Karl Dönitz
Karl Dönitz
| ||
![]() | ||
Bijnaam | "Der Löwe" (De leeuw) | |
Geboren | 16 september 1891 Berlin-Grünau, Duitse Keizerrijk | |
Overleden | 24 december 1980 Aumühle, West-Duitsland | |
Rustplaats | Waldfriedhof-begraafplaats, Aumühle, Kreis Hertogdom Lauenburg, Sleeswijk-Holstein, Duitsland[1]: veld L 5[2] | |
Religie | Evangelische Kerk in Duitsland | |
Land/zijde | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | |
Onderdeel | ![]() ![]() ![]() | |
Dienstjaren | 1910 - 1918 1920 - 1945 | |
Rang | ![]() ![]() ![]() Großadmiral | |
Eenheid | Großen Kreuzer SMS Hertha (april 1910 – maart 1911) II. Seebataillon (april 1911 – september 1912) SMS Württemberg (1878) Schiffsartillerieschule SMS Breslau (oktober 1912 – september 1916) SMS Goeben | |
Bevel | SM UC 25 (februari – september 1918) SM UB 68 (september – oktober 1918) Torpedoboot Emden (kruiser) (september 1934 – september 1935) 1. Unterseebootsflottille (september 1935 – oktober 1936) Führer der U-Boote (januari 1936 – oktober 1939) Befehlshaber der U-Boote (oktober 1939 – januari 1943) Oberkommando der Kriegsmarine (januari 1943 – april 1945) Opperbevelhebber der Kriegsmarine (23 januari 1943 – 31 mei 1945) Opperbevelhebber der Wehrmacht (april – mei 1945) Reichspräsident (30 april 1945 – 23 mei 1945) | |
Slagen/oorlogen | Eerste Wereldoorlog
| |
Onderscheidingen | Zie decoraties | |
Ander werk | Time Magazine-omslag: 2 februari 1942, 10 mei 1943 |
Karl Dönitz (Grünau, 16 september 1891 – Aumühle, 24 december 1980) was een Duitse marinecommandant en Großadmiral tijdens de Tweede Wereldoorlog, volgeling van Hitler, en laatste staatshoofd van nazi-Duitsland. Zijn naam is verbonden aan de onbeperkte duikbotenoorlog.
Loopbaan tot en met 1945[bewerken | brontekst bewerken]
Dönitz begon zijn carrière vóór de Eerste Wereldoorlog in de Duitse oorlogsvloot (Kaiserliche Marine, de "keizerlijke marine"). In 1918 werd de onderzeeboot (in het Duits: Unterseeboot, kort: U-boot) waarover hij het bevel voerde tot zinken gebracht door de Britten en werd Dönitz gevangengenomen. Terwijl hij in een krijgsgevangenenkamp zat, formuleerde hij zijn zogenaamde 'roedeltactiek', d.w.z. het belagen van een in konvooi varend schip door meerdere duikboten tegelijk. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog voerde hij het bevel over alle duikboten van de Duitse vloot. In januari 1943 verkreeg Dönitz de rang van Großadmiral (grootadmiraal) en volgde hij grootadmiraal Erich Raeder op als opperbevelhebber van de Duitse oorlogsvloot (Oberbefehlshaber der Kriegsmarine). Na de zelfmoord van Adolf Hitler op 30 april 1945 en in overeenstemming met diens testament werd Dönitz het nieuwe staatshoofd, met de titel van rijkspresident, en tevens de opperbevelhebber van de strijdkrachten. Op 7 mei 1945 gaf hij Alfred Jodl opdracht de Duitse overgave te tekenen in Reims, en op 8 mei vond de officiële overgave in Berlijn plaats. Dönitz zou zelfs daarna, terwijl zijn feitelijk gezag over Duitsland niets meer voorstelde, ruim twee weken de illusie van een regering ophouden, totdat de geallieerden op 23 mei 1945 een einde maakten aan de laatste nazistische regering (de zg. 'Flensburgregering'). Het zojuist aangetreden staatshoofd werd samen met zijn ministers gearresteerd en moest in Neurenberg terechtstaan.
