Gebruiker:Gyte75/Kladblok 02

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Enver Pasja

Ismail Enver Pasja (Istanbul, 22 november 1881Doesjanbe, 4 augustus 1922) was een Ottomaanse militaire officier en een leider van de Jonge Turken-revolutie van 1908. Hij werd de belangrijkste leider van het Ottomaanse rijk in zowel de Balkanoorlogen (1912–13) als in de Eerste Wereldoorlog (1914–18). In de loop van zijn carrière stond hij bekend onder steeds hogere titels toen hij door militaire rangen steeg, waaronder Enver Efendi (انور افندي), Enver Bey (انور بك) en ten slotte Enver Pasja, waarbij 'pasja' de eretitel was die Ottomaanse militaire officieren behaalden op promotie naar de rang van Mirliva (generaal-majoor).

Enver Pasja was een van de hoofdopdrachtgevers van de Armeense Genocide[1][2][3] en daarmee verantwoordelijk voor de dood van 800.000 tot 1,8 miljoen Armenen, Arameeërs, Grieken en andere christelijke minderheden.[4][5][6][7]

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Vroege jaren[bewerken | brontekst bewerken]

Enver met zijn vader Ahmet en zijn jongere broer Nuri

Enver werd geboren in Istanbul (Constantinopel) op 22 november 1881. Zijn volledige naam is Ismail Enver. Dit was alleen zijn voornaam, want in die tijd maakten Turken nog geen gebruik van achternamen. Men ging pas van achternamen gebruik maken na de invoering van de achternamenwet in 1934, wat Enver niet meer mee zou maken, omdat hij toen al lang overleden was.

Envers vader heette Ahmet (1860-1947), die ofwel een brugwachter in Monastir (Bitola) was[8] of een openbare aanklager in een kleine Albanese stad in de Balkan was.[9] Vanuit vaders kant stamt Enver af van de Gagaoezen. Zijn moeder Ayşe Dilara was volgens een bron een Albanese[10] en volgens een andere bron een Krim-Tataar.[11] Enver had twee jongere broers, Nuri en Mehmet Kamil, en twee jongere zussen, Hasene en Mediha. Hij had een oom genaamd Halil, die een jaar jonger was dan hij. Luitenant-kolonel Ömer Nâzım werd later de echtgenoot van zijn zuster Hasene.

Hoewel geboren in Istanbul, zou Enver zijn jeugd in verschillende steden van de Balkan doorbrengen. Vanwege zijn vaders werk verhuisde zijn familie steeds. Hij studeerde voor verschillende graden aan militaire scholen in het rijk. Tijdens zijn studie werden hij en zijn oom Halil gearresteerd door de autoriteiten wegens verdachte antimonarchistische activiteiten. Ze werden berecht door de Yıldız rechtbanken en al gauw weer vrijgelaten. In 1903 studeerde Enver uiteindelijk cum laude af aan de Ottomaanse Militaire Academie (Harp Akademisi) in de rang van luitenant. In 1906 werd Enver bevorderd tot generaal-majoor. Als militair werd Enver gestuurd naar het Derde Leger, dat gestationeerd was in Saloniki (Thessaloniki). Daar bestreed hij de etnische separatisten op het platteland van de Macedonische Vilayets (zie Macedonische kwestie). Deze ervaringen brachten hem ertoe te geloven dat zowel de christelijke Ottomaanse onderdanen als de grote Europese machten het land wilden opdelen, waardoor bij Enver het Turks nationalisme begon te groeien.

Jong-Turken[bewerken | brontekst bewerken]

Met de hulp van zijn oom Halil werd Enver lid van de pas opgerichte Ottomaanse Vrijheidsmaatschappij (Osmanlı Hürriyet Cemiyeti), die door Talaat was opgericht. Deze beweging fuseerde later met de beweging van Ahmet Rıza, die toen samen het Comité voor Eenheid en Vooruitgang (İttihat ve Terakki Cemiyeti) vormden. Deze beweging werd bekend onder de bijnaam de Jong-Turken. Enver werd in 1906 lid van de Jong-Turken. Enver stichtte de afdeling van de Jong-Turken in de stad Monastir en werkte nauw samen met de Ottomaanse officier Kâzım Karabekir. De Jong-Turken waren toen nog een ondergrondse beweging. Ze verzetten zich tegen de Ottomaanse sultan Abdülhamit II en wilden de Ottomaanse regering omvormen tot een constitutionele monarchie.

Ansichtkaart uit 1908 ter herdenking van de Jong-Turkse Revolutie met een afbeelding van Enver Pasja

Op 3 juli 1908 vluchtte Niyazi, die protesteerde tegen de heerschappij van Abdul Hamid II, met zijn bende van Resne (het huidige Resen) de bergen in waar hij de Jong-Turkse Revolutie initieerde en een proclamatie uitvaardigde waarin werd opgeroepen tot het herstel van de grondwet van 1876.[26] ] In navolging van dat voorbeeld gingen Enver in Tikveş en andere officieren zoals Sabri in Ohri ook de bergen in en vormden guerrillabendes (çetes).[27][26] Het is onduidelijk of de CUP een vaste datum had voor de revolutie; in opmerkingen gemaakt in een interview na de gebeurtenis verklaarde Enver dat ze plannen hadden voor actie in augustus 1908, maar de gebeurtenissen hadden hen gedwongen om de revolutie op een eerder tijdstip te beginnen. Voor de opstand om lokale steun te krijgen speelden Enver en Niyazi in op de angst voor mogelijke buitenlandse interventie.[29] Enver leidde een band bestaande uit vrijwilligers en deserteurs.[30] Zo liet hij een deserteur die zich bezighield met plundering in gebieden ten westen van de rivier de Vardar, zich bij zijn bende voegen in Tikveș.[24] Tijdens de revolutie bestonden de guerrillagroepen van zowel Enver als Niyazi uit moslim (voornamelijk Albanese) paramilitairen.[31]

Enver stuurde op 11 juli 1908 een ultimatum naar de inspecteur-generaal en eiste dat Abdul Hamid II binnen 48 uur een decreet uitvaardigde voor CUP-leden die waren gearresteerd en naar Constantinopel waren gestuurd om te worden vrijgelaten.[30] Hij waarschuwde dat als het ultimatum niet werd nageleefd door de inspecteur-generaal, hij zou weigeren enige verantwoordelijkheid te nemen voor toekomstige acties.[30] In Tikveș werd een handgeschreven oproep aan de lokale bevolking uitgedeeld waarin ze werden opgeroepen om ofwel neutraal te blijven of zich bij hem aan te sluiten.[30] Enver had een sterk gezag onder medemoslims in het gebied waar hij woonde en kon met hen communiceren aangezien hij zowel Albanees als Turks sprak.[32] Tijdens de revolutie verbleef Enver in de huizen van notabelen, en als teken van respect kusten ze zijn handen omdat hij hen eerder had gered van een aanval door een IMRO-band.[33] Hij verklaarde dat de CUP geen steun had op het platteland, afgezien van een paar grootgrondbezitters met CUP-lidmaatschap die in steden woonden, maar toch invloed in hun dorpen behielden en in staat waren de bevolking voor de zaak te mobiliseren.[34] Hele nederzettingen werden ingeschreven in de CUP via raden van dorpsoudsten die door Enver waren bijeengeroepen in Turkse dorpen in de regio Tikveş.[34] Toen de revolutie zich in de derde week verspreidde en meer officieren het leger verlieten om zich bij de zaak aan te sluiten, kregen Enver en Niyazi gelijkgestemde functionarissen en burgerlijke notabelen om meerdere petities naar het Ottomaanse paleis te sturen.[35] Enver schreef in zijn memoires dat, hoewel hij nog steeds betrokken was bij bandactiviteiten in de dagen tegen het einde van de revolutie, hij meer gedetailleerde regels voor het gebruik van paramilitaire eenheden en bands opstelde. Geconfronteerd met een verslechterende situatie in de Balkan op 24 juli herstelde sultan Abdul Hamid II de grondwet van 1876.[36]

