Wereldbeker wielrennen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Wereldbeker wielrennen voor mannen individueel werd ingesteld door de FICP (Fédération Internationale de Cyclisme Professionnel), het orgaan binnen de UCI dat instond voor de organisatie van wedstrijden voor beroepsrenners. De Wereldbeker bestond van 1989 tot en met 2004. Vanaf 2005 is de Wereldbeker vervangen door de UCI ProTour.

Johan Museeuw, hier winnaar van de HEW Cyclassics in 2002, in de WB-leiderstrui

In 1989 konden de wielrenners individueel punten verdienen in elf wielerklassiekers in acht landen, alle eendagswedstrijden in het voor- en naseizoen. Ook in 1993, 1995 en 1996 waren dit elf wedstrijden, in 1990, 1991 en 1992 twaalf en in 1994 en van 1997-2004 tien wedstrijden. Aan het eind van het seizoen werd een klassement opgemaakt. De leider in het tussenklassement was herkenbaar aan een speciale trui, in het eerste jaar een paars-groenetrui met sponsorschap van Perrier,[1] in latere jaren onder andere een witte trui met gekleurde verticale strepen.

De zestien seizoenen van de wereldbeker telden 170 wedstrijden die individueel meetelden en de dagzeges werden door 89 renners behaald. De Belg Johan Museeuw behaalde met elf zeges de meeste overwinningen, gevolgd door de Duitser Erik Zabel met acht en de Italianen Michele Bartoli (7), Paolo Bettini (6) en Andrea Tafi (5). Vijf renners behaalden vier zeges, acht renners drie zeges, vijftien renners twee zeges en 59 renners een zege. Bettini was de enige renner die drie wereldbekerwedstrijden in een seizoen won, hij deed dit in 2003.

De eindzeges gingen naar elf renners. Bettini won drie edities (2002-2004), twee werden er gewonnen door de Italiaan Maurizio Fondriest (1991, 1993), Museeuw (1995, 1996) en Bartoli (1997, 1998). De overige zeven gingen achtereenvolgens naar de Ier Sean Kelly (1989), de Italiaan Gianni Bugno (1990), de Duitser Olaf Ludwig (1992), de Italiaan Gianluca Bortolami (1994), de tot Belg genaturaliseerde Moldaviër Andrei Tchmil (1999), Zabel (2000) en de Nederlander Erik Dekker (2001).

In 1961 werd er al een wereldbeker voor ploegen ingesteld, die in het begin over twaalf wedstrijden ging, drie in België, Frankrijk en Italië en drie in overige landen. In 1998 werd de wereldbeker voor vrouwen ingevoerd; voor beiden gold een ander puntenschema. De vrouwen reden ook andere wedstrijden.

Eerder zijn er klassementen over meerdere wedstrijden geweest: de Challenge Desgrange-Colombo en diens opvolger de Super Prestige Pernod. Beide klassementen werden opgemaakt over eendaagsen en etappewedstrijden.

Samenstelling en puntentelling[bewerken | brontekst bewerken]

Samenstelling

Negen wedstrijden stonden van 1989-2004 elke editie op de kalender;

Vlag van Italië Milaan-San Remo
Vlag van België Ronde van Vlaanderen
Vlag van Frankrijk Parijs-Roubaix
Vlag van Nederland Amstel Gold Race
Vlag van België Luik-Bastenaken-Luik
Vlag van Spanje Clásica San Sebastián
Vlag van Zwitserland Kampioenschap van Zürich
Vlag van Frankrijk Parijs-Tours
Vlag van Italië Ronde van Lombardije

Daarnaast maakten zes wedstrijden een of meerdere keren deel van de kalender;

Vlag van Verenigd Koninkrijk Wincanton Classic (inclusief Leeds- en Rochester Classic) (1989-1997)
Vlag van Canada Grand Prix des Amériques (inclusief Grand Prix Téléglobe) (1989-1992)
Vlag van Frankrijk Grand Prix de Lunel, ITT (1990)
Vlag van Frankrijk Grote Landenprijs, ITT (1991-1993), in 1991 annex met Vlag van Italië Trofeo Baracchi
Vlag van Duitsland Rund um den Henninger-Turm (1995)
Vlag van Duitsland HEW Cyclassics (1998-2004)

Aan de afsluitende tijdrit van 1990-1993 werden (in principe) alleen de renners met een dagoverwinning in de wereldbeker uitgenodigd, aangevuld met renners uit de top-10 van de wereldbeker en top-1o van de FICP-ranglijst. Bij afzeggingen werden door de organisatie alsnog andere renners uitgenodigd om deel te nemen.

