Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Regering-Van Acker I

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Van Acker I
Regeringsleider Achiel Van Acker
Coalitie Katholieke Blok
BSP/PSB
Liberale Partij
KPB/PCB
Zetels Kamer 179 van 202 (2 april 1939)
Premier Achiel Van Acker
Aantreden 12 februari 1945
Ontslagnemend 17 juli 1945
Einddatum 2 augustus 1945
Voorganger Pierlot VI
Opvolger Van Acker II
Portaal  Portaalicoon   België

De regering-Van Acker I (12 februari 1945 - 2 augustus 1945) was een Belgische regering. Het was een regering van nationale eenheid dat bestond uit het Katholieke Blok (73 zetels), de BSP/PSB (64 zetels), de Liberale Partij (33 zetels), en de KPB/PCB (9 zetels).

In tegenstelling tot de naoorlogse regering-Pierlot, de eerste Belgische regering na de Tweede Wereldoorlog, was deze regering voor het grootste deel samengesteld uit mensen die tijdens de oorlog in België waren gebleven, onder meer een aantal verzetsleden. Enkel Paul-Henri Spaak zat in Londen tijdens de oorlog.

Ze volgde de regering-Pierlot VI op en werd opgevolgd door de regering-Van Acker II, nadat de Katholieke Partij uit de regering was gestapt door de koningskwestie.

Context[bewerken | brontekst bewerken]

In een naoorlogse context waarin de mensen hadden geleden, moest de samenleving opnieuw worden heropgebouwd. Om het land opnieuw te doen heropleven, moesten ze beginnen met het heropbouwen van de macht, wat ingewikkeld zou blijken te zijn. In februari 1945 kwam Achiel Van Acker als premier aan het hoofd van een katholieke-socialistische-liberale-communistische regering te staan, met 17 andere ministers in zijn regering. Achiel Van Acker was toentertijd een relatief onbetekenende politieke figuur, die weinig bekend was voordat hij aan de macht kwam, maar met populaire en industriële ideeën van grote omvang.

Chronologie[bewerken | brontekst bewerken]

Op 8 februari belastte de prins-regent de socialist Achiel Van Acker om een nieuwe regering te vormen.

De regering-Van Acker I leidde het land van 12 februari 1945 tot 15 juni 1945, ofwel voor een korte periode van 4 maanden.[1]

Context van de regeringsvorming: ontbinding van de regering-Pierlot VI[bewerken | brontekst bewerken]

Premier Hubert Pierlot (KB)

De regering-Van Acker I volgde de regering-Pierlot VI op, de regering die het land had bestuurd tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Brussel werd in september 1944 bevrijd. Rond die tijd wilde Hubert Pierlot, uitgeput als hij was door de Londense jaren, niet langer zijn taak als premier voortzetten, maar hij begreep al snel dat hij zou moeten aanblijven totdat de situatie in België was genormaliseerd.[2]

Nadat het land volledig was bevrijd in februari 1946, kondigde Hubert Pierlot op 7 februari, na enkele dagen eerder een voorstel te hebben ontvangen om zijn ministerieel kabinet te herschikken,[3] hetgeen hij destijds had geweigerd, het collectieve ontslag van zijn regering aan zonder op een parlementaire stemming te wachten.[2]

Op 8 februari nodigde de prins-regent Karel de socialist Achiel Van Acker, een boekenverkoper en een tamelijk onbekende politicus, uit om een nieuwe regering te vormen, in het bijzonder omdat deze tijdens de Oorlog in België was achtergebleven.[4] Achiel Van Acker nam de positie van Pierlot over als hoofd van de regering. Hij werd daarin bijgestaan door Paul-Henri Spaak, de enige van de ministers van de Belgische regering in ballingschap uit Londen die zijn ambt in de regering-Van Acker I zou behouden, en dit omdat hij een van de weinigen was die niet tegen een communistische regeringsdeelname was.

Samenstelling[bewerken | brontekst bewerken]

Deze regering was een regering van nationale eenheid. De vorming van een dergelijke regering deed zich slechts voor wanneer de politieke, economische of veiligheidssituatie van het land het vereiste dat het traditionele debatpatroon tussen meerderheid en oppositie tijdelijk werd stopgezet. Het nieuwe kabinet bestond uit 18 ministers.[5] Aan het hoofd van de regering stond Achiel Van Acker.

