Gebruiker:Fwvdewall/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Oostenrijk en Gent[bewerken | brontekst bewerken]

De sporen van Oostenrijkse aanwezigheid in Gent zijn divers en omvatten meerdere eeuwen. Verschillende periodes van de Gentse geschiedenis hebben aanwezigheid van Oostenrijkers gekend. Deze aanwezigheid heeft haar invloed nagelaten op verschillende facetten van het uitzicht van de stad van vandaag. De politiek, het straatbeeld, de kunsten, eetcultuur, en uiteraard de geschiedenis van Gent werd vooral vanaf de achttiende eeuw mede vormgegeven door interactie met Oostenrijkers.

Middeleeuwen[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste Oostenrijker die een grote rol van betekenis heeft gehad op Vlaanderen en dus ook op Gent is Maximiliaan van Oostenrijk. Hij trouwde op 21 april 1477 met Maria van Bourgondië in Gent. Alleen Maria van Bourgondië was echter zelf op het huwelijk aanwezig, Maximiliaan van Oostenrijk bevond zich nog in Wenen. De eigenlijke festiviteiten begonnen op 18 augustus 1477 toen Maximiliaan aankwam in Gent, waar hij met heel zijn gevolg met grote vreugde werd ontvangen. Dit huwelijk verbond de Nederlanden voor de komende drie eeuwen met de dynastie van de Habsburgers.[1] Maximiliaan trouwde op een moment met veel politieke spanningen in de Nederlanden. De vader van zijn bruid, Karel de Stoute was eerder al –met tegenzin van zijn onderdanen– zijn gebieden beginnen centraliseren. Toen bleek dat ook Maximiliaan deze centralisatiepolitiek verderzette leidde dit tot oppositie binnen de steden in het graafschap. De vroegtijdige dood van Maria van Bourgondië was voor velen dan ook een startschot om in opstand te komen tegen het autoritaire regime van Maximiliaan. Deze opstand werd in Vlaanderen voornamelijk gesteund door de drie leden van de Staten van Vlaanderen waarbij Gent een voortrekkersrol in speelde.[2] De opstand kende verschillende fases van intensiteit en had ook op Gent een belangrijke invloed. De bouw van het Rabot is wellicht nog één van de meest zichtbare aandenkens aan deze opstand. Dit monument kwam tot stand naar aanleiding van een mislukte veroveringspoging van Maximiliaan van Oostenrijk en zijn vader Keizer Frederiek III. Het uiteindelijke lot van Gent en Vlaanderen werd beslecht in 1492. De onthoofding van Jan van Coppenhole, Gents volksleider op de vrijdagmarkt betekende het einde van de opstand. Vlaanderen werd definitief ingebed in de dynastie van de Habsburgers en Gent moest een grote geldelijke boete betalen.[3]

De Habsburgse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

Met Maximiliaan als nieuwe feitelijke heerser deed de Habsburgse Monarchie haar intrede in Gent en de Nederlanden. Zijn zoon Filips de Schone zou vanaf 1494 in de voormalige Bourgondische Nederlanden regeren. Lang kon hij echter niet genieten van zijn ambt, in 1506 sterft hij onder mysterieuze omstandigheden. Zijn zesjarige zoon, de toekomstige Karel V is nu de legitieme troonopvolger. Hij werd geboren in het Gentse prinsenhof en bestuurde vanaf 1519 een immens rijk dat zich uitstrekte van Oostenrijk tot de Spaanse gebieden op het Amerikaanse continent.[4] Zijn machtsbastion bleef niet ongecontesteerd, zo kwam hij meerdere malen in aanvaring met Frankrijk, de Ottomanen en de Paus. Bij zijn aftreden in 1555 verdeelde hij het rijk in twee. Zijn zoon Filips II kreeg de zeggenschap over Spanje en haar kolonies, Napels, en de bezittingen in de Nederlanden. De broer van Karel, Ferdinand kreeg de keizerskroon. Zo viel de Habsburgse monarchie in twee takken uiteen, een Spaanse tak en Oostenrijkse tak. Beide takken zullen op verschillende momenten in de geschiedenis van de lage landen een belangrijke rol innemen. Hoewel de Nederlanden na Karel V bestuurd werden door vorsten die zich duidelijk meer als Spaanse heersers profileerden mogen we niet vergeten dat zij de Nederlanden dikwijls lieten besturen door een landvoogd. Niet uitzonderlijk was de landvoogd een Oostenrijker of van Oostenrijkse afkomst zoals Ernst van Oostenrijk en Albrecht van Oostenrijk. Tijdens de godsdienstoorlogen kozen de Staten Generaal echter hun eigen landvoogd die niet erkend werd door Filips II, namelijk Matthias van Oostenrijk.

De Aartshertogelijke Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

Albrecht van Oostenrijk was de zoon van de keizer van het Heilige Roomse Rijk en dus een telg uit de Oostenrijkse Habsburgers. Dankzij zijn oom, Filips II werd hij landvoogd van de Nederlanden. Toen hij trouwde met de dochter van Filips (en tevens zijn nicht) kreeg hij soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden. Opnieuw werden de Zuidelijke Nederlanden bestuurd door een Oostenrijkse vorst. Albrecht en Isabella regeerden slechts relatief kort over de Zuidelijke Nederlanden. Toch is een hun impact op Gent vrij groot geweest. Onder hen werd bijvoorbeeld de Gentse Berg van Barmhartigheid opgericht. Ze hielpen tevens bij de heropbouw van enkele religieuze gebouwen die beschadigd raakten in de godsdienstoorlogen, de abdij van de Groenenbriel is hier een goed voorbeeld van. Na de dood van Albrecht keerden de Nederlanden terug naar de Spaanse habsburgers onder Filips IV, de kleinzoon van Filips II.

