Zuiderzeewerken

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 它是我 (overleg | bijdragen) op 8 jun 2014 om 22:07. (Toegevoegd: Commons:File:Zuiderzeewerken Weeknummer, 24-19 - Open Beelden - 43194.ogv van Commons:Category:Media from Open Beelden. Ned. Inst. Beeld en Geluid. Licentie: CC-BY-SA 3.0 NL.)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Zuiderzeewerken
Bioscoopjournaal uit 1924 over werkzaamheden in het kader van de Zuiderzeewerken te Wieringen.

De Zuiderzeewerken was een project waarmee de Zuiderzee werd afgesloten tot het IJsselmeer en deels werd ingepolderd. Ze behoren tot de grootste waterbouwkundige projecten die ooit zijn uitgevoerd. Van de publicatie van het plan van Cornelis Lely in 1891 tot aan de voltooiing van de dijk Enkhuizen – Lelystad in 1975 hebben de werken meer dan driekwart eeuw in beslag genomen. Niet uit te sluiten valt dat de werken in de toekomst nog een vervolg krijgen.

Redenen voor het droogleggen

Ongeveer 10 000 jaar geleden eindigde de laatste grote ijstijd. Grote hoeveelheden landijs smolten af. Hierdoor steeg de zeespiegel tientallen meters en ontstond de Noordzee. De zee steeg verder waarbij zij landinwaarts kroop en de latere Zuiderzee werd gevormd. Dit begon met het ontstaan van meren. Rond het begin van onze jaartelling hadden deze zich aaneengesloten. De Romeinen noemden dit merenstelsel "Flevo". In de komende eeuwen zou dit merengebied uitgroeien tot een zee, waarbij de oude Nederlanders regelmatig met watersnoden te maken kregen. In de Middeleeuwen kreeg de Zuiderzee zijn uiteindelijke omvang. Met de aanleg van dijken kon verdere uitbreiding van het wateroppervlak worden verhinderd.

Na de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) bloeiden de Noordelijke Nederlanden op en werden windmolens verder ontwikkeld. Met deze techniek werd het mogelijk land droog te leggen. Naarmate de techniek vorderde, werd het mogelijk steeds grotere gebieden droog te leggen. Langzaamaan werd het ene na het andere water drooggelegd en ontstond het Nederlandse landschap van droogmakerijen, met de Beemster als beroemdste voorbeeld.

Het idee kwam op om de al maar oprukkende Zuiderzee in te dammen. De druk nam in de loop van de jaren toe door een aantal overstromingen in de omgeving van Amsterdam. Het eerste plan kwam al in 1667 van Hendrik Stevin, zoon van de beroemde wiskundige Simon Stevin. Hij stelde in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf voor om "het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven". Stevins belangrijkste doel was de Zuiderzee te temmen, door deze door middel van dijken van de Noordzee af te sluiten. Stevin plande een ring van dijken van de kop van (het huidige) Noord-Holland via de Waddeneilanden tot aan Friesland. Hiermee zou het gevaar van overstromingen weggenomen worden en zouden mogelijkheden ontstaan om land in te polderen. Het bleek echter onuitvoerbaar: de techniek om dijken te bouwen was nog niet ver genoeg gevorderd.

In de negentiende eeuw werd het motief van landaanwinning bepalend. Vooral het plan van Lely uit 1891 heeft als belangrijkste motief het droogleggen van goede kleigronden; de zandgronden (globaal het midden van de Zuiderzee) werden ontzien. De polders die Lely tekende, vallen vrijwel samen met de kleigronden. Het motief van bescherming en kustlijnverkorting werd wel genoemd in het plan, maar de voordelen vielen bij lokale besturen, zonder dat deze geld kon worden gevraagd. Wel is de Watersnood van 1916 de druppel geweest die de emmer deed overlopen, waardoor de wet werd aangenomen.

Eerdere plannen

Kloppenburg en Faggedon (1848)
Van Diggelen (1849)
Beijerinck (1866)
Stieltjes (1873)

Verschillende waterbouwkundigen hebben plannen opgesteld voor de Zuiderzee.

Plan-Kloppenburg -en Faddegon

In 1848 lanceerden J. Kloppenburg en P. Faddegon het eerste in de reeks plannen die zouden leiden tot de uiteindelijke Zuiderzeewerken. Beide heren hadden echter geen verstand van water, Kloppenburg was zeepfabrikant en Faddegon was werktuigbouwkundige. Ze gingen in hun plannen dan ook niet in op de techniek van het droogleggen van de gebieden. Het plan omvatte het droogleggen van het IJ en het grootste deel van de Zuiderzee. Deze zou afgesloten worden door een dijk van Enkhuizen naar Stavoren. In het drooggevallen gebied diende een nieuw kanaal aangelegd te worden om Amsterdam met de zee te verbinden. Het plan hield geen rekening met de waterafvoer van de IJssel en was daardoor onhaalbaar.