De Belgische Socialistische Partij (BSP), waartoe de premier behoorde, leverde een meerderheid van de ministers in de regering. Paul-Henri Spaak, minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, maakte ook deel uit van de BSP en was ook verbonden met de Kommunistische Partij van België (KPB), die ook de minister van Volksgezondheid en de minister van Voedselvoorziening leverde.

De regering bestond uit 18 ministers. De BSP/PSB en het Katholieke Blok hadden er elk vijf, de Liberale Partij vier en de KPB/PCB twee. Daarnaast waren er nog twee technici in de regering.

Naam Partij Ministerie
Achiel Van Acker PSB-BSP Premier en minister van Steenkool
Paul-Henri Spaak PSB-BSP Minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel
Ernest Rongvaux PSB-BSP Minister van Communicatie
Herman Vos PSB-BSP Minister van Openbare Werken
Paul Kronacker PL-LP Minister zonder portefeuille
Edmond Ronse Katholieke Unie Minister van Informatie
Charles du Bus de Warnaffe Katholieke Unie Minister van Justitie
Adolphe Van Glabbeke PL-LP Minister van Binnenlandse Zaken
Auguste Buisseret PL-LP Minister van Openbaar Onderwijs
Louis Delvaux Katholieke Unie Minister van Landbouw
Gaston Eyskens Katholieke Unie Minister van Financiën
Léon-Eli Troclet PSB-BSP Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg
Albert De Smaele technicus Minister van Economische Zaken
Léon Mundeleer PL-LP Minister van Nationale Defensie
Albert Marteaux PCB-KPB Minister van Volksgezondheid
Edgard De Bruyne Katholieke Unie Minister van Koloniën
Edgar Lalmand PCB-KPB Minister van Voedselvoorziening
Henri Pauwels technicus Minister van Oorlogsslachtoffers

Programma[bewerken | brontekst bewerken]

In zijn toespraak, die hij op 14 februari 1945 in het parlement hield, kunnen de punten worden onderscheiden die hij belangrijk achtte in oorlogstijd en de doelstellingen die hij tijdens zijn legislatuur wenste na te streven.

Achiel Van Acker begon zijn regeringsverklaring door de vastberadenheid van zijn regering te bevestigen om te beantwoorden aan de wil van het land om de oorlogsinspanning maximaal te realiseren.

De premier kondigde aan het begin van zijn toespraak aan dat de kolenindustrie bovenaan zijn agenda zou staan, omdat volgens hem "steenkool voor België net zo belangrijk is als brood".[1] Dit lag toentertijd inderdaad aan de basis van de economische activiteit en de productie ervan moest worden opgedreven.

Ook op het gebied van de sociale zekerheid wenste de nieuwe regering vooruitgang te boeken. In de daaropvolgende twee maanden, verbond hij zich ertoe het Koninkrijk te voorzien van een statuut dat de paritaire commissies legaliseerde, waarin beroepsorganisaties hun rechtmatige plaats in verhouding tot hun personeel zouden krijgen.[1]

Wat de werkloosheidskwestie betrof, wenste de regering de invoering van een systeem van "registratie als voorbereiding op de tewerkstelling van alle burgers tussen 16 en 45 jaar",[1] om de doelstellingen te bereiken die men hen had toegewezen. Op dit gebied wenste hij ook een burgerlijke mobilisatie van categorieën van werknemers wier beroepsactiviteit op verschillende niveaus noodzakelijk was. In de eerste plaats voor het voeren van de oorlog, daarna voor de harmonieuze hervatting van het economische leven, maar ook voor het goed functioneren van de staatsinstellingen en de overleving van de bevolking.

De regering was ook van plan bijzondere aandacht te besteden aan de benarde situatie van de handeldrijvende middenstand. Hun situatie zou in het bijzonder door de regering nauw worden opgevolgd. Deze laatste wenste hen te ondersteunen en aan te moedigen om zich beter te organiseren.[1]

Ook zou er zo snel mogelijk een krachtig beleid wat betreft financiële stabilisatie worden gevoerd.[1] Wat de bevoorrading van de bevolking betrof, vroeg de regering of men hulp van de kant van de Geallieerden kon krijgen, maar ze vroeg ook aan de bevolking om haar goede wil te tonen om tot een billijke voedselverdeling te komen.