Eerste Wereldoorlog en Weimarrepubliek[bewerken | brontekst bewerken]
Dönitz volgde een opleiding bij de Kaiserliche Marine van het Duitse Keizerrijk en werd in 1910 adelborst. In de Eerste Wereldoorlog diende hij op verschillende onderzeeboten als officier; tegen het einde van de oorlog was hij duikbootkapitein. Net als vele andere Duitsers kon hij de verdwijning van het Duitse Keizerrijk niet verkroppen. De politieke chaos en communistische agitatie in het Duitsland van de Weimarrepubliek deden hem uitzien naar een sterke man. Hij werd lid van de nazi-partij (NSDAP) en volgeling van Hitler.[3]
Bevelhebber over de duikboten[bewerken | brontekst bewerken]
In 1939 kreeg Dönitz het bevel over de onderzeeboten van de Duitse marine. Dönitz wist deze onderafdeling uit te bouwen tot het effectiefste wapen van de marine. Hij gold als een groot strateeg, die met zijn U-boten de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog grote verliezen wist toe te brengen. Op 30 januari 1943 werd hij tot opvolger benoemd van Erich Raeder (1876-1960), tot dan toe de bevelhebber van de Duitse Kriegsmarine. Dönitz had nu de handen vrij om de Kriegsmarine nog meer te richten op het U-bootwapen, dat had bewezen effectiever te zijn dan de kostbare kruisers en slagschepen van Raeder. Niettemin hadden ook de U-boten hun beste tijd bijna achter de rug. In mei 1943 hadden de geallieerden hun U-bootbestrijding dermate verbeterd, dat de Duitse verliezen drastisch stegen en de duikboten tijdelijk teruggetrokken moesten worden van de Atlantische Oceaan. In deze zelfde maand sneuvelde Dönitz' jongste zoon, een jaar later ook zijn overgebleven zoon. Ondanks verhoogde duikbotenproductie en een kamikaze-achtige oorlogsvoering, werd het Duitse zeeoverwicht niet meer herwonnen.
Opvolger van Hitler[bewerken | brontekst bewerken]
Voordat Hitler op 30 april 1945 zelfmoord pleegde, benoemde hij in zijn zogenaamde 'politiek testament' zijn trouwe volgeling Dönitz tot opvolger.[4] Dönitz werd het nieuwe staatshoofd Rijkspresident en geen Führer, omdat volgens Hitler zijn rol 'uitzonderlijk en onherhaalbaar' was. Toen Paul von Hindenburg – de laatste legaal gekozen Rijkspresident – in 1934 overleden was, had kanselier Hitler diens functie als Duits staatshoofd verenigd met die van hemzelf. Dönitz zelf had overigens een andere opvolger verwacht, iemand uit de nazi-top zoals Goebbels of Göring.
Als nieuwe rijkskanselier had Hitler Goebbels aangewezen maar deze pleegde zelfmoord, vlak na Hitlers zelfmoord. Aldus nam Dönitz 'voorlopig' ook de taken van rijkskanselier op zich en benoemde alvast zelf enige medestanders tot minister, waaronder ook de op dat moment in Nederland residerende Arthur Seyss-Inquart. Op 1 mei 1945 trad de regering-Dönitz aan in het Noord-Duitse Plön; vanaf 3 mei hield men verblijf in het nabijgelegen Flensburg (vandaar 'Flensburgregering').
Dönitz begon zijn ambt als president met een radiotoespraak, waarin hij verklaarde dat hij de Duitse bevolking wilde redden van de bolsjewistische vijand (de Sovjet-Unie) en dat daarom de oorlog voortgezet werd. Toen hij een aanbod voor capitulatie naar de Britse veldmaarschalk Montgomery zond, wilde hij verder vechten tegen de Russen. Churchill weigerde dit en de geallieerden eisten een onvoorwaardelijke overgave. Dönitz zwichtte, omdat de geallieerden dreigden met nieuwe bombardementen op Duitse steden. Op 7 mei 1945 gaf Duitsland zich over; op 9 mei werd nogmaals een capitulatie ondertekend, nu in bijzijn van de Russen. Dönitz en zijn regering (waar onder andere generaal Alfred Jodl en minister Albert Speer deel van uitmaakten) werden op 23 mei door de Britten gearresteerd.
