Kabinetsformatie Nederland 1918

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Foto van de ministerraad van kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I.

Een kabinetsformatie vond in Nederland plaats na de Tweede Kamerverkiezingen van 3 juli 1918. De formatie leidde op 9 september 1918 tot de beëdiging van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I bestaande uit de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU).

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

De formatie vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin Nederland neutraal was. Het zittende kabinet was het kabinet-Cort van der Linden onder leiding van de liberale Pieter Cort van der Linden. Hoewel sommige — zowel rechtse als linkse politici — pleitten voor het aanblijven van dat kabinet vanwege de oorlog, wilde koningin Wilhelmina een nieuw kabinet. Volgens haar was dat kabinet uitgeregeerd en was voedselvoorziening een punt van zorg. Met ARP-politicus Alexander Willem Frederik Idenburg en CHU-politicus Alexander de Savornin Lohman besprak ze het plan om voor de verkiezingen een nieuw kabinet te vormen, wat zij beide afwezen. Ook probeerde ze voormalig ARP-minister Hendrik Colijn toe te voegen aan het kabinet als minister zonder portefeuille, maar hij gaf aan niet plotseling ontslag te kunnen nemen als directeur van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (B.P.M.).[1]

Verkiezingsuitslag[bewerken | brontekst bewerken]

Zetelverdeling van de nieuwe Tweede Kamer na de verkiezingen van 1918:
 SP: 1
 SDP: 2
 SDAP: 22
 CSP: 1
 BCS: 1
 CDP: 1
 MP: 1
 NP: 1
 VDW: 1
 PB: 1
 VDB: 5
 EB: 3
 BVL: 4
 LU: 6
 ARP: 13
 CHU: 7
 RKSP: 30

De Tweede Kamerverkiezingen van 3 juli 1918 waren de eerste Tweede Kamerverkiezingen met evenredige vertegenwoordiging in plaats van het districtenstelsel. Daardoor wisten veel kleinere fracties in de Kamer te komen. De rechtse partijen — ook wel de Coalitie genoemd — Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP, 30 zetels), Anti-Revolutionaire Partij (ARP, 13 zetels) en Christelijk-Historische Unie (CHU, 7 zetels) haalden samen 50 zetels. De linkse partijen, waaronder de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, 30 zetels) en Liberale Unie (LU, 6 zetels), haalden samen eveneens 50 zetels. Daardoor lag geen enkele combinatie voor de hand.[2]

Consultaties[bewerken | brontekst bewerken]

Spotprent van Johan Braakensiek in De Amsterdammer over de kabinetsformatie. Willem Hubert Nolens, Alexander Willem Frederik Idenburg, Alexander de Savornin Lohman, Pieter Jelles Troelstra, Willem Treub, Maximilien Joseph Caspar Marie Kolkman en Theo Heemskerk afgebeeld als katten die rond de hete brij ("ministerie") lopen.

De RKSP werd in de Tweede Kamer geleid door de priester Willem Hubert Nolens en wilde een rechts kabinet. Coenraad van der Voort van Zijp leidde de ARP-fractie in de Tweede Kamer, maar werd in de formatie vooral geleid door Alexander Willem Frederik Idenburg. Gezien de uitslag stuurde Idenburg aan op een gemengd kabinet, gevormd door een links staatsman met zekere steun van rechts, maar waarbij de ARP niet teveel op de voorgrond moest treden. Bij gebrek aan echte meerderheid vreesde hij een teleurstellend rechts kabinet wat volgens hem electoraal met name de ARP en CHU zou raken. De CHU werd geleid door Alexander de Savornin Lohman, die zeer goede banden onderhield met Idenburg, Heemskerk en Colijn. Desalniettemin was hij tegen het plan van Idenburg, in het bijzonder om dat van CHU verwacht zou worden zo'n gemengd kabinet te steunen.[3]

Koningin Wilhelmina der Nederlanden, foto van 1913.