De Spaanse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

Onder de Spaanse Nederlanden was de Oostenrijkse aanwezigheid binnen Gent wat minder voelbaar. Desalniettemin was er af en toe toch iets merkbaar van een Oostenrijkse invloed. Vooral wanneer een landvoogd van de Oostenrijkse Habsurgers aan de macht waren is er een duidelijke link tussen Wenen en Gent. De aanwezigheid van de landvoogd Leopold-Willem zorgde opnieuw dat Oostenrijk vaste voet had in de Nederlanden. Leopold-Willem, aartshertog van Oostenrijk en landvoogd van de Zuidelijk-Nederlanden werd in Gent feestelijk ontvangen in 1647.[5] Van deze intrede is nog een zeer bekende gravure bewaard.[6]

De Oostenrijkse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

Het grootste deel van de achttiende eeuw stond voor de Zuidelijke Nederlanden in het teken van de Oostenrijkse Habsburgers. Nadat Karel II, de laatste Spaanse Habsburger overleed ontstond er in Europa een conflict over zijn gebieden tussen Frankrijk enerzijds en Oostenrijk anderzijds. Tussen 1700 en 1706 werden de Zuidelijke Nederlanden bestuurd door de Fransen. Van 1706 tot 1713 werden ze bestuurd door zowel de Engelsen en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (het Anglo-Bataafs Condominium). De Engelsen en Nederlanders waren immers bondgenoten van de Habsburgers en voerden over de Zuidelijke Nederlanden een soort Militair bestuur na de Slag bij Ramilies. Bij de Vrede van Utrecht werd vastgelegd dat Karel VI de rechtmatige nieuwe graaf van Vlaanderen zou worden. Toch bleef de Oostenrijkse hegemonie niet ongecontesteerd in de Zuidelijke Nederlanden. Een nieuwe twist over de successie van de Zuidelijke Nederlanden bood zich aan toen Maria Theresia op het punt stond de keizerlijke troon te bestijgen in 1740. Terwijl Maria Theresia bezig was haar gebieden in Silezië te verdedigen zag Frankrijk de kans schoon om de Zuidelijke Nederlanden aan zich te hechten. De pogingen van Frankrijk, Spanje en Pruisen om Maria Theresia de keizerskroon te ontnemen werden echter in 1748 gefnuikt door een coalitie van Oostenrijk, Groot-Brittanië, Rusland etc. Deze twee conflicten waren ook in Gent voelbaar. Troepenbewegingen richtten bijvoorbeeld grote materiële schade aan tijdens de Spaanse Successieoorlog.[7]

De Zuidelijke Nederlanden werden dus voor het grootste deel van de achttiende eeuw bestuurd door de Oostenrijkse tak van de Habsburgers. De uiteindelijke nieuwe (Oostenrijkse) machtshebber werd Karel VI, Keizer van het heilige Roomse rijk met zijn hoofdstad in Wenen. Zelf heeft hij nooit de Nederlanden bezocht. Zijn blijde intrede als graaf van Vlaanderen te Gent vond plaats in aanwezigheid van zijn vertegenwoordiger Hercule Louis Turinetti, de Markies van Prie en gevolmachtigd minister van Karel VI. De blijde intrede speelde zich af van 16 tot 18 oktober 1717 op verschillende plaatsen in Gent. Het hoogtepunt van de feestelijkheden vond plaats op de Vrijdagmarkt, waar een groot podium was opgericht en een massa volk aanwezig was.[8] Ook de daaropvolgende vorsten van de Oostenrijkse monarchie waren niet persoonlijk aanwezig op hun blijde intrede in Gent. De blijde intrede van Keizerin Maria Theresia deed zich voor op 27 april 1744 op de Vrijdagmarkt.[9] [10] Ook haar zoon Keizer Jozef II werd ingehuldigd op de vrijdagsmarkt en dit op 31 juli 1781. Deze laatste was echter een uitzondering aangezien Jozef II incognito anderhalve maand voor zijn inauguratie een studiereis had gemaakt in de Oostenrijkse Nederlanden. Daarbij bracht hij ook een bezoek aan Gent.[11] De route die deze intredes volgden was al eeuwen dezelfde. Het startschot werd meestal gegeven aan de Sint-Pietersabdij, waarna de toch werd verdergezet richting de Sint-Baafskathedraal. In zowel de abdijkerk als de kathedraal werden erediensten gehouden. De eigenlijk inauguratie vond plaats op de Vrijdagmarkt waar voor de gelegenheid meestal een groot podium werd opgericht.[12]

In het Gentse stadhuis kan men vandaag nog veel verwijzingen terugvinden naar het Oostenrijkse bewind in Gent. Eén van de opmerkelijkste zaken in deze context is een levensgroot portret van Maria Theresia. Zij liet zich afbeelden. naar aanleiding van een geschenk dat zij kreeg aangeboden van de Staten van Vlaanderen. De staten van Vlaanderen schonken haar een zeer kostbare kanten jurk die werd vervaardigd door Gentse weeskinderen. Het portret van Maria Theresia in de kanten jurk is nu nog steeds te bezichtigen in het Oostenrijks Salon van het stadhuis. Naast Maria Theresia zijn er nog andere beeltenissen van Oostenrijkse heersers te bezichtigen.[13]

De komst van de Oostenrijkse Habsburgers betekende dat de stad een aantal veranderingen zou doormaken. Vooral onder Maria Theresia zien we allerhande stadswerken die de stad tot op de dag van vandaag tekenen. De Coupure is één zo’n voorbeeld van een groot vernieuwingsproject dat op bevel van Maria Theresia werden uitgevoerd. Dit kanaal werd gegraven om Gent terug toegang tot de zee te bieden. Het werd voltooid in 1753.[14] Het onderwijs werd ook hervormd onder Maria Theresia, zo werd er bijvoorbeeld in het voormalige klooster van de jezuïeten in de Volderstraat een koninklijk college opgericht.[15] Er werden ook andere onderwijsinstellingen gesteund onder Maria Theresia de Academie voor Schone Kunsten werd onder haar een Koninklijke academie. De hervormingen onder Maria Theresia bleven niet beperkt tot het onderwijs, ook het gevangeniswezen werd onder haar hervormd dankzij de oprichting van het Rasphuis aan de Coupure.[16] Naast de herbestemming van het klooster van de jezuïeten werd er nog een ander gebouw onder Maria Theresia overgemaakt naar een andere eigenaar: het Gravensteen. Op 15 februari gaf Maria Theresia de toestemming voor de gedeeltelijke verkoop van het Gravensteen.[17] Onder het Oostenrijks bewind in Gent vond er een belangrijk administratieve verschuiving plaats. De Oostenrijkers wilden al langer meer grip krijgen op de financiële situatie van de steden in de Nederlanden. Dit zorgde vanaf de jaren 1780 voor veel onvrede tussen stad en keizer. Een compromis werd gevonden in 1786. Er werd onder andere sterker ingezet op de efficiëntie van de ophaling van huisgelden. In het kader daarvan werd er strikter toegezien op de exacte locatie van de huizen binnen Gent. Elk huis kreeg een nieuw huisnummer dat vandaag het Oostenrijks huisnummer wordt genoemd.[18]

