Naar inhoud springen

Stichting Pensioenfonds ABP

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Stichting Pensioenfonds ABP
Hoofdkantoor in Heerlen
Hoofdkantoor in Heerlen
Oprichting 1922
Oprichter(s) Rijksoverheid
Eigenaar Stichting Pensioenfonds ABP
geprivatiseerd sinds 1996
Sleutelfiguren Corien Wortmann, bestuursvoorzitter
Hoofdkantoor Heerlen
Leden 3 miljoen
Actieve leden 1,1 miljoen deelnemers
913 duizend slapers
780 duizend gepensioneerden
Beheerd vermogen €463 miljard per 31 oktober 2020
Producten pensioenen
Website officiële website
Portaal  Portaalicoon   Economie

Stichting Pensioenfonds ABP, meestal afgekort tot ABP, is het pensioenfonds voor de overheid en het onderwijs. ABP staat voor Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, tot 1966 de naam van de stichting. Het ABP is het grootste pensioenfonds van Nederland: alle ambtenaren, ook de gepensioneerden, zijn erbij aangesloten. Direct betrokkenen zijn actieve deelnemers, dus mensen die premie betalen, mensen die ooit pensioen bij het ABP hebben opgebouwd en daarom nog pensioen tegoed hebben en gepensioneerden.

Het ABP had eind 2020 een vermogen van 495 miljard euro, waarmee het het op twee na grootste pensioenfonds ter wereld is. Het hoofdkantoor van het ABP is gevestigd in Heerlen. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op het ABP. In andere Europese landen is deze vorm van een overheidspensioenfonds op basis van het kapitaaldekkingsstelsel onbekend. Militaire pensioenen opgebouwd vóór 1 juni 2001 hebben overigens geen kapitaaldekking en komen bij uitbetaling ten laste van de defensiebegroting.

Het bestaan van het pensioenfonds ABP verhoogt de statistische Nederlandse staatsschuld met 408 miljard euro, waarbij discutabel is hoe deze verhoging moet worden meegewogen in de evaluatie van de Nederlandse overheidsfinanciën.[1][2]

Masson legt op 3 september 1987 de eed af voor de Parlementaire enquête naar bouwsubsidies.

Het ABP werd in 1922 opgericht onder de naam Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. De oprichting was het gevolg van de in dat jaar aangenomen Pensioenwet die de pensioenen van ambtenaren regelde. Het pensioenfonds viel onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en belegde conservatief: driekwart van het geld werd belegd in Nederlandse staatsobligaties, de rest in onroerend goed en aandelen.

Het ABP verhuisde in het kader van de spreiding rijksoverheidspersoneel onder staatssecretaris Chris van Veen in 1969 van Den Haag naar Heerlen.

Het ABP kwam vanaf 1983 in opspraak door aanhoudende berichten over grootschalige fraude, dat werd de ABP-affaire1-4-2012. De beschuldigingen leidden in 1986-88 tot strafrechtszaken bij de Rechtbank Maastricht en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en kregen veel aandacht in de media.[3] ABP-directeur beleggingen Ed Masson (1922-1994) werd uiteindelijk in 1988 in hoger beroep vrijgesproken van het ontvangen van steekpenningen, maar het honderdduizend pagina's tellende dossier maakte duidelijk dat er in die tijd veel mis was bij het ABP, dat door het NRC Handelsblad als 'een oncontroleerbare kolos, waar willekeur, wanbeheer en geldsmijterij de boventoon voerde' werd omschreven.[4] Daarnaast zou het Rijk te veel subsidie hebben betaald voor woningbouwprojecten waar het ABP bij betrokken was, wat leidde tot de Parlementaire enquête naar bouwsubsidies (1986-88) en het aftreden van staatssecretaris Gerrit Brokx.[5]

De prudente beleggingsstrategie, de beperkte productinnovatie en het feit dat de overheid nogal eens een greep deed in de spaarpot van het ABP als de overheidsfinanciën tekortschoten, leidde begin jaren negentig tot een tekort bij het ABP van dertig miljard gulden. Dit was de reden om het ABP op afstand van de overheid te plaatsen: in 1996 werd het ABP geprivatiseerd; de organisatie werd een zelfstandige stichting. De beleggingsstrategie van het ABP is na de privatisering sterk veranderd: na 1996 belegde het ABP nog maar zo'n veertig procent van het vermogen in obligaties, de overige gelden werden en worden belegd in onroerend goed en meer risicovolle beleggingen zoals hedgefondsen en private equity.[6]

De FPU-regeling met de Wet VPL is voor werknemers, die na 1949 zijn geboren zijn, afgeschaft. De FPU was de opvolger van de VUT. Deze werknemers kunnen nog wel eerder stoppen met werken, maar moeten hun vervroegde uittreding volledig zelf financieren. De FPU was voorheen deels zelf gefinancierd, maar het grootste deel werd gefinancierd middels een omslagstelsel. Bovendien konden werknemers het deel dat ze zelf moesten financieren fiscaal gunstig opbouwen. Net als het ouderdomspensioen werd de premie bruto betaald en werd er pas belasting betaald bij uitkering. De mogelijkheid om eerder te stoppen met werken is gebleven, maar het omslagstelsel is vervallen.

De deelnemers vormen het personeel bij wat wordt aangeduid als overheid en onderwijs, afgekort O & O.

De sectoren waar het personeel onder het ABP valt, zijn:

  • De sectoren Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, defensie, politie, rechterlijke macht en publiekrechtelijke ZBO’s, met uitzondering van het UWV. Het personeel heeft een ambtelijke aanstelling, het zijn ambtenaren die vallen onder de Ambtenarenwet.
  • De sectoren MBO en HBO, en de privaatrechtelijke ZBO’s die zogeheten B3-lichamen zijn. Het personeel heeft een arbeidsovereenkomst.
  • De sectoren PO, VO, WO, onderzoekinstellingen en tot 1 jan 2014 de universitair medische centra. Elk van deze sectoren is verdeeld in een publiekrechtelijk deel en een privaatrechtelijk deel. Dit laatste bestaat vooral uit het bijzonder onderwijs in de genoemde sectoren.

Voor de gehele O & O geldt dat de werkgevers eigenrisicodrager voor de WW zijn.

