Oslo-akkoorden
Beginselverklaring aangaande Regelingen van Tijdelijk Zelfbestuur Oslo-akkoorden | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Verdragstype | Vredesverdrag | |||
Onderwerp | Terugtrekking van het Israëlische leger uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en het recht op zelfbestuur van de Palestijnen door de vorming van de Palestijnse Autoriteit | |||
Ontworpen | 20 augustus 1993 in Oslo | |||
Ondertekend | 13 september 1993 in Washington D.C. | |||
Ondertekenaars | ![]() ![]() | |||
Volledige tekst | avalon.law.yale.edu | |||
|
Palestijnse Autoriteit |
|
|
Portaal ![]() |
De Oslo-akkoorden (“Oslo Accords”) zijn een tweetal overeenkomsten tussen de PLO en Israël die tot doel hadden de eerste aanzet te zijn om het Israëlisch-Palestijns conflict op te lossen door de oprichting van Palestijns zelfbestuur onder een Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Zij bestaan uit respectievelijk het Oslo I-akkoord van 13 september 1993 en het Oslo II-akkoord van 24 september 1995. Op 4 mei 1994 werd een tussenakkoord gesloten, dat bekend staat als het "Caïro-akkoord" of "Gaza-Jericho-akkoord".
De akkoorden beloofden geen onafhankelijke Palestijnse staat. Dit vredesproces kwam in de tweede helft van de jaren 90 tot stilstand. Latere pogingen om dit te redden faalden.
Mahmoud Abbas tekende voor de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie en Simon Peres tekende voor de regering van Israël. De getuigen waren Warren Christopher namens de Verenigde Staten en Andrei Kozyrev namens Rusland. De ondertekening vond plaats in Washington in aanwezigheid van Bill Clinton, president van de Verenigde Staten, Yitzchak Rabin, minister-president van Israël en Yasser Arafat, voorzitter van de PLO.
Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
Conferentie in Madrid[bewerken | brontekst bewerken]
Op 30 oktober 1991 waren in Madrid vredesonderhandelingen begonnen. Die waren eind jaren 80 in de V.S. voorbereid, en moesten leiden tot een vreedzame “permanente status” tussen Israël en de Arabische staten. Dit waren gesprekken tussen Israël en de aangrenzende Arabische staten over een permanente status op basis van de VN-Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338. De Israëli's waren niet geïnteresseerd in een dergelijke conferentie en wilden met de Arabische landen afzonderlijk onderhandelen.[1]
Geheime onderhandelingen[bewerken | brontekst bewerken]
Wat betreft Israël en de Palestijnen dachten de Israëliër Yossi Beilin en de Noor Terje Larsen dat een geheime onderhandeling, buiten het oog van de pers, tot meer resultaat zou kunnen leiden dan de officiële onderhandelingen die in 1991 in Madrid waren begonnen. De aanzet tot de geheime besprekingen werd in december 1992 gegeven door Terje Larsen, die in Londen de Israëlische hoogleraar geschiedenis Yair Hirschfeld in het geheim met het PLO-lid Abu Ala in contact bracht (in die tijd was contact met PLO-leden voor Israëliërs nog bij wet verboden).
Tijdens een tweede ontmoeting verzorgden Terje Larsen en zijn vrouw Mona Juul zelf alle faciliteiten en zorgden voor een dekmantel om de ontmoeting geheim te kunnen houden. De ontmoeting werd in tegenstelling tot de besprekingen in Madrid in een huiselijke sfeer verzorgd, waarbij de delegaties gezamenlijk een woning betrokken. Drie Palestijnen en twee Israëliërs kwamen bij deze serie ontmoetingen tot een eerste versie van een principe-akkoord.[2] De Oslo-akkoorden waren uiteindelijk het resultaat van deze serie geheime besprekingen in Noorwegen.
Oslo I[bewerken | brontekst bewerken]
De Oslo-akkoorden waren geen vredesakkoord, maar slechts bedoeld om onderhandelingen over zo'n akkoord mogelijk te maken. Het Oslo I-akkoord, officieel "Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements", geeft een globaal overzicht van de doelstellingen en de weg om die te bereiken. Later zouden de praktische details worden uitgewerkt in vervolg-overeenkomsten. Oslo I bestond uit een basisovereenkomst en 4 annexen plus de "Agreed Minutes", waarin een aantal basisafspraken staan weergegeven.[3]
Voorafgaand aan de officiële onderhandelingen waren twee "Brieven van wederzijdse erkenning" getekend. In de ene erkende Israël de PLO als de wettelijke vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. In de andere erkende de PLO het recht van de staat Israël om te bestaan, waarbij men het gebruik van terrorisme en geweld afzwoer en het deel van het Palestijnse Handvest, dat over het ontkennen van het recht van bestaan van Israël ging en andere niet met de Oslo-Akkoorden verenigbare artikelen, tot vervallen verklaarde.
