Het seizoen zag de intrede van de Groep B, A en N klasse als vervanging van de genummerde indeling. Deze waren dan ook niet meer gerechtigd om punten te pakken voor het kampioenschap. De kalender bleef niet ongewijzigd, waarin namelijk Argentinië na een jaar absentie terugkeerde en de plaats in nam van de Braziliaanse ronde, die organisatorisch ploeterde. De rondes in Zweden en Ivoorkust speelden enkel een rol voor het rijderskampioenschap, waarbij de beste zeven resultaten meetelden, wat evenals gold voor de constructeurs.
De introductie van de nieuwe klasse indeling zorgde ervoor dat de meeste teams hun auto's van Groep 4 opnieuw homologeerde naar Groep B, waarbinnen allerlei aanpassingen mogelijk waren. Regerend wereldkampioenen Audi kwamen aanzetten met de Audi quattro A1 en later de quattro A2, die nu beschikte over een aluminium motorblok. Hannu Mikkola, Michèle Mouton en Stig Blomqvist waren opnieuw de vaste rijders van het team. Lancia werd bij voorhand genoemd als de grootste concurrent. Hun Lancia Rally 037 kon nog niet geheel overtuigen het jaar ervoor, maar het team had de auto inmiddels verder ontwikkeld, zodoende dat die op veel aspecten niet meer te vergelijken was met het oorspronkelijke ontwerp. Ook wisten ze de regerend wereldkampioen Walter Röhrl te strikken als nieuwe teamgenoot van Markku Alén, terwijl Attilio Bettega, die aan het begin van het jaar nog herstellende was van zijn dubbele beenbreuk die hij opliep in een ongeluk in Corsica een jaar eerder, de derde auto bestuurde van het team. In absentie van Bettega werd er gebruikgemaakt van de diensten van Jean-Claude Andruet en Adartico Vudafieri. Ondanks het verlies van kopman Röhrl, bleef Opel een groot programma steunen, met vaste rijders Ari Vatanen en Henri Toivonen. Ze begonnen het seizoen nog met de Opel Ascona 400, maar deze zou later plaats maken voor de Manta 400. Nissan introduceerde de Nissan 240RS met Timo Salonen en Shekhar Mehta achter het stuur, terwijl het team soms ook per wedstrijd slechts een enkele auto inschreef met een gastrijder in de gelederen. Overige teams als Renault, Toyota en Citroën maakten sporadische optredens gedurende het seizoen.
De seizoensstart in Monte Carlo vond onder relatief droge weersomstandigheden plaats. Hierin bleek ook meteen duidelijk de ontwikkeling die Lancia's Rally 037 had doorgemaakt gedurende de winterperiode. Op dominante wijze greep het team namelijk naar een top twee resultaat toe, met nieuwkomer Röhrl die alweer zijn derde Monte Carlo overwinning kon vieren en Alén eindigend als tweede. Andruet had hier ook tussen kunnen staan, maar problemen verhinderden hem uiteindelijk van een hoge klassering. Audi moest achtervolgen met Blomqvist en Mikkola op plaatsen drie en vier respectievelijk, terwijl de Opels van Vatanen en Toivonen daarachter aansloten als vijfde en zesde. In Zweden ontbrak Lancia aan de start, waardoor Audi eigenlijk alleen zichzelf kon pijnigen. Dat deed het team niet, want op dominante wijze completeerden ze de gehele top vier met Mikkola als winnaar, Blomqvist, die eenmalig achter het stuur kroop van een Audi 80 quattro, als tweede, Lasse Lampi in een privé-quattro A1 als derde en Mouton eindigend op plaats vier. In Portugal kon er weer voor de constructeurspunten gereden worden waardoor Lancia zich weer meldde. Op de asfaltproeven konden zij goed meekomen met het 4x4 geweld van de quattro's, maar de aansluiting was er minder op het onverhard. Mikkola schreef zijn tweede opeenvolgende overwinning op zijn naam, terwijl regerend winnares Mouton zich content moest stellen met een tweede plaats en Lancia in de persoon van Röhrl het podium completeerde. In Kenia gaf het uithoudingsvermogen uiteindelijk de doorslag. Nissan leek lange tijd op weg te zijn naar hun eerste overwinning met de 240RS, totdat Salonen in de slotfase door problemen met de motor moest opgeven. Anderen incasseerde op dit moment eveneens tijdsverlies, waardoor Vatanen op het eind profiteerde