Er is een Stichting VSO Verbond van sectorwerkgevers VSO, waarin deelnemen: de minister van Onderwijs, als werkgever van het voortgezet en primair onderwijs; de minister van Defensie, als werkgever van de sector defensie; de minister van Veiligheid en Justitie als werkgever van de sector rechterlijke macht; de VNG als werkgever van de sector gemeenten; het IPO als werkgever van de sector provincies; de Unie van Waterschappen als werkgever van de sector waterschappen; de HBO-raad als werkgever van de sector hoger beroepsonderwijs; de VSNU als werkgever van de sector universiteiten; de NFU als werkgever van de sector universitair medische centra; de WVOI als werkgever van de sector onderzoeksinstellingen; de MBO Raad als werkgever van de sector middelbaar beroepsonderwijs en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als werkgever van de sectoren rijk en politie.

Sommige werkgevers binnen O & O maken ook wel gebruik van uitzendkrachten, gedetacheerden en payrollers. Ze zijn dan niet de formele werkgever, en voor de werknemer gelden de arbeidsvoorwaarden van hun formele werkgever: het uitzendbureau, detacheerbureau of payrollbedrijf. Dit betekent onder meer dat ze niet onder het ABP vallen en dat ook bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen vaak niet van toepassing zijn. Het betekent ook dat de O & O - opdrachtgever, de feitelijke werkgever, na afloop niet de eventuele WW-uitkering hoeft te betalen.

Er is een inhuurnorm: ministeries mogen niet meer dan 13 procent van hun personeelsbudget besteden aan het inhuren van externe krachten of moeten anders uitleggen waarom dat nodig was.

Privatisering ABP

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP werd op 1 januari 1996 zelfstandig.[7] Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer werd het fonds hierbij voor 32,96 miljard gulden benadeeld. Dit heet in de volksmond nog steeds de pensioenroof bij het ABP.[8]

Splitsing pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP heeft de uitvoering van de pensioenregeling per 1 maart 2008 ondergebracht in een zelfstandige uitvoeringsorganisatie APG. De splitsing was nodig omdat het ABP via Loyalis verzekeringen aanbood en aanbiedt en zo concurreerde met andere verzekeringsmaatschappijen. De maatschappijen beschouwden dat als oneerlijke concurrentie omdat het ABP een groot aantal 'gedwongen' klanten heeft. Nu wordt het verplichte pensioen door een andere organisatie uitgevoerd dan de vrijwillige verzekeringen.

Het ABP had tot 2011 samen met het Pensioenfonds Zorg en Welzijn een eigen investeringsfirma: AlpInvest, AlpInvest houdt zich onder andere bezig met private equity. AlpInvest kwam diverse keren negatief in het nieuws vanwege de risicovolle beleggingen en de hoge bonussen voor de directie. AlpInvest is in 2011 verkocht aan de Carlyle Group. Daarnaast heeft het ABP deelnemingen in tientallen bedrijven, waaronder Vastgoedfonds Vesteda en tientallen hedgefondsen. Verzekeraar Loyalis was tot de oprichting van de APG ook onderdeel van het ABP.

Medezeggenschap en verkiezingen

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP heeft sinds 1 juli 2014 een Verantwoordingsorgaan. Daarvóór kende het ABP een deelnemersraad, een werkgeversraad. De deelnemersraad vertegenwoordigde werknemers en gepensioneerden. De deelnemersraad bestond uit 36 personen: 24 vertegenwoordigers van actieven of premiebetalers en 12 vertegenwoordigers van gepensioneerden of pensioenontvangers. Alle leden van de deelnemersraad waren gelieerd aan een vakbond. De werkgeversraad vertegenwoordigde werkgevers binnen overheid en onderwijs, de raad bestond uit 21 personen. Zij vertegenwoordigden bijvoorbeeld het hoger en voortgezet onderwijs, universiteiten, het Rijk, de politie enzovoorts.

Van 11 tot en met 28 maart 2014 hebben 84.528 mensen hun stem uitgebracht op een van de 236 kandidaten voor het nieuwe Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit 48 leden, waarvan 32 deelnemers (19 actieven en 13 gepensioneerden) en 16 werkgevers.[9] Ook onafhankelijke kandidaten werden gekozen. Het Verantwoordingsorgaan ontving van het ABP meer dan de wettelijk vereiste adviesrechten.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

[bewerken | brontekst bewerken]

De Nederlandse overheid roept organisaties op tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en sluit aan bij Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). OESO heeft mvo-aanbevelingen opgesteld, de zogenaamde OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen maken duidelijk wat overheden van het gedrag van organisaties verwachten. Sustainable Development Goals (Duurzameontwikkelingsdoelstellingen) van de VN zijn vaak leidend in hun mvo-verslaglegging. Als grote belegger roept het ABP bedrijven op aan deze doelstellingen te voldoen.[10] Het ABP zegt ook het stemrecht als aandeelhouder hiervoor te gebruiken en legt het vast hoe er is gestemd.[11]

Het ABP hanteert een uitsluitingsbeleid, en belegt niet in wapens verboden volgens internationale verdragen, kernwapens, tabaksfabrikanten en staatsobligaties in landen met VN of EU wapenembargo.

In het kader van verantwoord ondernemen is het ABP aangesloten bij een aantal organisaties:[10]

  • IMVB convenant, hiering leggen pensioenfondsen ESG-beleid vast
  • PRI, Principles for Responsible Investment, zet zich in voor het integreren van prestaties op het gebied van mens, milieu en ondernemingsbestuur in de beleggingsbeslissingen
  • Climate Action 100+ grote beleggers met 54 triljard dollar in beheer, proberen samen druk uit te oefenen op de grote CO2-uitstoters.
  • Eumedion behartigt de belangen van institutionele beleggers tov corporate governance en duurzaamheid.
  • CHRB, Corporate Human Rights Benchmark, is door het ABP en andere beleggers opgericht
  • Tobacco Free Portfolios, staat voor een tabaksvrije wereld, ABP is lid adviesraad
  • OESO internationaal samenwerkingsverband met als doel zich te verdiepen in economische, sociale en ecologische veranderingen
  • VBDO Nederlandse vereniging van beleggers die zich richt op duurzaamheid

Tijdens de klimaattop in Parijs in 2015 riep het ABP bedrijven op de uitstoot van CO2 te verlagen. José Meijer, vicevoorzitter ABP, sprak de ambitie uit zelf de CO2-footprint in vijf jaar met 25% te verlagen.[12]

Het ABP vermeldde in het jaarverslag van 2020 zich op drie transities te richten:[13]

  1. Klimaatverandering en overgang naar duurzame energie
  2. Behoud natuurlijke grondstoffen
  3. Digitalisering van de samenleving

De bijdrage aan SDG's was 16,4% in 2020 met als doel 20% in 2025. Het ABP heeft € 13,8 miljard belegd in duurzame energie, in 2025 streeft men naar € 15 miljard.[13] Het is volgens de VBDO het meest duurzame pensioenfonds van Nederland.

