voordelen voor individuen met deze cognitieve stijl, maar verrijkt ook onze gemeenschappen en culturen.

Vormen van dyslexie

[bewerken | brontekst bewerken]

Onderzoek vanuit de neuropsychologie heeft aangetoond dat er verschillende vormen van dyslexie bestaan. Deze hangen samen met de diverse onderscheiden specifieke problemen die men kan ondervinden bij het lezen van woorden.[6]

Kinderen die het predicaat 'dyslexie' krijgen, blijken een heterogene groep te vormen. Er kunnen problemen zijn in het herkennen van het visuele woordbeeld, of problemen in de sfeer van begrijpen van taal en klanken. De meeste dyslectische kinderen (85%) blijken daarbij niet zozeer moeite te hebben met het herkennen van het visuele woordbeeld, maar juist meer met het verbinden van een letter met een klank.[7]

Twee vormen die bij patiënten met hersenbeschadiging kunnen optreden worden hierna beschreven. Oppervlaktedyslexie wil zeggen dat men problemen heeft met het herkennen van het woordbeeld. Bij fonologische dyslexie is het net andersom: men heeft geen moeite met het woordbeeld maar met het uitspreken van woorden. Hierbij ondervindt men vooral problemen bij het lezen van onbekende of onzinwoorden. Mogelijk hangen deze stoornissen samen met beschadigingen van specifieke gebieden in de hersenen. Bij fonologische dyslexie is dit het centrum van Broca[8] en bij oppervlaktedyslexie de linker temporale kwab.[9]

NB: Problemen alleen op het gebied van taalspelling wordt dysorthografie genoemd en wordt eveneens onder dyslexie geschaard.

Dyslexie heeft de neiging familiegebonden te zijn, en familieleden van dyslectici hebben vaak andere taalproblemen. Dyslexie komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes en er zijn sterke aanwijzingen dat het erfelijk is. Kinderen met dyslexie in de familie hebben een tien keer zo grote kans om dyslectisch te zijn als kinderen zonder dyslexie in de familie. De kans dat een jongen dyslectisch is als zijn vader het ook is, is wellicht 50%. Dit is iets lager voor meisjes. Genmarkers op de chromosomen 1 en 15 zijn geïdentificeerd in dyslectische families.

In Nederland mag de diagnose dyslexie enkel gesteld worden door een arts, gezondheidszorgpsycholoog of een orthopedagoog die is opgenomen in het BIG-register. In Vlaanderen zijn ook Masters en Bachelors in de logopedie daarvoor opgeleid.

Voor het vaststellen van de diagnose moet worden uitgesloten dat de lees- en spellingproblemen een andere oorzaak hebben, zoals een andere stoornis of slecht lees- en spellingonderwijs op de basisschool.[10] Daarnaast moet worden aangetoond dat met kwalitatief goede bijlessen de achterstand niet ingelopen wordt.[11]

Dyslexie is een ontwikkelingsstoornis die personen van alle leeftijden betreft, maar de symptomen verschillen per leeftijd. In onderzoek bij kinderen met een erfelijk risico op dyslexie worden moeilijkheden met de spraakproductie en grammaticale ontwikkeling gemeld bij een leeftijd van 30 maanden, gevolgd door een tragere verwerving van de woordenschat gedurende de jaren voordat ze naar school gaan, resulterend in achterstanden in fonologische ontwikkeling en kennis van het alfabet bij jonge schoolkinderen. Meldingen van ouders van achterstanden met spraak en taal bij kinderen met leesmoeilijkheden zijn gewoon in epidemiologische studies.

Dyslexie toont zich in volle omvang bij kinderen in de schoolgaande leeftijd. Hoewel in de meeste gevallen de spraakwaarneming intact is, hebben dyslectische kinderen moeite om na te denken over de geluidsstructuur van gesproken woorden. Door zulke fonologische problemen is het moeilijk voor hen om verband te leren leggen tussen klanken en letters van gedrukte woorden. De meeste dyslectische kinderen hebben moeite met een fonetische benadering bij het lezen en bij het spellen zijn ze niet in staat de klankstructuur van woorden weer te geven.

Hoewel dyslectische kinderen veel van hun problemen overwinnen, hebben ze later als volwassenen subtiele problemen met luisteren en lees- en schrijfvaardigheid. Door functioneel hersenonderzoek beginnen we te begrijpen waarom dit zo is. Het is gebleken dat wanneer dyslectische volwassenen woorden moeten zeggen of rijmen en dus verbale kortetermijngeheugen taken moeten uitvoeren, ze alleen een deel van de hersengebieden gebruiken die normaal betrokken zijn. Waarschijnlijk is dat hun fonologische moeilijkheden het gevolg zijn van een zwakke verbinding tussen de taalgebieden aan de voor- en achterkant van de linkerhersenhelft.