In 1908 pleegden de Jong-Turken een staatsgreep, waar Enver ook aan meedeed. Na de machtsgreep van de Jong-Turken werd de grondwet van 1876 in ere hersteld. De Jong-Turken hielden Abdülhamit II aan als sultan, maar ontdeden hem van zijn macht. Na de revolutie klom Enver op in de rangen van het Ottomaanse leger. Een jaar later in april 1909 vond er een contrarevolutie plaats door sympathisanten van Abdülhamit II. Ze wilden de macht van Abdülhamit II herstellen. Enver vocht samen met andere Jong-Turken hiertegen. Het lukte de Jong-Turken om de contrarevolutie tegen te houden. Abdülhamit II werd door de Jong-Turken verbannen naar Saloniki en vervangen vervangen door sultan Mehmet V Reşat.

In de jaren 1909-1911 diende hij als militair attaché in Berlijn, waar hij vloeiend Duits leerde spreken. Hij bevriende zich met officier Hans Humann, die de zoon was van ingenieur Carl Humann en zijn jeugd in de stad İzmir had doorgebracht. Enver maakte ook kennis met zijn zuster Maria Sarre, die getrouwd was met archeoloog en kunsthistoricus Friedrich Sarre. Hans Humann beschikte over een invloedrijke vriendenkring. Door hem kwam Enver in contact met verschillende hooggeplaatste Duitse staatsfunctionarissen en de Duitse keizer Wilhelm II. Het was in deze tijd dat Enver de cultuur van Duitsland en de macht van het Duitse leger ging bewonderen. Hij nodigde Duitse officieren uit om het Ottomaanse leger te hervormen. Deze contacten van Enver met de Duitsers zouden later van nut zijn bij het vormen van een alliantieverdrag met Duitsland, waar bij de totstandkoming ervan ook zijn vriend Hans Humann een belangrijke rol zou spelen.[12]

Enver Pasja met zijn team in Libië, 1912. Eerste rij van links de tweede: Mustafa Kemal. Eerste rij van links de derde: Enver Pasja.

Toen op 29 september 1911 de Italiaans-Turkse Oorlog uitbrak, vertrok hij naar Libië om tegen het Italiaanse leger te vechten. In Libië had hij het commando over de Ottomaanse legerdivisies. Hij en Mustafa Kemal (de latere Atatürk, grondlegger en eerste president van Turkije) wisten met de hulp van lokale Libische stammen onverwacht veel weerstand te organiseren tegen het Italiaanse leger. Enver Pasja was even oud als Mustafa Kemal, maar lager in rang dan Enver. Hoewel de twee mannen in Libië met elkaar samenwerkten, hadden Enver en Mustafa Kemal voortdurend meningsverschillen. Ze zouden ze later uitgroeien tot ware rivalen van elkaar. Enver had een hekel aan Mustafa Kemals behoedzame houding t.o.v. de politieke agenda van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang. Op zijn beurt had Mustafa Kemal veel kritiek op Enver en beschouwde hem als een gevaarlijke man, wiens acties en ideeën het land naar de ondergang zouden kunnen brengen. Enver werd in Libië benoemd tot gouverneur van Benghazi.

Terwijl de oorlog in Libië aan de gang was, brak in oktober 1912 de Balkanoorlog uit. Het Ottomaanse rijk werd hierdoor genoodzaakt om vrede te sluiten met Italië (Vrede van Ouchy) en zijn troepen uit Libië terug te trekken om deze in te zetten in de Balkanoorlog. Enver nam ook deel aan deze oorlog en hij heroverde de stad Edirne op de Bulgaren. Het Ottomaanse rijk verloor uiteindelijk de Balkanoorlog en daarmee een groot deel van zijn grondgebied in de Balkan. Het verlies van de Balkan bracht ook een grote vluchtelingenstroom voort van islamitische onderdanen (Muhacir) uit de Balkan naar het Ottomaanse rijk, die probeerden te ontsnappen aan de voortdurende vervolging door de nieuwe machthebbers.

Naar aanleiding van het slechte verloop van de Balkanoorlog pleegde hij met een groep gelijkgezinde Jong-Turken op 23 januari 1913 een tweede staatsgreep waardoor het constitutionele bewind moest wijken voor een feitelijke dictatuur van het driemanschap Enver Pasja, Talaat Pasja en Djemal Pasja. Hij werd in de regering-Talaat minister van Oorlog en opperbevelhebber van het leger. Het was in deze tijd dat hij pas de titel Pasja kreeg. Hiervoor was hij bekend als Enver bey. Op 2 augustus 1914 sloot hij in het geheim een alliantieverdrag met Duitsland om het Ottomaanse rijk veilig te stellen bij een eventuele Russische aanval.

Eerste Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, koos het Ottomaanse rijk de kant van Duitsland en kwam hiermee in oorlog met Rusland, Engeland en Frankrijk. Op 29 oktober 1914 liet Enver Pasja Duitse oorlogschepen, die onder Ottomaanse vlag voerden, Russische havens in de Zwarte Zee bombarderen, waarmee het Ottomaanse rijk in de oorlog belandde. Vanwege de overeengekomen alliantie met Duitsland kwamen verschillende Ottomaanse legereenheden onder leiding te staan van Duitse commandanten.

Enver Pasja en de Duits militaire adviseur Otto von Feldmann inspecteren het leger tijdens de Slag bij Sarıkamış tegen de Russen, eind 1914

In oktober 1914 begon Enver de Kaukasusveldtocht om een oude rekening te vereffenen met Rusland. Namelijk de herovering van de gebieden in Oost-Anatolië, die het Ottomaanse rijk eerder kwijt was geraakt als gevolg van de Russisch-Turkse Oorlog van 1877 tot 1878. Tegen de adviezen van zijn Duitse bondgenoten in opende Enver Pasja binnen een maand na de oorlogsverklaring de aanval op dit gebied. Hij nam zelf het commando over het 3e Leger en gaf het bevel om de Russische troepen aan te vallen. Enver Pasja had een groot leger (schattingen lopen uiteen van 100.000 tot 190.000 man), maar het was slecht uitgerust en al helemaal niet voor de winterse omstandigheden, die Envers leger daarop spoedig zou moeten doorstaan. De Russen verschansten zich bij Sarikamis om het te verdedigen. De Slag bij Sarıkamış werd daarop gevoerd tussen 29 december 1914 en 4 januari 1915, waarbij de Turken een grote nederlaag leden. Het Turkse leger trok zich helemaal terug naar zijn startposities en verloor tussen de 60.000 en 175.000 man troepen. De verliezen aan de Ottomaanse zijde waren rampzalig. Door een strategische misrekening van Enver Pasja kwam een deel van zijn soldaten om door doodbevriezing in de winterse kou bij het Allahuekber-gebergte. Enver Pasja trad daarop af als commandant en keerde terug naar Istanbul. Hij liet het commando van het Turkse leger over aan Hafiz Hakki Pasja, die de strijd tegen de Russen voortzette.