Het ABP vermeldde in het jaarverslag ook te voldoen aan het IMVB-convenant, SFDR-wetgeving en OESO-richtlijnen.[13]

Er waren in 2021 verschillende acties van pensioendeelnemers die protesteerden tegen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Het ABP houdt nog aandelen aan in diverse fossiele energie bedrijven.[14] Volgens actievoerders, waaronder docenten, hoogleraren en ambtenaren heeft het ABP een belang van 15 miljard euro in olie-, gas- en kolenbedrijven. Het ABP is niet aangesloten bij het collectief van Net Zero Asset Managers met 43 triljard dollar in beheer.[15] Het ABP stemde als enige pensioenfonds niet mee met de klimaatresolutie van Follow This tijdens de aandeelhoudersvergadering van Shell in 2019.[16] ABP, vertegenwoordigd door APG, stemde wel voor de klimaatresolutie van Follow This bij Shell in 2022.[17]

Het ABP in 2021 stemde voor meetbare klimaatdoelen bij oliemaatschappij BP, ingediend door Climate Action 100+.[18]

2021: Beleggingen in olie en gas worden verkocht

[bewerken | brontekst bewerken]

Eind oktober 2021 maakte het ABP bekend dat het investeringen in steenkool, olie- en gasbedrijven gaat verkopen. Volgens bestuursvoorzitter Corien Wortmann was doorgaan op dezelfde – fossiele – weg, onverantwoord. Rapporten van het IPCC ("in 2030 wordt 1,5 graad opwarming bereikt") en het Internationaal Energieagentschap ("geen nieuwe exploratie van olie en gas") gaven de doorslag.[19]

ABP en de pensioencrisis van 2000

[bewerken | brontekst bewerken]

Eind 2000 stortten de beurzen in doordat de internetzeepbel knapte. Het rendement van het ABP daalde naar een gemiddelde van -1,6 procent en de dekkingsgraad zakte onder de honderd procent. Sindsdien eiste de politiek meer zekerheid van pensioenfondsen, pensioenfondsen moesten voortaan minstens 105 procent dekking aanhouden, deze 105 procent geldt alleen voor beleggingen in veilige obligaties. Voor beleggingen met meer risico eist De Nederlandsche Bank een hogere buffer van 125 procent. In 2005 was de dekkingsgraad weer gestegen naar 119 procent, de pensioenen waren toen al vijf jaar vrijwel niet geïndexeerd en ook de premies stegen omdat indexatie van bestaande pensioenen en premieverlaging pas is toegestaan bij een dekkingsgraad van 125 procent. En pas boven een dekkingsgraad van 140 procent mag het ABP de pensioenen weer volledig aanpassen aan de loonontwikkeling.[6]

ABP en de kredietcrisis van 2008

[bewerken | brontekst bewerken]

In de tweede helft van 2007 werd de kredietcrisis ook voor het ABP merkbaar, de beleggingen rendeerden minder dan voorheen. In 2008 moest het ABP 25% op zijn belegde vermogen afschrijven, alleen al van begin 2008 tot en met september 2008 verloor het ABP 22 miljard euro.[20] In 2007 stond de dekkingsgraad van het ABP op 140%, de dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen van een pensioenfonds en de pensioenen die moeten worden uitgekeerd. Bij een dekkingsgraad van 125% staat tegenover elke € 100,- die wordt uitgekeerd een eigen vermogen van € 125,-. Over 2008 zakte de dekkingsgraad met bijna 60% naar een dieptepunt van 83% in februari 2009. Door de crisis op de financiële markten rendeerden de beleggingen van het ABP minder dan verwacht, bovendien had het ABP te riskant belegd, onder andere via de aan haar gelieerde investeringsmaatschappij Alpinvest. Eind maart kwam het ABP met een herstelplan,[21] dit plan behelsde: minder riskant beleggen, geen indexatie van de pensioenen en ophoging van de pensioenpremie met 3 %. Dit betekent dat van het inkomen van werknemers voortaan in plaats van 20%, 23% aan het ABP wordt overgemaakt, dit is een stijging van de door werkgevers/werknemers betaalde premie met 15%. Het ABP kondigde aan de pensioenen pas weer deels te indexeren als de dekkingsgraad het wettelijk minimum van 105% bereikt had, het ABP dacht daar in maart 2009 vijf jaar voor nodig te hebben. Volledige indexatie van de pensioenen vindt pas plaats bij een dekkingsgraad vanaf 125%. In juli 2009 ging de premie met 1 procentpunt omhoog, het ABP zei de premie vanaf 1 januari 2010 nog eens 2 procentpunt te verhogen. In realiteit steeg de premie minder dankzij gunstige beleggingsresultaten. Wat betreft de risicovolle investeringen zei het ABP toe drie procent van zijn vermogen te verschuiven van risicovolle beleggingen naar obligaties, infrastructuur en hedgefondsen. Obligaties zijn inderdaad minder risicovol, dat kan van infrastructuur en hedgefondsen niet gezegd worden.[22] Het ABP besloot in 2007 het renterisico voor 25% af te dekken, een beslissing waar de huidige bestuursvoorzitter Henk Brouwer in 2013 nog steeds achterstaat.

In december 2012 bereikte het ABP een overeenkomst met de Amerikaanse bank JPMorgan Chase & Co. Een van de ondernemingen waar het ABP in het verleden (2006 en 2007) zeer risicovolle beleggingen gekocht had. ABP stelde dat zij beleggingen in hypotheken had aangekocht op basis van valse en misleidende informatie. Ondanks dat JPMorgan Chase deze claims ontkende, bereikte de bank en het ABP toch een schikking. Er is geen openheid gegeven over de inhoud van de schikking.[23][24] De in de woorden van ABP 'rommelbeleggingen' werden in 2006 en 2007 aangekocht door het aan ABP gelieerde AlpInvest. De leiding van AlpInvest ontving over 2007 nog een bonus van 112 miljoen euro o.a. voor de aankoop van deze achteraf slechte producten. Op 19 april 2013 bereikten Goldman Sachs en het ABP een schikking in hun RMBS-zaak.[25][26] Op 31 oktober kwamen de laatste twee schikkingen naar buiten met Credit Suisse en Morgan Stanley. Over de exacte hoogte van alle schikkingen wordt geen mededeling gedaan.[27]