De Israëlische regering besloot nu een officiële afvaardiging te sturen. Aan Palestijnse kant was er sinds het begin één 'officiële' afgevaardigde, Ahmed Qurei, die destijds penningmeester en derde in lijn van de PLO was. De informele sfeer viel weg toen de Israëlische delegatie plaats moest maken voor Uri Savir, onderminister van Shimon Peres en Joel Singer, een militair opgeleid advocaat. In een hotelkamer in Oslo werd in het geheim het Oslo I-akkoord ondertekend door Mahmoud Abbas en Shimon Peres
Hierna werden ook de pers en de officiële delegatie van de "Madridconferentie" van het bereikte akkoord op de hoogte gesteld. De publieke ceremonie met vele genodigden en de wereldpers in Washington vond op 13 september 1993 plaats in de tuin van het Witte Huis.
Doel[bewerken | brontekst bewerken]
Volgens Oslo I zelf was het doel onder andere het instellen van een “Interim-Autoriteit voor Palestijns Zelfbestuur” ("Palestinian Interim Self-Government Authority") en een democratisch door de bevolking van de Westoever en de Gazastrook te kiezen parlement ("Council"). Het vredesproces zou – via een overgangsperiode van ten hoogste vijf jaar – moeten leiden tot een eindovereenkomst (“permanent settlement”), gebaseerd op de VN-resoluties 242 en 338.
De inhoud van dit akkoord betreft de gedeeltelijke terugtrekking van het Israëlische leger uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en het recht op (beperkt) zelfbestuur van de Palestijnen door de vorming van de Palestijnse Autoriteit.
Zelfbestuur[bewerken | brontekst bewerken]
Palestijns zelfbestuur zou in fases worden uitgevoerd en uitgebreid, te beginnen met de Israëlische terugtrekking uit de Gazastrook en het gebied rond Jericho. De autoriteit van de Israëlische strijdmacht, het IDF : zijn Civiel Bestuur ("civil administration") moet worden overgedragen aan die van de Palestijnen, en wel wat betreft onderwijs en cultuur, gezondheidszorg en maatschappelijk welzijn, directe belastingen en toerisme; en het aanstellen van een sterke politiemacht. Israël daarentegen zal verantwoordelijk blijven voor de verdediging tegen bedreigingen van buitenaf.
Bepaalde onderwerpen zoals de stad Jeruzalem (al-Quds), de Palestijnse vluchtelingen, Israëlische nederzettingen en grenzen zouden dan daarna in de slotfase ( 'Final Status') van de onderhandelingen worden uit-onderhandeld. Deze fase moest in het derde jaar beginnen. Niet later dan na het vijfde jaar (4 mei 1999) zou er dan een “permanente status” moeten zijn bereikt gebaseerd op Resoluties 242 en 338). Er werd overigens nergens over “een Arabische” of “Palestijnse staat” gesproken, noch in de teksten, noch in de officiële toespraken.
Op 13 september 1993 tekenden Israël en de PLO ook de “Agreed Minutes to the Declaration of Principles in Interim Self-Government Arrangements”.
Op 4 mei 1994 werd een tussenakkoord gesloten, dat bekend staat als het "Caïro-akkoord" of "Gaza-Jericho-akkoord". Met dit akkoord werd de Palestijnse Autoriteit opgericht.
Oslo II[bewerken | brontekst bewerken]
Dit Interim-akkoord, officieel "Israeli-Palestinian Interim Agreement on the West Bank and the Gaza Strip", werd op 24 september 1995 in Taba (Sinaï, Egypte) getekend door Israël en de PLO en op 28 september van dat jaar bekrachtigd door premier Yitzchak Rabin en PLO voorzitter Yasser Arafat in Washington D.C.. Als getuigen waren president Bill Clinton en afgezanten van Rusland, Egypte, Jordanië, Noorwegen en de Europese Unie aanwezig. Dit akkoord verving het tussenakkoord van 1994.
Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]
Oslo II was een tijdelijke regeling over de rest van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Dit akkoord gaf de Palestijnen beperkt zelfbestuur in Bethlehem, Hebron, Jenin, Nablus, Qalqilya, Ramallah, Tulkarm, en ongeveer 450 dorpen. En de terugtrekking van het Israëlische leger uit deze bevolkingscentra.
Deze overeenkomst was een verdere uitwerking van Oslo I. Hij ging met name over de overdracht van een aantal verantwoordelijkheden van de militaire regering naar de Palestijnen in die delen van Palestina waar het leger zich zou hebben teruggetrokken.