In Istanbul hield Enver Pasja een publieke toespraak, waarin hij de schuld van zijn nederlaag gaf aan de Armeniërs. Armeniërs zouden volgens hem samenwerken met de Russen. Hij gaf daarop als Minister van Oorlog opdracht om alle Armeense soldaten binnen het Ottomaanse leger te ontwapenen, te demobiliseren en om ze naar werkkampen te sturen, waar ze vervolgens bijna allemaal stierven. Dit was een belangrijke stap op de weg naar de Armeense Genocide. Eind april brak in de stad Van een Armeense opstand uit. De Ottomaanse regering verdacht de leden van de Armeense elite in Constantinopel ervan achter de opstand in Van te zitten. Om deze reden liet de Ottomaanse regering ze op 24 april 1915 arresteren om ze daarna te deporteren. Een maand later op 27 mei 1915 nam de Ottomaanse regering een wet aan (Tehcir Kanunu) om de Armeense bevolking in het Oosten van het land te deporteren naar de Syrische provincie van het Ottomaanse rijk. Deze wet trad in werking op 1 juni 1915, waarna de deportaties van Armeniërs begonnen, die zouden leiden tot de Armeense Genocide, waarbij vele Armeniërs omkwamen tijdens de tocht.

Begin 1915 waren de Britten in het westen een offensief begonnen tegen het Ottomaanse rijk door met Britse slagkruisers de kust van de Dardanellen te bombarderen. Op 25 april 1915 probeerden de Britten de kust van de Dardanellen te veroveren, waarmee de Gallipoliveldtocht begon. Een jaar begonnen de Britten en Fransen vanuit het zuiden (Arabische gebieden) een offensief tegen het Ottomaanse rijk. In het Oostfront waren de Russen aan de winnende hand en bleven steeds meer grondgebied te veroveren op de Ottomanen. Ze kwamen tot aan steden als Erzurum en Van. Toen echter op 8 maart 1917 de Russische Revolutie uitbrak in Rusland, waren de Russen genoodzaakt zich terug te trekken uit de Eerste Wereldoorlog. Na de Russische Revolutie kwamen de communisten onder leiding van Lenin aan de macht in Rusland en zij sloten de Vrede van Brest-Litovsk met het Ottomaanse rijk en de andere Centrale mogendheden.

De terugtrekking van Rusland uit de oorlog bood een mogelijkheid voor Enver om de verloren gebieden terug te veroveren, die nu onder bewaking stonden van de Armeniërs, die eerder met de Russen hadden meegevochten. In 1918 zette hij het panturkistische Leger van de Islam op en hij stelde zijn broer Nuri Pasja en oom Halil Pasja aan als commandanten over dit leger. Terwijl Enver Pasja zelf in Istanbul bleef, marcheerde Het Leger van de Islam zonder veel tegenstand door de pas opgerichte Democratische republiek Armenië en verder naar de Zuidelijke Kaukasus, waarmee het eerder gesloten vredesverdrag met de Russen werd geschonden.

Bezoek van de Duitse keizer aan het Ottomaanse rijk, 15 oktober 1917, Istanbul. Van links naar rechts: keizer Wilhelm II, sultan Mehmet V Reşat, Enver Pasja

In de herfst van 1918 werd het duidelijk dat het Ottomaanse rijk de Eerste Wereldoorlog ging verliezen. Het rijk leed tijdens de oorlog grote verliezen, waaronder het verlies van een groot deel van zijn grondgebied en de dood van honderdduizenden soldaten. De regering van Talaat Pasja kreeg hierdoor te maken met toenemende kritiek van zowel het publiek als van andere regeringsfunctionarissen. De positie van de regering van Talaat Pasja werd onhoudbaar, omdat veel mensen hen de schuld gaven van de nederlaag. De sultan ontsloeg Enver Pasja op 4 oktober 1918 uit zijn functie als minister van Oorlog, terwijl de rest van de regering van Talaat Pasja op 14 oktober 1918 aftrad. Toen op 30 oktober 1918 het verdrag van Mudros werd ondertekend, werd hiermee de Ottomaanse capitulatie bevestigd. De leiders van de Jong-Turken realiseerden zich dat ze het risico liepen te worden berecht voor hun daden en dat ze zouden worden geëxecuteerd. Om dit lot te vermijden, vluchtte op 1 november 1918 Enver Pasja samen met Talaat Pasja, Djemal Pasja en Bahaddin Şakir naar Duitsland aan boord van een Duitse onderzeeboot. Met de Duitse onderzeeboot staken ze de Zwarte Zee over en kwamen ze aan in de havenstad Odessa. Van daaruit reisden ze over land verder naar de stad Berlijn. Het vertrek van de Jong-Turkse leiders betekende het einde van de Jong-Turken. Tijdens het laatste partijcongres, dat op 1-5 november 1918 werd gehouden, besloten de overgebleven partijleden hun partij het Comité voor Eenheid en Vooruitgang af te schaffen, die vanwege de nederlaag van het rijk zwaar bekritiseerd werd door het publiek. De nieuwe Ottomaanse regering werd gevormd door de pro-Britse Vrijheid en Akkoordpartij (Hürriyet ve İtilâf Fırkası).

Op 13 november 1918 vond de geallieerde bezetting van Istanbul plaats, toen geallieerde troepen Istanbul binnentrokken. In Istanbul arresteerden de Britten veel Jong-Turken en gaven de toenmalige Ottomaanse regering de opdracht een Ottomaanse militaire rechtbank te vormen om de Jong-Turken te berechten voor hun begane misdaden in de Eerste Wereldoorlog. Deze rechtbank was actief in de jaren 1919-1920. De rechtbank berechtte Enver voor misdaden van "het land in oorlog storten zonder een legitieme reden, gedwongen deportaties van Armeniërs en het land verlaten zonder toestemming". Hij werd bij verstek veroordeeld tot de doodstraf samen met Talaat en Djemal. Zowel Enver als Talaat en Djemal waren al in het buitenland tijdens de berechting. In 1920 werden de berechtingen ongeldig verklaard door de Engelsen, omdat ze niet voldeden aan internationale rechtsnormen. De Engelsen stelden toen zelf een oorlogstribunaal in op het eiland Malta, dat destijds een Britse kolonie was. De Malta-tribunalen werden echter geen succes, waarna de gedetineerde Jong-Turken werden vrijgelaten.

