Gebruiker:Heinonlein/Kladblok/WIU5

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Merel 20.615→24.875↓66.940 (🇬🇧, 🇩🇪, 📷, 📈)

Gedrag en levenswijze[bewerken | brontekst bewerken]

  • Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Amsel op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.

Voedsel[bewerken | brontekst bewerken]

Een volwassen mannetje met een gevangen regenworm.

De merel is een opportunistische omnivoor die zich voornamelijk voedt met ongewervelde dieren, zaden en bessen. Hij foerageert voornamelijk op de grond, waarbij hij zijn inspecties regelmatig afwisselt met korte momenten van hoppen of rennen. De belangrijkste prooidieren zijn regenwormen en kevers. Regenwormen worden meestal op zicht gevonden, soms ook op gehoor, en vervolgens uit de grond getrokken. Andere ongewervelden worden ook in bladafval gezocht, waaronder insecten, slakken, bloedzuigers, duizendpotigen en spinnen. De merel vindt ze door de bladeren opzij te gooien met zijn snavel. Soms jaagt hij in struiken op rupsen en andere actieve insecten. Ook voedt de merel zich soms met kleine amfibieën, hagedissen, muizen, spitsmuizen en, in uitzonderlijke gevallen, kleine slangen. Er is zelfs waargenomen dat een vrouwelijke merel zich met vissen voedde.[1] Bij voedseltekort worden ook kleine insecten als bladluizen genuttigd.

Dierlijk voedsel is met name belangrijk in het broedseizoen. In de wintermaanden voedt de merel zich voornamelijk met vruchten, maar ook dan is hij afhankelijk van een kleine hoeveelheid dierlijke eiwitten.

Het voedsel van de merel is erg gevarieerd. Ze foerageren meestal hippend op de grond en in de grond hakkend. Daarbij werpen ze mos en bladeren op, een techniek waar het bos zelf ook van profiteert, want zo wordt de bodem verlucht. Als de vogels op zoek zijn naar regenwormen houden ze hun kop scheef, waarschijnlijk om de wormen te zien met de ogen die aan de zijkant van de kop zitten. Hun grote ogen zijn karakteristiek voor het feit dat ze oogjagers zijn, ze zoeken met andere woorden hun prooien door de grond af te speuren. Ook eten ze in de late zomer bessen en vlezige, zoete vruchten uit struiken en dat wordt hen soms kwalijk genomen door de fruittelers. Ook in stadstuinen kunnen ze schade aanrichten door ontkiemende planten uit de grond te trekken. De grote aantallen waarmee ze voorkomen in steden is mogelijk doordat ze niet kieskeurig zijn met betrekking tot hun dieet. Aangerichte schade wordt evenwel gecompenseerd door de opruiming die de dieren houden onder schadelijke ongewervelden. Ze maken ook veel gebruik van het voedselaanbod in vogelhuisjes en eten verspreid liggend fruit en brood. In de winter foerageren merels soms in groepen samen met andere lijsterachtigen. Vooral gevallen fruit en bessen, onder andere duindoorn en liguster, zijn dan in trek. Buiten de koude periode leeft de merel nooit in groepsverband. Het komt voor dat een merel zich bij voedselschaarste met eieren of jonge vogels voedt.
De merel heeft een vrij grote, spitse snavel, die perfect aangepast is aan het eten van zaden en groter voedsel. Deze snavelvorm komt voor bij talrijke andere vogels van gemiddelde grootte. De scherpte maakt het mogelijk kleine deeltjes op te pikken, maar de lengte laat ook het verorberen van groter voedsel toe. Merels stoten na het eten soms braakballen met daarin onverteerde zaden uit. Zaden van gegeten bessen kunnen kilometers verderop worden gedeponeerd. De vogel heeft zo een aandeel in de verspreiding van planten. Dit is ook in het belang van de eigen soort waarvoor zo een deel van de voedselvoorziening wordt verzekerd.

Geluid[bewerken | brontekst bewerken]

Zang van een merel

zang

De merel is een uitbundige zanger en zingt vaak vanaf een hoog punt, zoals een boomtop of dakrand. Het mannetje zingt vanaf februari, vooral 's morgens en 's avonds. De zang is een vol, aangenaam, melancholisch muzikaal lied met vele variaties, dat vaak eindigt in zachte, krassende geluiden. De zanglijster heeft een meer herhalende en driftige zang en de grote lijster zingt luid en bellend. Het merelmannetje zingt het meest als zijn vrouwtje op de eieren zit. Tevens is een fluisterzang bekend, vooral buiten de broedperiode.
Zingende merel - Naast hun zang maken ze ook nog een laag, zacht 'tsjoek' en een luid, scherp 'pink pink pink'. Hun alarmsignaal is een snelle opeenvolging van scherpe, harde, ratelende tonen, 'tsjink-tsjink-tsjink', dat blijft aanhouden tot het gevaar geweken is. Dit geluid klinkt het meest bij hun slaapplaats of bij problemen met predatoren. De verschillende vogels houden contact met een fijn rollend 'tsrrie'.