De aanwezigheid van de Oostenrijkers was niet alleen op politiek vlak te voelen, maar ook op cultureel vlak. Eén van de bekendste Oostenrijkers die aan Gent een bezoek bracht was Mozart in september 1765. Dit bezoek duurde slechts twee dagen. Het gezin Mozart bezocht in deze korte tijd verschillende plekken in Gent: De Sint-Baafskathedraal, en de Boudeloabdij waar Wolfgang Amadeus Mozart op het orgel zou hebben gespeeld. De familie Mozart overnachtte in het schuttershof van de Sint-Sebastiaansgilde op de Kouter.[19] Naast Oostenrijkse bezoekers aan Gent was er ook een permanente aanwezigheid van een kleine groep Oostenrijkse adel aanwezig. De laatste bisschop van Gent voor de Franse revolutie Ferdinand Marie de Lobkowicz was bijvoorbeeld van Oostenrijks-Boheemse adel. Daarnaast waren er natuurlijk ook tal van Oostenrijkse officieren aanwezig in Gent. Zeker na de Oostenrijkse successieoorlog verbleef menig Oostenrijks garnizoen in Gent. Eén van de meer gekende officieren was Jan Jeník z Bratric. Deze Tsjechische Oostenrijker schreef in zijn dagboek vol bewondering over Vlaanderen toen hij gewond in een Gents hospitaal verkeerde.[20] Naast Bratric waren er nog vele andere Oostenrijkers aanwezig in Gentse hospitaal. Voor het Bijlokehospitaal zijn we bijvoorbeeld goed gedocumenteerd over de verschillende sterfgevallen uit Oostenrijk.[21] Ook de gevolmachtigd minister van de Oostenrijkse-Nederlanden, Franz Georg Karl von Metternich (vader van Klemens von Metternich) liet zich in met het culturele leven in Vlaanderen. Hij speelde bijvoorbeeld een kleine rol in de Acedemie voor Schone Kunsten. Maar de connectie tussen Wenen en Gent liet zich ook zien in de gedeelde liefde voor de koffiecultuur. Een belangrijk deel van het society leven begon steeds meer bepaald te worden door koffiehuizen in Gent. De koffiehuiscultuur begon in Gent ongeveer tegelijkertijd met die van Wenen, aan het einde van de zeventiende eeuw. De traditie die vandaag vooral geassocieerd wordt met de Weense cultuur speelde echter in Gent ook een belangrijke rol.[22]

De Brabantse omwenteling[bewerken | brontekst bewerken]

De Brabantse omwenteling was een evenement in de Belgische geschiedenis waarbij ook Gent in grote mate in betrokken raakte. Onvrede met het verlicht despotisme van Jozef II en de politieke situatie in Frankrijk (Franse revolutie) deden eerst in Brabant de gemoederen hoog oplopen en daarna in Vlaanderen. De slag bij Gent was één van de beslissende momenten waarbij de Oostenrijkse troepen van keizer het moesten afleggen tegen het Brabants-Vlaams revolutieleger. De eerste aanvallen van het revolutieleger begonnen in de ochtend van 13 november 1789 bij de Brugsepoort en de Saspoort. De vijandelijkheden tegen de Oostenrijkse troepen bleven nog aanhouden tot 16 november wanneer de Oostenrijkers hun aftocht inzetten. Tijdens deze vier dagen durende vijandelijkheden kreeg vooral de buurt van Sint-Jacobs het hard te verduren.[23]

Gent en Oostenrijk in de negentiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

De Brabantse omwenteling luidde het begin van het einde voor de Oostenrijkse monarchie in toekomstig België. Na de korte restauratie van het Oostenrijks bestuur (1790-1794) werden de Zuidelijke Nederlanden ingelijfd bij de Franse Republiek. Nog tot 1815 zullen de Nederlanden onderdeel zijn van Frankrijk. Het congres van Wenen in 1815 bevestigde na de nederlaag van Napoleon dat de Zuidelijke Nederlanden zullen deel uitmaken van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Deze situatie bleef standhouden tot 1830, het moment van de Belgische revolutie.

Wat vaststaat is dat er nog wel degelijk plaatsen en personen zijn die doen herinneren aan het Oostenrijkse bewind. Eén zo’n plaats was het Hotel de Vienne op de korenmarkt. Aan het einde van de negentiende eeuw was dit één van de meer chiquere etablissementen waar intellectuelen zoals de leden van de “Cercle de Flore et de Pomone” hun feestmaaltijden vierden.[24] Een andere luxezaak die zich in Gent vestigde aan het einde van de negentiende eeuw was de bakkerij Bloch. Voor de eerste wereldoorlog stond deze bekend als een “Boulangerie Vienoise”, na de eerste wereldoorlog doopte men deze titel om tot “Boulangerie Alsacienne”.[25] Op kunstzinnig vlak werden er ook inspiratie geput op het vlak van naamgeving. Na minder dan honderd jaar doet Mozart opnieuw zijn intrede in Gent. Een amateurgezelschap van muziekkanten noemt zich in de jaren ’40 de “Société de Mozart”. Ook op kunstzinnig vlak onderhield de Academie voor Schone kunsten nog steeds bescheiden contacten met Wenen. In de negentiende eeuw werden er ook regelmatig kunstwedstrijden gehouden waarbij kunstenaars over heel Europa hun werken konden exposeren.

Interactie met Oostenrijk in de twintigste eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Ook in de twintigste eeuw zien we dat er nog steeds raakvlakken zijn tussen Oostenrijk en Gent. Eén van de meer bekendere inwoners van Gent, Napoleon De Pauw was in de vroege 20ste eeuw redelijk vertrouwd met Oostenrijk. In 1906 ondernam hij een grote reis doorheen Duitsland en Oostenrijk. Deze reis is zeer goed gedocumenteerd aangezien hij elk brochure en elk reçuutje leek bij te houden. We beschikken nog over verschillende toeristische kaarten en advertenties uit de streek. Ook in 1907 ging hij op reis in Oost-Europa ditmaal was hij vaker te vinden in de Balkan maar hij stopte ook in Tirol. Hij onderhield eveneens contact met Emile de Borchgrave die op dat moment buitengewoon gevolmachtigd minister van België te Wenen was.

Een eerste grote evenement dat erg tot de verbeelding spreekt is de wereldtentoonstelling van 1913. Ook Oostenrijk-Hongarije werd vertegenwoordigd op deze tentoonstelling. Jammergenoeg beschikte Oostenrijk-Hongarije niet over een eigen paviljoen zoals Duitsland of Frankrijk. De Oostenrijkse afdeling werd gehuisvest in de internationale hal naast landen zoals Roemenië, Japan, Denenmarken, Californië.[26] Er waren echter wel plannen om een groter paviljoen te geven aan Oostenrijk-Hongarije waar de verschillende deelstaten ook een vertegenwoordiging in zou krijgen. Deze plannen gingen uiteindelijk niet door. Een plan dat wel doorging en waar Oostenrijk een belangrijke rol in speelde was de oprichting van het monument van de gebroeders Van Eyck. Voor de oprichting van dit monument zocht het Belgische comité voor de oprichting van dit momument niet alleen naar investeerders in eigen land maar ook in het buitenland. Oostenrijk wist drie investeerders te overhalen om te doneren. Alle landen die een bijdrage konden leveren werden geëerd met het wapenschild van hun land. Deze wapenschilden versieren nu nog steeds het standbeeld.