Ballingschap[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens zijn ballingschap in Duitsland probeerde Enver Pasja politiek actief te blijven. Zo werkte hij samen met Duitse communisten zoals Karl Radek. In april 1919 vertrok Enver naar Moskou om als geheime gezant te dienen voor zijn vriend generaal Hans von Seeckt die graag een Duits-Sovjet-alliantie wenste. In augustus 1920 stuurde Enver Seeckt een brief waarin hij namens de Sovjet-Unie de verdeling van Polen aanbood in ruil voor Duitse wapenleveringen aan Sovjet-Rusland. Naast het werken voor generaal von Seeckt, stelde Enver samenwerking voor tussen de nieuwe Sovjet-Russische regering tegen de Britten. Voor dit plan ging hij naar Moskou, waar hij goed ontvangen werd. Hij legde daar contacten met vertegenwoordigers uit Centraal-Azië en andere verbannen CUP-leden. Hij ontmoette ook verschillende bolsjewistische leiders, waaronder Vladimir Lenin. Hij probeerde de Turkse nationale beweging te steunen en correspondeerde met Mustafa Kemal, waarin hij Mustafa Kemal de garantie gaf dat hij niet van plan was in te grijpen in de verzetsbeweging in Anatolië.

Tussen 1 en 8 september 1920 was Enver in de stad Bakoe om het door de Sovjets georganiseerde multinationale Congres van de Volkeren van het Oosten bij te wonen. Het doel van dit congres was om een massale pro-bolsjewistische beweging onder moslims te creëren. Tijdens het congres hield Enver een toespraak, waarin hij beweerde Libië, Tunesië, Algerije en Marokko te vertegenwoordigen. Enver zorgde voor een sensationeel optreden tijdens zijn toespraak, waarop de aanwezigen in de zaal hun kromzwaarden en yatagans omhoog zwaaiden terwijl ze luid riepen: "Dood aan het imperialisme". Dit was een persoonlijke triomf voor Enver, maar het congres faalde uiteindelijk in zijn doel.

Groot-Brittannië eiste van Duitsland de uitlevering van de drie pasja’s. Het Duitse Rijk wilde wel meewerken, maar dan moest men wel bewijzen dat de beschuldigingen waar waren. Er gebeurde echter niets. De Britten organiseerden daarom samen met de Armeniërs Operatie Nemesis, om de architecten van de Armeense Genocide te vermoorden. In jaren 1920-1922 was de Armeense operatie Nemesis actief, welke in het geheim georganiseerd was door de Armeense Dashnak-partij in samenwerking met de Britse geheime dienst. Het doel van de operatie was om de naar het buitenland gevluchte hoofddaders van de Armeense genocide op te sporen en te vermoorden. De Dashnak-leden slaagden erin om Talaat Pasja, Djemal Pasja, Halim Pasja en Bahaddin Şakir te vermoorden. Dashnak-leden waren van plan om ook Enver te vermoorden, maar omdat hij steeds reisde en niet te lang op dezelfde plaats verbleef, wist hij uit hun handen te blijven.

Toen de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog in volle gang was, wilde Enver terugkeren naar Anatolië om mee te doen aan de onafhankelijkheidsoorlog. Op 30 juli 1921 ging hij voor dit doel naar de Georgische stad Batoemi, wat dichtbij de Turkse grens lag. Vandaar wilde hij de grens overgaan, waar hij in het binnenland verwachtte dat de mensen naar hem zouden toestromen gezien zijn reputatie. Aan het hoofd van de Turkse verzetsstrijders stond toen Mustafa Kemal Pasja, die tot deze functie gekozen was door de pas opgerichte Turkse Nationale Assemblee in Ankara. Mustafa Kemal wilde Enver echter niet bij de Turkse verzetsstrijders hebben en weigerde hem toegang. De reden van deze weigering was de onderlinge rivaliteit tussen Mustafa Kemal en Enver. Enver bleef nog wekenlang in Batoemi vertoeven in de hoop dat de kansen voor hem zouden keren. Temeer hoopte Enver, dat Mustafa Kemal bij de Slag om Sakarya een nederlaag zou lijden tegen het Griekse leger, zodat Mustafa Kemal door de Turkse Nationale Assemblee van zijn functie zou worden ontheven. Dit zou dan voor Enver de weg vrijmaken om de leiding van de Turkse verzetsstrijders over te nemen, want een voldoende aantal leden van de Turkse Nationale Assemblee sympathiseerde met Enver. Echter, toen Mustafa Kemal tegen alle verwachtingen in de Slag om Sakarya won, gaf Enver zijn idee om terug te keren naar Anatolië op.

Centraal-Azië[bewerken | brontekst bewerken]

Uitgaande van zijn panturkistische idee besloot Enver zich in te zetten voor de onafhankelijkheidsstrijd van de Turkse volkeren in Centraal-Azië (Turkmenen, Oezbeken, Kirgiezen, Kazachen), die al sinds 1916 aan de gang was tegen de Rusland. Enver vertrok naar Moskou waar hij het vertrouwen van de Sovjetregering wist te winnen. In november 1921 werd hij door Lenin naar de stad Buchara in de Volksrepubliek Boechara gestuurd om de nationalistisch-islamitische Basmatsjiopstand tegen het lokale pro-Moskou-bolsjewistische regime te helpen onderdrukken. Echter, in plaats daarvan maakte hij echter geheime contacten met enkele van de leiders van de opstand en liep, samen met een klein aantal volgelingen, over naar de kant van de Basmatsji. Zijn doel was om de talrijke Basmatsji-groepen onder zijn eigen bevel te verenigen om de opstand tegen de Bolsjewieken te leiden.

Na een aantal succesvolle militaire operaties slaagde hij erin zich te vestigen als opperbevelhebber van de rebellen en veranderde hij hun ongeorganiseerde troepen in een klein maar goed getraind leger. Zijn commandostructuur was volgens Duitse linies opgebouwd en tot zijn staf behoorde een aantal ervaren Turkse officieren. Spoedig begon Enver zich emir van Turkestan te noemen, een gewoonte die niet bevorderlijk was voor een goede relatie met Alimkhan, de Oezbeekse emir van Boechara, wiens zaak Enver diende. Op een bepaald moment in de eerste helft van 1922 verbrak Alimkhan zijn betrekkingen met Enver, waardoor Enver troepen en broodnodige financiële steun verloor. Het lukte Amanoellah Khan, de emir van Afghanistan, ook niet om Enver te hulp te schieten. Afghanistan ondersteunde in die tijd de Basmatsjiopstand.

Op 40-jarige leeftijd sneuvelde Enver Pasja bij gevechten tegen het Russische leger. Op welke manier en waar hij precies om het leven kwam is onduidelijk, omdat er verschillende versies hierover zijn. Volgens de Armenen zou hij zijn gedood met een pistoolschot door een Armeniër, die een Basjkiers sovjetregiment leidde in een verrassingsaanval. Sommige Armeense bronnen spreken daarbij van de Karabachse commandant Hakob Melkumian (Yakov Melkumov/Agop Melkumian/Jakob Melkoemjan). Volgens andere bronnen werd hij doodgeschoten terwijl hij een aanval leidde op een mitrailleurnest. Weer andere bronnen spreken dit tegen omdat Enver zoiets roekeloos nooit zou doen.

