Naar inhoud springen

Demografische transitie

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Pre-transitie waarin de sterfte- en geboortecijfers ongeveer gelijk zijn;
fase 1 waarbij sterftecijfer daalt en geboortecijfer gelijk blijft met een grote bevolkingsaanwas tot gevolg;
fase 2 waarbij het geboortecijfer ook gaat dalen;
post-transitie waarbij sterfte- en geboortecijfers weer min of meer in evenwicht zijn.
Tijdens de overgang vindt een bevolkingsexplosie plaats. Zo groeide de wereldbevolking van 1610 miljoen in 1900 naar 2509 miljoen in 1950 en 6100 miljoen in 2000. De verwachting is dat er in 2050 er 9500 miljoen inwoners zullen zijn.
De vier fasen van de demografische transitie weergegeven in de vorm van bevolkingspiramiden

Een demografische transitie of demografische revolutie is de overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer binnen een bepaalde bevolkingsgroep.

In West-Europa werd deze overgang gemaakt tussen 1750 en 1960, dus vanaf de tweede helft van de 18e eeuw, in het klimaat van industrialisatie dat in de 18de eeuw in Europa kiemde. Een gevolg was de sterke toename van de Europese bevolking in die periode. In de zuidelijke continenten startte de demografische transitie veel later en werd deze ingezet door een verbetering van de gezondheidszorg. De sterfte daalde er sneller dan de vruchtbaarheid, waardoor de toename van de bevolking er ook sterker was. In een groot deel van Afrika is de transitie nog lopend.

De transitie verloopt per land verschillend, waarbij de nationale geschiedenis (oorlogen etc.) het standaardbeeld kunnen verstoren. De demografische transitie in Nederland kenmerkt zich bijvoorbeeld door een tussen 1880 en 1950 slechts geleidelijk verlagen van de geboorte- en sterftecijfers, met in 1945 en 1946 een geboortegolf vanwege het eind van de Tweede Wereldoorlog. In China wordt de demografische transitie weer sterk beïnvloed door de eenkindpolitiek van de regering.

Het verloop van de demografische transitie wordt gebruikelijk opgedeeld in vijf fasen.

Fase 1 is kenmerkend voor pre-industriële, agrarisch-ambachtelijke samenleving samenlevingen. Het geboortecijfer in dit type samenlevingen is hoog, zo'n 6-8 kinderen gemiddeld per vrouw.[1] West-Europa vormde hierin enigszins een uitzondering: de Britse wiskundige John Hajnal beschreef in 1965 hoe zeker sinds de vroege 16e eeuw, geboortecijfers ten westen van de lijn Sint-Petersburg - Trieste (de Hajnallijn) aanzienlijk minder kinderen werden geboren, mensen later aan gezinsvorming begonnen en een groot deel van de populatie ongehuwd bleef.[2]

De bevolking groeit in Fase 1 slechts zeer langzaam, omdat het hoge geboortecijfer in evenwicht wordt gehouden door een eveneens hoog en vaak sterk fluctuerende sterftecijfer.

Het hoge sterftecijfer is primair te wijten aan de prevalentie van wat de Wereldgezondheidsorganisatie classificeert als Groep I-doodsoorzaken: infectieziekten, perinatale aandoeningen (gerelateerd aan de periode rond de geboorte) en ondervoeding.[3] Omdat dergelijke doodsoorzaken vooral kinderen treffen, is de kinder- en zuigelingensterfte in deze fase buitengewoon hoog, wat de gemiddelde levensverwachting drukt.

Tegelijkertijd blijft het geboortecijfer hoog door een samenspel van culturele en economische factoren. De Australische demograaf John Caldwell beschrijft dit in zijn Theory of Wealth Flows: Kinderen worden gezien als een economische aanwinst en een vorm van sociale zekerheid voor de oude dag, met name in contexten waar formele oudedagsvoorzieningen ontbreken.[4]