Verschillende gebouwen werden ook ontworpen in de stijl van de Wiener Secession. Zowel de architecten Leon Sneyers en Oscar Van de Voorde raakten geïnspireerd door de uit Wenen overgewaaide stijl. Sneyers ontwierp de afdeling Wetenschappen die sterk beïnvloed lijkt door de Wiener Secession. Oscar Van de Voorde was hoofdarchitect van de hele expo. Hij lijkt echter minder gebruik te maken van deze stijl. De Wiener Secession komt bij hem het sterkst tot uiting in een woning die hij ontwierp voor het modern dorp.[27] Op de expo werd eveneens de herinnering terug opgehaald van de Aartshertogelijke Nederlanden. Een groot aantal acteurs werd ingezet om een blijde intrede van Albrecht en Isabella na te bootsen.

Zowel de eerste als de tweede wereldoorlog waren breukmomenten voor contacten met Duitstalige gebieden. Na de tweede wereldoorlog worden traag de banden opnieuw opgenomen. Op cultureel vlak gebeurde dit al in de jaren ’50 met de Duitse en Oostenrijkse filmcultuur op. Ook in de Gentse cinemazalen kan men genieten van Oostenrijkse filmklassiekers zoals ‘Heidi’ of ‘Sissi’. Na de tweede wereldoorlog merken we ook meer formele diplomatische contacten met Oostenrijk, bezoeken van de ambassadeur of consul en de organisatie van Oostenrijkse thema-avonden bevestigen deze tendens.

Archiefbronnen[bewerken | brontekst bewerken]

Onderstaande lijst biedt een overzicht bij de voornaamste archiefbronnen die kunnen worden geraadpleegd in het kader van Oostenrijkse aanwezigheid binnen Gent. De meeste van de bronnen komen uit het Gentse stadsarchief hoewel ook bronnen uit de universiteitsbibliotheek, het STAM of het Huis van Alijn kunnen komen.

Middeleeuwen[bewerken | brontekst bewerken]

De Habsburgse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

De Aartshertogelijke Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

De Spaanse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

De Oostenrijkse Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

De Brabantse omwenteling[bewerken | brontekst bewerken]

Negentiende-eeuws Gent en Oostenrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Twintigste-eeuws Gent en Oostenrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Topstukken Archief Gent[bewerken | brontekst bewerken]

Het woord topstuk heeft in de erfgoedsector een juridische betekenis. Met het topstukkendecreet dat in 2003 werd goedgekeurd door de Vlaamse overheid werd er een lijst opgemaakt waarin tal van erfgoedobjecten werden opgenomen. Het resultaat anno 2019 is een lijst met meer dan 500 erfgoedobjecten die naast bescherming van de Vlaamse overheid krijgen ook recht hebben op subsidies voor restauratie of conservatie. Archief Gent beschikt op dit moment over één erkend topstuk, het Kriegsalbum van Gent. Desalniettemin zit het depot van Archief Gent vol met stukken die dan wel (nog) niet op de lijst van topstukken staan maar toch een zeer belangrijke esthetische, historische, of wetenschappelijke waarde hebben.

Het Kriegsalbum von Gent[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Kriegsalbum von Gent voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Kriegsalbum is tot nog toe het enige erkende Vlaamse topstuk van Archief Gent. Het biedt ons een unieke blik op hoe het leven in Gent eruitzag tijdens de bezetting van de Duitsers tijdens de eerste wereldoorlog. Het Kriegsalbum werd opgenomen in de lijst van topstukken in 2014. In 2018 werden de foto’s van het Kriegsalbum voorzien van een moderne uitgave.[28]

Referentie: Duitse foto’s 1914-1918 bestemd voor “Kriegsalbum” (AG, MA reeks XII, neerlegging van 19.01.1948 nr. 19).

Register van ambachten van de houtbrekers en timmerlieden[bewerken | brontekst bewerken]

Houtbrekers en timmerlieden vormden in Gent voor 1685 twee afzonderlijke ambachten. Beide ambachten waren vaak in conflict met elkaar. Met name de timmerlieden beschuldigden meermaals leden van het ambacht van de Houtbrekers onrechtmatig het materiaal van de timmerlieden te gebruiken. Beide ambachten kwamen tot het inzicht dat om verdere conflicten te vermeiden een fusie voordeliger zou zijn. In 1686 werd dit nieuwe ambacht van de houtbrekers en de timmerlieden erkend door het stadsbestuur. Pieter Pennekijn en Pieter van Beirleere, de gezworenen van het nieuwe ambacht besloten de namen van de bestuursleden van het ambacht te laten optekenen in een register. Dit register dat jaarlijks werd aangevuld bevat naast prachtige kalligrafische passages ook mooi vormgegeven miniaturen. Kunstenaars zoals Augustinus Cnudde (zoon van schilder Lodewijk Cnudde), Louis ’t Kindt (zoon van architect David ’t Kindt), en Frans Van Paemel werkten mee aan dit register.[29] Het register wordt vandaag bewaard in Archief Gent maar valt ook online te bezichtigen op de beeldbank van stad Gent.[30]

Referentie: Register van het ambacht van de houtbrekers en timmerlieden van Gent, 1685-1772 (AG, OA reeks 1904 nr. 1).

Groot Plan van Gent van Jacques Horenbault van 1619[bewerken | brontekst bewerken]

Jacques Horenbault was een Gents schilder en landmeter. In 1618 kreeg hij de opdracht van het Gentse stadsbestuur om Gent en omgeving in kaart te brengen. De kaart werd gemaakt om het juridisch gebied van de stad te omschrijven. De kaart hing op in de tresorie van het Gentse Stadhuis. Tot in de negentiende eeuw werd de kaart geconsulteerd. De kaart van Horenbault is van zeer groot belang voor het historisch onderzoek. Het is één van de vroegste iconografische weergaves van Gent die redelijk accuraat is. Het is wachten op Joseph de Ferraris die in 1772 in opdracht van Maria Theresia en later Jozef II zijn kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden maakte vooraleer we over vergelijkbaar bronnenmateriaal beschikken. De kaart van Horenbault dateert van 150 jaar eerder. Naast een historische waarde heeft de kaart ook een grote esthetische waarden. Horenbault versierde de kaart met cartouches, vignetten en wapenschilden doordrongen met symboliek die verwijst naar het stadsbestuur allemaal in de stijl van de barok.

