Gebruiker:Gasthuis/Heks (persoon)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Voorstel van introductie[bewerken | brontekst bewerken]

Met heks wordt in de meeste samenlevingen een persoon bedoeld, vaak een vrouw, aan wie het vermogen wordt toegeschreven om anderen te schaden met behulp van bovennatuurlijke krachten. Het beeld dat men in Europa van een heks heeft is in de loop der tijden gevormd door mythen, sprookjes, volksgeloof en door de vervolging van zogenaamde heksen in de vroegmoderne tijd. Vanaf de 19e eeuw ontstond een romantische visie op de heks die uitmondde in neopagaganistische groepen als wicca.

De definitie van ‘heks’ is onderwerp van een nog steeds voortdurend debat. Zo zijn antropologen geneigd om de definitie van Evans-Pritchard te volgen en een onderscheid te maken tussen ‘tovenaar’ en ‘heks’. Evans stelde[1] dat een heks in de Afrikaanse gemeenschappen die hij had bestudeerd, in tegenstelling tot een tovenaar, geen andere middelen hoeft te gebruiken, maar deze krachten ook uit zichzelf kan genereren. Met andere woorden: een daad van hekserij is een psychische daad.[2] Anderen, zoals Alan Macfarlane, [3] vinden het onderscheid tussen tovenaar en heks dan weer niet universeel genoeg en op alle gemeenschappen toepasbaar. Een theorie die tot omstreeks 1960 veel opgang maakte, vooral door het werk van Margaret Murray, was die van een heksencultus. Die stelde dat er vroeger werkelijk heksen bestonden die zich organiseerden in covens en sabbats hielden. Als gevolg van het succes van Murrays werk ontstonden een aantal neopaganistische bewegingen. Deze geloofden dat heksen vóór de vervolging van de kerk gewoon wijze vrouwen waren die net zoals binnen Germaanse, Keltische of andere voorchristelijke culturen met hun 'heidense' sjamanen, priesters en priesteressen fungeerden als genezer, psycholoog, vroedvrouw, medium en magiër. De veronderstelde magie van heksen zou volgens deze deze theorie [4] hoofdzakelijk terug te voeren zijn op een zeer uitgebreide kennis van kruiden. Deze heksencultus-hypothese krijgt nog weinig ondersteuning uit de academische wereld, maar er zijn uitzonderingen zoals de Italiaan Carlo Ginzburg met zijn onderzoek naar de Benandanti en hun vruchtbaarheidscultus op het Noord--Italiaanse platteland in de 16e en 17e eeuw. Sommige onderzoekers zoals historicus Brian P. Levack nemen de 'zelfverklaarde heksen' van de nieuwe paganistische bewegingen zelfs niet op in de definitie van wat met 'heks' bedoeld wordt. Hij sluit om dezelfde reden ook goedaardige 'witte heksen' uit van de definitie omdat van beiden beweerd wordt dat zijn hun krachten voor religieuze en/of goede doeleinden willen inzetten.

Ondanks het feit dat er geen echte consensus bestaat over de definitie van hekserij, worden heksen in verschillende culturen vaak vrij gelijklopend beschreven:

  • 'heksen' leven geïsoleerd van de gemeenschap,
  • zij worden als afgunstig of kwaadaardig beschreven,
  • zij erven het vermogen tot het doen van kwaad van een andere heks,
  • het gaat hier om zowel vrouwen als mannen,
  • wat ook vaak als kenmerk opduikt, is dat hele families geacht worden de gave tot hekserij bezitten.

In de vroegmoderne tijd kwam daar in Europa dan nog het beeld bij van de heks die een pact met de duivel sloot en daaraan haar kracht ontleende. In deze periode werd ook een begin gemaakt met magie en hekserij, of magiër en heks, van elkaar te onderscheiden. [5] Bij de heksenvervolgingen werd duidelijk dat twee opvattingen van hekserij-de volkse en de theologisch/intellectuele- in het proces van vervolging door elkaar liepen. Het begon vaak met het beschuldigen van iemand dat zij of hij de koeien van een buur had ziek gemaakt, waarna de vervolgende rechtbank erop aanstuurde om bij de beschuldigde een bekentenis los te krijgen over maleficium waarbij de duivel betrokken was. De veel oudere mythen en verhalen uit het volksgeloof werden zo opgenomen in het vroegmoderne beeld van de heks, dat door de elite geradicaliseerd en gedemoniseerd werd.