Voortbeweging[bewerken | brontekst bewerken]

De vlucht is meestal laag, onstuimig en snel indien de vogel op weg is naar een beschutte plaats. Over langere afstand vliegt de merel op een golvende wijze met korte series vleugelslagen. Bij de landing wipt hun staart eventjes omhoog. De merel hipt en stapt, daarbij vaak stilhoudend. Het dier loopt anders dan de spreeuw, die zich gehaast stap voor stap voortbeweegt.

Territoriaal gedrag[bewerken | brontekst bewerken]

Een volwassen vrouwtje valt een mannetje aan

Buiten het broedseizoen is de merel over het algemeen een sociale vogel. Bij genoeg voedselaanbod zijn groepen van dertig vogels of meer aangetroffen, die gezamenlijk foerageren en baden. Wanneer de beschikbaarheid van bessen in de late herfst minder wordt, wordt een territorium vaker verdedigd tegen soortgenoten of andere vogels. Zelfs de behendiger vliegende spreeuwen moeten het bij het foerageren vaak tegen de merel afleggen.

Rustgedrag[bewerken | brontekst bewerken]


Natuurlijke vijanden[bewerken | brontekst bewerken]

Voortplanting en ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

In de broedperiode tussen februari en eind juni beginnen mannetjes in Centraal-Europa reeds voor zonsopgang te zingen.

In het baltsseizoen gedraagt het mannetje zich erg opvallend en rent met opgezette stuitveren, uitgespreide staart en hangende vleugels rond. Ze bakenen een territorium af, dat vaak ongeveer de grootte heeft van een tuin.
De in de natuur levende merels bouwen hun nest in de struiken en de kruinen van lage bomen, zelden hoger dan twee meter; de stadsmerels nestelen op houtachtige planten in tuinen en parken en op gebouwen. Ook kunstmatige plekken, zoals tuinhuisjes, zijn vaak erg in trek. Een stadsmerel is inventief als het op nestgelegenheid aankomt. Ze zijn op de meest uiteenlopende nestelplaatsen gevonden zoals op een uitstekende balk, op een raamkozijn, onder een afdak en in de dakgoot.
Hun nest, dat grotendeels door het vrouwtje wordt gebouwd, bestaat uit een compact, diep holletje van droog gras en mos, van binnen bepleisterd met modder en gevoerd met fijn plantenmateriaal en gras (bij de zanglijster is de binnenkant van het nest bepleisterd met modder, mest en speeksel). Hoewel het maken van een nest veel werk vraagt, zullen merels snel een nest verlaten als het ontdekt wordt door een mens of predator. Zelfs als het nest al eieren bevat.
Twee tot vier keer per jaar legt een koppel tussen de drie en de vijf eieren (meestal vier, zoals de meeste lijsters, in een erg goed jaar weleens zes), die in ongeveer 12 à 15 dagen worden uitgebroed. De eieren zijn blauwgroen en bedekt met rood- of geelbruine vlekken. Hun broedtijd loopt van half maart tot begin augustus. Stadsmerels vinden meer voedsel en zij kunnen dus wel drie tot vier legsels voortbrengen op een jaar. Een bosmerel heeft veel meer moeite met het zoeken naar voedsel en zij houden het dus meestal bij twee.
Na de geboorte zijn de jonge mereltjes nog volledig naakt. Na iets minder dan twee weken hebben ze een volwaardig verenkleed. Zolang ze in het nest liggen, blijven ze doodstil. Als één van de ouders met voer op de nestrand neerstrijkt, steken de jongen de kopjes omhoog en houden de snavel wagenwijd open.
De jongen worden de eerste tijd om de beurt door hun ouders gevoederd met vruchten, zaden en insecten. Na ongeveer twee weken verlaten de jongen het nest, nog voordat ze kunnen vliegen. Ze blijven nog ongeveer drie weken voor hun voedsel van hun ouders afhankelijk.