Onderzoeksresultaten

[bewerken | brontekst bewerken]

Kennis van de indicatoren voor leesvaardigheden en dyslexie heeft tot vernieuwingen in de behandeling geleid. Een baanbrekend onderzoek toonde aan dat kinderen die slecht presteerden in een fonologische verwerkingstaak voordat zij schoolgaand waren, duidelijk baat hadden bij een training in klankcategorisatie door middel van rijm en alliteratie, vooral wanneer dit gecombineerd werd met het leren van letterklanken. Als gevolg hiervan is bewezen dat training op het gebied van fonologische bewustheid gecombineerd met gestructureerde leesoefeningen, een effectieve behandeling is voor slechte lezers. Het geeft betere vooruitgang dan training in lezen of fonologische bewustheid alleen.

Hoewel de term dyslexie onderwerp van discussie is, zijn er zeer sterke aanwijzingen dat onverwachte leesproblemen bij kinderen veroorzaakt worden door taalstoornissen in het fonologisch gebied. Uit recent onderzoek blijkt dat dyslectische kinderen niet alleen moeite hebben met lezen, maar ook met het begrijpen van gesproken taal. Het laatste zou mogelijk te maken kunnen hebben met stoornissen in het verbale werkgeheugen.[12] Kinderen met leesmoeilijkheden hebben vaak ook vele psychosomatische problemen: klachten over hoofdpijn en moeilijkheden met zien, zijn gewoon. Met een gedetailleerde beschrijving van het geval en de familiegeschiedenis kunnen dyslectische problemen ontdekt worden. Met standaardtesten bij kinderen voor de schoolgaande leeftijd kan gemakkelijk kennis van kinderrijmpjes en letters onderzocht worden.

Klinische (behandelings-) ervaringen laten zien dat het met betrekking tot dyslexie verkeerd is af te wachten en te zien hoe het kind zich ontwikkelt. Een vertraging bij het leren lezen kan snel veranderen in een aanzienlijke leesstoornis als er niets aan gedaan wordt.

Didactische verwaarlozing

[bewerken | brontekst bewerken]

Dyslexie kan enkel worden vastgesteld als er kan worden uitgesloten dat het kind slecht onderwijs heeft gehad. In Nederland leert 25% van de kinderen onvoldoende vlot en foutloos lezen op de basisschool.[13] Hiervan is 10% functioneel analfabeet.[13] De schattingen over het percentage dyslectici lopen uiteen van 1%-3,5%.[14] Toch kunnen bijna alle kinderen leren lezen.[15] Dat betekent dat een groot deel van de kinderen onvoldoende door andere factoren leert lezen dan dat ze dyslexie hebben. Er zou dan niet gesproken moeten worden van dyslexie, maar van een kwaliteitsprobleem. De kwaliteit van de instructie is cruciaal om goed te leren lezen. De diagnose dyslexie wordt soms ten onrechte gesteld en is feitelijk sprake van didactische verwaarlozing. De oorzaak hiervan is dat scholen, leerkrachten en ouders de problemen vaak in het kind zoeken en daarbij onvoldoende oog hebben voor de eigen rol.[bron?]

Misverstand over ¨woordblindheid¨

[bewerken | brontekst bewerken]

Door dyslexie correct te begrijpen en te benoemen, kunnen we betere ondersteuning en begrip bieden voor degenen die ermee te maken hebben. De term "woordblindheid" doet geen recht aan de uitgebreide en complexe aard van dyslexie. Deze term geeft namelijk niet volledig de complexiteit en aard van de aandoening weer. "Woordblindheid" suggereert een eenvoudige visuele beperking, terwijl de werkelijke oorzaken complexer en dieper liggend zijn. Hoewel dyslexie problemen met lezen en schrijven omvat, is het geen kwestie van blindheid of visuele beperking met betrekking tot woorden.

Dyslexie wordt grotendeels beschouwd als een probleem met de fonologische verwerking, wat betekent dat personn met dyslexie moeite hebben met het verwerken van klanken in taal. Dit heeft weinig te maken met door de term "woordblindheid" gesuggereerde visuele problemen. Ook beïnvloedt het niet alleen het lezen, maar ook het schrijven en soms zelfs het spreken en begrijpen van taal. Het gebruik van "woordblindheid" legt de nadruk onngepast op lezen en negeert de bredere impact van de aandoening.

Het gebruik van een incorrecte term als ¨woordblindheid¨ kan leiden tot misverstanden en stigmatisering. Buitenstaanders kunnen ten onrechte denken dat dyslectici slechts moeite hebben met het zien van woorden, terwijl de werkelijkheid ondertussen veel gecompliceerder is.

Aangezien dyslexie zowel als ontwikkelingsstoornis bij kinderen kan voorkomen als gevolg van hersenbeschadiging op latere leeftijd, dekt de term "woordblindheid" deze variatie niet.

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie de categorie Dyslexie van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.