Van een tweede verhoging van de premie in 2009/begin 2010 zou het ABP afzien als de dekkingsgraad op 31 december 2009 105% zou zijn. Op 30 september 2009 bereikte het ABP die dekkingsgraad van 105%, op 31 december 2009 was de dekkingsgraad 109%. Gegeven de toezeggingen van het ABP in 2009 zou het ABP met deze dekkingsgraad moeten afzien van verhoging van de premie, ook zou het ABP de uitkeringen deels moeten indexeren. In januari 2010 kwam het ABP echter met het bericht dat zij onderzoek had gedaan naar de levensverwachting van haar verzekerden waarbij het ABP zich naar eigen zeggen baseerde op gegevens van het CBS. Uit dit niet openbaar gemaakte onderzoek zou blijken dat de levensverwachting van ambtenaren de afgelopen drie jaar zoveel was gestegen dat het ABP haar vermogen met 11 miljard moest verlagen. De pensioenuitkeringen die het fonds in de toekomst moet verrichten zouden door de stijgende levensverwachting toenemen, wat een drukkend effect heeft op de dekkingsgraad. Hierdoor kwam de dekkingsgraad van het ABP volgens het ABP niet op 109% uit maar precies op 104%, door deze verlaging kon het ABP de premie toch verhogen en kon het fonds eveneens afzien van indexering van de bestaande pensioenen.[28][29]

Januari 2015 werd bekend dat alle banken die verantwoordelijk waren voor de rommelhypotheken een schikking met hun grote klant hadden getroffen.[30]

ABP en de Europese staatsschuldencrisis van 2010

[bewerken | brontekst bewerken]

De Europese staatsschuldencrisis van 2010 brak uit toen Griekenland als lid van de Eurozone haar schulden niet meer kon financieren. Het bleek dat de staatsschuld van Griekenland veel hoger was dan de Grieken jarenlang hadden voorgespiegeld. De hoge Griekse staatsschuld leidde tot een daling van de waarde van de euro en een daling van Griekse waardepapieren. Het ABP bezat op dat moment 2,3 miljard euro Griekse staatsschulden die sterk in waarde daalden.[31]

In april 2010 deed zich de olieramp in de Golf van Mexico voor. BP was voor deze ramp verantwoordelijk en ABP had voor 570 miljoen euro in BP geïnvesteerd.

De investeringen in Griekenland en BP en de daling van de waarde van de euro, maakten dat de dekkingsgraad van het ABP in mei 2010 daalde naar 96 procent. Dat betekende dat de pensioenen weer niet werden geïndexeerd. Omdat de dekkingsgraad onder de 100 procent kwam, mocht ABP volgens de toezichthouder DNB niet meer meewerken aan waarde-overdracht van pensioenen naar andere fondsen. Dit verbod vervalt als de dekkingsgraad stijgt. In het tweede halfjaar van 2011 werd het pensioenfonds vol getroffen door de keiharde positie van Nederland binnen het eurogebied. Maar toen op 23 november 2011 ook de Duitse rente begon op te lopen, kon ook de kern van het eurogebied iets moeilijker aan kapitaal komen en liep de rekenrente heel even iets op. Maar na de Eurotop van 8 en 9 december zakte de Nederlandse tienjaarsrente weer verder weg en daarmee viel ook deze rekenrente per 31-12-2011 terug naar 2,38%, bijna het laagste niveau van 2011.[32]

Dat betekende dat de pensioenen weer niet werden geïndexeerd.

Op 6 januari 2012 kondigde DNB twee maatregelen aan. Pensioenfondsen kregen de mogelijkheid de korting te maximeren op 7%. Tevens werd de rekenrente niet gebaseerd op de stand van de swaprente ultimo december 2012, maar op het gemiddelde van het laatste kwartaal.[33][34] Deze maatregel leverde een relatieve verhoging met circa 4%[35] van de rekenrente op. Zou het hele jaar 2011 zijn genomen, dan steeg de tienjaarsrente van 2,38% naar 3%.[36] Om haar eigen redenen hanteert DNB nog steeds de grillige swaprentecurve, in plaats van de veel marktstabielere tienjaarsrente op de Nederlandse staatsleningen. De Tweede Kamer sprak zich op 9-11-2010 tegen de grillige swaprente uit.[37] Het Ministerie van SZW en DNB kwamen op 17 mei 2011 met hun gezamenlijk antwoord op de aangenomen Tweede Kamer motie.[38] Op 19-1-2012 was de rekenrente verder gezakt naar 2,35%. Die dag maakte ABP zijn dekkingsgraad bekend ultimo 2011 van 94%.[39][40] Op 1 februari besloot het ABP een mogelijke pensioenverlaging van 0,5% aan te kondigen per 1 april 2013. Vanaf 1 januari 2012 werd de premieopslag van 1 naar 3% met terugwerkende kracht verhoogd tot 2014.[41] Op 1 juni 2012 noteerde de tienjaarsrente een voorlopig dieptepunt van 1,532%. Op 2 juli mochten de verzekeraars met de nieuwe ultimate forward rate van 4,2% gaan rekenen. Minister Kamp liet de pensioenfondsen in het ongewisse en liet als verantwoordelijk minister niets van zich horen. Pas op 24 september kwam het kabinet via staatssecretaris Paul de Krom met een pakket waarin de ultimate forward rate op eenzelfde manier is toegepast als bij de verzekeraars.[42] De dekkingsgraad van het ABP steeg hierdoor met 2,7% van 92% naar 94% ultimo augustus 2012.[43] Aan het eind van het derde kwartaal was de dekkingsgraad doorgestegen naar 97%.[44]

Op 1 februari maakte het ABP bekend dat de pensioenen per 1 april 2013 voor het eerst in zijn bestaan zouden worden verlaagd met een 0,5%.[45] Dit geldt voor zowel deelnemers die pensioen opbouwen of hebben opgebouwd als gepensioneerden. Op 1 april 2013 stond de dekkingsgraad op 101%, waardoor het ABP weer mag meewerken aan het systeem van waarde-overdracht tussen de pensioenfondsen. Op 29 mei maakte het pensioenfonds bekend dat er nog steeds een tweede korting dreigt. Dit hoewel het belegde vermogen in 4 maanden tijd alweer met 16 miljard was toegenomen.[46] Op 30 januari 2014 maakte ABP bekend dat per 1 april 2014 de eerdere korting wordt teruggedraaid vanwege de gestegen dekkingsgraad per ultimo van 105,9%.[47]

ABP en het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) per 2015

[bewerken | brontekst bewerken]

De dekkingsgraad van het ABP daalde van 101,1% op 31 december 2014 naar 97,1% op 1 januari 2015. De oorzaak was het invoeren van het nFTK,[48] dat pensioenfondsen hogere buffers doet berekenen.