De kaart beruste tot de negentiende eeuw op het stadhuis van Gent waar ze nog van tijd tot tijd werd geraadpleegd. De kaart die intussen meer dan driehonderd jaar oud was, was logischerwijs erg gedegradeerd van kwaliteit. Stadsarchivaris Charles Parmentier stond in voor de restauratie van de kaart in de jaren 1830. Na enkele jaren merkte men echter dat de kaart verder bleef aftakelen waardoor men besloot een kopie te maken in de jaren 1870. In de jaren 1980 werd de kaart tot slot opnieuw gerestaureerd.[31] De kaart is vandaag te bezichtigen op de beeldbank van Gent.[32]

Referentie: Groot Plan van Gent van Jacques Horenbault (1619) (AG, IC reeks PK/2004 nr. 118).

Album tekeningen Arent van Wijnendale[bewerken | brontekst bewerken]

Arent van Wijnendale was kunstschilder werkzaam in Gent. Zijn bekendste werk is wellicht het album dat hij maakte over Gent. Verschillende religieuze gebouwen in Gent zijn hierin opgenomen voor ze werden vernietigd in de godsdienstoorlogen. Zijn collectie is voor onderzoekers die architectuur in de zestiende-eeuws gent bestuderen ontzettend belangrijk, aangezien zijn tekeningen dikwijls de enige picturale bron zijn die we voor een gebouw hebben. Dankzij onderzoek Marc De Vleeschouwer weten we op basis van afbeeldingen van Arent van Wijnendale hoe de Sint-Veerlekerk eruitzag voor haar ontmanteling in 1582. Na de dood van van Wijnendale kwam de collectie in handen van Christophe van Huerne.

Referentie: Album Arent van Wijnendaele (AG, IC reeks AG nr. AVW).

Oude bouwtekeningen[bewerken | brontekst bewerken]

Gent overleefde met veel kleerscheuren de godsdienstoorlogen. Volgens de Gentse chroniqueur en politiemeester Justus Billet lag Gent er aan het begin van de zeventiende niet al te best bij. Veel van de houten huizen overleefden deze moeilijke periode niet. Om de stad terug in haar eer te herstellen voerde het stadsbestuur een beleid dat erg gericht was op stadsvernieuwing. Dit uitte zich niet alleen in het restaureren van publieke gebouwen maar ook in het steunen van particuliere werken. Het stadsbestuur moedigde dan ook het bouwen van stenen gevels aan (houten gevels zorgden voor te veel brandgevaar) door subsidies te geven voor personen die zo een gevel wensten te plaatsen. Gent leed echter onder haar succes. De gevels gaven de stad en dergelijke schoonheid dat het stadsbestuur de subsidies steeds verder opdreef. Het bestuur in Brussel ging echter niet akkoord met de vele uitgaven die de stad deed aan het hernieuwen van de gevels. Aan de subsidies kwam een einde in 1671.

Ook al was de periode van de subsidies voorbij, de Gents bouwkunde bleef stenen gevels afleveren. Vanaf de periode 1672 tot 1795 moesten aan de schepenbank van de keure bouwaanvragen worden ingediend vooraleer er mocht gestart worden met de bouwactiviteiten. Picturaal zijn deze aanvragen van bijzondere waarde, de meeste van de bouwaanvragen beschikken immers ook over tekeningen met gevelontwerpen. Samen met de bouwaanvraag verscheen het gevelontwerp voor de schepenbank. De stadsecretaris stelde vervolgens het committus op. Daarna werd er een visitatie voorzien van twee schepenen, de secretaris en de politiemeester. In totaal gaat het om meer dan 5000 bouwaanvragen waarvan bij 2884 nog de geveltekening werd bewaard. Gent is de enige stad in België waar zo veel geveltekeningen nog bewaard liggen. [33]

Referentie: Bouwaanvragen (AG, OA reeks 535).

Het Guldenboek van de Gentse Academie[bewerken | brontekst bewerken]

Het guldenboek van Gentse academie voor schone kunsten is een prachtig versierd boek waarin de beschermheren van de academie of belangrijke bezoekers hun handtekening plaatsen. Het boek werd begonnen in 1770 maar wordt tot op de dag van vandaag wordt het aangevuld. Het bevat met andere woorden handtekeningen van Karel van Lotharingen, bisschop Lobkowitz van Gent, Napoleon Bonaparte en leden van de huidige Belgische koninklijke familie. Naast de handtekeningen van deze personen werd het boek ook prachtig vormgegeven door verschillende kunstenaars. Pieter van Reijschoot leverde belangrijke bijdragen voor de achttiende eeuw. De handtekeningen van de personen worden vergezeld met allegorische voorstellingen die de persoonlijkheid of verleden van de persoon in kwestie moeten verbeelden.[34]

Referentie: Guldenboek (AG, ASK nr. 300).

Karolijnse Concessie[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Concessio Carolina voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De Karolijnse Concessie of de Concessio Carolina is één van de belangrijkste documenten voor de geschiedenis van Gent. De achtergrond voor de totstandkoming van dit document is ingebed in de bredere Europese geschiedenis. Karel V, op dat moment de machtshebber in de Nederlanden was in oorlog met Frankrijk. Om deze oorlog te kunnen financieren legde hij verschillende steden een belasting of bede op. De collatie van Gent (een belangrijke raad binnen Gent bestaande uit drie leden: de Poorterij, de kleine neeringen en de grote nering) weigerde echter de belasting te betalen. De landvoogdes van Vlaanderen, Maria van Hongarije liet onder druk de belasting toch innen. De reactie van Gent liet niet lang op zich wachten want in 1539 kwam de stad in opstand. Toen Karel in 1540 de opstand wist te onderdrukken werd aan Gent verschillende straffen opgelegd. Verschillende edellieden en ambtenaren moesten bijvoorbeeld, blootsvoets met een strop rond de nek door de stad te lopen. De Karolijnse Concessie bepaalde bijvoorbeeld dat de Sint-Baafsabdij moest worden afgebroken, de stenen zouden dan worden gebruikt bij de aanleg voor het Spanjaardenkasteel. Tevens werd de collatie teruggedrongen naar een raad bestaande uit één lid (de Poorterij) met 6 vertegenwoordigers. Ook de neeringen werden ingeperkt, 54 neeringen werden er 21.[35]

Referentie:Karolijnse Concessie, 1540 (AG, OA reeks 94 nr. 957). De Gentse opstand van 1539-1540 en zijn nasleep (SAG, OA reeks 94 bis nr. 1-7).

