Naar inhoud springen

Woestijnkat

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Felis margarita)
Woestijnkat
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2014)
Woestijnkat
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Carnivora (Roofdieren)
Familie:Felidae (Katachtigen)
Geslacht:Felis
Soort
Felis margarita
Loche, 1858
Verspreiding
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Woestijnkat op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Zoogdieren

De woestijnkat of zandkat (Felis margarita) is een van de zes soorten in het geslacht Felis. Deze wat kleinere wilde kat, is zowel wat betref gedrag als bouw aangepast om onder droge klimaatomstandigheden te leven. De vacht is bleek zandkleurig tot strogrijs, met een iets donkerder rug, met vage of vaak zonder vlekken of strepen, een witte buik, een relatief korte staart met 2 tot 7 donkere ringen en een donkere punt, een brede kop met naar de zijkant staande oren zonder kwastjes, en witte snorharen. Hij jaagt op knaagdieren, vogels, reptielen en geleedpotigen. Deze soort heeft een groot maar verbrokkeld verspreidingsgebied door Noord-Afrika, het Arabische schiereiland en Zuidwest- en Centraal-Azië. De woestijnkat komt in zijn hele verspreidingsgebied in lage dichtheden voor, maar is toch de minst bedreigde van alle wilde kattensoorten. De woestijnkat staat sinds 2002 op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources als gevoelige soort. De woestijnkat wordt gefokt in dierentuinen in Noord-Amerika en Europa.[2]

De woestijnkat heeft een zeer breed, plat gezicht met grote, driehoekige oorschelpen die laag op het hoofd liggen en aan de punt geen plukje hebben. Het heeft een gedrongen bouw met een staart die ongeveer de helft van de kop-romplengte bedraagt. De oren zijn laag op het hoofd geplaatst en de poten zijn kort, waardoor deze kat een laag profiel heeft, een mogelijk voordeel in zijn schaars begroeide woestijnomgeving. De klauwen op de voorpoten zijn kort, scherp gebogen en zijdelings sterk samengedrukt. De klauwen op de achterpoten zijn minder samengedrukt, zwak gebogen, langwerpiger en relatief stomp. De klauwen kunnen slechts in beperkte mate worden ingetrokken.[2]

De kruin is bleek zandkleurig met vage strepen. De boven- en onderlip en de kin zijn wit, en de keel heeft een zwakke bleekgele gloed. Een roodachtige lijn loopt vanaf de buitenhoek van elk oog schuin naar beneden over de wang. De groengele ogen zijn groot waarbij de zwarte randen van de oogleden zijn omgeven door smalle een ring van witte vacht. Het neuspunt is zwart. De snorharen zijn wit en tot 8 cm lang. De achterkant van de oren is geelbruin aan de basis en zwart aan de punt, en de oren zijn vanaf de kruin naar buiten gericht. De binnenkant van de oren wordt beschermd tegen zand door dichte, lange witte haren die de opening van de gehoorgang beschermen en langs de randen van de oren naar de top doorlopen.[2]

Volwassenen hebben een zachte, dichte vacht, die hem beschermt tegen de koude nachtelijke woestijntemperaturen. Er is geen verschil in kleur tussen de geslachten. De vacht is typisch bleek zandkleurig tot strogrijs, met een iets donkerder rug. De rug heeft meestal geen vlekken of strepen, maar sommige individuen hebben fijne spikkels die zwart zijn op de schouders en zilvergrijs op de bovenste flanken. De buik is wit. De voorpoten hebben twee of drie prominente zwarte banden. Het laatste derde deel van de staart heeft een wisselend aantal zwarte ringen en de staart eindigt met een zwarte punt. De dijen zijn gemarkeerd met zwarte strepen en de flanken met 7-8 onduidelijke roodbruine verticale strepen, op sommige plaatsen opgedeeld in vlekken met zwart. De handpalmen en voetzolen zijn bedekt met dicht geplaatste, 1½-3 cm lange haren die hen beschermt tegen de hete woestijngrond en helpt bij het bewegen door los zand. Dit kenmerk maakt de sporen van de woestijnkat onduidelijk en moeilijk te detecteren.[2]