Historisch[bewerken | brontekst bewerken]

Wat uit de klassieke literatuur duidelijk wordt, is dat het beeld van de heks in Europa al voor een belangrijk deel gevormd was vóór de periode van de grote heksenvervolgingen. Wat de vervolgende kerk toevoegde aan het stereotype was in de eerste plaats het idee van een contract, een pact met de duivel. Gedurende de Middeleeuwen zou het beeld van de heks dat latere vervolgingen legitimeerde geleidelijk aan vorm aannemen. Het was het beeld van een kwaadaardige magiër die een pact met de duivel had gesloten en hem vereerde. De periode vanaf de bekendmaking van de Canon Episcopi (die bepaalde vrouwen beschreef die misleid waren door de duivel door ze te laten denken dat ze 's nachts uitreden om de godin Diana te eren) tot aan de publicatie van de Malleus Maleficarum veranderde het beeld van de heks in iets weerzinwekkends.

Oude Oosten[bewerken | brontekst bewerken]

De Code van Hammurabi, daterend uit 17850 v.Chr., is een van de vroegst bekende wetboeken. Het bevatte ook verschillende voorschriften die bepaalden hoe moest worden opgetreden tegen magische praktijken.

Griekenland en Rome[bewerken | brontekst bewerken]

De beeldvorming en stereotypering rond de Europese heks heeft een lange geschiedenis. Zo is er een passage in de Bijbel over de veroordeling van hekserij bekend (Exodus 22:18) en het verhaal van de Heks van Endor waarin Saul bij nadering van de Filistijnse aanvallers een medium uit de stad Endor raadpleegt om de geest van Samuel op te roepen en te vragen hulp te bieden tegen de vijand. [6] Het waren echter vooral klassieke schrijvers uit de Grieks-Romeinse wereld die aanvankelijk bijdroegen aan de ideeën die zich in Europa over hekserij ontwikkelden.

Mythen[bewerken | brontekst bewerken]

Uit de klassieke Griekse en Romeinse literatuur zijn veel beschrijvingen bekend van vrouwen en van kwaadaardige wezens die gebruikmaken van schadelijke magie. Zo wordt Circe, die weliswaar van goddelijke oorsprong is, vaak ook als heks beschouwd. Medea wordt zelfs nog als boosaardiger beschreven. Zij was een priesteres van Hecate en stond in contact met de duistere krachten van de onderwereld. Net als Circe werd zij het archetype van de heks zoals ze later in middeleeuwen en vroegmodern Europa werd opgevat. In het oude Griekenland en Rome was elke aanwijzing voor een associatie met Hecata een teken van hekserij. Zo bestond er In de vroege geschiedenis van Griekenland een speciale groep van rituele experten, de goetes, zieners die als bemiddelaars optraden tussen de levenden en de pas gestorvenen. Zij waren gespecialiseerd in begrafenisrituelen en riepen daarbij vaak Hecate aan als godin van de onderwereld. Geleidelijk aan breidden zij echter hun domein uit. Zij kregen de reputatie dat zijn geesten en daimones[7] aan zich konden laten gehoorzamen om te helpen bij hun magische praktijken. Terwijl zij aanvankelijk dus een gewaardeerde sociale functie vervulden, werden zij allengs beschouwd als kwaadaardige figuren. De naam voor hun praktijken, goeteia, wordt vaak vertaald als 'hekserij'. Andere vreselijke voorstellingen uit de literatuur zijn Horatius' Canidia, die in kerkhoven ronddwaalt, op zoek naar organen van lijken om magische dranken mee te bereiden, en Eritho van de Romeinse dichter Lucanus. Eritho werd afgebeeld als een gruwelijk, sinister, halfdemonisch wezen dat lijken roofde, planten deed verwelken en de lucht vergiftigde. Lucanus beschrijft in zijn Phasalia hoe ze een dode van het slagveld meesleept en in het woud tot leven wekt, om uit zijn mond berichten van de onderwereld te ontvangen. Verhalen als deze geven enig inzicht wie in het oude Griekenland en Rome als heks werd beschouwd. Hoewel het kwaad in deze literaire voorstellingen meestal aan vrouwelijke figuren wordt toegeschreven, blijkt dit in de praktijk niet helemaal te kloppen. Uit niet-literaire bronnen zoals vervloekingen, vaak in loden tabletten gegrift , en uit andere aanwijzingen blijkt dat mannen als beoefenaars van magie even sterk of mogelijk sterker vertegenwoordigd waren als vrouwen.