Envers lichaam werd begraven in de buurt van Ab-i-Derya in Tadzjikistan. In 1996 werden zijn beenderen opgegraven en vervoerd naar Turkije, waar ze werden herbegraven in Istanbul.

Privéleven[bewerken | brontekst bewerken]

Enver trouwde met de Ottomaanse prinses Naciye Sultan officieel op 15 mei 1911, tijdens de afwezigheid van Enver terwijl hij in Berlijn bleef. Drie later, toen Enver teruggekeerd was uit Duitsland, vond de bruiloft plaats op 5 maart 1914 in Istanbul. Naciye Sultan was de dochter van Şehzade Selim Süleyman, die de zoon was van de vroegere sultan Abdülmecit. Het was een gearrangeerd huwelijk. Enver had Naciye Sultan nog niet eerder gezien. Het huwelijk was geregeld door grootvizier Hüseyin Hilmi Pasja, die met dit huwelijk een verbintenis wilde leggen tussen het Comité voor Eenheid en Vooruitgang en de familie van de Ottomaanse sultan. Met het huwelijk verkreeg Enver de officiële Ottomaanse titel van "Damat" (betekenis: bruidegom of schoonzoon) en werd daarna bekend onder de naam Damat Enver Pasja. Enver en zijn vrouw kregen drie kinderen: dochter Mahpeyker Hanımsultan, dochter Türkan Hanımsultan en zoon Sultanzade Ali Bey.

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

De Enver-Pasja-brug in Potsdam, 1906
  • In 1915 werd in Duitsland in de plaats Potsdam een brug hernoemd naar Enver Pasja (oorspronkelijke naam: Babelsberger-Brücke of Schlossbrücke). Deze zogeheten Enver-Pascha-Brücke bevond zich in de wijk Babelsberg en stak het Teltow-kanaal over tussen Neubabelsberg en Klein Glienicke. Tijdens zijn tijd als militair attaché in Duitsland woonde Enver Pasja in Klein Glienicke, waar hij vaak gebruik maakte van de brug om zijn vrienden Hans Humann en zijn zuster Maria Sarre te bezoeken, die aan de overkant van het kanaal woonden. Tijdens zijn ballingschap verbleef Enver in de villa van Maria Sarre en haar echtgenoot. De brug was ongeveer 30 meter lang en 10 meter breed. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de brug in 1945 opgeblazen door Duitse troepen.[13]
  • Enver Pasja speelt een belangrijke rol in "Het gouden huis van Samarkand", een stripverhaal uit 1980 van striptekenaar Hugo Pratt.

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. The Criminal Law of Genocide: International, Comparative and Contextual Aspects. Ashgate, Farnham (2009). ISBN 978-1-40949591-8 "The guilty main architects of the genocide Talaat Pasaha [...] and Enver Pasha..."
  2. Freedman, Jeri (2009), The Armenian Genocide, 1st. Rosen Pub, New York. ISBN 978-1-40421825-3 "Enver Pasha, Mehmet Talat, and Ahmed Djemal were the three men who headed the CUP."
  3. Jones, Adam (2006), Genocide: A Comprehensive Introduction, Repr.. Routledge, London. ISBN 978-0-41535385-4. Gearchiveerd op 30 juni 2023 "The new ruling triumvirate – Minister of Internal Affairs Talat Pasha; Minister of War Enver Pasha; and Minister of Navy Jemal Pasha – quickly established a de facto dictatorship. Under the rubric of the so-called Special Organization of the CUP, they directed, this trio would plan and oversee the Armenian genocide..."
  4. Göçek, Fatma Müge (2015), Denial of violence : Ottoman past, Turkish present and collective violence against the Armenians, 1789–2009. Oxford University Press, p. 1. ISBN 0-19-933420-X. Gearchiveerd op 26 oktober 2022.
  5. Auron, Yair (2000), The banality of indifference: Zionism & the Armenian genocide. Transaction, p. 44. ISBN 978-0-7658-0881-3.
  6. Forsythe, David P. (11 August 2009), Encyclopedia of human rights (Google Books). Oxford University Press, p. 98. ISBN 978-0-19-533402-9.
  7. Chalk, Frank Robert, Jonassohn, Kurt (10 september 1990), The history and sociology of genocide: analyses and case studies, Institut montréalais des études sur le génocide. Yale University Press, 270–. ISBN 978-0-300-04446-1. Gearchiveerd op 30 juni 2023.
  8. Muammer Kaylan, The Kemalists: Islamic Revival and the Fate of Secular Turkey, Prometheus Books, 2005, blz. 75
  9. Handan Nezir Akmeşe, The Birth of Modern Turkey: The Ottoman Military and the March to WWI, IB Tauris, 2005, blz. 44
  10. Mark Mazower, Salonica, City of Ghosts: Christians, Muslims and Jews 1430–1950, HarperCollins, 2004, blz. 255, isbn 9780375727382, [1]
  11. Erik J. Zürcher, The Young Turk Legacy and Nation Building, 2014
  12. Malte Furmann, Der Traum vom deutschen Orient: Zwei deutsche Kolonien im Osmanischen Reich 1851-1918, 2006, ISBN 3593380056
  13. Malte Fuhrmann: Potsdam: Die Enver-Pascha-Brücke. In: Ulrich van der Heyden, Joachim Zeller (Hrsg.): Kolonialismus hierzulande. Eine Spurensuche in Deutschland. Sutton, Erfurt 2008, ISBN 978-3-86680-269-8, blz. 209–214

Jonge Turken[bewerken | brontekst bewerken]

Flyer van de Jonge Turken over de nieuwe grondwet

De Jonge Turken of Jong-Turken (Turks: jön Türkler) is een bijnaam voor een politieke hervormingsbeweging in het begin van de 20e eeuw die voorstander was van de vervanging van de absolute monarchie van het Ottomaanse rijk door een constitutionele regering. Zij hadden zich uit ergernis over het afkalven van het Ottomaanse Rijk verenigd in een geheime vereniging, genaamd "Comité voor Eenheid en Vooruitgang". In 1908 pleegden zij een staatsgreep tegen sultan Abdülhamit II en kwamen zij aan de macht. Hiermee brachten de Jong-Turken in hetzelfde jaar de tweede constitutionele periode van het Ottomaanse rijk tot stand, waarmee voor het eerst in de geschiedenis van het land een tijdperk van meerpartijendemocratie werd ingeluid.