Jongen worden hulpeloos en blind geboren met de gehoorgangen gesloten en bedekt met bont. De kopromplengte van pasgeborenen is ongeveer 14 cm lang, de staart zo'n beetje 6 cm, de achtervoetlengte 32 mm en de oorschelp 9 mm. Het geboortegewicht kan verschillen van 39 tot 84 g. De kittens groeien ongeveer 12 g per dag gedurende de eerste drie weken. De ogen gaan open na 11–14 dagen. Ze beginnen met lopen na zo'n 3 weken en eten vast voedsel na 5 weken. De kittens kunnen al na vier maanden onafhankelijk worden, maar gewoonlijk is dat pas na zes tot acht maanden oud zijn. Beide geslachten bereiken geslachtsrijpheid na 9–14 maanden. De kleur en tekening van de vacht veranderen met de leeftijd. De vacht van kittens is lichtgeel of kastanjegrijs met kleine, bruine, onduidelijke vlekken op de rug en vooral op de flanken. Over het midden van de rug loopt een donkere maar onduidelijke baan. De kop heeft verschillende donkere lengtestrepen, die bij de nek breder worden. De staart heeft een donkere punt met 2 ringen ervoor en 3 of 4 donkere vlekken langs de bovenkant. Na de eerste rui lijkt de vacht van de jongen op die van volwassenen, maar is donkerder over het midden van de rug en heeft kleine donkere vlekken achter de schouders. De strepen op de poten en de markeringen op de staart van volwassen dieren zijn duidelijker zichtbaar dan bij kittens.[2]

De volwassen woestijnkat is van neuspunt tot staartaanzet 42 tot 52½ cm lang, de staart 25 tot 30 cm, de achtervoet 11 tot bijna 13 cm en de oorschelp 5½ tot 7½ cm. De schedel van de woestijnkat lijkt het meest op die van de manoel. De schedel is breed, de snuit kort en de jukbeenderen breed. De voorste uiteinden van de jukbeenderen lopen geleidelijk taps toe. De oogkassen zijn groot, boller en meer naar voren gericht dan bij de wilde kat. Het middenoor is boller dan bij andere katten uit de Oude Wereld. De schedels van beide geslachten zijn vergelijkbaar geproportioneerd, maar de schedel van katers is ongeveer 15% groter dan die van poezen. Het voorste uiteinde van het neusbeen is iets verhoogd, waardoor het in zijaanzicht een concave vorm heeft. De tandformule van de volwassen woestijnkat is 3.1.3.13.1.2.1 × 2 = 30, dat wil zeggen drie snijtanden, een hoektand, drie valse kiezen en een ware kies in elke helft van de bovenkaak, en drie snijtanden, een hoektand, twee valse kiezen en een ware kies in elke helft van de onderkaak. Het gehoor van de woestijnkat lijkt gevoeliger te zijn dan dat van andere katachtigen, mogelijk een aanpassing voor het horen over lange afstanden in de woestijn. Het middenoor fungeert als klankkast voor het versterken van geluiden en bodemtrillingen. De oorschelpen zijn groot met een oppervlak van 13½ tot 15½ cm2, laag op het hoofd geplaatst en wijzen naar buiten. De benige gehoorgang is ongewoon opvallend en de afstand tussen de beide middenoren is ongewoon smal omdat ze zo groot zijn. De gehoorgang is 27½ tot ruim 29 mm lang. Bij de woestijnkat is het gemiddelde oppervlak van de dwarsdoorsnede van de gehoorgang in het midden ongeveer drie keer groter en is de lengte van de gehoorgang twee keer groter vergeleken met de huiskat. Dit suggereert dat deze soort gevoeliger is voor geluid bij frequenties tussen 2 kHz en 0,8 kHz dan de huiskat. Het miauwen van de woestijnkat ligt op deze toonhoogte. De gehoorgevoeligheid van de woestijnkat is ongeveer 8 dB groter dan die van de huiskat voor frequenties onder de 2 kHz. Rekening houdend met de geluidsdempingspatronen in open woestijnomgevingen, vergroot deze verhoogde gevoeligheid het gehoorbereik met 400 m bij 0,5 kHz vergeleken met de huiskat.[2]