De behoefte aan justitie bleef ook een essentieel punt in het beleid van Van Acker en zijn ministers. Ze verwachtten een behoorlijke repressie van de zogenaamde landverraders, maar verkondigen ook de noodzaak om de onschuldige burgers, die werden vastgehouden, vrij te laten.[1]

Met dit in gedachten drukte de regering ook de wens uit om oorlogsslachtoffers zoveel mogelijk via het Ministerie van Oorlogsslachtoffers te hulp te komen.

Wat de militaire inspanningen betrof, deze zouden worden geïntensiveerd en het leger zou worden gereorganiseerd om sneller effectiever te worden.

De regering was ook van plan een "raad van het Verzet" op te richten.[1]

Ten slotte hoopte de regering-Van Acker Op het vlak van buitenlands beleid dat het verbond met de Geallieerden in vredestijd zou voortduren en dat de banden met de Verenigde Naties zouden worden versterkt. Ten slotte was men ook van plan om van Duitsland een schadevergoeding te vorderen voor al de geleden schade.

Context van de ontbinding: de Koningskwestie[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Koningskwestie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Koning Leopold III.

Op 7 mei 1945 kondigde een bericht de vrijlating van de koning en zijn familie aan. Ze verlieten Oostenrijk en vestigden zich in Zwitserland in afwachting van hun terugkeer naar België. Dit nieuws verheugt niet heel de politieke klasse, noch een deel van de bevolking. De Koningskwestie begon het onderwerp van vele gesprekken te zijn.[1]

In deze laatste oorlogsmaanden stond men voor een belangrijke uitdaging: het land was uitgeput en had nood aan een economisch en sociaal herstel.[6]

Vanaf 22 mei kwam alles in een stroomversnelling, toen het socialistische partijbureau een motie aannam voor de troonsafstand van de koning. Op 28 mei hield men een grote socialistische/communistische/links-liberale bijeenkomst, waar Max Buset de troonsafstand van de koning eiste als de enige essentiële voorwaarde voor gerechtigheid.[7] Vervolgens vond er op 9 en 10 juni een nationaal congres van de Socialistische Partij plaats, waar Paul-Henri Spaak verslag uitbracht over de huidige regering en erop aandrong dat er dringend een oplossing moest worden gevonden.[7]

Na deze ontmoetingen en het toenemende belang dat de kwestie van de terugkeer van de koning begon te krijgen, zou de premier hem op 14 en 15 juni opzoeken.[7] De regeringsleider bezocht de koning, die hem meedeelde dat hij van plan Was terug te keren en hem de opdracht gaf een nieuwe ministerie te vormen. Gedurende deze periode leek alles te werken. De twee mannen hadden een terugkeerscenario ontwikkeld.[7] Dit scenario was het volgende:

Op maandag18 juni zou de koning terugkeren, premier Van Acker zou dan zowel zijn ontslag als dat van zijn kabinet bij hem indienen. Dinsdag 19 juni zou Van Acker dan de terugkeer van koning Leopold III aankondigen op de radio en zowel de pers als hoge Belgische en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders ontvangen. Tenslotte zou de koning op woensdag 20 juni een toespraak voor het parlement houden. Een toespraak die eerst door Achiel van Acker zou zijn gelezen en goedgekeurd.[7]

Het geplande scenario pakte echter heel anders uit. Inderdaad, op 15 juni keerde de premier zoals gepland terug naar Brussel. De volgende dag zou hij een kabinetsvergadering houden om de terugkeer van de koning zoals gepland te bespreken. Maar twee dagen later, op 17 juni, gaf Achiel Van Acker wegens gebrek aan overeenstemming tussen de ministers onderling zijn ontslag bij de regent, die haar op dat moment niet kon accepteren en haar in beraad hield. In geval van terugkeer van de koning kon de regering de volksopstand dus niet in bedwang houden.[7]