Het akkoord regelde tot in de kleinste details de verkiezing van het Palestijnse parlement, inclusief de organisatie van de verkiezingscampagne, de mogelijke kandidaten, de opzet en samenstelling van het parlement en diens taken en bevoegdheden. Waar de meeste zaken waren geregeld in het akkoord zelf,[4] wordt het verkiezings-protocol geregeld in Annex II.[5]
Verder wordt de gefaseerde gedeeltelijke terugtrekking van het leger geregeld met een samenwerking op het gebied van veiligheid en een (nimmer gerealiseerde) verbinding tussen Westoever en Gaza.
Een van de meest ingrijpende onderdelen ging over de indeling van het grondgebied van de Westoever. De Westoever werd zodanig in zones verdeeld dat het Palestijnse gebied werd versnipperd tot een lappendeken van kleine enclaves. Iedere enclave werd bestuurlijk onderdeel een van de Zones A of B:
- Zone A - Onder bestuur van de Palestijnse Autoriteit (3%, in 1998 15% van de Westoever; steden).
- Zone B - Palestijnse Autoriteit maar onder Israëlisch militair bewind (27% van de Westoever; verstedelijkend).
- Zone C - Onder bestuur van de regering van Israël (70% van de Westoever; buitengebied)
Oslo II bestond uit een basisovereenkomst, 7 annexen en 6 kaarten. De belangrijkste conflictpunten bleven echter onbesproken en werden doorgeschoven naar de toekomstige onderhandelingen. Waar deze aan de orde kwamen, werd hiervoor veelvuldig een uitzondering vermeld, danwel een voorbehoud gemaakt met de mantra "behalve voor de zaken waarover zal worden onderhandeld bij de permanente status-onderhandelingen".
Achteraf bleken de Oslo-akkoorden voor Israël een vrijbrief te zijn voor een ongebreidelde uitbreiding van zijn nederzettingen, die uiteindelijk het gehele vredesproces in gevaar zou brengen.
Na verstrijken van de afgesproken termijn[bewerken | brontekst bewerken]
Er waren grote verwachtingen gewekt door de Oslo-akkoorden en de daarop volgende overeenkomsten/overleggen (Hebron-protocol (1997), Wye River Memorandum (1998, ten dele uitgevoerd), en – na het verstrijken van de afgesproken einddatum - de mislukte overleggen in Sharm el-Sheikh (september 1999), Camp David 2 (juli 2000) en Taba (januari 2001).
Er was steeds hoop geweest op een normalisering tussen Israël, de Palestijnen en de rest van de Arabische wereld.[6] Deze hoop werd niet bewaarheid en de situatie raakte qua afspraken bevroren. Wel bleven de veiligheidsafspraken functioneren. En Israël bleef belasting heffen namens de PA (inhouding daarvan af en toe ingezet als politiek drukmiddel).
In 2014 flakkerde de hoop nog even op toen John Kerry namens VS-president Barack Obama - tevergeefs - ging bemiddelen. Op 19 mei 2020 verklaarde de Palestijnse president Mahmoud Abbas, woedend over zowel de voortgaande de facto annexatie-politiek van Benjamin Netanyahu als over daden van de Amerikaanse president Donald Trump (bijvoorbeeld zijn eenzijdige erkenning van Jeruzalem/ Al Quds als hoofdstad van Israël), de Oslo-akkoorden feitelijk eenzijdig nietig.[7] Hij had dat eerder gedaan, in 2015[8], in 2018[9] en dus in 2020. Desondanks bleven dit steeds loze dreigementen en bleef de PA met Israël samenwerken op het vlak van veiligheidshandhaving, met als doel opstand van de Palestijnse bevolking te onderdrukken.
Kritische stemmen[bewerken | brontekst bewerken]
Er waren bekende Palestijnen die ernstige vragen bij deze akkoorden hadden (of kregen) of ronduit tegen waren[10]:
- bv 15 Palestijnse leiders olv Haydar ‘Abd al-Shafi , die in november 1993 negen aanbevelingen deden in een memorandum aan Jasser Arafat om de onderhandelingen democratischer en professioneler aan te pakken[11];
- Hanan Ashrawi (ten tijde van "Madrid" woordvoerster van de Palestijnse delegatie): "jammer genoeg werd in Oslo de inhoud geofferd. Het is in haast getekend. Het credo van Oslo luidde 'eerst een verdrag en dan onderhandelen'. Het moment dat ik het verdrag zag, wist ik dat het ofwel in een ramp zou eindigen, ofwel tot een staat kon leiden op voorwaarde dat we het alsnog in een constructieve vorm konden gieten. In de praktijk heeft Israël zijn wil weten op te leggen. En onze leiding zit in de val.” Ashrawi ziet maar één uitweg: een herziening, een 'rectificatie' van het verdrag, het op tafel leggen van de echte knelpunten: Jeruzalem, de nederzettingen, de grensovergangen, de mensenrechten[12].