Verschillen tussen de ondersoorten

[bewerken | brontekst bewerken]

Volwassen exemplaren worden geleidelijk groter van west naar oost. Er is een aanzienlijke overlap in skeletgrootte, maar de ondersoort margarita uit Noord-Afrika heeft een relatief smalle schedel, relatief kleiner rotsbeen, en kleine kiezen in vergelijking met de ondersoort harrisoni van het Arabische schiereiland. De ondersoort margarita heeft een meer geschakeerde vacht, bleekwitte poten en 2-6 ringen om de staart vergeleken met ondersoort harrisoni die een lichtere rug heeft, zuiver witte poten en 5-7 ringen.[2]

Verschillen met andere kattensoorten

[bewerken | brontekst bewerken]

De woestijnkat komt alleen voor in zandige en rotsachtige woestijnen in noordelijk Afrika en zuidwestelijk en centraal Azië, waar meestal geen andere kattensoorten voorkomen. In sommige gebieden komt de soort echter samen voor met de moeraskat of met de wilde kat, waarvan deze zich onderscheid door zijn bleke vacht, prominente gezichts- en voorpootmarkeringen, grote, brede en laaggeplaatste oren zonder plukjes, ronde schedel en korte snuit, en de relatief brede poten die bedekt zijn met haar.[2]

De woestijnkat werd in 1858 voor het eerst wetenschappelijk beschreven door de Franse militair en natuurhistoricus Victor Loche, gebaseerd op een exemplaar uit de omgeving van Négousa in het Algerijnse deel van de Sahara, en noemde de soort Felis margarita.[3] John Edward Gray maakte in een publicatie uit het jaar 1867 een fout in de naam die Loche had gegeven en zo ontstond Felis marginata. In 1897 meende de Franse zoöloog Édouard Louis Trouessart dat er sprake zou zijn van een ondersoort, en maakt de nieuwe combinatie Felis caligata margaritae in de publicatie Catalogus Mammalium, met daarin opnieuw een fout in de door Loche gegeven naam. In een volgende editie van de Catalogus Mammalium uit 1904 creëerde Trouessart de combinatie Felis libyca margueritei, met een fout in de naam van Loche. In 1905 maakte Trouessart wederom een nieuwe combinatie, Felis ocreata marguerittei, opnieuw met een fout in de overgenomen naam. Sergej Ognjov beschreef in 1927 een in zijn ogen nieuwe soort afkomstig uit de omgeving van Repetek in het oosten van Turkmenistan, die hij de naam Eremaelurus thinobius gaf. In 1929 haalde de directeur van de Tiergarten Schönbrunn, Otto Antonius de naam van Trouessart uit 1905 aan, maar maakte daarin een fout, en zo ontstond de combinatie Felis ocreata margaritae. In 1930 haalde de Oostenrijkse zoöloog Otto Koller de naam van Trouessart uit 1904, en ook hij maakte daarin een fout en creëerde daarmee de combinatie Felis lybica margaritae. Vladimir Geptner en Georgi Petrovich Dementiev deelde de woestijnkat in bij het geslacht van de manoel en maakte zo de combinatie Otocolobus margarita in 1937. In 1938 plaatste Reginald Innes Pocock de soort van Ognjov in het geslacht Felis en maakte zo de nieuwe combinatie Felis thinobius. In 1951 onderscheidde hij ondersoorten en creëerde zo de naam Felis margarita margarita. In 1955 maakte de Franse zoöloog Pierre Louis Dekeyser een spelfout en zo ontstond de naam Felis margaritei. De woestijnkat wordt gerekend tot de orde Carnivora, onderorde Feliformia, familie Felidae en onderfamilie Felinae.[2]