De Politieboeken van Justus Billet[bewerken | brontekst bewerken]

Het leven van Justus Billet is voor de zeventiende eeuw redelijk opmerkelijk. Tot zijn veertigste leidt hij een vrij avontuurlijk leven in het buitenland. Hij doet onder andere Zwitserland, Duitsland en Frankrijk aan. Vanaf zijn veertigste settelt hij zich terug in zijn geboortestad Gent en richt zich op het verkopen van zaken zoals lijnwaad en zout. Wonend in het oud gildehuis van de goud- en zilversmeden in de Hoogpoort krijgt hij verschillende aanzienlijke titels binnen de stad. Zijn bekendste ambt bekleedde hij echter vanaf 1658, op de leeftijd van 50 jaar werd hij politiemeester. In zijn hoedanigheid als politiemeester was het zijn verantwoordelijkheid om toezicht te houden op de openbare werken in de stad. Welke materialen werden er gebruikt, waar werden de werken uitgevoerd, en hoe werden de werken uitgevoerd waren enkele van zijn taken. Alles wat hem opviel rapporteerde in zijn politieboeken die hij meticuleus bijhield. De politieboeken van Billet zijn niet zoals sommige andere administratieve werkinstrumenten. Zijn rapporten zijn doorspekt met persoonlijke anekdotes. Hij gaat dan ook veel verder dan enkel het beschrijven van openbare werken, processies opmerkelijke gebeurtenissen werden allemaal opgenomen. De twaalf politieboeken die Billet uiteindelijk aflevert geven ons een unieke blik op het leven in Gent in de tweede helft van de zeventiende eeuw.[36]

Referentie: Politiehandboeken Justus Billet (AG, BIB 1GD1-1GD12).

De Atlas Goetghebuer[bewerken | brontekst bewerken]

Pierre-Jacques Goetghebuer was een Gentse architect die actief was in het begin van de negentiende eeuw. Een omvangrijke collectie van historische kaarten en prenten die voornamelijk Gent voorstellen en in Archief Gent bewaard worden, zijn naar hem vernoemd. Dit komt omdat de oorspronkelijke collectie van Pierre-Jacques Goetghebuer het hart vormt van de collectie die vandaag de Atlas Goetghebuer wordt genoemd. Goetghebuer begon in 1820 met het verzamelen van allerhande beeldmateriaal dat betrekking had op Gent. In de collectie van Goethgebuer vinden we onder andere werken van Jacques Horenbault, Jean-Baptiste Wynantz en Arent Van Wijnendale. Als bekroond architect was Goetghebuer echter ook een begunstigd tekenaar, een aantal van de afbeeldingen uit de collectie zijn dan ook van de hand van Goetghebuer zelf.[37] Naast het verzamelen van oude prenten en het zelf tekenen van Gentse gebouwen gaf Goetghebuer soms ook de opdracht aan andere kunstenaars om prenten te maken.

Het stadsbestuur kocht de volledige verzameling aan in 1867 na het overlijden van Goethebuer in 1866. De collectie omvatte op dat moment om en bij de 4250 stukken. De verzameling werd vanwege plaatsgebrek van 1867 tot 1935 bewaard in de universiteitsbibliotheek aan de Ottogracht. De collectie van 4250 stukken werd echter nog geruime tijd na de dood van Goetghebuer aangevuld met andere stukken. Een belangrijke aanvulling gebeurde in 1874. Auguste Van Lokeren, Gents politicus en advocaat had ook een verzameling prenten van Gent die na zijn dood werden geïntegreerd in de Atlas Goetghebuer. Ook delen van het archief van de stad zelf vonden in de loop der jaren hun weg naar de Atlas Goetghebuer. Het gaat hier dan meestal over oude bouwtekening. Op deze manier werden de reeksen 99, 532bis en 533bis van het oud archief toegevoegd aan de Atlas. Toch is de collectie van Goetghebuer niet compleet: dubbels van de stukken werden omgeruild met bijvoorbeeld Edouard de Keyser, een deel van de collectie bleef ook achter bij de verhuis van de universiteitsbibliotheek naar het stadsarchief, en zaken zoals ingelijste afbeeldingen vonden hun plaats in het Bijlokemuseum (het huidigeSTAM).[38] De Atlas Goetghebuer telt vandaag meer dan 9000 stukken. Het is zonder twijfel de meest geraadpleegde iconografische collectie omtrent de geschiedenis van Gent en van bijzonder belang voor iedereen die geïnteresseerd in het architecturaal verleden van Gent.

Referentie: Atlas Goetghebuer (AG, IC reeks AG).

Stadsrekeningen[bewerken | brontekst bewerken]

De stadsrekeningen van Gent zijn één van de belangrijkste bronnen voor het historisch onderzoek naar de stad Gent. Zowel de inkomsten als uitgaven van de stad staan hierin geboekstaafd. Gent verkeert in begunstigde situatie aangezien er een grote continuïteit is van de middeleeuwen tot het einde van het ancien regime. Slechts enkele kleine hiaten belemmeren het totaalbeeld. De Gentse economische situatie kan men met andere woorden grosso modo voor de periode van 1314 – 1798 reconstrueren. Wat de veertiende-eeuwse rekeningen uniek maken in Vlaanderen is dat ze in het Middelnederlands zijn opgesteld en niet in het Frans. 1314 is echter niet de aanvangsdatum van de reeks stadsrekeningen zo is er bijvoorbeeld ook fragment uit 1280 bewaard.[39] De rekeningen zijn bijna allemaal in codexvorm bewaard. De laatste rekening die nog op rolvorm stond dateert van 1319-20.[40] De uitgaven werden per uitgavepost ingedeeld en de belangrijkste bleven gedurende het hele ancien regime onveranderd. De stadsrekeningen geven ons een unieke blik op evenementen waar we vaak ander weinig over ingelicht worden. Bezoeken aan het buitenland, uitgaven voor geschenken en uitgaves voor stadsfeesten kunnen aan de hand van de stadsrekeningen worden uitgepluisd.[41]

Het doel van de stadsrekeningen was voornamelijk ter controle van de in- en uitgaven van de steden ten aanzien van de vorst. Gent wist zich van deze verplichting in de veertiende en vijftiende eeuw meerdere malen af te wimpelen. De rekeningen werden ook voorgelezen aan het volk aan het begin van een nieuw schepenjaar (15 augustus) in de oude halle. Burgers konden op deze manier hun bezwaren uiten. De schepenbank van de Keure was verantwoordelijk voor de opstelling van de rekeningen. Ze werden echter niet bewaard in het schepenhuis van de keure maar in een daarvoor speciaal voorziene plaats in het stadhuis, namelijk de Tresorie. Na de Karolijnse Concessie werden ze echter opgeborgen in de Thesauriezaal.[42]

Referentie: Stadsrekeningen (AG, OA reeks 400).