Plan-Van Diggelen

Een jaar later, in 1849, stelde ir. B.P.G. van Diggelen een nog ambitieuzer plan voor. Niet alleen zou het zuiden van de Zuiderzee ingepolderd worden, maar ook flinke delen van het noordelijke deel (dat thans Waddenzee heet), waarnaar hij in 1845 en 1846 op verzoek van de Friese Commissaris van de Koning onderzoek had gedaan. Van Diggelen, een praktisch man met grote aandacht voor de sociale noden van zijn tijd, had wel rekening gehouden met de afwatering van de IJssel.

Hij had namelijk eerder, in zijn woonplaats Zwolle, zich al ingespannen voor verbetering van de Overijsselse en Drentse scheepvaartverbindingen met de Zuiderzee. Dit had tenslotte geleid tot de aanleg van beschermende strekdammen nabij het huidige Keteldiep (zie Kraggenburg), en door na-ijver van anderen ook tot zijn politiek echec en tot de Tweede Parlementaire Enquête (1855). Het plan Van Diggelen stond ten gevolge daarvan lange tijd niet in de belangstelling, tot in de jaren 60 van de 19e eeuw de waterkering problematisch werd en door stijging van de grondprijzen de interesse in landaanwinning toenam.

De ingenieurs T.J. Stieltjes en J.A. Beijerinck bekeken het plan en kwamen tot de conclusie dat het technisch en financieel onhaalbaar was.

Plan-Beijerinck

Inpoldering van het ondiepe zuidelijke deel van de Zuiderzee zou echter wel haalbaar zijn. Beijerinck stelde in 1865 een eigen plan op. Met een afsluitdam van Enkhuizen via Urk naar het Keteldiep bij Kampen (dus ten zuiden van de IJssel) zou het zuidelijk deel van de Zuiderzee afgesloten worden en vervolgens zou het met stoommachines drooggelegd worden. Het plan Beijerinck werd uiteindelijk afgekeurd doordat de Raad van Waterstaat tot de conclusie kwam dat het project financieel te weinig opbracht.

Plan-Stieltjes

De raad liet echter wel de mogelijkheid open dat een beter opgesteld plan wel een concessie zou krijgen. Stieltjes probeerde het plan Beijerinck te verbeteren en stelde bredere boezemkanalen voor de afwatering voor. Verder voorzag zijn plan in een kanaal van het IJ naar de Ketel, de Zuidelijke IJsselmonding.

Plan-Leemans

Het eerste plan dat serieus overwogen werd uit te voeren, kwam van Ir. W.F. Leemans. Leemans kreeg direct van de regering opdracht een plan op te stellen om de Zuiderzee droog te leggen. Het plan van Leemans was beperkter dan dat van Stieltjes, Urk zou een eiland blijven. De Zuiderzee zou afgesloten worden met een dijk van Blokkershoek naar de Ketel. In 1877 werd een wetsvoorstel ingediend om het plan Leemans uit te voeren, maar een volgende regering trok het weer in.

Plan-Lely

Oprichting van de Zuiderzeevereniging

In 1883 diende Tweede Kamerlid Age Buma een wetsvoorstel in om te onderzoeken of het mogelijk was de hele Zuiderzee droog te leggen. In de noordelijke provincies was men tegen het droogleggen van alleen het zuidelijk deel, omdat dat geen bescherming bood aan de noordelijke provincies.

Verzet leidde ertoe dat Buma zijn wetsvoorstel weer introk. Niet bij de pakken neerzittende zocht hij contact met P.J.G. van Diggelen, zoon van de opsteller van het ambitieuze plan Van Diggelen. Zij richtten op 4 januari 1886 de Zuiderzeevereniging op die moest gaan onderzoeken of het droogleggen van de hele Zuiderzee haalbaar was. Ingenieur Cornelis Lely leidde het onderzoek.

Onderzoeksvragen

De Zuiderzeevereniging had de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

  1. Welke gedeelten van Zuiderzee en Wadden komen voor drooglegging in aanmerking?
  2. Is het doelmatig een afsluitdam aan te leggen?
  3. Zo ja, op welke plaats kan die afsluitdam komen, en vooral: waar moet de IJssel uitmonden, binnen of buiten het meer?
  4. Wat zijn de voor- en nadelen?