Tegenwoordig worden 4 ondersoorten onderscheiden:[2]

  • Felis margarita harrisoni Hemmer, Grubb en Groves, 1976, komt voor in Egypte ten oosten van de Nijl en op het Arabische schiereiland, noordwaarts in Jordanië, Israël, de Syrische Arabische Republiek en oostwaarts tot aan de woestijnen van Irak.
  • Felis margarita margarita Loche, 1858, inclusief F. m. airensis Pocock, 1938 en F. m. meinertzhageni Pocock, 1938 is te vinden van de Westelijke Sahara, Marokko en Algerije zuidwaarts tot het noorden van Mali en Niger.
  • Felis margarita scheffeli Hemmer, 1974 is beperkt tot de woestijnen van Pakistan (noordelijk Beloetsjistan).
  • Felis margarita thinobia (Ognev, 1927) wordt gevonden in de Karakum- en Kyzylkum-woestijnen van Turkmenistan, Oezbekistan en Kazachstan, zuidwaarts tot in het noorden van Iran.

Deze soort is genoemd ter ere van generaal Jean-Auguste Margueritte, die in de jaren 1850 commandant was van het Franse leger in Algerije. In andere talen wordt de soort genoemd sand cat, sanddune cat, of general Margueritte's cat (Engels), chat des sables (Frans), sandkatze (Duits), gato de las arenas of gato del Sahara (Spaans), qit el ramel, qit ramli, of biss ramli (Arabisch), gorbeh sheni (Perzisch), hattul holot (Hebreeuws), sevin (Kazachs), peshaya koshka of barchannaya koshka (Russisch), qareschtar, of aghsheter (Tamahaq, een taal gesproken door Toeareg in Algerije), en mushuk (Oezbeeks).[2]

Vergelijking van homologe genen heeft meer inzicht gegeven in de verwantschap van de woestijnkat met andere soorten van de familie katachtigen. De onderstaande boom is een weergave van die inzichten.[4][5]

 Felidae 
 Felinae


  geslacht Felis 






 huiskat



 wilde kat





 Afrikaanse wilde kat



 Chinese bergkat





 woestijnkat




 zwartvoetkat




 moeraskat





 andere kleine katten






 grote katten



De woestijnkat leeft solitair. De dag brengt het ondergronds door. Vaak is dit in een zelf gegraven hol onder een struik. Ook natuurlijke schuilplaatsen zoals gesteente worden benut. Net als andere katachtigen is de woestijnkat in staat grote hoeveelheden voedsel te eten als het beschikbaar is, maar eet onder normale omstandigheden waarschijnlijk ongeveer 10% van zijn eigen lichaamsgewicht per dag.[2]

De woestijnkat is niet kieskeurig en neemt elke prooi die wordt aangetroffen. Hij eet voornamelijk kleine woestijnknaagdieren, hoewel er ook reptielen, kleine vogels en insecten worden gevangen. Hij is in staat om snel te graven om knaagdieren in holen te vangen. Er is ook waargenomen dat hij zijn hol verlaat om zich te voeden met zwermende sprinkhanen. Het is niet bekend dat de woestijnkat aas eet, maar hij bedekt grote prooien met zand om later terug te keren om zich ermee te voeden. Het grootste deel van het water dat hij nodig heeft is afkomstig van zijn voedsel. Hij drinkt echter als er water beschikbaar is. Het bedekt zijn uitwerpselen met zand. Ook in de Sahara wordt het dieet gedomineerd door kleine woestijnknaagdieren, waaronder stekelmuizen, woestijnmuizen, gerbils, jerboa's en jonge Kaapse hazen. Andere prooidieren zijn kleine vogels, reptielen en insecten. Volgens nomaden uit de Sahara is de woestijnkat een bedreven slangenjager, vooral op hoornadders en zandadders. Hij verdooft de slang eerst met snelle slagen op de kop met de poten voordat hij hem doodt met een nekbeet. De verspreiding van de woestijnkat in Arabië valt samen met het verspreidingsgebied van zandskinken en de Arabische paddenkopagame, die belangrijke voedselbronnen zijn waar deze soorten naast elkaar voorkomen. Deze reptielsoorten zoeken overdag naar voedsel en worden waarschijnlijk dan door de woestijnkat gevangen. Overblijfselen van Egyptische doornstaartagamen) zijn gevonden in de buurt van holen in de Verenigde Arabische Emiraten, hetgeen de indruk versterkt dat deze kat meer overdag foerageert dan eerder werd gedacht.[2]