Registers van de Schepenbanken[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het begin van de veertiende eeuw kende Gent twee schepenbanken. De schepenbank van de Keure en die van de Gedele. Deze opmerkelijke situatie was ontstaan tijdens de Vlaamse Opstand (1297-1305). In de dertiende eeuw werd Gent nog bestuurd door het zogenaamde college van de XXXIX. Dit college van 39 mannen werd onderverdeeld in 13 schepenen (de eigenlijke bestuurders), 13 raadslieden (zij woonden de raden bij) en 13 wapenlingen (zij vervingen bij afwezigheid één van de andere 26). Aan dit systeem werd een einde gemaakt in 1300 toen Filips de Schone van Frankrijk kortstondig terug de macht kon grijpen in Gent. Hij besliste dat er slechts twee groepen van 13 mannen Gent zouden mogen besturen. De eerste schepenbank werd de schepenbank van de Keure genoemd. Zij stonden in voor het dagelijkse beheer van de stad en vormden tevens een strafrechtelijke rechtbank. De tweede schepenbank van Gent was de schepenbank van Gedele. Hun belangrijkste taak was het beheren van de goederen van minderjarige wezen, maar zij stonden ook in als vredegerecht.[43]

Beide schepenbanken hielden in jaarregisters hun akten bij. Het is opmerkelijk om vast te stellen dat alle registers van deze schepenbanken nagenoeg nog allemaal zijn bewaard. Als bron voor historisch onderzoek zijn ze van onschatbare waarde. De jaarregisters van beide schepenbanken zijn gevuld met akten waarin niet alleen namen staan van personen die nergens anders voorkomen ze zijn ook een eersterangsbron voor het dagdagelijkse reilen en zeilen van de stad te reconstrueren. Het visuele aspect van deze reeksen mag ook niet onderschat worden. Op de jaarregisters van de schepenbank van de Keure werd vanaf 1468 tot 1648 werden op boekbanden telkens het wapen van de voorschepen geschilderd. Ook de schepenen van Gedele lieten de boekbanden van hun staten van goed beschilderen met het wapenschild van de voorschepen.[44]

Deze registers kenden nog interessant nachleben. Om de kostbare registers te beschermen tegen het Franse revolutieleger werden de wapenschilden op de boekbanden overschilderd met een grijze olieverf. In 1790 vaardigde de Franse republiek immers een wet uit dat opriep tot het vernietigen van wapenschilden of alle symbolen die verwezen naar de adel. Toen de Franse revolutionairen in 1794 het Gentse stadhuis bereikten was er voor hen dan ook niets aan de hand. Voor bijna honderd jaar zullen deze wapenschilden bedekt blijven onder een onopvallende grijze laag verf. Pogingen van om de wapenschilden terug bloot te leggen werden wel ondernomen door schrijver en stadsarchivaris Prudens Van Duyse samen met schilder Felix De Vigne. Jammer genoeg faalden deze pogingen. Pas onder stadsarchivaris Victor Vander Haeghen werd in de jaren 1880 met de gebundelde inspanning van Ernest Lacquet en Herman Van Duyse een procedé gevonden om de verf te verwijderen en de wapenschilden bloot te leggen. De wapenschilden werden nog een tijdlang tentoongesteld in de troonzaal van het stadhuis.[45]

Referentie: Jaarregisters van de schepenbank van de Keure (AG, OA reeks 301), Staten van Goederen van de schepenbak van Gedele (SAG, OA reeks 330).

Foto's van de stedelijke commissie voor monumenten en stadsgezichten[bewerken | brontekst bewerken]

De stedelijke commissie voor monumenten en stadsgezichten (SCMS) te Gent werd opgericht op 27 december 1823 door het provinciaal bestuur van de provincie Oost-Vlaanderen. De commissie bestond in haar beginjaren voornamelijk uit cultuurminnende Gentenaars zoals François Hye-Schoutheer, Lodewijk Roelandt, Lieven de Bast en andere. Zij moesten een adviesraad vormen voor het stadsbestuur als zaken zoals de restauratie of vernieling van gebouwen werden besproken. Deze commissie heeft heel wat belangrijke verwezenlijkingen naar voren gebracht. Zo sloegen ze er bijvoorbeeld in om de Sint-Baafsabdij te redden. Ook het Gravensteen werd in grote mate dankzij hen gerestaureerd.[46] De SCMS vergaderde tot 1934 in het huis de Pelikaan in de St Kathelijnestraat. Daarna vonden ze hun intrek in de voormalige Berg van Barmhartigheid in de abrahamstraat waar op dat moment ook het stadsarchief gevestigd was.[47]

De foto’s van de SCMS van Gent vormen één van de belangrijkste fotocollecties van Gent. De eerste foto’s van deze collectie werden gemaakt in de jaren ’60 van de negentiende eeuw door Charles D’Hoy. Dit luidde het startschot in om tal van foto’s te maken van Gent. De foto’s die aan de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw zijn gemaakt, zijn ontzettend belangrijk voor het historisch onderzoek. Ze werden vooral gebruikt bij het helpen van schrijven voor adviezen van restauraties. Verder documenteerden ze ook monumenten voor, tijdens en na grootschalige werken. Grote stadsvernieuwingswerken zoals het Zollikofer-Devigneplan vanaf de jaren 1880 en de voorbereidingen voor de wereldtentoonstelling van 1913 zorgde ervoor dat Gent zijn negentiende-eeuwse straatbeeld verloor.[48] Het is dankzij de fotocollectie van de SCMS dat we deze werken de dag vandaag vrij nauwkeurig kunnen reconstrueren. De SCMS had geen eigen fotograaf in dienst en kocht daarom foto’s direct bij de fotografen zelf. Enkele bekende Gentse fotografen hebben belangrijke bijdrages geleverd aan de vandaag meer dan 7000 tellende collectie van foto’s. Onder hen was de fotograaf Edmond Sacré ongetwijfeld één van de meest bekende.[49]

Referentie: Fotocollectie van de stedelijke commissie voor monumenten en stadsgezichten (AG, SCMS – FO). Een groot deel van de foto’s zijn online raadpleegbaar op de beeldbank van Gent.[50]

De Collectie Wynantz[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Jean-Baptiste_Joseph_Wynantz#Stadsbeelden_van_Gent voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Jean-Baptiste Joseph Wynantz was een Nederlandse kunstschilder die aan het begin van de negentiende eeuw verschillende aquarellen maakte van Gent. Hij werkte voornamelijk in de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830). Hij wordt toegeschreven als de vervaardiger van meer dan 150 aquarellen die allemaal plaatsen in Gent voorstellen. Wynantz laat op deze manier plekken zien waar anders voor deze periode nauwelijks beeldmateriaal voorhanden hebben. Om één voorbeeld te noemen is het zicht op de Muinkmeersen bijvoorbeeld zeer belangrijk omdat dit een afbeelding was van niet lang voor de oprichting van het Zuidstation en de spoorlijn. De collectie geeft ons een uniek beeld van hoe Gent er op de moment uitzag. Het stadsbeeld van Gent was op dit moment volop in verandering. De ontluikende industrialisering deed zijn intrede in Gent en de impact op het straatbeeld hiervan was niet gering. Archief Gent bewaard vandaag 134 aquarellen. Deze vonden hun weg naar het archief via de topografische collectie van de architect Pierre Jacques Goetghebuer. Het is vooral dankzij Goetghebuer dat we de herkomst van Wynantzaquarellen kennen. Goetghebuer had immers de gewoonte om notities aan te brengen op achterkant van zijn verworven prenten.[51]

Referentie: Verzameling stadsgezichten op Gent door Jean-Baptiste Josephe Wynantz (AG, IC reeks AG/W).