Achiel van Aecker riep dan de koning op om nog voor zijn terugkeer een nieuwe regering te vormen. De koning zou proberen deze taak toe te vertrouwen aan de eminente procureur-generaal Walter Ganshof van der Meersch, maar deze zag hier uiteindelijk vanaf. De situatie zou steeds meer escaleren, waardoor de minister van Buitenlandse Zaken, Spaak, vreesde dat de koning een onthoudingsbeleid voerde en geen tijd zou laten voor toekomstige verkiezingen.[8] Het is in dit lastige klimaat dat de premier zich begin juli voor de derde keer tot de koning richtte om hem twee oplossingen aan te bieden. De eerste was simpelweg troonsafstand doen, terwijl de tweede hem dwong deel te nemen aan een parlementair debat dat over twee zaken zou gaan: zijn houding tijdens zijn ontmoeting met Hitler in Berchtesgaden, evenals zijn houding tijdens zijn deportatie.[6]

De koning kroop daarop in zijn pen en kondigde aan dat hij niet zou terugkeren naar het land om de geesten te sussen en zou wachten op een volksraadpleging over de Koningskwestie, zoals Spaak had voorgesteld.[9] Met deze woorden keerde de koning niet terug naar België, maar deed hij evenmin troonsafstand. De prins-regent was hierdoor verplicht het ontslag van zijn regering op te schorten, wat niet meer mogelijk was.[9]

Op 17 juli 1945 riep premier Van Acker de Kamer terug samen om de brief voor te lezen die de koning aan de prins-regent had gestuurd. Op het einde van zijn lezing van deze brief benadrukte de premier dat het niet aan de koning was om uit eigen wil te beslissen, wanneer hij wel of niet regeerde.[8] Op dat moment besloot hij een wetsvoorstel voor te leggen waarin artikel 82 van de Belgische Grondwet werd aangehaald, waarbij hij benadrukte dat het aan het parlement was om vast te stellen of de onmogelijkheid van regeren inderdaad was bereikt. Het voorontwerp ging de volgende dag naar de Senaat en de wet werd op 19 juli 1945 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.[8] Deze wet kwam als een donderslag bij heldere hemel aan bij de katholieke partij, waarvan de ministers hun onmiddellijke ontslag gaven en tegelijkertijd de regering-Van Acker I deed vallen.

Koningskwestie[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Koningskwestie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Koning Leopold III

Op 7 mei 1945 kondigde een bericht de bevrijding van koning Leopold III en zijn familie aan. Ze verlieten Oostenrijk en vestigden zich in Zwitserland in afwachting van hun terugkeer naar België, maar dit nieuws beviel niet iedereen binnen de politieke klasse, noch binnen een deel van de bevolking. Op dit moment starte de koningskwestie.

Vanaf 22 mei kwam alles in een stroomversnelling toen het 'Socialistische Bureau' een motie aan nam ten gunste van de troonsafstand van de Koning. Op 28 mei vond een grote bijeekomst van socialisten, communistten en links-liberalen bij elkaar. Hier eiste Max Buset de troonsafstand van de koning als de enige noodzakelijke voorwaarde voor gerechtigheid. Op 9 en 10 juni vond het nationaal congres van de Socialistische Partij plaats, waar Paul-Henri Spaak verslag deed van de huidige regering en erop aandrong dat er dringend een oplossing moest worden gevonden voor de koningskwestie.

Prins-regent Karel van België

Door dat deze kwestie aan belang begon te winnen, ging de eerste minister op 14 en 15 juni bij de koning op bezoek. De koning vertrouwde hem zijn voornemen om terug te keren toe en gaf hem de taak om een nieuw ministerie te vormen. Op dit mement leek alles nog volgens plan te verlopen. De twee mannen hadden zelfs een terugkeerscenario uitgewerkt. Volgens hun plan zou de koning op maandag 18 juni terugkomen en de premier zou dan zijn ontslag en dat van zijn kabinet indienen. Op dinsdag 19 juni zou Van Acker zijn terugkeer op de radio aankondigen en de pers en de hoge Belgische en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders ontvangen. Op woensdag 20 juni zou de koning dan een toesproek houden voor het parlement. Deze toespraak zou vooraf voorgelezen en goedgekeurd zijn door de eerste minister.