Berechting in Neurenberg[bewerken | brontekst bewerken]
Karl Dönitz stond terecht tijdens het Proces van Neurenberg. Hij werd aangeklaagd op drie punten: ten eerste, misdaden tegen de vrede; ten tweede, oorlogsmisdrijven; ten derde, misdaden tegen de menselijkheid.
De volgende feiten speelden hierin de hoofdrol:
- De onbeperkte duikbootoorlog.
- Het in functie blijven nadat Hitler, woedend over schade toegebracht door Britse commando's, het bevel had uitgevaardigd dat iedere geallieerde commando, aangetroffen in bezet gebied, moest worden gedood, ook wanneer hij in uniform was of zich overgaf. (Dönitz bracht hier tegenin dat dit niet de marine betrof en dat de marine zich ook nooit schuldig aan deze oorlogsmisdaden had gemaakt.)
- Het feit dat 12.000 buitenlandse dwangarbeiders in de scheepswerven werkten en Dönitz hier niets tegen deed.
Enkele andere belastende feiten speelden een geringere rol in de uiteindelijke afweging:
- Toen Hitler Dönitz vroeg of de Geneefse Conventie niet verworpen kon worden om zo geallieerde krijgsgevangenen te kunnen straffen en Duitse soldaten te weerhouden zich over te geven, tekende Dönitz geen principieel bezwaar aan. Omdat aan Hitlers suggestie ten slotte geen uitvoering werd gegeven en Dönitz zich zelf jegens krijgsgevangenen aan de Conventie hield, woog dit punt niet zwaar mee.
- Het zogenaamde Laconia-bevel. In 1942 werd U-bootbemanningen opgedragen niet langer overlevenden van vernietigde schepen te redden, nadat eerder een U-boot bij een dergelijke reddingsactie was aangevallen (het Laconia-incident). Dit bevel werd niet meegewogen bij het rechterlijk oordeel, mede omdat de geallieerden ook geen overlevenden van hun aanvallen meer redden.
Dönitz werd ten slotte schuldig bevonden aan het plegen van misdaden tegen de vrede en het plegen van oorlogsmisdrijven en vrijgesproken van misdaden tegen de menselijkheid. Hij werd veroordeeld tot tien jaar opsluiting, welke straf hij tot 1 oktober 1956 in de Berlijnse Spandaugevangenis uitzat. De veroordeling schiep een belangrijk precedent, omdat de gewezen admiraal door velen werd gezien als een 'soldaat die slechts zijn plicht deed', net als zijn geallieerde collega's. Dönitz meende zelf het slachtoffer te zijn van 'overwinnaarsjustitie', een begrip dat toentertijd algemeen was in Duitsland.
Beeldvorming en leven na vrijlating[bewerken | brontekst bewerken]
Na zijn ontslag uit de gevangenis trachtte Dönitz het beeld van de 'onpolitieke soldaat' uit te dragen, die voor de misdaden van het naziregime geen verantwoordelijkheid had. Hij zou onder andere niets hebben geweten van de massamoorden op de Joden en van de toestanden in de concentratiekampen. Toen Dönitz als kersverse president berichten ontving over misdaden in de kampen, wilde hij dat er onmiddellijk een onderzoek zou worden ingesteld - naar individuele overtreders, niet naar de organisatoren van de kampen. Ook trok hij het Nerobevel in en schafte hij de Hitlergroet in het leger af. Verder weigerde hij met Himmler en zijn SS samen te werken en wees hem de deur. In 1968 publiceerde hij zijn autobiografie Mein wechselvolles Leben, daarin beschrijft hij zichzelf als een beroepsmilitair die zich van het nationaalsocialisme distantieerde. Hij zou tegen de Amerikaanse psychiater Leon Goldensohn verklaren dat Hitler iedereen opdroeg zich met zijn eigen zaken te bemoeien, en dat zijn zaken de U-boten waren. Met andere woorden: van wat de anderen deden zou hij hoegenaamd niets geweten hebben. Hij zou nou juist na de bestiale verschrikkingen van de oorlog zijn uiterste best hebben gedaan om er op een waardige en beschaafde manier een eind aan de maken, daarbij roeiend met de riemen die hij had. Die 10 jaar gevangenisstraf die hij volledig moest uitzitten tot 1956 vond hij zelf te zwaar en een teken van ´overwinnaarsjustitie´, een wraakname van de geallieerden die hij het met zijn U-boten zo moeilijk had gemaakt.