en de Ascona 400 in haar laatste optreden de overwinning schonk. Mikkola en Mouton maakten daarachter het podium compleet. Op het asfalt in Corsica debuteerde Audi de quattro A2, die zogezegd de Groep B regels beter nastreefde dan zijn voorganger, maar tegelijkertijd niet opgewassen bleek tegen de overmacht die Lancia had op deze ondergrond. De Audi's moesten aan de zijlijn toekijken hoe vier Lancia's de top vier opvulden, met Alén als winnaar, Röhrl als tweede, privé-rijder Vudafieri op plaats drie en Bettega, die zijn terugkeer maakte in het WK, eindigend als vierde. De betrouwbaarheid van de quattro's speelde ook parten op het onverhard in Griekenland, waar het voorheen zo domineerde. Blomqvist leed nog het minste gezichtsverlies door het podium te completeren op plaats drie, maar hij moest Röhrl en Alén voor zich dulden, die Lancia's gevreesde terrein wisten te overtreffen met een eerste en tweede plaats. Geen van de Audi's kwamen vervolgens in Nieuw-Zeeland aan de finish, waardoor Lancia wederom kon profiteren. Röhrl won voor de tweede keer op rij, terwijl Bettega als derde eindigde. De twee Lancia's werden gescheiden door Salonen in het eerste podium resultaat voor de 240RS.
De start van de tweede seizoenshelft zag Audi haar vorm herpakken. Op de snelle wegen in Argentinië kon Lancia dit keer weinig concurrentie bieden en bezette Audi voor de tweede keer aan het einde de complete top vier; respectievelijk Mikkola, Blomqvist, Mouton en gastrijder Mehta. In Finland greep Mikkola vervolgens naar een historische overwinning toe. Hij werd gedurende de rally geplaagd door technische problemen, maar zijn expertise in het evenement leidde uiteindelijk tot succes, mede geholpen door teamgenoot Blomqvist, die op het einde toch wat gas terug gaf voor de titel kandidaat en als tweede eindigde. Alén vormde constant een bedreiging voor de twee Audi's, maar moest zich genoegen doen met een derde plaats. Mikkola kende vervolgens tegenslag in San Remo, waar hij door een motor brand op moest geven, terwijl Blomqvist zichzelf buiten spel zette door op de slotdag te verongelukken. De overige twee Audi's van Mouton en Bernard Darniche eindigden buiten de top vijf en waren geen competitie voor het Lancia team, die met Alén naar een populaire overwinning grepen voor thuispubliek. Röhrl domineerde grotendeels op de klassementsproeven, maar omstandigheden weigerde hem de winst en hij eindigde in plaats daarvan als tweede. Bettega maakte met een derde plaats het succes voor Lancia compleet, die met dit resultaat zeker waren van hun vierde wereldtitel bij de constructeurs. Om zijn titelkansen optimaal te houden reisde Audi met Mikkola af naar Ivoorkust, waar alleen punten voor het rijderskampioenschap voor het grijpen lagen. Mikkola eindigde uiteindelijk tweede en deed zich daarmee een belangrijke dienst, maar groter nieuws was de debuutoverwinning voor de Toyota Celica TCT, die eerder dat jaar in Finland al haar eerste opwachting maakte in het kampioenschap. Waldegård bleef naast Mikkola ook teamgenoot Per Eklund voor, die als derde zou eindigen. Toyota legde met dit resultaat de basis op hun toekomstige successen in de Afrikaanse langeafstandswedstrijden. Het kampioenschap kende vervolgens een anti-climax in de strijd om de rijderstitel, aangezien Lancia, met de constructeurstitel al op zak, niet kwamen opdagen voor de slotronde in Groot-Brittannië. Mikkola was hierdoor al zeker van zijn eerste wereldtitel voordat hij de rally startte, en dus ging het enkel om het individueel succes. Blomqvist, die dat jaar de Britse rallytitel op zijn naam schreef, werd voor gelegenheid ingeschreven door de Engelse Audi-importeur. Hij greep naar een historische overwinning toe voor het privé-team, en bleef Mikkola op een tweede plaats voor. De top drie werd gecompleteerd door Opel-rijder Jimmy McRae in de Manta 400, een auto die gedurende het seizoen niet de competitie kon bieden aan Audi en Lancia dan voorheen door het team gehoopt.