Vondelingenregisters[bewerken | brontekst bewerken]

De vondelingenregisters kenden hun oorsprong in de Franse periode. De sterk administratieve inslag van dit regime liet zich gelden op elk niveau van de samenleving. Ook op vondelingen werd er een sterker toezicht gehouden door de staat. Eén manier om dit te doen was door alle vondelingen op een centraal punt in de stad te doen verzamelen. In Gent was dit in de zogenaamde Sint-Jan-in-d’olie wijk, niet ver van de Oude Schaapmarkt. Hier werd de vondelingenschuif of de “rolle” geïnstalleerd. Wanneer een kind in de vondelingschuif werd geplaatst dan trad de administratie van de Burgerlijke godshuizen in werking. De naam van het kind werd genoteerd (dikwijls werd een briefje met wensen bij het kind achtergelaten). Daarna beschreef men het tijdstip van de achterlating, de kleren van het kind, en de geschatte leeftijd.[52]

De rolle werd in Gent opgericht in 1820 en bleef als langste in Vlaanderen bestaan tot 1863.[53] De registers van de vondelingen beginnen echter al in 1796 en lopen tot 1861. De vondelingenregisters zijn niet alleen een sleutelbron voor genealogen maar ook voor sociale geschiedenis. Daarnaast bevatten ze soms ook briefjes van de ouders of stukjes stof van de kleren van de kinderen. Deze gunnen ons een unieke inkijk in het leven van de minder gegoede klasse van negentiende-eeuws Gent. De registers werden volledig gedigitaliseerd door het archief van het OCMW te Gent (heden Archief Gent). De stukjes stof werden ook digitaal raadpleegbaar gemaakt op de website van erfgoedinzicht.[54]

Referentie: Vondelingenregister van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen 1796-1861 (AG OCMW/BG nr. 16).

Stadscharters[bewerken | brontekst bewerken]

De stadscharters zijn één van de belangrijkste reeksen voor het vormen van stedelijke identiteit. De oudst bewaarde originele oorkonde is neergeschreven van 1178 en is afkomstig van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen. Dat er geen ouder charters bewaard zijn valt te verklaren aan het feit dat er een hevige brand woedde in Gent in 1176. [55] De Charters werden traditioneel in het belfort bewaard, maar dit was niet altijd het geval. Na de brand van 1176 is er veel onduidelijkheid over waar nu precies de Gentse oorkondeschat werd bewaard. Een oud schepenhuis, of een voorloper van het belfort in hout zijn allemaal mogelijke bewaarplaatsen. Ook de Sint-Niklaaskerk is kanshebber. Het was één van de vroegste gebouwen die in Gent uit steen was opgetrokken. Kerken werden in de middeleeuwen tevens meermaals als veilig onderkomen gebruikt.[56] De veertiende eeuw bracht meer uitsluitsel over de bewaarplaats van de Gentse oorkondeschat. Het klooster van de Fransicanen was ongetwijfeld een bewaarplaats. Voor de recent toegekomen charters werd speciale plaatsen voorzien in het schepenhuis van de keure op het stadhuis. Vanaf 1400 werd de volledige oorkondeschat uiteindelijk verplaatst naar het Belfort.[57] Momenteel worden de stadscharters bewaard in Archief Gent in de Zwarte Doos. De reeks is door verschillende vorsers gebruikt geweest. Een eerste belangrijke ontsluiting kwam er dankzij de archivarissen Prudens Van Duyse en Edmond De Busscher.[58] Sinds 2009 loopt er een project om de Charters op een betere manier te bewaren.[59]

Referentie: stadscharter (AG, OA reeks 94).

Familiepapieren[bewerken | brontekst bewerken]

De familiepapieren die zich in Archief Gent bevinden vormen wellicht één van de grootste raadsels uit de collectie van het stadsarchief van Gent. De familiepapieren bevatten allerlei informatie over verschillende families binnen en buiten Gent. Dit archieffonds is nauw verwant aan het fonds ‘vreemde steden’ en het fonds ‘familiehandboeken’ en de genealogieën. Hun link is de consignatiekamer van het Gentse stadsbestuur in de zeventiende en achttiende eeuw. De consignatiekamer vormde een belangrijk onderdeel van de twee schepenbanken van Gent (schepenen van Gedele en de Keure). Beide schepenbanken werkten immers als rechtbank binnen de stad Gent en het bredere Gentse kwartier. De schepenbank van Gedele stond in voor de willige rechtspraak terwijl de schepenbank van de Keure instond voor strafrechtelijk aangelegenheden. De consignatiekamer kan worden gezien als een soort bewijskamer. Stukken die betrekking hadden tot een bepaalde rechtszaak werden er afgeleverd zodat beide partijen ze konden bekijken.[60]

Deze stukken bieden historici een waaier aan informatie over verschillende families in Gent. Onderzoek van Wout Saelens wees uit dat veel van de geconsigneerde familiepapieren hun plaats in het archief vond door erfkwesties in verband met priesters. Het archief van de consignatiekamer beruste op de zolder van het stadhuis, waar ze lange tijd in grote wanorde lagen.[61] Het geconsigneerde archief werd gedurende de negentiende in vier aparte fondsen ingedeeld waarvan de reeks familiepapieren er vandaag één van vormt. Omdat de reeks stukken van verschillende aard bevat en minder goed doorzoekbaar is zoals bijvoorbeeld de stadsrekeningen worden de familiepapieren over het algemeen minder geraadpleegd. Toch bevat deze bron belangrijke gegevens over families in Vlaanderen waar we anders misschien weinig of geen informatie over zouden hemmen. Enkele stukken uit de familiepapieren zijn ook esthetisch zeer mooi. De genealogie van de familie Mesdagh is er zo één van.

Referentie: Familiepapier (AG, OA reeks FP).