De belangrijkste roofdieren van de woestijnkat zijn onder meer grotere roofvogels, zoals steenarenden, slangen en grote zoogdierroofdieren zoals caracal, wolf, goudjakhals en waarschijnlijk wilde en gedomesticeerde honden. Jonge woestijnkatten zijn waarschijnlijk ook kwetsbaar voor predatie door de oehoe en de rode vos.[2]

Concurrentie om prooien kan ook de populaties van de woestijnkat beperken. Hij wordt aangetroffen in de oostelijke woestijn van Egypte en leeft samen met de goudjakhals, de zandvos, de gestreepte hyena en de moeraskat. De zandvos komt ook samen met de woestijnkat voor in het Mahazat as-Sayd Protected Area in Saoedi-Arabië. In dit gebied is de dichtheid van zandvossen vijf keer groter dan die van de woestijnkat, en beide soorten zijn voor hun voedsel sterk afhankelijk van kleine knaagdieren. De grotere dichtheid van zandvossen kan resulteren in concurrentie om knaagdierprooien tussen deze soorten, waardoor de omvang van de populatie woestijnkatten wordt beperkt. De woestijnkat kan in hetzelfde gebied worden aangetroffen als andere carnivoren, waaronder de wilde kat en de rode vos in Israël, en met de rode vos, de steppevos en, minder vaak, de wilde kat in Turkmenistan. De woestijnkat lijkt gevoelig voor menselijke verstoring en aantasting van het leefgebied.[2]

Voortplanting

[bewerken | brontekst bewerken]

Woestijnkatten krijgen gemiddeld zo'n drie jongen per worp. Deze zijn na zes maanden zelfstandig.

De woestijnkat komt voor in zand- en steenachtige woestijnen in Noord-Afrika, het Arabische schiereiland en Zuidwest- en Centraal-Azië. Het gebrek aan gegevens in ogenschijnlijk geschikte gebieden kan eerder een gevolg zijn van onvoldoende onderzoek dan van de afwezigheid van de soort. In Noord-Afrika komt de woestijnkat voor in het westen van Marokko en de Westelijke Sahara, oostelijk tot Algerije. Onbevestigde rapporten suggereren dat het verspreidingsgebied zich kan uitstrekken van het Adrar Souttouf-gebergte in de Westelijke Sahara tot aan de Majabat al Koubra-woestijn in Mauritanië. Er bestaan vindplaatsen uit Mali, Niger en Tunesië. Er zijn sporen gevonden in Senegal, Tsjaad en Soedan. Hoewel er waarnemingen zijn gemeld, zijn er geen exemplaren verzameld in Libië of Egypte, ten westen van de Nijl. De soort kan overal in de Sahara voorkomen in een geschikt leefgebied, maar ter bevestiging is onderzoek nodig. Wel is de soort verzameld ten oosten van de Nijl en in de Sinaï, in Saoedi-Arabië, zuidwaarts uit tot in Jemen en Oman, oostwaarts tot in Koeweit, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten en naar het noorden in Jordanië, in de Wadi Araba-vallei in Israël, in de Gazastrook, in het Al Talila-reservaat bij Palmyra (Syrië) en in de Al Najaf-woestijn (Irak). De soort komt voor in hoge glooiende zandduinen, gescheiden door vlakke steenachtige vlaktes op 900 m hoogte nabij Nushki, Pakistan. De populaties in Sahara, in de provincie Balochistan in Pakistan, in Centraal-Azië, en in Arabië lijken geïsoleerd van elkaar.[2]