Gedocumenteerde antisemitische uitlatingen en lofprijzingen op Hitler, door Dönitz gedaan tijdens de oorlog, spreken dit door hem geconstrueerde beeld echter tegen. Daarbij was Dönitz ook antimarxist. Er waren echter wel degelijk indicaties dat hij wel degelijk van de jodenvervolgingen en concentratiekampen op de hoogte was. Zo was hij aanwezig bij de Poznańtoespraken, zij het dat niet is aangetoond dat hij de meest controversiele toespraken van Himmler heeft bijgewoond. Dönitz was daarbij sinds 1 februari 1944 lid van de NSDAP, niet slechts uit pragmatisme maar ook uit overtuiging. Later dat jaar ontving hij het Gouden Ereteken van de NSDAP voor zijn loyaliteit aan de partij. Hij droeg sterk bij tot de verspreiding van de nazi-ideologie in de Duitse marine, en mede hierdoor nam geen enkele marine-officier deel van de samenzwering van 20 juli 1944 tegen Hitler. Na zijn laatste toespraak voor de Hitlerjugend stond Dönitz bekend als ´Hitlerbube´ (´Hitlerjongetje´). [5] Het was juist mede vanwege deze nazi-mentaliteit en zijn vasthoudende geloof aan de mogelijkheid van een Duitse eindoverwinning tot het laatst toe, dat Dönitz door Hitler tot zijn opvolger werd gemaakt.
Ook zouden er in de dagen tussen 1 en 8 mei 1945, toen Dönitz staatshoofd was en nog gezag uitoefende en dus verantwoordelijk was, misstanden hebben plaatsgevonden. Zo rekte hij het moment van de capitulatie waarbij hij aan de ene kant burgers en troepen de kans gaf naar het westen te trekken maar aan de andere kant ook dagelijks nog duizenden aan het Oostfront sneuvelden. Deserteurs maar ook soldaten die per ongeluk van hun eenheid waren gescheiden of de fout begingen na de capitulatie van 4 mei naar huis te gaan in de veronderstelling dat de oorlog over was, werden opgepakt, berecht en geexecuteerd door ´vliegende krijgsraden´. Een grote groep concentratiekampgevangenen werd op schepen vastgezet zonder voedsel, waarna de RAF denkend dat het militaire transporten waren, deze in de grond boorde. Overlevers die naar wal zwommen werden door SS-ers doodgeschoten. Er zijn aanwijzingen dat Dönitz dit had kunnen weten, maar zich hier opzettelijk van distantieerde.
Ook na zijn veroordeling bleef Dönitz een antisemiet: in 1953 zou hij tegen Speer hebben verklaard dat als de Amerikanen in plaats van de joden het voor het zeggen hadden, hij allang vrij zou zijn geweest.
Karl Dönitz overleed op 89-jarige leeftijd.