Merels worden gewoonlijk een tot vijf jaar oud.[2] De oudst bekende merel was 21,8 jaar oud.[3]


Verspreiding en leefgebied[bewerken | brontekst bewerken]

Verspreidingsgebied:
 gebied standvogels
 broedgebied
 overwinteringsgebied



De merel komt van nature voor ten zuiden van de poolcirkel in heel Europa en grote delen van Azië. Elders is de merel ook uitgezet en in Australië en Nieuw-Zeeland wordt hij gezien als een plaag. Afgezien van de noordelijkste populaties zijn merels meestal geen trekvogels. Ze vormen geen groepen zoals spreeuwen dat doen. Ze broeden in bijna heel Europa: zowat alle boreale, gematigde en subtropische streken. IJsland is het enige Europese land waar ze zeldzaam zijn.

has been introduced to Canada, United States, Mexico, Peru, Brazil, Argentina, Uruguay, the Falkland Islands, Chile, South Africa, Australia and New Zealand.[4]


Broedvogels uit Noord- en Oost-Europa trekken in de winter naar Midden-, West- en Zuid-Europa. Op dat moment worden ze vervangen door grote aantallen soortgenoten uit Scandinavië en West-Rusland. Deze vogels zijn wat groter dan de West-Europese. Op andere plaatsen is de merel een stand- of zwerfvogel.
In België wordt hun aantal op een half miljoen paar geraamd. Veldonderzoek bracht ook aan het licht dat de merel in Belgisch Limburg de talrijkste broedvogel is: zij waren op het meeste aantal vierkante kilometer aanwezig.
In Nederland is de merel een steeds vaker voorkomende vogel, anno 2012 zouden er 2 miljoen exemplaren zijn[5].

Biotoop[bewerken | brontekst bewerken]

Merelmannetje op tuintafel
Oorspronkelijk zijn het bosvogels en cultuurvlieders; enige eeuwen geleden werd de merel nog maar zelden aangetroffen. Merels leidden een teruggetrokken leven in de dichte loofbossen van Europa. Bij elk kleinste teken van gevaar trokken ze zich in het dichte kreupelhout terug en waarschuwden ze met hun typische alarmroep de andere bosbewoners. Ze hebben zich echter ontwikkeld tot cultuurvolgers en komen nu vrijwel overal in tuinen voor.
Rond 1850 zagen biologen hem als een schuwe lijsterachtige die in de grote bossen zijn optrekje had. Hij stond tevens bekend als een vrij algemene doortrekker in oktober en maart. ’s Winters was hij nog steeds in het land en dan riskeerde hij het zelfs om bij hevige sneeuwval de wooncentra te benaderen. Als de winters echter niet van al te grote strengheid getuigden, bleef hij volledig afgezonderd in zijn bossen. Sommige biologen vermeldden deze vogel niet eens in hun werk.
Op het einde van de 19e eeuw sluipt hij steeds dichter naar de woonsteden van de mensen toe. In het begin van de twintigste eeuw wordt hij pas gezien als ‘door eenieder gekend’.
Tegenwoordig leven veel merels op alle mogelijke plaatsen, van bergwouden, alle mogelijke bossen met rottende bladeren op de grond, tuinen, parken en boerenland met grote heggen. Ze bevinden zich daar vaak op grasvelden of in het struikgewas. Ze behoren tot de talrijkste bezoekers van tuinen en voederhuisjes. Ze hebben zich ook uitzonderlijk goed aangepast aan het moderne stadsleven. Ze kunnen het hele jaar door op het grasveld worden gesignaleerd. Ze kunnen in tuinen weleens zeer vertrouwelijk worden en bijvoorbeeld broodkruimels komen stelen van tafel terwijl op één à twee meter afstand mensen zitten.
Vrouwtjesmerel op zoek naar voedsel in het gras
Een deel van de merels leeft nog steeds op de schuwe manier van in de negentiende eeuw, maar sindsdien heeft deze vogel zich steeds meer aan open gebieden en menselijke bewoning aangepast, met als gevolg dat het nu één van de bekendste vogels is. Sinds 1930 hebben ze zich aan de Engelse steden aangepast, op het vasteland in Frankrijk en Italië, gebeurde dit al veel eerder.
Zonnende volwassen mannelijke merel
De menselijke omgeving levert hun namelijk veel gemakkelijker voedsel op dan welk bos dan ook. In de Benelux is de merel nu een standvogel en een zeer talrijke broedvogel. Hij heeft een grote esthetische waarde gekregen, omdat hij vaak de enige echt zingende zangvogel is in de stedelijke omgeving (kauwen, huismussen, duiven ... zingen niet echt, de zanglijster kan ook wel een vaste waarde zijn, maar deze lijster komt veel minder frequent voor en vermijdt nog net iets meer menselijk contact).
Het aantal bosbewonende merels neemt naar het westen toe af. In het oosten blijven de merels traditioneel schuw en teruggetrokken.
Het verlaten van de bossen heeft ook het trekgedrag veranderd. De meeste in het bos levende merels vliegen uit Noord- en Oost-Europa naar het Middellandse Zeegebied. De stadsbewoners trekken slechts sporadisch weg, meestal alleen wat vrouwtjes en jonge vogels.
In Nederland en België is er vooral van september tot november (met een duidelijke piek in oktober) trekgedrag waar te nemen van noordelijke merels. De voorjaarstrek gebeurt erg onopvallend van maart tot april.
Als de winter strenger wordt, verschijnen de merels in grote aantallen in de duinstreek.