Onder het nieuwe financieel toetsingskader per 2015 moest het ABP voor 1 juli 2015 een herstelplan indienen.[49] Eind januari 2015 werd een beleidsdekkingsgraad van 104,0% gepubliceerd met een hieraan gekoppelde dekkingsgraad van 96,8%.[50] Op 30 juni diende ABP het herstelplan in uitgaande van een Vereist Eigen Vermogen van inmiddels 128%.[51] Eind 2026 zal de dekkingsgraad 128% zijn.

Bestuur en toezicht

[bewerken | brontekst bewerken]

Het bestuur van het ABP bestaat in 2015 uit 13 leden:

  • één onafhankelijke voorzitter (zonder stemrecht)
  • vier bestuursleden namens de werknemers
  • vijf bestuursleden namens de werkgevers
  • drie bestuursleden namens de gepensioneerden

Het verantwoordingsorgaan van het ABP bestaat uit 48 leden vanuit werknemers, werkgevers en gepensioneerden. Dit orgaan adviseert het bestuur vooraf over het beleid en beoordeelt achteraf of het bestuur goed gehandeld heeft.

Het ABP heeft een raad van toezicht, waarvan de leden worden benoemd door selectiecommissie bestaande uit leden van het verantwoordingsorgaan en het bestuur.

Bestuursvoorzitters

[bewerken | brontekst bewerken]

Elco Brinkman is lange tijd bestuursvoorzitter geweest van het ABP, geheel in de lijn van het ABP koos het fonds voor een voorzitter met een flink netwerk in Den Haag. Op 1 april 2009 werd Brinkman tijdelijk opgevolgd door Harry Borghouts, toen Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Een groep ABP-leden, verenigd in de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen (NBP), verzette zich tegen de benoeming van Borghouts. De NBP twijfelde aan zijn deskundigheid en betrouwbaarheid, waarbij de bond zich baseerde op de misstappen die Borghouts beging als commissaris van de Koningin en als voorzitter van de raad van toezicht van de IJsselmeerziekenhuizen.[55] Als gevolg van de affaire Icesave/Landsbanki binnen de provincie Noord-Holland, die de provincie 78 miljoen euro kostte, besloot Borghouts eind juni 2009 om een aantal nevenfuncties te laten vallen, waaronder die van waarnemend voorzitter van het ABP.[56] Provinciale Staten van Noord-Holland vond dit onvoldoende en dreigde met een motie van wantrouwen als Borghouts niet ook zijn functie als lid van bestuur van het ABP zou opgeven.[57]

Dat gebeurde op 1 augustus, toen Borghouts werd opgevolgd door Ed Nijpels, de voormalige VVD-fractieleider, minister, burgemeester en Commissaris van de Koningin van Friesland. Ook deze benoeming stuitte op verzet van de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen. Net als zijn voorgangers, Harry Borghouts en Elco Brinkman, grossiert Nijpels in bestuursfuncties en heeft hij geen verstand van pensioen, aldus de NBP. De vicevoorzitter van het ABP, Xander den Uyl, zoon van wijlen Joop den Uyl en naast vicevoorzitter van het ABP tevens bestuurssecretaris van de Abvakabo FNV, verdedigde de keuze voor Nijpels. Volgens Den Uyl hoeft een voorzitter van het ABP geen financieel of pensioenexpert te zijn. Het pensioenfonds wilde vooral iemand met een netwerk in Den Haag en aan dat profiel voldeed Nijpels. De NBP meende dat het Nijpels aan kennis en tijd ontbrak om zijn werk voor het ABP goed te doen: Nijpels had op het moment van aantreden bij het ABP 25 functies.[58][59] Medio februari 2010 maakte Nijpels zijn aftreden bij het ABP bekend, dit was een paar dagen na een uitzending van het programma Reporter van de KRO waarin de val van DSB onder de loep genomen werd.[60] Volgens Nijpels zouden de onderzoeken naar DSB, waar hij tot september 2009 commissaris was, hem hinderen in zijn functioneren als voorzitter. Zijn vertrek had niets te maken met de kritiek op zijn rol binnen DSB of zijn ondeskundigheid, aldus Nijpels. Zijn vertrek werd gemotiveerd door de negatieve beeldvorming in de media rond zijn persoon, hetgeen het ABP zou kunnen schaden, aldus Nijpels.[61][62]

Ontwikkeling kapitaal, premies en uitkeringen ABP vanaf 2004

[bewerken | brontekst bewerken]
Jaar Kapitaal
(x € miljard)
Dekkingsgraad
(%)
Premie (OP/NP) Premie VPL Premie Anw-compensatie Inkomsten uit premiebetaling
(x € miljard)
Beleggings-
resultaat
(x € miljard)
Indexatie pensioenen Uitgekeerde pensioenen en verzekeringen
(x € miljard)
Tienjaars-
rente ultimo
(%)
Reken-
rente ultimo
(%)
2004 168 121 5,8 0 5,3 3,63 4, vast
2005 190 120 6,7 0 5,5 3,35 3,70
2006 208 133 19,4% 6,5 0,17% 6,0 3,81 4,25
2007 216 140 19,6% 6,7 7,4 2,82% 6,5 4,34 4,85
2008 173 90 20% 4% 0,5% 7,2 - 44,1 2,05% plus na-indexatie van 1,96%, voor 2004-2007 6,9 3,65 3,6
2009 208 104 21% 4% 0,5% 7,36 34,9 0 6,9 3,44 3,9
2010 237 105 20,3%,
vanaf 1.8.10: 21,3%
4%, vanaf 1.8.10 3,7% 0,5% 7,8 27,9 0,28% 7,2 3,16 3,5
2011 246 94 21,9% 3,7% 0,3% 8,1 7,5 0 7,7 2,38 2,74 en 2,52 ultimo 2011
1-4-2012 261 95 24,1% 3,9% 0,3% 0 2,25 2,5[63]
1-7-2012 261 90 24,1% 3,9% 0,3% 0 2,04 2,3[64]
1-1-2013 281 96,6 25,4% 3,9% 0,3% 8,9 33,7 0 8,2[65] 1,74 2,43[66]
1-4-2013 292 101 25,4% 3,9% 0,3% - 0,5%[67] 1,81 2,5[66]
1-1-2014 300 105,9[68][69] 21,6% 4,0% 0,3% 9,9 17,5 +0,5%[47] 9,9 2,12 2,75[66]
1-1-2015 344 101,1 per 31-12-2014
104,7=beleidsdekkingsgraad[70]
19,6% 3,0% 0,3% 8,4 43,5 0 9,4 0,68 ?[66]
1-1-2018 409 104,4 22,9% 2,6% 0 9,1 28,7 0 10,7 -