Ontstaan[bewerken | brontekst bewerken]

In 1876 had de hervormingsgezinde vereniging van Jong-Ottomanen aangedrongen om een constitutionele regering in te stellen in het Ottomaanse rijk vergelijkbaar met die in Europa. Dit begon met de onttroning van zittende sultan Abdülaziz, waarbij Murat V zijn plaats innam als sultan. Deze werd echter al gauw vervangen door Abdülhamit II. Dit luidde het begin in van de eerste constitutionele periode van het Ottomaanse rijk in, waarbij het rijk buiten de sultan werd medegeregeerd door een parlement. De constitutionele periode duurde echter vrij kort, want in 1878 schorste Abdülhamit II het Ottomaanse parlement en stelde de grondwet buiten werking, waarmee hij zijn eigen absolute monarchie herstelde. Abdülhamit II was sowieso nooit een groot voorstander van een constitutionele regering geweest.

Om zijn macht daarna te consolideren, begon Abdülhamit II zijn titel van kalief te benadrukken en stelde zich op als verdediger van moslims over de gehele wereld. Door met een jihadistische oorlog te dreigen, dacht hij het westers imperialisme in Azië te kunnen ondermijnen. Hij stelde een geheime politie (Umur-u Hafiye) in om op te treden tegen eventuele antimonarchistische activiteiten in zijn land. Hij liet de pers goed in de gaten houden en bouwde een netwerk op van informanten.

Het idee van een constitutionele regering bleef echter bestaan in de hoofden van sommige Ottomaanse intellectuelen. Een aantal jaren later begon zich in het geheim een nieuw hervormingsgezinde genootschap zich te organiseren, die streefde naar de terugkeer naar een constitutionele regering. In 1899 richtte zij het Comité voor Eenheid en Vooruitgang op en werden bekend onder de naam Jong-Turken. Zij hadden hun machtsbasis in de stad Salonika. De beweging appelleerde ook aan jonge Ottomaanse officieren en had veel aanhang onder ze.

Tegelijkertijd groeide er ook een Turks nationalisme dat zich concentreerde op de Turkssprekende bevolking in Anatolië. Het wilde antwoord geven op de identiteitscrisis van de moslims als gevolg van de toenemende macht van het Westen en van de christelijke minderheden in Turkije zelf. Een van de belangrijkste Turkse theoretici was Ziya Gökalp (1876-1924). Hij wilde weliswaar hervormingen naar het westers voorbeeld invoeren, maar dan wel met een nationalistische kleur. Hij vond dat Turken "zichzelf niet kenden"; zij waren zich "niet bewust van hun nationale verantwoordelijkheden". Gökalp keerde zich af van het multi-etnische en multireligieuze karakter van de Ottomaanse staat. Hij riep de Turkssprekende intellectuelen op het voortouw te nemen in de ontdekking van het eigen volk, en een nieuwe Turkse natie. Hij pleitte met andere woorden voor een proces van turkificatie. Maar deze richting zou niet bepalend worden want de seculiere hervormingsgezinden namen het voortouw.

Jong-Turkse revolutie[bewerken | brontekst bewerken]

In 1908 pleegden de Jong-Turken onder leiding van groep Turkse officieren een staatsgreep. Zij stelden zich ten doel: modernisering van de staat; een parlementaire democratie; afschaffing van allerlei voorrechten voor groepen buitenlanders (zoals Engelsen, Fransen en Duitsers). Ze werden geïnspireerd door het voorbeeld Japan, dat zich eind negentiende eeuw in hoog tempo had gemoderniseerd. Ze vreesden de Europese superioriteit in wetenschap en techniek en wilden tegelijk deze zich eigen maken.

Sultan Abdülhamit II beschikte niet over loyale troepen en capituleerde voor de opstandige Jong-Turken. De Jong-Turken hielden Abdülhamit II aan als sultan, maar ontdeden hem van zijn macht. De macht van het parlement werd hersteld en de constitutie hervormd aangenomen. Aanvankelijk hoopten veel Jong-Turken op een soort Ottomaans nationalisme, dat aan alle onderdanen van alle nationaliteiten of geloven appelleerde. Het zou bovendien hiermee de christelijke Europese landen een argument ontnemen om zich met Ottomaanse zaken te bemoeien. De eerste dagen na de staatsgreep vonden dan ook met name op de Balkan verbroederingstaferelen plaats tussen Turkse, Griekse, Bulgaarse, joodse en Armeense onderdanen.

Van de Turkse zwakte na de staatsgreep werd echter handig gebruikgemaakt door Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije. Oostenrijk-Hongarije annexeerde nu officieel Bosnië-Herzegovina dat het reeds dertig jaar bezet hield. Bulgarije, formeel-juridisch nog onder het rijk vallend, verklaarde zich volledig onafhankelijk. De inheemse christenen werden mede hierdoor vanaf nu gewantrouwd en als vijanden van de natie gezien.

Een jaar later in april 1909 vond er een tegencoup plaats door sympathisanten van Abdülhamit II. Ze wilden de macht van Abdülhamit II herstellen. Maar de tegencoup werd tegengehouden door de Jong-Turken en mislukte. Abdülhamit II werd door de Jong-Turken ditmaal verbannen naar Saloniki en vervangen vervangen door zijn kleurloze broer Mehmet V Reşat, die geen enkele invloed had.

In september 1911 brak de Italiaans-Turkse Oorlog uit om Libië. Terwijl de oorlog in Libië aan de gang was, brak in oktober 1912 de Balkanoorlog uit. Het Ottomaanse rijk werd hierdoor genoodzaakt om vrede te sluiten met Italie (Vrede van Ouchy) en zijn troepen uit Libië terug te trekken om deze in te zetten in de Balkanoorlog. Het Ottomaanse rijk verloor uiteindelijk de Balkanoorlog en daarmee een groot deel van zijn grondgebied in de Balkan.

Tweede Constitutionele Periode[bewerken | brontekst bewerken]

Na de staatsgreep werden er parlementsverkiezingen uitgeschreven. De Jong-Turken wonnen de verkiezingen in het rijk met glans, slechts een kleine liberale partij wist eveneens tot het parlement door te dringen, zij het dat die maar één zetel won. De Jong Turken hadden met hun partij, het Comité voor Eenheid en Vooruitgang, de rest van de zetels bezet. Toch nam het Comité tot ieders verrassing geen zitting in de regering. De Jong-Turken waren te onervaren om met gezagsleiding te kunnen geven en lieten daarom de leidende posities over aan gerespecteerde leden van de Ottomaanse bestuursklasse. Bovendien waren de jong Turkse parlementsleden in meerderheid slechts voor de gelegenheid op deze verkiezingslijsten gezet en maakten ze geen deel uit van het jong Turkse machtscentrum. De werkelijke leiding hield op de achtergrond het reilen en zeilen van de jonge democratiescherp in de gaten. De Jong-Turken waren in de meerderheid moslims en bestonden vooral uit Turken afkomstig van de Balkan. Hun organisatie kende een seculiere ideologie, waardoor het in hun denken mogelijk was Ottomaanse moslims, joden en christenen als gelijke staatsburgers te behandelen.