Een wezen dat in het Grieks-Romeins geloof voorkomt als personificatie van het kwaad is de strix (Latijn voor ‘schreew-uil’, ook een vrouwelijk, vampierachtig wezen dat ‘s nachts uitvliegt en jaagt op kinderen van mensen om hun bloed op te zuigen. Ook de lamia is een nachtwezen dat op kinderen van andere vrouwen jaagt. Zij zijn niet identiek aan menselijke heksen, maar lijken er toch mee verwant. Uiteindelijk zouden deze strix en lamia in het Middellandse Zee-gebied wel de betekenis krijgen van ‘heks’. Beschrijvingen als deze wijzen ook op de steeds terugkerende associatie van vrouwen met de nacht en duistere krachten, een erotiserend voorgestelde dreiging die belichaamd wordt in vrouwelijke monsters.

Dagelijks leven[bewerken | brontekst bewerken]

Van schrijvers als Homerus, Apuleius en Ovidius leren we dat magie een belangrijk deel uitmaakte van de Grieks-Romeinse maatschappij en van het gewone leven. De straten van Athene en Rome waren plaatsen waar allerlei charlatans, kwakzalvers, dokters en priesters rondzwierven op zoek naar een goedgelovig betalend publiek. De Romeinse staat nam zelf ook toekomstvoorspellers dienst, en die vorm van magie werd hoog gewaardeerd en serieus genomen. De aanvaardbare vorm van magie vond overdag plaats, terwijl de nacht beschouwd werd als de beste tijd om zwarte magie te bedrijven. Het aanwenden van magie, zoals vervloekingen met de bedoeling om te schaden was echter wettelijk strafbaar.[8]

Uit de periode van het Romeinse Rijk zijn ook vervloekingen en bezweringen bekend, soms op loden tabletten gegrift en gewijd aan een heidense god. Een typisch voorbeeld vormen de bezweringen om paardenmenners te te verhinderen een wedstrijd te winnen.[6] Een van de oorspronkelijk in het Latijn geschreven vervloekingen uit het Laat-Romeinse Rijk luidde bijvoorbeeld:

"Ik bezweer u, demon, wie u ook bent, en ik eis van U, dat U de paarden van de WItten en de Groenen foltert en doodt en dat u hun rijders doodt en verplettert!"[9]

Buiten deze categorie vervloekingen waren er strafbare magische handelingen met vergif (Grieks: pharmaka, Romeins: veneficium). In de Romeinse wereld werd veneficium op de duur de benaming voor alle schadelijke magie. Verder was er nog de categorie superstitio, waarmee men het praktiseren van ongepaste, excessieve buitenlandse riten bedoelde die de stabiliteit van de Romeinse staat zou kunnen ondermijnen en zijn burgers corrupt maken. [10]

Optreden tegen hekserij[bewerken | brontekst bewerken]

In de oudheid ging men er vanuit dat magie werkte. Het gevolg van dat geloof, was dat men in bepaalde gevallen, wanneer de magie schadelijk werd bevonden, ertegen moest optreden. In het algemeen werd het getolereerd zolang het niet werd gebruikt om er iemand mee kwaad te doen. Zo vermeldde de Twaalftafelenwet, het eerste belangrijke Romeinse wetboek, ook het uitspreken van boze spreuken als misdaad: Qui malum carmen incantassit. In het algemeen focuste de wetgeving in de oudheid zich op het effect van een magische handeling, niet op de handeling zelf, waardoor magie op zich niet dus niet verboden was. Ook al was het vaak moeilijk om een correcte wettelijke analyse te geven van wat er gebeurd was, werd, zolang geen misdaad gepleegd was, wettelijk niet opgetreden. Pas met de christianisatie zou hekserij in de categorie van misdaad terechtkomen.