De dekkingsgraad was per 1 augustus 2013 en 1 september 2013 100%, per 1 oktober 103,3%[71] en per 1 november 106,2%. Het ABP maakte op 28 november bekend de pensioenpremie te verlagen van 25,4% naar 21,6%.[72]

Het opgebouwde pensioen werd per 1 april 2014 met een factor 100/99,5 verhoogd, dit is een verhoging met 0,503%, die de verlaging per 1 april 2013 terugdraait, behalve voor de uitkeringen in het tussenliggende jaar.[73]

Per 31 januari 2014 bedroeg de dekkingsgraad 105,4%. inclusief de bovengenoemde verhoging.[74]

Het bruto pensioen werd per 1 juli 2022 met 2,39% verhoogd, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022. Dit laatste resulteert in een eenmalige nabetaling in juli van bruto 14,34% van het oude bruto maandbedrag. Het werd per 1 januari 2023 met 11,96% verhoogd en per 1 januari 2024 met 3,03%.

Soorten pensioen

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP biedt een inkomen bij:

  • ouderdomspensionering:
    • Voor wie geboren is voor 1950 is er de aflopende regeling van FPU, gevolgd door ABP OuderdomsPensioen
    • Voor wie geboren is na 1949 is er ABP KeuzePensioen, zie onder.
  • arbeidsongeschiktheid: ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen (AAOP) - aanvulling op de WIA, verving per 1 januari 2007 voor nieuwe gevallen het ABP InvaliditeitsPensioen (IP) en de Herplaatsingstoelage (HPT).
  • overlijden: ABP NabestaandenPensioen, bestaande uit partnerpensioen en wezenpensioen. Het partnerpensioen is een levenslange uitkering aan de partner na overlijden van de deelnemer of gepensioneerde. Indien het niet gaat om een huwelijk of geregistreerd partnerschap moet het gaan om samenwonen en een notarieel gesloten samenlevingscontract, en mag de partner geen ouder, grootouder, overgrootouder, kind, kleinkind of achterkleinkind zijn van de deelnemer of gepensioneerde. Bij dit samenwonen moeten beide partners ouder zijn dan 18 jaar. In alle gevallen is een voorwaarde voor partnerpensioen dat de deelnemer de partner heeft vóór het bereiken van de AOW-leeftijd.[75]

Het pensioenreglement gebruikt niet de termen OuderdomsPensioen of KeuzePensioen, maar dit wordt allebei ouderdomspensioen genoemd.

ABP KeuzePensioen

[bewerken | brontekst bewerken]

Artikel 7.3 van de pensioenregeling[76] bepaalt dat de deelnemer of gewezen deelnemer recht heeft op ouderdomspensioen. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft recht op ouderdomspensioen op de dag waarop hij de AOW-leeftijd bereikt. Het ouderdomspensioen gaat niet later in dan vijf jaren na de dag waarop hij de AOW-leeftijd bereikt. Artikel 7.4 bepaalt dat de werknemer het ouderdomspensioen eerder kan laten ingaan, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 60 jaar bereikt wordt. Artikel 7.6 bepaalt dat als het ouderdomspensioen eerder of later ingaat dan de eerste dag van de maand na die waarin de betrokkene 67 jaar is geworden, het ABP het pensioen verlaagt of verhoogt met toepassing van de factoren, die voor hele jaren zijn opgenomen in bijlage G bij het reglement. Voor een tussenliggende aanvangsleeftijd wordt de factor door lineaire interpolatie bepaald. Bij aanvang van het pensioen op 65-jarige leeftijd levert een maand uitstellen van het pensioen een verhoging van het periodieke bedrag van 0,575% op.

Het is mogelijk om stapsgewijs met pensioen te gaan, het aantal uren dat men per week werkt gaat dan niet in één keer, maar in twee of meer stappen naar nul. Voor het ABP KeuzePensioen geldt: hoe langer de werknemer doorwerkt, hoe hoger zijn pensioen wordt.

Met het KeuzePensioen kan voor een variabele uitkering worden gekozen, het pensioen is dan bijvoorbeeld de eerste jaren hoger dan daarna, of omgekeerd (bijvoorbeeld lager omdat men nog doorwerkt, of hoger omdat het huis nog niet is afbetaald, of om een periode zonder AOW te overbruggen, zie ook hieronder). De totale hoeveelheid opgebouwd pensioenkapitaal blijft wel gelijk (met dien verstande dat een werknemer die deels stopt met werken nog wel pensioen opbouwt over de uren die hij werkt), dus een variabele uitkering is een deel van de tijd hoger en een deel van de tijd lager dan een vaste uitkering zou zijn.[77] Het lagere pensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hogere (excl. het deel dat het gemis aan AOW compenseert).

Deelnemers van het ABP die geen partner hebben of een partner hebben die zelf een pensioen heeft opgebouwd, kunnen hun nabestaandenpensioen inruilen voor een hoger ouderdomspensioen (zie hierna).

Op de website van het ABP, MijnABP, kan de deelnemer pensioenvoorstellen genereren. Bij gelijkblijvend pensioen kan men als ingangsdatum kiezen de eerste van enige toekomstige maand, maar niet meer dan 5 jaar na de AOW-leeftijd. Het bedrag wordt dan berekend. Bij een keuze vooraf om op zekere datum het pensioenbedrag te wijzigen zijn er drie parameters: de aanvangsdatum, de wijzigingsdatum en het eerste bedrag. Het tweede bedrag wordt dan berekend. De wijzigingsdatum kan de eerste van enige maand tussen de aanvangsdatum en de 75-jarige leeftijd zijn, of de exacte datum van het bereiken van de AOW-leeftijd, als die na de aanvangsdatum ligt.