Na gesprekken met haar vaste adviseurs en de rechtse fractieleiders gaf koningin Wilhelmina Lohman de opdracht om te komen tot een gemeenschappelijk advies van de drie rechtse fractieleiders. Tijdens een overleg op 9 juli kwamen deze fractieleiders tot het advies een rechts kabinet te onderzoeken, mits vast was komen te staan dat links de formatie afwees. Wilhelmina liet vervolgens Tweede Kamervoorzitter Dirk Fock (LU) informeren hoe de linkse voormannen daar tegen over stonden. Na overleg met Pieter Jelles Troelstra (SDAP), Henri Marchant (VDB) en Alibert Cornelis Visser van IJzendoorn (BVL) adviseerde hij op 12 oktober een rechtse formatie onder leiding van een rooms-katholieke formateur.[4]

Formateur Nolens[bewerken | brontekst bewerken]

Formateur Willem Hubert Nolens.

Nolens wilde een rooms-katholieke formateur. Hij was daartoe zelf bereid, maar hij lag als katholieke priester niet voor de hand en hij wilde geen zitting nemen in het kabinet. Een rooms-katholiek formateurschap — en al helemaal een premierschap — lag zeer gevoelig bij de ARP. Een voorstel om naast Nolens Lohman aan te wijzen, wees Nolens af. Lohman en Nolens stelden vervolgens voor Idenburg formateur en minister-president te maken. Idenburg wees dit af. Hij zou hooguit als voormalig gouverneur-generaal van Nederlands-Indië de portefeuille van Koloniën aanvaarden, wat lastig te combineren was met premierschap. Omdat Idenburg weigerde, gaf Wilhelmina op 13 juli Nolens de formatieopdracht.[5]

De belangrijkste taak voor Nolens was om vervolgens alsnog een minister-president te vinden, aan wie hij het formateurschap kon overdragen. Nolens stelde de katholieke Gouverneur van Limburg Charles Ruijs de Beerenbrouck voor, maar dit werd door Colijn en Lohman afgewezen. Voormalig ARP-premier Theo Heemskerk werd door Lohman voorgesteld, maar kon weer niet op steun van Nolens rekenen. Onder voorwaarden vond Nolens op 17 juli de 81-jarige Lohman bereid voor het premierschap gecombineerd met het ministerschap van Binnenlandse Zaken, waarvan Onderwijs afgesplitst zou worden. Lohman ging vervolgens de facto aan de slag als formateur. Hij twijfelde echter al snel weer en gaf op 21 juli bij Nolens aan definitief af te zien van het premierschap.[6]

Hoewel de zoektocht naar premier vastliep, lukte het wel een aantal ministerposten te vullen. Het voormalige katholieke Kamerlid Piet Aalberse wilde minister van Arbeid worden. Minister van Oorlog Bonifacius Cornelis de Jonge (CHU) was bereid aan te blijven in het nieuwe kabinet, hoewel dit later op bezwaar van de koningin stuitte. Voor Financiën benaderde Nolens thesaurier-generaal Leonardus Trip, maar die wees dit uiteindelijk af. Octaaf van Nispen tot Sevenaer, katholiek en gezant bij de Paus in Rome, werd gevraagd voor het ministerie van Buitenlandse Zaken maar weest dit af.[7] CHU-Kamerlid Dirk Jan de Geer werd gevraagd voor de portefeuille van Onderwijs, maar wees af.[8]

Nolens stelde op 27 juli ondanks de bezwaren aan Ruijs de vraag of hij bereid was premier te worden. Ruijs wilde daar over nadenken en gaf nog geen antwoord. Op 30 juli bleek de koningin zelf Van Nispen benaderd te hebben om terug te komen naar Nederland en te vragen of hij bereid was premier te worden. Het duurde echter tot 15 augustus voordat Van Nispen arriveerde in Den Haag, waar om gezondheidsredenen het premierschap afwees. De koningin wilde vervolgens de vrijheid om een nieuwe formateur te vragen — waarbij zij zelf Colijn in gedachte had — en vroeg Nolens om op 19 augustus zijn opdracht terug te geven.[9]

Tussenberaad[bewerken | brontekst bewerken]

Hendrik Colijn, foto van 1913.