- Hani al-Hassan , politicus van Fatah: “Ja, Israël erkende de PLO, maar alléén nadat ze deze organisatie hadden ontdaan van alles waar het voor stond.” (9 oktober 1993)[11];
- de bekende en betreurde Palestijnse dichter Mahmoud Darwish die al in augustus 1993 was afgetreden als lid van het Uitvoerend Comité van de PLO :“de PLO is feitelijk dood, dient alleen nog om deze akkoorden met Israël te tekenen”, “mijn geweten verbiedt me om mee te doen met deze avontuurlijke beslissing zolang ik geen antwoorden krijg op de gestelde vragen”[11];
- Farouk Kaddoumi was tegen;
- Edward Said (Palestijns (cultuur-)christen en intellecteel) eveneens. Volgens hem was "Oslo" een "Palestijnse capitulatie van verbazingwekkende proporties". "Een Palestijns Versailles". De PLO, toch gesteund door een krachtige volksbeweging ( de eerste Intifada ) en zoveel internationale resoluties, heeft de staat Israël erkend en toegestaan dat deze daar vrijwel niets tegenover stelde. Ja, een enigszins gewijzigd "Jigal Allon-plan". Op 13 september 1993 zette Rabin in de tuin van het Witte Huis de Palestijnen neer als eindelijk bekeerde terroristen. Terug thuis laten Arafat en zijn team uit Tunis en enkele plaatselijke vertrouwenspersonen geen democratische controle toe. Zij overleggen met Mossad-officieren, terwijl het Palestijnse lijden doorgaat! Ja, zo is de Palestijnse Autoriteit de politieagent in dienst van Israël geworden[13].
- Ook de Syrische president Hafiz al-Assad had 1 oktober 1993 verbolgen gereageerd: we waren als Arabische staten in Madrid samen aan het onderhandelen met Israël. Waarom zijn sommige PLO-leden in het geheim – achter onze rug om - met Israël gaan onderhandelen?[11].
- de "nieuwe historicus" Ilan Pappe , joods Israëliër sinds jaren woonachtig in Engeland, stelt [14] dat de praktische uitwerking van "Oslo 1" steeds minder van doen had met de afgesproken principes aan de basis ervan. Dit had te maken met het "dramatische machtsverschil ten gunste van Israël", waar de Palestijnse onderhandelaars weinig tegen in hadden te brengen. Zo kon Israël "de eigen visie doordrukken: een sterke Joodse staat die een klein Palestijns protectoraat domineert". Zonder oplossing voor het probleem van de Palestijnse vluchtelingen/ontheemden en zonder een (soevereine) Palestijnse aanwezigheid in Jeruzalem/Al Quds.
Benjamin Netanyahu[bewerken | brontekst bewerken]
Veelvoudig Israëlisch premier Netanyahu was tegen het Oslo-vredesproces. Het was volgens hem ronduit fout. Hij betuigde echter spijt dat hij niets had gezegd tegen stemmen die Rabin een verrader noemden, ja, dit zo had aangemoedigd. Nee, een verrader was hij niet[15]. Netanyahu moe(s)t niets hebben van een Palestijnse staat. Rabin werd op 4 november 1995 na een vredesrally in Tel Aviv vermoord door een zionistisch-joods extremist.
Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]
- De Oslo-connectie: hoe het vredesakkoord tussen Israël en de PLO tot stand kwam, Jane Corbin, 1994, 238 bladzijden, Mets - Amsterdam, ISBN 90-5330-102-X
- Jitschak Rabin: de biografie: soldaat van de vrede, David Phillip Horovitz, 1996, Vassallucci - Amsterdam, ISBN 978-9050000291
Film[bewerken | brontekst bewerken]
- The Oslo Diaries, documentaire, 2017, regie: Mor Lousky en Daniel Sivan, speelduur: 97 minuten. Over twee Israëlische historici die in 1992 in Noorwegen geheime vredesonderhandelingen houden met drie Palestijnen van Fatah, onder wie Ahmed Qurei (Abu Ala). Deze zouden uitlopen op de Oslo-akkoorden (1993). Reconstructie aan de hand van dagboeknotities van deelnemers.
- Oslo, 2021: regie: Barlett Sher, speelduur 118 minuten. Amerikaanse film over de geheime, onderhandelingen via achterkamertjes bij de totstandkoming van de Oslo-akkoorden van 1990 tussen Israël en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie.[16]