Vaak verdeelt men de merels ook onder in twee groepen: stads- en bosmerels.

Beschermingsstatus[bewerken | brontekst bewerken]

Taxonomie en naamgeving[bewerken | brontekst bewerken]

De naam komt van het Latijnse woord voor merel, merula.
De soort Turdus merula is nog eens verder opgedeeld in enkele ondersoorten. Zo leeft op de Canarische Eilanden de T. merula cabrerae. T. merula azorensis (op de Azoren) is kleiner en donkerder. Hier heeft het vrouwtje ook vaak een helder gekleurde snavel. T. merula mauritanicus (te vinden in Noordwest-Afrika) is grijzer dan de nominaat ondersoort T. merula merula uit Noordwest-Europa.
De soort telt 9 ondersoorten:
  • T. m. merula: Europa (behalve het zuidoosten).
  • T. m. azorensis: de Azoren.
  • T. m. cabrerae: Madeira en de Canarische Eilanden.
  • T. m. mauritanicus: noordwestelijk Afrika.
  • T. m. aterrimus: zuidoostelijk Europa, Turkije, de Kaukasus en noordelijk Iran.
  • T. m. syriacus: van de eilanden van zuidelijk Griekenland, zuidelijk Turkije tot zuidelijk Iran, noordelijk Irak en Egypte.
  • T. m. intermedius: van de bergen van centraal Azië tot noordelijk Afghanistan.
  • T. m. sowerbyi: centraal China.
  • T. m. mandarinus: oostelijk China.

Relatie met de mens[bewerken | brontekst bewerken]

Merel in Nederlandsche vogelen (1770)
In de landen rond de Middellandse Zee wordt de merel nog vaak beschouwd als zogenaamd sportief jachtwild. In Nederland mag hij niet gevangen, vervoerd of verhandeld worden.
Hij mag wel als kooivogel gehouden worden, wat vroeger ook vaak werd gedaan. In België mag hij ook gehouden en gevangengenomen worden. De vangst mag echter alleen met een vergunning en de vergunninghouder moet aan bepaalde, strikte eisen voldoen.
De merel wordt gezien als een vogel die aanmerkelijke schade kan aanbrengen aan de kersen in een boomgaard. De vogel profiteert vaak van het voedsel dat mensen in de winter strooien. Broodkruimeltjes, kaaskorstjes, gemengd zaad, ze pikken het allemaal mee. Om het dier permanent in de tuin te houden is het belangrijk om de afgevallen bladeren onder de struiken niet helemaal te verwijderen. Daar vindt hij altijd wel iets te eten.
Dat sommige merels dicht bij de mensen leven, heeft zo zijn gevolgen. Uit onderzoek is gebleken dat stadsmerels door de lichtvervuiling gemiddeld minder testosteron hebben, wat invloed heeft op hun vruchtbaarheid, en dat ze hun verenkleed onregelmatiger wisselen dan hun soortgenoten buiten de stad.[6] Uit onderzoek in drie Nederlandse gebieden, blijkt dat stadsmerels nog andere verschillen vertonen. Zo zingen de mannetjes anders, om het stadslawaai te overstijgen en omdat er meer merels per oppervlakte zijn dan in het bos. Ze zijn ook zwaarder. Genetisch onderzoek bracht ook verschillen aan het licht; mogelijk treedt soortvorming op, waarbij de stads- en bospopulaties zich van elkaar afscheiden tot ze aparte soorten vormen.[7]


* Op 3 januari 2010 werd de merel in het radioprogramma Vroege Vogels door de luisteraars gekozen tot mooist zingende vogel.[8]
* Merel is ook een veelgebruikte meisjesnaam
* De druivensoort Merlot is genoemd naar de merel