Maar het geplande scenario liep heel anders dan verwacht. Op 15 juni keerde Van Acker terug naar Brussel, om de volgende dag een kabinetsvergadering te organiseren om de terugkeer van de koning te bespreken. Maar twee dagen later, op 17 juni, nam de premier wegens gebrek aan overeenstemming tussen de ministers ontslag bij de prins-regent Karel, die het ontslag niet aanvaarde. De koning kon nog niet terugkeren omdat de regering de volksonrust niet zou kunnen bedwingen.

Hierna riep Van Aeeckr de koning op om een nieuwe regering te vormen voor zijn terugkeer. Hij wou dit laten doen door Ganshof van der Meersch, eminent officier van justitie, maar deze weigerde. Begin juli ging de premier voor een derde keer naar de koning om hem twee oplossingen aan te bieden. De eerste oplossing was troonsafstand. De tweede zou hem dwingen om deel te nemen aan een parlementair debat dat over twee zaken zou gaan: zijn houding tijdens een gesprek met Hitler en zijn houding tijdens zijn deportatie. De koning schrief hierna een brief om aan te kondigen dat hij niet naar het land zou terugekeren om de geesten te kalmeren, maar dat hij zou wachten op een volksraadpleging over zijn terugkeer.

Op 17 juli belegde de premier een vergadering van de Kamer om de brief van de koning aan de regent voor te lezen. Aan het einde van de brief benadrukte hij dat het niet aan de koning alleen is om te bepalen wanneer hij regeert en wanneer hij dat niet doet. Toen besloot hij een wentsontwerp aan te nemen dat artikel 82 van de Grondwet interpreteert, waarbij hij benadrukte dat het aan de Kamers was om vast te stellen dat er inderdaad een einde was gekomen aan de onmogelijkheid om te regeren. Het wetsontwerp werd de volgende dag nog aangenomen in de Senaat en de wet werd op 19 juli gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wet had toen het effect van een bliksemschicht in de Katholieke Partij, die hun onmiddellijke ontslag uitlokte en tegelijkertijd de ondergang van de regering-Van Acker I uitlokte.

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. a b c d e f g h i Déclaration gouvernementale prononcée par le premier ministre Achiel Van Acker à la Chambre le 14 février 1945 et au Sénat le 14 février 1945
  2. a b P. Van den Dungen, Hubert Pierlot (1883-1963): La loi, le Roi, la Liberté, Brussel, 2010, p. 351.
  3. G. Eyskens - ed. J. Smits, De memoires, Tielt, 19933, pp. 137-138.
  4. G. Eyskens - ed. J. Smits, De memoires, Tielt, 19933, p. 141.
  5. Composition du gouvernement
  6. a b J. Stengers, Léopold III et le gouvernement: les deux politiques belges de 1940, Brussel, 20022.
  7. a b c d e f J. Duvieusart, La Question royale. Crise et dénouement, juin, juillet, août 1950, Brussel, 19753, p. 68.
  8. a b c M. Dumoulin, Spaak, Brussel, 1999.
  9. a b J. Vanwelkenhuyzen, Quand les chemins se séparent. Aux sources de la Question royale, Brussel, 20012.

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

  • M. Dumoulin, préface, in E. Davignon, Spaak, Brussel, 1999.
  • J. Duvieusart, La Question royale. Crise et dénouement, juin, juillet, août 1950, Brussel, 19753.
  • G. Eyskens - ed. J. Smits, De memoires, Tielt, 19933, pp. 141-155.
  • J. Stengers, Léopold III et le gouvernement: les deux politiques belges de 1940, Brussel, 20022.
  • P. Van den Dungen, Hubert Pierlot (1883-1963): La loi, le Roi, la Liberté, Brussel, 2010.
  • J. Vanwelkenhuyzen, Quand les chemins se séparent. Aux sources de la Question royale, Brussel, 20012.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

[[Categorie:Belgische federale regering]] [[Categorie:Wikipedia:Wel afbeelding lokaal en geen op Wikidata]]