Direct na de ontheffing van Nolens bood ze het formateurschap aan aan Lohman, wat Lohman wederom weigerde. Wel werd afgesproken dat zij publiekelijk bekend zou maken de opdracht aan hem te geven, waarna hij die de volgende dag kon weigeren. De volgende dag bood de koningin — niet publiekelijk — het formateurschap aan aan Colijn. Deze was daartoe alleen bereid als hij naast het premierschap (onbezoldigd) directeur mocht blijven van de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Hoewel Lohman en Van der Voort van Zijp hier wel wat inzagen, reageerden Nolens en Cort van der Linden reageerden negatief, omdat daarmee de leider van het kabinet verbonden zou zijn aan een onderneming van "kapitalistisch-imperialistisch" karakter. Op 20 augustus vroeg Colijn daarom de opdracht niet te hoeven aanvaarden.[10]

In dat laatste gesprek liet Colijn ook weten dat binnen de ARP-fractie de vraag was opgekomen of er nog wel een sterk rechts kabinet gevormd kon worden, na de afwijzingen van Nolens, Lohman en hemzelf. En daarbij ook de vraag of niet gekeken moest worden naar een gemengd kabinet. De koningin vroeg de fractie zo snel mogelijk duidelijk te maken wat zij wilden. Op 23 augustus verklaarde de meerderheid van de ARP-fractie een gemengd kabinet te wensen. Inmiddels had Nolens namens de RKSP aangegeven dat zij zich vijandig zouden opstellen tegenover zo'n kabinet. Toen Colijn dit nieuws mededeelde aan de fractie wijzigden zij nog diezelfde dag van positie en namen geen positie in ten aanzien van een eventueel rechts kabinet. De katholieken stonden daarnaast negatief tegenover een extraparlementair kabinet.[11]

Wat overbleef was wederom een rechts kabinet, waarbij de vraag nog steeds was wie premier moest worden. De overgebleven opties waren Ruijs de Beerenbrouck en Heemskerk. Uiteindelijk liet de CHU-fractie hun bezwaren tegen Ruijs de Beerenbrouck varen. Op 29 augustus wees de koningin Ruijs de Beerenbrouck aan als formateur.[12]

Formateur Ruijs de Beerenbrouck[bewerken | brontekst bewerken]

Formateur Charles Ruijs de Beerenbrouck.

Op 30 augustus ging Ruijs van start met gesprekken met voormalig formateur Nolens en andere betrokkenen zoals Colijn, Idenburg en Heemskerk. Ruijs bouwde voort op het werk van Nolens, die het grootste deel van de ministerschappen al rond had. Hij had ook een goed gesprek met Lohman, die zich lange tijd verzet had tegen zijn benoeming. Ruijs vroeg Lohman om CHU-partijvoorzitter Johannes Theodoor de Visser te benaderen voor het ministerie van Onderwijs, waarna De Visser de portefeuille accepteerde. Echter bleek De Jonge toch niet aan te willen blijven als minister van Oorlog. De katholiek George August Alexander Alting von Geusau werd daarom gevraagd, maar hij wilde dit alleen doen als het departement niet samengevoegd werd met het ministerie van Marine.[13]

Op 2 september kwamen de kandidaat-ministers van het inmiddels bijna complete kabinet samen. De bijeenkomst begon met de mededeling dat W.C.J. Smit bedankt had voor Marine. Men vroeg W.J.G van Umgrove die nog tijdens de bijeenkomst liet weten het niet te doen. Men vond uiteindelijk zeeofficier en sympathisant van de christelijk-historischen Willem Naudin ten Cate bereid. Bij de bijeenkomst was Trip aanwezig, maar hij was alleen bereid het ministerie van Financiën te nemen als niemand anders het nam. Trip had groot bezwaar tegen de hoogte van de begrotingen van Oorlog en Marine. Toen deze tijdens de bijeenkomst behandeld werden, bleef Trip bij zijn standpunt dat deze begrenst moesten worden. Toen rond 3 uur 's middags geconcludeerd werd dat geen compromis bereikt kon worden, verliet hij de bijeenkomst.[14]