Militaire loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]
- Seekadett: 1 april 1910[6][7][8]
- Fähnrich zur See: 15 april 1911[8][6]
- Leutnant zur See: 27 september 1913[7][6]
- Oberleutnant Zur See: 22 maart 1916[7][8][6]
- Kapitänleutnant: 1 januari 1921[7][6]
- Korvettenkapitän: 1 november 1928[7][8][6]
- Fregattenkapitän: 1 oktober 1933[7][6] - 1 september 1933[8]
- Kapitän zur See: 1 oktober 1935[7][8][6]
- Kommodore: 28 januari 1939[7][8][6]
- Konteradmiral: 1 oktober 1939[7][8][6]
- Vizeadmiral: 1 september 1940[7][8][6]
- Admiral: 14 maart 1942[7][8][6]
- Großadmiral: 30 januari 1943[7][8][6]
Decoraties[bewerken | brontekst bewerken]
- Ridderkruis van het IJzeren Kruis op 21 april 1940 als Konteradmiral en Bevelhebber van de Onderzeeboten[7][9][10][6][11]
- Ridderkruis van het IJzeren Kruis met Eikenloof (nr.223) op 6 april 1943 als Grossadmiral en Opperbevelhebber van de Kriegsmarine en Bevelhebber van de Onderzeeboten[7][9][10][6][11]
- IJzeren Kruis 1914, 1e Klasse (5 mei 1916[7][6]) en 2e Klasse (7 november 1914[7][6])
- Herhalingsgesp bij IJzeren Kruis 1939, 1e Klasse (20 december 1939[6][7][9]) en 2e Klasse (18 september 1939[7][9][6])[10]
- Algemeen Ereteken (Pruisen) in zilver op 7 juni 1913[6][7]
- Frederikskruis, 1e Klasse in 17 januari 1916[10][7][6]
- IJzeren Halve Maan op 7 november 1914[7][6]
- Liyakat Medaille met Sabel op 7 november 1914[7][6]
- Orde van Mejidie, 4e Klasse op 13 maart 1917[7][6]
- Medaille ter Herinnering aan de 13e Maart 1938 op 20 december 1939[7][6]
- Ridderkruis in de Huisorde van Hohenzollern met Zwaarden op 10 juni 1918[7][6]
- Gouden Ereteken van de NSDAP op 30 januari 1944[10][9][7]
- Speciale Onderzeebootoorlogsinsigne 1939 met Briljanten in 1943[10]
- Onderzeebootoorlogsinsigne (1918)
- Kruis voor Militaire Verdienste (Oostenrijk-Hongarije), 3e Klasse met Oorlogsdecoratie op 24 december 1917[7][6]
- Commandeur in de Militaire Orde van Savoye op 7 november 1941[6][9][7]
- Orde van Michaël de Dappere, 2e Klasse (12 april 1943)[10][9] en 3e Klasse (12 april 1943)[9]
- Grootkruis in de Orde van de Rijzende Zon op 11 september 1943[10][9][7]
- Grootkruis in de Orde van Verdienste ter Zee (Spanje) in Wit op 10 juli 1940
- Dienstonderscheiding van Leger en Marine, 1e Klasse (25 dienstjaren) op 2 oktober 1936[10][9][7]
- Ridders der Eerste Klasse in de Orde van het Zwaard op 12 april 1936[6]
- Commandeurskruis in de Orde van Verdienste op 20 augustus 1938[10][6][7]
- Gezamenlijke Piloot-Observatiebadge in Goud met Diamanten in 1943?[10][9][12]
- Duitse Orde in mei 1945[10]
- Militaire kruis voor Verdienste (Spanje) in Wit op 10 juni 1940[10][6]
- Erekruis voor Frontstrijders in de Wereldoorlog op 30 januari 1935[6][7]
- Grootkruis in de Orde van het Vrijheidskruis met Zwaarden als Grootadmiraal op 11 april 1944[9][7]
- Hij werd meerdere malen genoemd in het Wehrmachtsbericht. Dat gebeurde op:
- 14 maart 1942[10][13][7]
- 5 mei 1945[10][14][7]
Publicaties van Dönitz[bewerken | brontekst bewerken]
- Die Fahrten der "Breslau" im Schwarzen Meer (1917) ISBN 9783941555174
- Die Kreuzerfahrten der Goeben und Breslau (samen met Theodor Krauss; 1933)
- Die U-Bootswaffe (1939)
- Feind im Fadenkreuz. U-Boot auf Jagd im Atlantik (door Werner Hartmann en Gerhart Weise met voorwoord van Dönitz, 1942)
- Zehn Jahre und zwanzig Tage (1958) ISBN 9783763751860
- Angriff, ran, versenken. Die U-Boot-Schlacht im Atlantik (door Karl Alman, met voorwoord van Dönitz, 1965) ISBN 978-3788116637
- Mein wechselvolles Leben (1968)
- Deutsche Strategie zur See im Zweiten Weltkrieg. Die Antworten des Großadmirals auf 40 Fragen (1970) ISBN 978-3763751006
Externe link[bewerken | brontekst bewerken]
Bronnen, noten en/of referenties
|
![]() | Staatshoofden van Duitsland | ![]() | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
![]() |
Zie de categorie Karl Dönitz van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp. |
![]() |
De Engelstalige Wikiquote heeft een of meer citaten van of over Karl Dönitz. |