Samenhang AOW

[bewerken | brontekst bewerken]

Pensioen is in principe een aanvulling op de AOW, maar kan eerder of later ingaan. De AOW start op de AOW-leeftijd, die vanaf 2022 verder stijgt. Iemand die kiest voor stoppen met werken en ingaan van het pensioen na de AOW-leeftijd, krijgt toch vanaf de AOW-leeftijd AOW, dit komt boven op het salaris dat hij dan nog verdient. Omgekeerd geldt dat als iemand kiest voor stoppen met werken en ingaan van het pensioen vóór de AOW-leeftijd, hij niet alleen een lager pensioen krijgt dan bij ingaan van het pensioen op de AOW-leeftijd, maar ook nog geen AOW - dit kan dus veelal alleen als de betrokkene spaargeld heeft waarop hij kan interen. Daarnaast is een van de toepassingen van de bovenvermelde variabele uitkering een hogere uitkering tot de AOW-leeftijd, ter compensatie van het ontbreken van AOW.

Als men een uitkering heeft die gekort wordt bij het ontvangen van pensioen, bijvoorbeeld volgens de overbruggingsuitkering AOW, door het ABP 'SVB-regeling' genoemd, kan het onvoordelig zijn het pensioen al tijdens de uitkeringsperiode te laten ingaan.

Pensioengevend inkomen en franchise

[bewerken | brontekst bewerken]

Het zogenaamd pensioengevend inkomen is het voltijdse bruto jaarloon tot een maximum, 2017: € 103.317. Het echte bruto-inkomen kan minder zijn bijvoorbeeld omdat iemand in deeltijd werkt of op dat moment werkloos is. De premiegrondslag is het deel van het pensioengevend inkomen waarover pensioenpremie wordt betaald, dit is het pensioengevend inkomen minus de franchise (2017: € 13.150[78]; 2018: € 13.350[79]). De franchise is wat hoger dan de AOW-uitkering voor iemand met een gezamenlijke huishouding (ruwweg € 10.000), en lager dan de AOW-uitkering voor een alleenstaande (ruwweg € 14.000). Omdat iedereen die in Nederland woont een AOW-uitkering krijgt, hoeven werknemers over dat deel van het salaris geen pensioen op te bouwen.

Tot 1986 was er een systeem van "inbouw" van AOW, met per opbouwjaar een verrekening van 2% van de AOW-uitkering. Sinds 1986 wordt het franchisesysteem toegepast. In de periode 1986-1994 was er een gehuwdenfranchise van 2,5% van de AOW-uitkering van twee gehuwden samen, en een lagere ongehuwdenfranchise (ook van toepassing op een gehuwde vrouw) van 2,5% van de AOW-uitkering van een alleenstaande. Sinds 1995 is de franchise niet meer afhankelijk van de burgerlijke staat, voor iedereen wordt de ongehuwdenfranchise gehanteerd. Gehuwden zijn dus over een groter deel van hun salaris premie gaan betalen.[80]

De premie wordt betaald over de periode in een jaar dat iemand deelnemer van een fonds is. Werkt iemand een half jaar, dan betaalt hij ook een half jaar premie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor, werkt iemand 50% dan betaalt hij ook maar 50%. Bij werkloosheid wordt de premie vermenigvuldigd met de factor 0,5 bij een ontslaguitkering (wachtgeld) (je betaalt dan dus de helft), of de factor 0,375 bij een WW-uitkering, al of niet met aanvullende en/of aansluitende uitkering. Overeenkomstig deze factoren wordt het jaar meegeteld bij de bepaling van de pensioengeldige tijd.

Pensioenpremie

[bewerken | brontekst bewerken]

Werkenden, ook degenen die niet meer van de FPU-regeling gebruik kunnen maken, moeten nog wel overgangspremie VPL betalen voor de werknemers die nog wel met de FPU kunnen. De overgangspremie VPL wordt vanaf 1 januari 2014 volledig betaald door de werkgever. De werkgever heeft de betaling overgenomen, daar staat tegenover dat de werknemer vanaf die datum verhoudingsgewijs meer pensioenpremie betaalt. Tot 1 januari 2014 betaalde de werknemer 30% van zijn eigen pensioenpremie, 70% kwam voor rekening van de werkgever. Deze percentages zijn sinds 1 januari 2014: 65,7% voor de werkgever en 34,3% voor de werknemer. Vanaf 1 januari 2016 worden er geen FPU-uitkeringen meer uitbetaald, de betaling van de overgangspremie VPL loopt echter nog door tot 1 januari 2023. Als de betaling van de overgangspremie VPL stopt, heeft de werkgever het voordeel dat hij minder hoeft bij te dragen aan het pensioen van de werknemer.[81]

Voor de bepaling van de premie wordt van het pensioengevend inkomen (zie boven) de franchise afgetrokken. Dit bedrag is de basis voor de pensioenpremie, de zogenoemde premiegrondslag.

Op 1 april 2012 was de pensioenpremie ABP KeuzePensioen - ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen (OP/NP) inclusief tijdelijke herstelopslag 24,1%, de Anw-compensatie 0,3% en de overgangspremie VPL (zonder franchise) 3,9%. De premies worden betaald door werkgever en werknemer samen. De verdeling is als volgt: van de premie OP/NP betaalt de werkgever 70% en de werknemer 30%, van de Anw-compensatie betaalt de werkgever 25% en de werknemer 75% en van de overgangspremie VPL betaalt de werkgever 40% en de werknemer 60%. Op 1 januari 2014 is het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen verlaagd. Het opbouwpercentage is het bedrag dat een werknemer fiscaal-vriendelijk mag opbouwen. Dit percentage was 2,05% van het pensioengevend inkomen en is vanaf 1.1.2014 1,95%. Omdat er minder opgebouwd mag worden, is de premie verlaagd naar 21,6%. De premies worden nog steeds betaald door werkgever en werknemer, de verdeling is wel gewijzigd. Vanaf 1.1.2014 betaalt de werkgever 65,7% en de werknemer 34,3% van de OP-premie. De overgangspremie VPL (per 1.1.2014 4%) wordt vanaf 1.1.2014 volledig door de werkgever betaald, deze premie vervalt per 1.1.2023. De Anw-premie is gelijk gebleven, ook de verdeling werkgever/werknemer is niet veranderd.[81][82][83] In 2018 is de premie ABP KeuzePensioen - OP / NP 22,9%, waarvan 16,03 %-punt (70%) voor de werkgever, en 6,87 %-punt (30%) voor de werknemer.[79]

Pensioenopbouw

[bewerken | brontekst bewerken]