De demografie van een bevolking komt in een nieuwe fase zodra de eerste prille vormen van industrie ontstaan. De introductie van gemotoriseerd transport en ontwikkelingen in de levensmiddelenindustrie maken het mogelijk voedsel beter te distribueren in tijd en ruimte, wat het aantal hongerdoden decimeert. Verbetering van hygiëne, zoals de introductie van riolering en schoon drinkwater spelen ook een belangrijke rol, en nemen de belangrijkste oorzaak van kinder- en zuigelingensterfte weg. De kindersterfte neemt dus af en de levensverwachting neemt sterk toe. Er is dus ook sprake van een epidemiologische transitie[5]: mensen sterven voortaan overwegend aan andere oorzaken, die vooral ouderen treffen en vaak een langdurig of chronisch verloop hebben voordat deze fataal worden. De Wereldgezondheidsorganisatie classificeert deze als Groep II-doodsoorzaken[3]; soms wordt er ook gesproken van welvaartsziekten. In deze fase groeit de bevolking van een samenleving explosief.

Naarmate dat de industrialisering verder doorzet beginnen ook de geboortecijfers in een land te dalen. De eerste, initiële daling kan goed verklaard worden aan de hand van het werk van Caldwell[4]; door het invoeren van schoolpicht, het inperken van kinderarbeid en het collectiviseren van de dagvoorzieningen (d.m.v. pensioenfondsen) zijn kinderen (voor het individu) niet langer een economisch nut maar een kostenpost geworden. Omdat gedurende heel fase 3 de geboortecijfers hoger zijn dan de sterftecijfers, groeit de omvang van de bevolking nog steeds en ontstaat er een jeugdbult: een grote groep (potentiële) werkenden. In Azië leidde dit tot een ongekende economische groei[6]; in andere regio's tot hoge jeugdwerkeloosheid, instabiliteit en conflict.[7][8][9] Aan fase 3 komt een eind zodra de geboorte- en sterftecijfers weer met elkaar in balans komen.

De vierde fase markeert de terugkeer naar een demografisch evenwicht, maar op een veel lager niveau dan in fase 1. Zowel het geboorte- als het sterftecijfer zijn in deze fase laag en relatief stabiel. Dit resulteert in een bevolking die niet of nauwelijks groeit en met matige demografische druk. In principe zou de demografische transitie hiermee voltooid moeten zijn. In de praktijk blijkt dit echter niet het geval.

In meer dan de helft van de landen wereldwijd is het aantal kinderen per vrouw (het vruchtbaarheidsgetal) inmiddels gedaald tot onder het vervangingsniveau.[10] In ruim 20% van de landen is het zelfs gedaald tot <1,4 kinderen per vrouw, het niveau dat de VN als ultra-low fertility bestempeld. De kans dat het geboortecijfer in deze landen herstelt tot een gezond niveau wordt door de VN geschat op 0,1%.[10]

Deze daling tot onder het vervangingsniveau kan verklaard worden door wat de tweede demografische transitie wordt genoemd, of SDT. In tegenstelling tot de eerdere transitiefasen, die primair werden gedreven door economische en materiële veranderingen (zoals de omgekeerde 'wealth flow' van Caldwell), is de SDT fundamenteel een culturele en normatieve verschuiving.[11]

De theorie, ontwikkeld door demografen als Dirk van de Kaa[12] en Ron Lesthaeghe[13], stelt dat in welvarende, postmoderne samenlevingen de focus verschuift van het collectieve (overleving van gezin en gemeenschap) naar het individu en diens zelfontplooiing (hogere treden van Maslows piramide).

Traditionele normen over het huwelijk en nageslacht maken hierin plaats voor een pluraliteit aan levensstijlen. Het krijgen van kinderen wordt een 'keuze' die concurreert met andere vormen van zelfvervulling, zoals carrière, reizen en persoonlijke ontwikkeling. Moderne anticonceptie is hierin niet de oorzaak van de daling, maar een middel (een 'enabler') dat deze culturele wens faciliteert.[14]

De SDT heeft drie directe demografische gevolgen:

  • Het Tempo-Effect: Een belangrijk kenmerk is het structurele uitstel van het ouderschap. Omdat de gemiddelde leeftijd van de moeder bij de eerste geboorte stijgt, worden geboortes 'uitgesmeerd' over een langere periode. Dit drukt het periodieke (jaarlijkse) geboortecijfer kunstmatig. Hoewel dit tempo-effect het jaarlijkse cijfer vertekent, ligt ook het uiteindelijke cohortale vruchtbaarheidsgetal in deze landen structureel onder het vervangingsniveau.
  • De Age Transition (Vergrijzing): De combinatie van een permanent laag vruchtbaarheidsgetal en een stijgende levensverwachting (uit Fase 2/3) leidt tot de 'Age Transition'. Dit is geen tijdelijke "golf" (zoals de vergrijzing van de 'babyboom'-generatie vaak incorrect wordt geframed), maar een permanente, structurele kanteling van de bevolkingspiramide. De bevolking wordt 'top-heavy'.[15]
  • Bevolkingskrimp (Implosie): Fase 5 is het onvermijdelijke eindpunt. Zodra de grote cohorten van de 'jeugdbult' (uit Fase 3) de leeftijden met hoge mortaliteit bereiken, stijgt het sterftecijfer. Omdat het geboortecijfer structureel laag blijft, overtreft het sterftecijfer het geboortecijfer, wat leidt tot een negatieve bevolkingsgroei, oftewel structurele krimp.

Het keren van deze trend blijkt in de praktijk buitengewoon complex. Omdat de oorzaken van de SDT diepgeworteld zijn in culturele en individuele waarden (zoals zelfontplooiing), blijkt demografische krimp vrijwel onmogelijk te corrigeren door middel van pro-nataal beleid, zoals gesubsidieerde kinderopvang.[16]

Bovendien sluit het demografische venster voor effectief beleid zich snel. De Verenigde Naties waarschuwen dat de impact van beleid gericht op het verhogen van het vruchtbaarheidsgetal naar verwachting in de loop van de tijd sterk zal afnemen. In de loop van de jaren dertig zal in landen waar de bevolking al gepiekt heeft, de helft van de vrouwen te oud zijn voor natuurlijke gezinsvorming.[10]

De bevolking van Europa steeg van 163 miljoen in 1740 tot 408 miljoen in 1900. Dankzij betere landbouw- en veeteeltmethoden en de teelt van nieuwe gewassen (mais, aardappels) namen de opbrengsten sterk toe en kon de groeiende bevolking gevoed worden. Dit werd ook mogelijk gemaakt door een verbetering van het klimaat. Dankzij onder meer verbetering van de hygiëne en verlaging van de (gemiddelde) huwelijksleeftijd versnelde na 1800 de groei nog. Hoewel Europa in de negentiende eeuw regelmatig geteisterd werd door uitbraken van cholera, kwamen epidemieën, met name dankzij de aanleg van drinkwaterleidingen en rioleringssystemen, na 1870 veel minder voor. Een uitzondering hierop vormde de uitbraak van de Spaanse griep in 1918/1919, waarbij miljoenen Europeanen omkwamen. De demografische transitie werd op gang gebracht door de mechanisering in de landbouw en liep grotendeels parallel aan de industriële revolutie die zorgde voor hogere productie van kleding, gereedschappen en dergelijke. Dit gaf ook uitbreiding van werkgelegenheid. De snel toenemende verstedelijking bood een woonplek aan de expanderende bevolking.

Er vond dus een moderniseringsproces plaats, waardoor de Europese samenleving drastisch veranderde. Op alle gebieden (economisch, sociaal, politiek, cultureel en religieus) waren de veranderingen groot.

Theorie van Malthus

[bewerken | brontekst bewerken]

Thomas Malthus schreef in 1798 een pamflet over de demografische revolutie (An Essay on the Principles of Population). Hij beschreef daarin de wetten die de bevolkingsgroei beheersen, de bevolking zou om de 25 jaar verdubbelen in omvang, terwijl het landbouwareaal in dezelfde periode met slechts één eenheid kon toenemen. Hongersnood, ziektes en oorlogen zouden hiervan het gevolg zijn. Malthus noemde dit de repressive check. Om deze door hem voorziene catastrofes af te wenden pleitte hij voor 'preventive checks'. Hiermee doelde hij op het afwenden van crises door aanpassing van het demografisch gedrag van de bevolking. Een voorbeeld hiervan is de 'moral restraint'; het uitstellen van het huwelijk of helemaal niet huwen om nakomelingen te vermijden.