Een belangrijke bekommernis, zowel bij Grieken als Romeinen, was het bewaren van de goede orde en zeden binnen de maatschappij. Het onderhouden van een goede relatie met de (officiële) goden was daarbij van primair belang, want zij konden verstoord worden waardoor de harmonie in gevaar kwam. Via rituelen door officiële priesters probeerde men deze goede relatie met de goden van het pantheon te verzekeren. Magische praktijken die het volk konden corrumperen en moreel aantasten waren dus taboe en dienden te worden aangepakt. Het vervloeken van personen en andere vormen van hekserij werden dus voornamelijk bestraft omwille van het ontwrichtend effect dat ze op de maatschappij zouden hebben. Vanaf de 5e eeuw v.Chr., gedurende Athene’s gouden eeuw, werden de Griekse stadstaten minder tolerant ten opzichte van andere religies dan de officiële cultus en de magoi werden gezien als een verderfelijke, antisociale invloed waar Griekse burgers zich niet mee moesten ophouden. Met magoi duidden de Grieken alle vreemde religies aan, en de term goeteia beschreef de lage vormen van magie. De grenzen tussen wat religie en wat magie genoemd werd waren vaag. [11], zoals duidelijk wordt bij Medea en Circe, aanvankelijk halfgodinnen uit de Griekse religie die later als heksen werden beschreven.

De bekommernis van de staat om de burger voor morele corruptie te behoeden vinden we ook terug in andere wettelijke verboden op ongewenste praktijken. Het idee van heksensabbats kan teruggevoerd worden op oude Griekse en Romeinse feesten tere ere van Dyonisos/Bacchus, bij de Romeinen gekend als de Bacchanalia. Dyonisos werd vertegenwoordigd door een gehoornde geit als symbool van vruchtbaarheid. Zijn vereerders verzamelden 's nachts op afgelegen plekken in de natuur. Daar hielden ze uitbundige drankorgieën met door mannelijke priesters geleide vrouwen. Deze feesten[12] werden in de Romeinse tijd geassocieerd met extatisch dansen, wijndrinken en seksuele uitspattingen en zouden in 186 v.Chr. door de Romeinse Senaat verboden worden.

Uit de oudheid zijn er er al heksenprocessen bekend, maar dan op veel kleinere schaal dan tijdens de heksenvervolgingen die hierna besproken worden. Dezelfde Lucius Apuleius van De Gouden Ezel vertelt ook over een beschuldiging van hekserij die hem bijna het leven kostte.
In de 2e eeuw n. Chr. vond in een Romeinse Afrikaanse provincie een ‘heksenproces’ plaats. [6] De beschuldigde was de Romeinse burger Lucius Apuleius Madaurensis, (dezelfde van ‘De Gouden Ezel’), een Latijns schrijver en Platoons filosoof die ook een ruime kennis bezat van het occulte. Nadat hij een rijke weduwe had gehuwd, werd hij er door haar familieleden van beschuldigd haar te hebben betoverd om in het bezit te komen van haar fortuin. De Romeinse wet bestrafte toen tovenarij met de doodstraf. Lucius ontliep echter zijn straf. Zijn succesvolle verdediging (Apologia) schreef hij later op in een van de grappigste werken die uit de Oudheid bekend zijn. [13] Vanaf de tweede eeuw n.Chr., in de periode van het Romeins Keizerrijk, werden ook christelijke gemeenschappen slachtoffer van vreemde beschuldigingen en verdachtmakingen. Religieuze praktijken van de christenen werden geridiculiseerd. Zij zouden een god met een ezelshoofd aanbidden en net zoal bij andere vervolgingen, van ‘heidenen’ en ‘heksen’ werden ook zij beschuldigd van kannibalisme en het eten van hun eigen kinderen. Suetonius noemde de christelijke religie 'een nieuw en kwaadaardig bijgeloof' en Plinius sprak over 'onbeteugeld pervers bijgeloof.' Het volk collaboreerde enthousiast met de autoriteiten bij het vervolgen van die christenen. [14] Als ultieme straf werden de geëxecuteerden niet begraven, maar verbrand. [15] Net zoals bij de wetten tegen bacchanalen ging het de Romeinse overheid er in de eerste plaats om mogelijke samenzweerders tegen de staat door strenge maatregelen van de senaat te beletten om de politieke macht te grijpen. De Romeinse officiële religie was meer een nationale cultus dan een individuele religieuze beleving, en daar paste de nieuwe religie van de christenen niet in. Toen dus vanaf de 2e eeuw v.Chr. massa’s vreemdelingen naar Rome trokken, was geen inspanning teveel om die instroom van vreemde goden in te dijken. De christenen zouden later zelf dit patroon van vervolging met vrijwel gelijke beschuldigingen toepassen op vervolging van zogenaamde heksen.