Voor het ploegenklassement stond ook nog de Nederlandse koers Grand Prix de la Libération, die als ploegentijdrit werd verreden, op de kalender van 1989-1991.

Puntentelling indivdueel
Rangnummer > 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Punten Editie 1989 (1-5) [1] 12 9 8 7 6 5 4 3 2 1
Editie 1989 (6-9) 14 11 10 9 8 7 6 5 4 3
Editie 1989 (10-11) 16 14 11 10 9 8 7 6 5 4
Editie 1990-1991 25 22 20 18 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
Editie 1992-1996 50 35 25 20 18 16 14 12 10 8 6 5
Editie 1997-2004 100 70 50 40 36 32 28 24 20 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1

Om in aanmerking te komen voor het eindklassement moest een renner vanaf 1997 aan tenminste zes van de tien races hebben deelgenomen.

Puntentelling ploegen

Ook werd er een ranglijst voor de ploegen opgesteld. In elke wedstrijd werden de plaatsen van de eerste drie renners van elke ploeg bij elkaar opgeteld. Het team met het laagste totaal kreeg 12 punten in het ploegenklassement, het tweede team kreeg er negen, het derde team acht, enzovoort totdat het tiende team één punt kreeg. Om in aanmerking te komen voor het eindklassement moest de ploeg vanaf 1997 aan acht van de tien wedstrijden hebben deelgenomen.

Eindstanden[bewerken | brontekst bewerken]

1989[bewerken | brontekst bewerken]

1990[bewerken | brontekst bewerken]

1991[bewerken | brontekst bewerken]

1992[bewerken | brontekst bewerken]

1993[bewerken | brontekst bewerken]

* Alleen Fondriest (7e), Museeuw (19e) en Volpi (20e) kregen in deze wedstrijd wereldbekerpunten toebedeeld, respectievelijk 50, 35 en 25.

1994[bewerken | brontekst bewerken]

1995[bewerken | brontekst bewerken]

1996[bewerken | brontekst bewerken]

1997[bewerken | brontekst bewerken]

1998[bewerken | brontekst bewerken]

* De Italiaan Francesco Casagrande (151 punten, 4x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames.

1999[bewerken | brontekst bewerken]

* De Italiaan Mirko Celestino (200 punten, 5x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames.

2000[bewerken | brontekst bewerken]

* De Zwitser Laurent Dufaux (137 punten, 5x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames.

2001[bewerken | brontekst bewerken]

* De Fransman Richard Virenque (150 punten, 3x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames. Dit gold ook voor de Nederlanders Michael Boogerd (106, 4x) en Servais Knaven (101, 4x) die ook een beter resultaat behaalden dan de nummer-10 van het eindklassement.

2002[bewerken | brontekst bewerken]

* De Italiaan Mario Cipollini (120 punten, 3x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames. Dit gold ook voor zijn landgenoot Andrea Tafi (109, 5x) punten) die ook meer punten behaalde dan de nummer-10 van het eindklassement.

2003[bewerken | brontekst bewerken]

* De Australiër Stuart O'Grady (124 punten, 5x deelname) werd niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames.

2004[bewerken | brontekst bewerken]

* De Nederlander Michael Boogerd (216 punten, 5x deelname), de Australiër Stuart O'Grady (186, 4x), de Spanjaard Miguel Ángel Martín (120, 3x) en de Duitser Erik Zabel (108, 5x) werden niet in de top-10 van de eindstand opgenomen vanwege te weinig deelnames. Dit gold ook voor de Italiaan Damiano Cunego (105, 2x), de Zweed Magnus Bäckstedt (100, 4x), de Duitser Matthias Kessler (96, 5x), de Amerikaan George Hincapie (77, 5x), de Duitser Danilo Hondo (72, 4x) en de Nederlander Tristan Hoffman (70, 4x) die ook meer punten behaalden dan de nummer-10 van het eindklassement.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]