Jonathan Bätz

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Jonathan Bätz
Algemene informatie
Geboren 5 februari 1787
Utrecht
Overleden 18 juli 1849
Utrecht
Beroep orgelbouwer

Jonathan Bätz (Utrecht, 5 februari 1787[1] - aldaar, 18 juli 1849) was een Nederlands orgelbouwer.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Bätz werd geboren als een zoon van de orgelbouwer Christoffel Bätz en Christina Sophia Johanna Roll. Hij was een kleinzoon van Johann Bätz - eveneens orgelbouwer. Bätz, zijn broer Johan Martin Willem, en waarschijnlijk ook hun zuster Johanna Maria, werden na het overlijden van hun moeder opgevoed door hun oom Gideon Thomas Bätz, eveneens orgelbouwer, en diens vrouw Sara Schuurman. Die opvoeding kon plaatsvinden mede dankzij een bijdrage van Jan Gildemeester Jansz.. Vader Christoffel zou die in 1800 krijgen, ware het niet dat hij verdronk voordat hij de bijdrage kon innen. Jonathan stierf ongehuwd aan cholera.

Orgels bouwen[bewerken | brontekst bewerken]

Zijn oom liet Bätz leren aan een kostschool in Gelderland. Vanaf ongeveer zijn dertiende levensjaar begon hij zelf in de orgelbouw in het bedrijf van deze oom. Vanaf 1820, na de dood van Gideon Thomas, zette Jonathan Bätz met zijn broer Johan Martin Willem het bedrijf voort. Hij wist dit te continueren en uit te breiden. In 1826 kwam Christian Gottlieb Friedrich Witte uit Hannover als meesterknecht in dienst bij de firma Gebroeders Bätz. Hij trouwde met hun nichtje Paulina Dorothea Antoinette Lagers, dochter van Johanna Maria Bätz en predikant Lagers. In 1831 ging Johan Martin Willem zijn eigen weg en werd pianomaker. In 1833 noemde de firma zich J. Bätz & Co., met Witte als medevennoot. Aan het eind van zijn leven kon Bätz niet meer deelnemen aan het bouwen van orgels, omdat hij ernstig aan jicht leed. Het bedrijf werd na zijn dood voortgezet door Witte en diens zoon Johan Frederik Witte. In 1903, een jaar na de dood van Johan Frederik Witte, werd het bedrijf opgeheven.

Pieter Maarschalkerweerd en Christiaan Stuiting van het latere orgelbedrijf Stuiting & Maarschalkerweerd waren tot 1840 beiden meesterknecht bij Bätz. Tevens zijn de orgelmakers Pieter Flaes en Diedrich Brünjes bij Bätz werkzaam geweest, in 1842 hebben zij samen (na 1869 Flaes alleen) zich in Amsterdam gevestigd als orgelmakers.

Gebouwde orgels[bewerken | brontekst bewerken]

Bouwjaren Plaats Kerk Afbeelding Manualen/pedaal
P = zelfstandig pedaal
p = aangehangen pedaal
Registers Opmerkingen
1818–1820 Hellevoetsluis Vestingkerk Bestaat niet meer; in 1913 vervangen
1821 Nieuwenhoorn Hervormde Kerk
II/p 14 1895–1899 grondig verbouwd door A. van den Haspel[2]
1822–1823 Weesp Grote of Sint-Laurenskerk
II/p 23 1852 en 1891 door Witte sr. en jr. gewijzigd; in de jaren 1930 pneumatisch pedaal met 2 registers uitgebreid[3]Bij de restauratie in 1978 is dit weer weer ongedaan gemaakt.
1824 's-Graveland Hervormde Kerk
II/p 14 In de jaren 1930 pneumatisch pedaal uitgebreid met 2 registers[4]Bij de restauratie in 1974 is dit weer weer ongedaan gemaakt.
1824 & 1837 Den Haag Lutherse Kerk III/P 39 Dispositiewijzigingen aan het orgel van Johann Heinrich Hartmann Bätz (1759–1762)
1827 Harderwijk Grote Kerk
II/p 23 In 1980/81 door Flentrop gerestaureerd waarbij de situatie van 1827 volledig werd hersteld[5]
1830 Amsterdam Ronde Lutherse Kerk
III/P 49 Met rugpositief; orgelkas ontworpen door T.F. Suys; 1983 restauratie door Flentrop, in 1997 opnieuw na brand.
1825–1831 Utrecht Dom van Utrecht
III/P 50 Met gebruikmaking van oud pijpwerk[6]
1831 ’s-Hertogenbosch Hervormde Kerk
II/P 24 [7]
1831 Amsterdam Instituut tot Onderwijs van Blinden (Herengracht)
1834 Utrecht Kerk buiten de Waardpoort
Bestaat niet meer; orgelkas behouden gebleven in Daarle, Hervormde kerk
1835 Paramaribo Lutherse Kerk
I/p 9 in 1833 gebouwd, in 1835 door C.G.F. Witte geplaatst[8]
1836 Amsterdam Kerk de Krijtberg Bestaat niet meer. In 1905 vervangen door een nieuw orgel van Adema. Enkele registers zijn overgezet.
1838 Krommenie Hervormde Kerk
II/p 16 [9]in 1838 gebouwd door J. Batz en Co. voor de Doopsgezinde Kerk Oostzijde te Zaandam. In 1968 gerestaureerd en in Krommenie geplaatst.
1837–1839 Delft Nieuwe Kerk
III/P 47 [10]
1840 Maassluis Groote Kerk
III/P 42 Renovatie van het orgel van Rudolf Garrels (1729–1732)
1842 Mijdrecht Janskerk
II/p 13 1915/2001 zelfstandig pedaal uitgebreid[11]
1842 Den Haag Paleis Kneuterdijk (Gotische zaal)
II/P 18 [12] In 1880 door J.F. Witte uitgebreid met een vrij pedaal
1843 Batavia Willemskerk[13]
1843 Zeist Oude Kerk
II/P 23 [14]
1843 Amsterdam Amstelkerk
II/p 16 [15]
1846 Woerden Lutherse Kerk
II/p 11 [16]
1848 Harmelen Hervormde Kerk In 1899 vernietigd door brand, daarna nieuw orgel door J.F. Witte

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Gert Oost: De orgelmakers Bätz (1739-1849), een eeuw orgelbouw in Nederland. Dissertatie Utrecht, 1975. Uitg. Canaletto, Alphen aan den Rijn, 3e druk 1981, 408 pag.
  • Jaap Jan Steensma: «’t Was Bätz die Konstenaar» Aanvullingen op de biografie van Jan Hendrik Hartman Bätz. In: Het ORGEL 111 (2015), nr. 3, pp. 34-43.