De oppositie in die dagen bestond niet alleen uit liberalen, ook streng gelovige, zeer behoudende soennitische moslims verwierpen de seculiere inslag van de nieuwe politieke richting. Samen met de liberalen inspireerden zij in april 1909 legereenheden in Istanbul tot een omverwerping van het jong Turkse gezag. Leden van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang werden hierna vervolgd en uit de hoofdstad verjaagd. Het doel van de moslimse lagere geestelijkheid, de soldaten, officieren en gelovige burgers die de opstand steunden was een herstel van de sharia, eventueel in combinatie met een afschaffing van de grondwet. Al na twee weken hadden de Jong-Turken Istanbul weer ingenomen met behulp van loyale troepen uit Roemelië. Sultan Abdülhamit II werd hierna aangewezen als de hoofdschuldige van de opstand en werd verbannen naar Saloniki. Mehmed V Resat (1909-1918) was zijn opvolger.

In de periode na 1909 voerden de Jong-Turkse parlementsleden een uitgebreid programma door van wetgeving. Deze was gericht op de bescherming van de grondwet en een inperking van de politieke bevoegdheden van de sultan. De leiding van de Jong-Turken, overwegend militairen, bleef zelf nog altijd buiten beeld en stuurde slechts vanuit de coulissen. Gaandeweg bleek echter dat de oppositie tegen het bewind groeide. Daarop werd door de Jong-Turkse leiding besloten in 1912 nieuwe verkiezingen uit te schrijven, die zij door manipulatie en geweld wonnen. Hun politiek boette zo aan geloofwaardigheid in, waardoor tegenstanders meer ruimte kregen. Enige tijd later werd door het kabinet, dat bestond uit niet Jong-Turken, besloten het parlement te ontbinden, met als doel de politieke macht van de Jong-Turken te breken. Leiders van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang werden hierna vervolgd; de Jong-Turken leken politiek te zijn uitgerangeerd.

Tweede staatsgreep[bewerken | brontekst bewerken]

Grootvizier Kamil Pasja en zijn minister van Oorlog Nazım Pasja wilden de CUP verbieden, dus lanceerde de CUP een preventieve aanval: een staatsgreep die bekend staat als de Raid on the Sublime Porte op 23 januari 1913. Tijdens de staatsgreep werd Kâmil Pasha gedwongen om aftreden als grootvizier onder schot en een Unionistische officier Yakub Cemil vermoordde Nazım Pasja. De staatsgreep was gerechtvaardigd op grond van het feit dat Kâmil Pasha op het punt stond "de natie uit te verkopen" door in te stemmen met een wapenstilstand in de Eerste Balkanoorlog en Edirne op te geven. De bedoeling van het nieuwe leiderschap, gedomineerd door Talât, Enver, Cemal, onder het premierschap van Mahmud Şevket Pasha (die met tegenzin de rol accepteerde), was om de wapenstilstand te verbreken en de oorlog tegen Bulgarije te hernieuwen.

De CUP nam opnieuw de regering niet over, maar koos voor de oprichting van een regering van nationale eenheid; in de nieuwe regering werden slechts vier Unionistische ministers benoemd. De onmiddellijke nasleep van de staatsgreep resulteerde in een veel ernstiger noodtoestand dan eerdere regeringen ooit hadden doorgevoerd. Cemal was in zijn nieuwe hoedanigheid als militaire commandant van Constantinopel verantwoordelijk voor het arresteren van velen en het zwaar verstikken van de oppositie.[86] Op dat moment waren de Unionisten niet langer bezorgd over het feit dat hun acties als constitutioneel werden beschouwd.

Het pro-oorlogsregime trok de delegatie van het rijk onmiddellijk terug uit de conferentie in Londen op dezelfde dag dat het aan de macht kwam. De eerste taak van het nieuwe regime was om op 1 februari 1913 het Comité voor Nationale Defensie op te richten, dat bedoeld was om de middelen van het rijk te mobiliseren voor een allesomvattende poging om het tij te keren.[85] Op 3 februari 1913 werd de oorlog hervat. In de Slag om Şarköy zette de nieuwe regering een gewaagde operatie in waarbij het XX Legerkorps een amfibische landing zou maken aan de achterkant van de Bulgaren bij Şarköy, terwijl de Straits Composite Force zou uitbreken uit het schiereiland Gallipoli. De operatie mislukte door een gebrek aan coördinatie met zware verliezen.[87] Na berichten dat het Ottomaanse leger hoogstens 165.000 troepen had om zich te verzetten tegen de 400.000 van het leger van de Liga, samen met het nieuws dat het moreel in het leger slecht was als gevolg van Edirne's overgave aan Bulgarije op 26 maart, stemde het pro-oorlogsregime uiteindelijk in met een wapenstilstand op 26 maart. 1 april 1913 en ondertekende het Verdrag van Londen op 30 mei, waarin het verlies van heel Rumelia werd erkend, behalve Constantinopel.

Het nieuws dat Rumelia niet door de CUP was gered, leidde tot de organisatie van een tegencoup door Kâmil Pasha die de CUP omver zou werpen en Freedom en Accord weer aan de macht zou brengen. Kâmil Pasha werd op 28 mei onder huisarrest geplaatst, maar de samenzwering ging door en had tot doel grootvizier Mahmud Şevket Pasha en belangrijke Unionisten te vermoorden. Op 11 juni werd alleen Mahmud Şevket Pasha vermoord. Mahmud Şevket Pasha vertegenwoordigde de laatste onafhankelijke persoonlijkheid in het rijk; met zijn moord nam de CUP de volledige controle over het land over. Het machtsvacuüm in het leger gecreëerd door de dood van Şevket Pasha werd opgevuld door de commissie. Elke resterende oppositie tegen de CUP, met name Freedom en Accord, werd onderdrukt en hun leiders werden verbannen. Alle provinciale en lokale functionarissen rapporteerden aan "Verantwoordelijke secretarissen" die door de partij voor elke Vilayet waren gekozen. Mehmed V benoemde Said Halim Pasha, een Egyptische koninklijke familie die losjes verbonden was met de commissie, om als grootvizier te dienen totdat Talât hem in 1917 verving. , aangezien hij al in ballingschap naar Genève was gevlucht.

Na zich over te geven in de Eerste Balkanoorlog, raakte de CUP gefixeerd op het heroveren van Edirne, terwijl andere belangrijke kwesties zoals economische ineenstorting, hervormingen in Oost-Anatolië en infrastructuur grotendeels werden genegeerd. Op 20 juli 1913, na het uitbreken van de Tweede Balkanoorlog, vielen de Ottomanen Bulgarije aan en op 21 juli 1913 heroverde kolonel Enver Edirne uit Bulgarije, waardoor zijn status als nationale held verder werd vergroot. Volgens de voorwaarden van het Verdrag van Boekarest in september 1913 herwonnen de Ottomanen een deel van het land dat verloren was gegaan in Thracië tijdens de Eerste Balkanoorlog.