De vervanging voor Financiën dreigde de hele formatie te doen mislukken. De Geer was ook voor deze portefeuille niet beschikbaar, maar was op verzoek van Lohman wel beschikbaar als reserve. Het lukte de antirevolutionairen en de christelijk-historischen niet een alternatief in hun midden te vinden, en zij waren niet bereid nog een katholieke minister te nemen. Overwogen werd om Heemskerk Financiën te geven in plaats van Justitie, maar ook daarvoor had men niemand beschikbaar. De koningin nodigde De Geer uit om hem over te halen, maar zonder succes. ARP-Kamerlid Frederik Herman de Monté verLoren werd vervolgens gevraagd maar weigerde eveneens. Uiteindelijk wist men na druk op Amsterdamse wethouder Simon de Vries Czn (ARP) hem bereid te vinden als minister van Financiën.[15]

Spotprent van Johan Braakensiek in De Amsterdammer van 27 juli 1918. Abraham Kuyper bowlt kegels met de hoofden van onder meer Hendrik Colijn en Alexander de Savornin Lohman, terwijl Willem Hubert Nolens deze probeert recht te zetten.

Tijdens de formatie had voormalig premier en ARP-partijvoorzitter Abraham Kuyper invloed uitgeoefend, onder meer via De Standaard, waarvan hij hoofdredacteur was. Hij was van mening dat de antirevolutionairen, en vooral Idenburg, niet moesten toetreden tot een kabinet geleid door de rooms-katholieken. Toen Kuyper op 6 september vernam dat het rechtse kabinet gereed was, uitte hij zijn ongenoegen richting Idenburg, Colijn en Heemskerk. Omdat Kuyper nog populair was bij het antirevolutionaire volk, vreesden zij dat de formatie op losse schroeven zou komen te staan als hij dat ongenoegen zou uitten in De Standaard. Ruijs de Beerenbrouck nam contact met Kuyper op en bezocht hem op 7 september. Het gesprek verliep vriendelijk, maar Kuyper zag de ARP niet als deelnemer aan het kabinet en kon daarom niet toezeggen het kabinet te steunen. Op 8 september bezocht Kuypers partijgenoot Colijn hem. Het resultaat van het gesprek was positiever, maar alsnog geen toezegging. Het kabinet durfde het uiteindelijk aan nadat Colijn — die net als Kuyper populair was binnen de ARP — had toegezegd publiekelijk voor het kabinet op te komen als Kuyper het onaangenaam zou bejegenen.[16]

Op 9 september meldde Ruijs de Beerenbrouck het formatieresultaat bij de koningin. Diezelfde middag werd het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I door haar beëdigd.[17]

Nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

Kuyper leverde na de formatie commentaar op het kabinet, maar tot een openlijke aanval kwam het niet.[17] De krappe meerderheid bracht enkele ministerscrises voort waardoor het kabinet in 1921 viel. Na een kabinetsformatie werd het kabinet gereconstrueerd en bleef het aan tot vlak na de Tweede Kamerverkiezingen van 5 juli 1922.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Puchinger 1970, pp. 27-34.
  2. Puchinger 1970, p. 42.
  3. Puchinger 1970, pp. 42-47.
  4. Puchinger 1970, pp. 46-48.
  5. Puchinger 1970, pp. 46-54.
  6. Puchinger 1970, pp. 70-76.
  7. Puchinger 1970, pp. 76-79.
  8. Puchinger 1970, p. 130.
  9. Puchinger 1970, pp. 79-89.
  10. Puchinger 1970, pp. 99-102.
  11. Puchinger 1970, pp. 102-108.
  12. Puchinger 1970, pp. 109-113.
  13. Puchinger 1970, pp. 130-131.
  14. Puchinger 1970, pp. 131-133.
  15. Puchinger 1970, pp. 133-135.
  16. Puchinger 1970, pp. 135-141.
  17. a b Puchinger 1970, p. 141.