Rond 1845 leek het erop dat Malthus gelijk zou krijgen; een hongersnood teisterde Europa als gevolg van een massaal om zich heen grijpende aardappelziekte. Ondanks de agrarische- en industriële revolutie duurde het een aantal jaar voordat er weer voldoende voedsel en werk was voor de steeds maar groeiende bevolking. Die moest echter vaak met weinig genoegen nemen en door de bijzondere omstandigheden - zoals in Oekraïne en bepaalde delen van Rusland - kwamen daar nog tot ver in de twintigste eeuw miljoenen mensen om door hongersnoden. De visie van Malthus stimuleerde de industriële revolutie en de neiging tot geboortebeperking, maar zou later blijken te pessimistisch te zijn. Door bijvoorbeeld de import van nieuwe voedingsgewassen en innovatie in de bewerking van agrarische producten was er in de negentiende eeuw en later in het industrialiserende deel van de wereld geen sprake van verhoogde mortaliteitscijfers door tekorten. En met de verhoging van de productiviteit in de landbouw groeide ook in die sector nog vele tientallen jaren het aantal arbeidsplaatsen.

Wanneer de demografische transitie aanvangt en de sterftecijfers beginnen te dalen, zal dit in eerste instantie betekenen dat veel kinderen die voorheen jong overleden volwassen worden. De brede basis van de piramide versmalt hierdoor niet en 'schuift' op naar boven. Dit kan een 'jeugdbult' ('youth bulge') veroorzaken, een oververtegenwoordiging van jongeren in de leeftijd 18-24. Het gevolg hiervan is dat vrij plotseling een grote groep jongeren toetreedt tot een arbeidsmarkt die deze grote toevloed niet kan verwerken. De (jeugd)werkloosheid zal hierdoor explosief toenemen. Bovendien zijn jongeren gevoeliger voor nieuwe denkbeelden en gaan sneller over tot bekritiseren van de oudere generatie die de macht in handen heeft. Hiermee kan de jeugdbult politieke instabiliteit veroorzaken, uiteraard afhankelijk van hoe een land hiermee om kan gaan. De Russische econoom Korotajev wijst de aanwezigheid van een jeugdbult in Arabische landen (met name Egypte) aan als voornaamste oorzaak voor de Arabische Lente.

Demografische fuik

[bewerken | brontekst bewerken]

Het begrip 'demografische fuik' ('demographic trap') ziet op situaties waar de demografische transitie tot een vicieuze cirkel leidt. Dit is met name in de volgende twee situaties mogelijk:

  • De bevolkingsgroei die wordt veroorzaakt door de demografische transitie kan leiden tot overbevolking en daarmee tot een afname van de levensstandaard. Hierdoor zal het geboortecijfer hoog blijven want kinderen vormen immers een oudedagsvoorziening wanneer er geen goede pensioenregelingen bestaan (omdat hier door de slechte economische omstandigheden bijvoorbeeld geen ruimte voor is). Hierdoor blijft de bevolking onverminderd groeien waardoor de omstandigheden slecht blijven. Dit ziet men vooral wanneer de demografische transitie inzet in een gebied met weinig hulpbronnen en andere economische mogelijkheden. Een typisch voorbeeld van een gebied in een dergelijke demografische fuik is de Gazastrook. Dit is de zogenaamde 'Malthusiaanse val'.
  • Ook aan het eind van de demografische transitie kan een land in een demografische fuik belanden, veroorzaakt door vergrijzing. Door het weglekken van financiële middelen om de vergrijzingskosten te betalen vermindert de ruimte voor consumptie en hiermee uiteindelijk ook de belastinginkomsten voor de overheid. Deze heeft hierdoor minder speelruimte om maatregelen te nemen waardoor de economie verder onder druk zal staan. Bovendien zal de zwaarder belaste generatie hierdoor minder geneigd zijn om aan kinderen te beginnen, aangezien kinderen duur en de economische vooruitzichten duurzaam somber zijn. Hierdoor zal een kleinere generatie worden voortgebracht waardoor de vergrijzing en bevolkingsdaling doorzetten. Een voorbeeld van een land dat zich in deze situatie bevindt is Japan, maar ook voor China, Rusland en de rijke West-Europese landen dreigt een dergelijke situatie te ontstaan in de nabije toekomst.