Rijksgebouwendienst

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Rijksgebouwendienst zetelt in het gebouw van het Ministerie van Financiën aan het Korte Voorhout te Den Haag

De Nederlandse Rijksgebouwendienst (afgekort de RGD) is per 1 juli 2014 functioneel opgegaan in het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf is een uitvoeringsdienst van het Rijk die op 1 juli 2014 is ontstaan uit een fusie van vier vastgoeddiensten: de Dienst Vastgoed Defensie, de Rijksgebouwendienst, het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf en de directie Rijksvastgoed.

De Rijksgebouwendienst was de dienst (agentschap) ressorterend onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (daarvoor ressorterend onder het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijnde een van de rechtsopvolgers van het ministerie van Openbaren Werken en Wederopbouw) die zorgde voor de koninklijke paleizen, de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat, ministeries, vele rijksdiensten, de voormalige (nu verzelfstandigde) rijksmusea en enkele nationale instellingen zoals de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (het Trippenhuis). Ook veel monumenten in rijkseigendom, zoals rijkskastelen en enkele gedenknaalden en grafmonumenten, vielen onder de zorg van de Rijksgebouwendienst. De Rijksgebouwendienst trad namens het Rijk op als economisch eigenaar van deze gebouwen in rijksbezit (het juridisch eigendom van onroerende staatsgoederen berustte bij het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf).

Taak[bewerken | brontekst bewerken]

De taak van de dienst was omschreven in het (Koninklijk) Besluit Rijksgebouwendienst. De missie van de dienst luidde tot voor kort: De Rijksgebouwendienst draagt bij aan het succesvol functioneren van zijn klanten door het bieden van efficiënte en effectieve huisvestingsoplossingen. Met het in stand houden van monumenten draagt de Rijksgebouwendienst bij aan het behoud van ons cultureel erfgoed.

Aan de Rijksgebouwendienst is een Rijksbouwmeester verbonden.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

In het laatste kwart van de negentiende eeuw ontstonden naast al bestaande bouwdiensten (zoals Landsgebouwen, oorspronkelijk de bouwdienst van het Graafschap Holland) vele nieuwe rijksbouwdiensten. Ontevredenheid over de kosten en de (architectonische) kwaliteit leidden ertoe dat rond 1920 werd gedacht aan het instellen van één administratie en één dienst voor alle gebouwen en bouwwerken van het rijk. Uiteindelijk bleek dat politiek niet haalbaar te zijn. Wel werd in 1922 een Afdeling Rijksgebouwen en in 1924 een Dienst Rijksgebouwen, beide ressorterend onder het Ministerie van Financiën gesticht, waarin veel bouwende rijksinstellingen werden verenigd. Sommige bouwdiensten 'ontsprongen de dans' en bleven zelfstandig, zoals Rijkswaterstaat en militaire bouwdiensten. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde de Rijksgebouwendienst van Financiën naar het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Veel taken zijn sindsdien weggevallen. Zo zorgt de Rijksgebouwendienst niet meer voor de huisvesting van de provincies, de rijksuniversiteiten, hogescholen en rijksscholen, of de gebouwen van de post-, telegraaf- en telefoondienst. Toch heeft de Rijksgebouwendienst nog steeds een omvangrijke portefeuille van duizenden gebouwen, waarvan een aanmerkelijk deel beschermd is als monument.

Portefeuille[bewerken | brontekst bewerken]

De portefeuille van de Rijksgebouwendienst was zeer divers van aard. Vroeger kon in vrijwel elke stad en elk dorp in Nederland een gebouw van de Rijksgebouwendienst worden aangetroffen: een postkantoor, een telefooncentrale, een kantongerecht, een douanepost, een rijkspolitiebureau, of een belastinggebouw. De gebouwen staan er vaak nog, maar door het afstoten van taken en de centralisatie van rijksdiensten zijn ze vaak geen rijkseigendom meer.

Tot de bekendste objecten uit de portefeuille van de Rijksgebouwendienst behoorden ongetwijfeld het Binnenhofcomplex in Den Haag en de koninklijke paleizen (Paleis Noordeinde, Paleis Huis ten Bosch en Koninklijk Paleis Amsterdam). Ook een aantal voormalige Koninklijke Paleizen, zoals Paleis Soestdijk in Baarn en Paleis Het Loo in Apeldoorn behoorden tot het werkterrein van de Rijksgebouwendienst.

De verschillende ministeriegebouwen in Den Haag maakten qua vloeroppervlak een aanmerkelijk deel van de Rijksgebouwendienst-portefeuille uit. Datzelfde geldt voor de gerechtsgebouwen en gevangenissen en (in wat mindere mate) voor de gebouwen van de Belastingdienst. Een voorbeeld van een ander groot complex is de huisvesting van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Bilthoven. Bescheidener maar opvallend in het landschap is de huisvesting van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt. Tot de recentste gebouwen van de Rijksgebouwendienst behoort de huisvesting van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

Bijzonder in de portefeuille van de Rijksgebouwendienst was een aantal (bekende) monumenten. Minister Piet Hein Donner besloot in 2011 echter, dat de zorg voor monumenten die geen functie voor de Rijksorganisatie (meer) hebben, niet bij het Rijk mag blijven, maar overgeheveld moet worden naar het particuliere veld. Nu nog omvat de portefeuille van de dienst, naast de hiervoor genoemde, onder andere:

Inmiddels afgestoten zijn:

Onderstaande monumenten zijn op 15 januari 2016 overgedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie:[1]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]