De pensioenopbouw per uitkeringsjaar is in een opbouwjaar een percentage (sinds 1 januari 2015 is het opbouwpercentage afhankelijk van de hoogte van het pensioengevend inkomen; het varieert van 1,701% tot 1,875% op basis van een ingangsdatum gelijk aan de dag dat de AOW-leeftijd wordt bereikt[84]) van de premiegrondslag, vermenigvuldigd met de pensioengeldige tijd in dat opbouwjaar en de meetelwaarde, normaal 1, maar bijvoorbeeld lager bij pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Het pensioen per uitkeringsjaar is de totale pensioenopbouw over alle opbouwjaren (middelloonsysteem). Bij een andere pensioneringsleeftijd wordt het pensioen met een factor vermenigvuldigd, variërend van een factor kleiner dan 1 bij een eerdere pensioneringsleeftijd tot een factor groter dan 1 bij een latere. Als in het eerste geval gekozen wordt voor een pensioen dat voor het ingaan van de AOW-uitkering hoger is dan daarna dan is de factor eerst hoger en later lager dan bij een gelijkblijvend bedrag.

Zoals gezegd, tot 1986 was er een systeem van "inbouw" van AOW, en sindsdien het franchisesysteem, echter met in de periode 1986-1994 een gehuwdenfranchise en een lagere ongehuwdenfranchise. Voor zover een pensioen dat nu en/of in de toekomst wordt ontvangen in die perioden is opgebouwd wordt nog rekening gehouden met die systemen, met als gevolg dat het pensioen van een ongehuwde hoger is dan van een gehuwde, de eerste krijgt een 'aanvulling voor alleenstaanden', niet te verwarren met de verhoging omdat verzekering van nabestaandenpensioen niet van toepassing is. Daarbij gaat het om de burgerlijke staat ten tijde van de uitkering van de pensioentermijn. Het kan dus zijn dat men de hoge pensioenpremie voor alleenstaanden heeft betaald en het lage pensioen voor gehuwden krijgt, of omgekeerd. Ook bij verandering van burgerlijke staat na aanvang van het pensioen verandert het pensioen dienovereenkomstig. Als bijvoorbeeld een AOW-gerechtigde met aanvullend ABP-pensioen gaat samenwonen met iemand met alleen AOW gaat niet alleen de AOW-uitkering van beiden omlaag, maar ook het pensioen.[85]

Als pensioenrekenleeftijd wordt de wettelijke pensioenrichtleeftijd gehanteerd. Bij wijziging daarvan worden bestaande aanspraken omgerekend.

Het genoemde systeem van pensioenopbouw, onafhankelijk van leeftijd, is relatief ongunstig voor jongeren, gunstig voor het ABP ten aanzien van jongeren, omdat de relatieve aangroei door indexering gemiddeld minder is dan het gemiddeld door het ABP behaalde rendement op het vermogen, en omdat er ook een sterftekans is tussen opbouw en pensionering.

Afzien van nabestaandenpensioen

[bewerken | brontekst bewerken]

Iemand die bij pensionering of gedeeltelijke pensionering geen partner heeft, krijgt een toeslag, de verhoging, niet te verwarren met wat 'aanvulling' wordt genoemd, omdat het ABP NabestaandenPensioen niet van toepassing is. Hetzelfde geldt voor wie bij pensionering met toestemming van de partner definitief afziet van dit nabestaandenpensioen, bijvoorbeeld omdat de partner zelf een goed pensioen heeft opgebouwd. Inruil van het nabestaandenpensioen voor een hoger ouderdomspensioen is alleen voor zover het pensioen is opgebouwd vanaf 1 juli 1999. De toeslag bedraagt 12% over het van 1 juli 1999 tot 1 januari 2004 opgebouwde pensioen en 6% over hetgeen daarna is opgebouwd. In geval van pensionering vóór de AOW-leeftijd blijft nabestaandenpensioen dat niet kon worden ingeruild van belang voor als een alleenstaande vóór de AOW-leeftijd alsnog een partner krijgt.

Overgangsregeling afschaffing eindloonsysteem

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP is op 1 januari 2004 overgegaan van een eindloonsysteem naar het hierboven uiteengezette middelloonsysteem. Als de opbouw eerder is gestopt geldt hiervoor het eindloonsysteem nog. Als de opbouw op 1 januari 2004 nog doorliep dan bedraagt de pensioenopbouw vóór 2004 per pensioengeldig jaar 1,75% van de premiegrondslag, gebaseerd op het pensioengevend inkomen begin 2004.

Voorwaardelijke indexatie

[bewerken | brontekst bewerken]

Het beleid van het ABP omvat de ambitie om de pensioenen bestendig en volledig te indexeren. Het inhalen van in het verleden niet verleende volledige indexatie is onderdeel van die ambitie. Bestendig en volledig indexeren betekent dat het jaarlijks pensioenbedrag en de aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer wordt aangepast overeenkomstig de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. Dit gebeurt voor zover de financiële positie van het fonds dit mogelijk maakt.[86]

Door de kredietcrisis zijn er grote beleggingsverliezen geleden, terwijl bovendien de rente is gedaald. Daarom vond er in 2009 geen indexatie plaats. Per 31 maart 2009 bedroeg de dekkingsgraad 86%; per 30 september was dit 105%.[87] In 2010 bedroeg de indexatie 0,28%. In 2011 en 2012 was de indexatie wederom 0%. Tot 2013 mochten pensioenfondsen indexeren als de dekkingsgraad 105% of hoger was. Vanaf 2013 indexeren pensioenfondsen pas als de dekkingsgraad boven de 110% uitkomt.[88]

Er is vanaf 1 januari 2016 volgens een tussen drie centrales van overheidspersoneel en werkgevers in de publieke sector bereikt onderhandelingsresultaat, indexeringsambitie van het ouderdomspensioen op basis van prijsinflatie in plaats van looninflatie. De gemiste indexatie was op 31 maart 2020 al tot 19,1% opgelopen.[89]

Vernieuwd pensioenstelsel

[bewerken | brontekst bewerken]

Het ABP is van plan per 1 januari 2027 over te stappen op het vernieuwde pensioenstelsel.[90]

Het pensioen gaat vanaf dan omhoog als het goed gaat met de economie, en omlaag als het economisch tegenzit. Er komen regels om te voorkomen dat pensioenen te hard kunnen dalen. Het ABP zet geld opzij om te grote dalingen te matigen (te spreiden in de tijd).

Zie de categorie Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.