Prominente leden[bewerken | brontekst bewerken]

De prominente leiders en ideologen waren onder meer:

Ideologie[bewerken | brontekst bewerken]

Materialisme en positivisme[bewerken | brontekst bewerken]

Een leidend principe voor de jonge Turken was de transformatie van hun samenleving naar een samenleving waarin religie geen belangrijke rol speelde, een schril contrast met de theocratie die het Ottomaanse rijk vanaf het begin had geregeerd. De jonge Turken zagen echter al snel in hoe moeilijk het was om dit idee te verspreiden onder de diep religieuze Ottomaanse boeren en zelfs onder een groot deel van de elite. De jonge Turken begonnen dus te suggereren dat de islam zelf materialistisch was. In vergelijking met latere pogingen van moslimintellectuelen, zoals de poging om de islam en het socialisme met elkaar te verzoenen, was dit een buitengewoon moeilijke onderneming. Hoewel sommige voormalige leden van de CUP na de revolutie van 1908 hun inspanningen op dit gebied bleven leveren, werden ze ernstig aan de kaak gesteld door de Ulema, die hen ervan beschuldigde "te proberen de islam in een andere vorm te veranderen en een nieuwe religie te creëren terwijl ze die islam noemden".[19]

Het positivisme, met zijn claim een wetenschapsreligie te zijn, maakte grote indruk op de jonge Turken, die geloofden dat het gemakkelijker verzoend kon worden met de islam dan populaire materialistische theorieën. Aangenomen wordt dat de naam van de vereniging, Committee of Union and Progress, is geïnspireerd op het motto Order and Progress van de leidende positivist Auguste Comte. Het positivisme diende ook als basis voor de gewenste sterke regering.[19]

Gecentraliseerde overheid[bewerken | brontekst bewerken]

Nadat het Comité van Eenheid en Vooruitgang de macht had overgenomen door de staatsgreep van 1913 en de moord op Mahmud Şevket Pasha, begon het met een reeks hervormingen om de centralisatie in het rijk te vergroten, een inspanning die aan de gang was sinds de Tanzimat-hervormingen van de vorige eeuw onder sultan Mahmud. II.[20] Veel van de oorspronkelijke jonge Turken verwierpen dit idee, vooral degenen die de Freedom and Accord Party tegen de CUP hadden gevormd. Andere oppositiepartijen tegen de CUP, zoals Prince Sabahaddin's Private Enterprise and Decentralization League en de Arabische Ottomaanse Partij voor Administratieve Decentralisatie, die beide van verzet tegen de centralisatie van de CUP hun belangrijkste agenda maakten.

Nationalisme[bewerken | brontekst bewerken]

Met betrekking tot het nationalisme ondergingen de Jong-Turken een geleidelijke transformatie. Beginnend met de Tanzimaat, waaraan aanvankelijk etnisch niet-Turkse leden deelnamen, omarmden de jonge Turken de officiële staatsideologie: het Ottomanisme. Het Ottomaanse patriottisme slaagde er echter niet in wortel te schieten tijdens het eerste constitutionele tijdperk en de daaropvolgende jaren. Veel etnisch niet-Turkse Ottomaanse intellectuelen verwierpen het idee vanwege het exclusieve gebruik van Turkse symbolen. Turkse nationalisten kregen geleidelijk de overhand in de politiek en na het congres van 1902 ontwikkelde zich een sterkere focus op nationalisme. Het was in die tijd dat Ahmed Rıza ervoor koos om de term "Ottomaans" te vervangen door "Turk", waardoor de focus verlegde van Ottomaans nationalisme naar Turks nationalisme.

In Duits vaarwater[bewerken | brontekst bewerken]

In 1913 vond er een tweede staatsgreep plaats in de Ottomaanse regering. Hierbij kwamen Enver Pasja, Talaat Pasja en Djemal Pasja aan de macht en begonnen het Ottomaanse rijk daarna als driemanschap te regeren. Enver Pasja, Talaat Pasja en Djemal Pasja behoorden tot de Jonge Turken.[1] Afgezien van Talaat hadden zij een militaire opleiding gevolgd. Enver was voor de Eerste Wereldoorlog enige tijd militair attaché in Duitsland en als nieuwe minister van Oorlog oefende hij grote macht uit. Hans Freiherr von Wangenheim, de nieuwe Duitse ambassadeur, won zijn vertrouwen en zo verminderde de Britse invloed in Turkije. Maar de belangrijkste reden dat de kant van Duitsland werd gekozen was het feit dat de andere mogendheden (Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland) weigerden om in te gaan op het verzoek van het Ottomaanse Rijk bondgenootschappen aan te gaan. Zij achtten het Ottomaanse Rijk niet langer levensvatbaar.[2]

Op 29 oktober 1914 liet Enver Pasja Duitse oorlogschepen, die onder Ottomaanse vlag voerden, Russische havens in de Zwarte Zee bombarderen, waarmee het Ottomaanse rijk in de Eerste Wereldoorlog belandde.

Genocide[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens het bewind van de Jonge Turken streefde het Ottomaanse Rijk naar 'homogenisering' van de bevolking van Klein-Azië. In dat kader werd de Armeense Genocide gepleegd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook de Assyrische Genocide (ook wel de 'Sayfo' genaamd) en de genocide op de Pontische Grieken vonden plaats onder leiding van de Jonge Turken.

Opheffing[bewerken | brontekst bewerken]

In de herfst van 1918 werd het duidelijk dat het Ottomaanse rijk de Eerste Wereldoorlog ging verliezen, waardoor de positie van de regering van Talaat Pasja onhoudbaar werd. De regering van Talaat Pasja trad af op 14 oktober 1918. Toen op 30 oktober 1918 het verdrag van Mudros werd ondertekend, werd hiermee de Ottomaanse capitulatie bevestigd. Twee dagen later op 1 november 1918 vluchtte Enver Pasja samen met Talaat Pasja en Djemal Pasja naar Duitsland aan boord van een Duitse onderzeeboot. Het vertrek van de Jong-Turkse leiders betekende uiteindelijk het einde van de Jong-Turken. Tijdens het laatste partijcongres, dat op 1-5 november 1918 werd gehouden, besloten de overgebleven partijleden hun partij het Comité voor Eenheid en Vooruitgang af te schaffen, die vanwege de nederlaag van de Eerste Wereldoorlog zwaar bekritiseerd werd door het publiek. Een nieuwe Ottomaanse regering werd gevormd door de pro-Britse Vrijheid en Akkoordpartij (Hürriyet ve İtilâf Fırkası).

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Alhoewel Mustafa Kemal Pasha (later Ataturk geheten) tot deze hervormingsgezinde beweging hoorde, viel hij onder een fractie van CUP die vond dat de legerleiding zich afzijdig diende te houden van de politiek. Dit leidde ertoe dat zijn fractie vanaf de beginjaren van de revolutie van 1908 in conflict was met de CUP, zie http://www.jstor.org/pss/260131 “The Origins of the 'Nationalist' Group of Officers in Turkey 1908-18”, Gwynne Dyer (Journal of Contemporary History, Vol. 8, No. 4 (Oct., 1973), pp. 121-164). Artikel is ook te vinden in http://www.tallarmeniantale.com/Dyer_Nationalists.htm (“Gwynne Dyer on Turkish "Nationalist" Officers, 1908-18”)
  2. professor Erik-Jan Zürcher in radio-uitzending Geert Mak, “In Europa salon, afl. 6: 1917, het Oostfront”, te beluisteren in http://weblogs.vpro.nl/ineuropa/2007/12/17/in-europa-salon-1917/