De vragen geven aan dat het hier om de landaanwinning ging, en niet zozeer om bescherming. Immers, voor bescherming alleen had men zich tot een afsluitdam kunnen beperken. Bovendien was daar voor een particulier initiatief weinig aan te verdienen. Voorts blijkt dat de aanwezigheid van de IJssel een nog onopgelost probleem was. Wanneer de IJssel verlengd zou worden om veel noordelijker uit te stromen, dan zou het nieuwe stuk (zeg Zwolle – Wadden) een zo ongunstig verval hebben, dat de IJssel binnen korte tijd zou verzanden. Om deze reden hadden enkele eerdere plannen dan ook een afsluitdam bezuiden de IJsselmonding gelegd, globaal van Enkhuizen naar Kampen.

Onderzoeksvragen opgelost door Lely (Plan Lely)

Plan Lely met de Afsluitdijk en droogmakerijen

Voor het beantwoorden van de vragen moest Lely een aantal expedities uitvoeren om de bodemgesteldheid, diepte en zeestromingen te bepalen. Dit duurde enkele zomers, terwijl hij ondertussen eerst andere technische rapporten indiende. Opvallend genoeg bleken uiteindelijk de bodemuitkomsten goed samen te vallen met argumenten die hij eerder al had beschreven, deels niet toevallig: de diepere stroomgeul waarlangs het IJsselwater naar de Wadden stroomt, is ook het deel waar geen klei afgezet is; de klei bevindt zich langs de ondiepere, stroomarmere randen van de Zuiderzee. Diezelfde dieptes wilde Lely ontzien om dijkhoogte te beperken, een voordelige samenval. Een tweede, veel belangrijker, planonderdeel werd hiermee ook opgelost: Lely had berekend dat de IJsselmonding wel binnen het meer kon liggen, maar dat het verdere verloop geen verlengde riviergeul moest zijn, maar een voldoende groot meer. Daarmee zou het verzanden worden beperkt. Uiteindelijk bleek het vereiste meeroppervlak (om verzanding te voorkomen) overeen te komen met het diepe, zanderige gedeelte, dat onvoordelig in te polderen was.

De Zuiderzeevereniging publiceerde deze resultaten in acht technische nota's tussen 1887 en 1892. Dit plan van Lely is vrijwel exact uitgevoerd, en elke beslissing is nu nog zichtbaar op de kaart.

De Zuiderzeevereniging had onder leiding van Lely bevonden dat het mogelijk was de Zuiderzee volledig door een afsluitdam af te sluiten, waarbij de afwatering van de IJssel door sluizen in de dam geregeld kon worden.

Afsluitdijk

Lely berekende dat de Afsluitdijk weliswaar 40 miljoen gulden zou kosten (het hele plan: 200 miljoen gulden, zoveel als de Staatsbegroting toen van een jaar), maar dat het voordeel zich uitbetaalde in goedkopere, lagere dijken van de polders en zeedijken door verkorting van de zeekust.

De plaats van de afsluitdijk werd bepaald door de volgende overwegingen:

  • De wens ook Wieringermeer beschermd aan te leggen, waardoor deze polder een kleinere dijk nodig had;
  • Hoewel Enkhuizen – Stavoren de kortste dijk zou opleveren, waren daar de stroomgeulen dieper (meer dan 5 m, tegen 2 tot 4 meter op de gekozen plaats);
  • De gekozen plaats voorkwam dat er een inham ontstond, waar bij noordwestenwind een gevaarlijke opstuwing kon optreden;
  • Anderzijds zou bij het leggen van een afsluitdijk verder noordelijk, in de Waddenzee of zelfs tussen de Waddeneilanden, het probleem niet eenvoudiger worden. In de Waddenzee was geen of weinig kleigrond droog te leggen, en de lengte van de dam zou enorm toenemen. Aanleggen van eiland naar eiland zou, met enkele zeer diepe stroomgaten (20 m), duur en riskanter worden.

Lely tekende de dijk van Wieringen naar Piaam (Friesland). Precisieberekeningen van natuurkundige Lorentz legden de aankomstplaats iets noordelijker bij Zurich, om stormgevaar te beperken.

Door aanleg van de dam, die ten onrechte niet Afsluitdam maar Afsluitdijk ging heten, werd de Zuiderzee in tweeën gedeeld. Het zuidelijke deel ging IJsselmeer heten en het noordelijke deel Waddenzee.

De polders

Lely tekende in de Zuiderzee vijf grote polders, waarvan er vier zijn aangelegd. De plaats van de polderdijken werd bepaald door de kleigebieden, met kleine toegevingen aan de IJsselmonding en een waterweg (Oostvaardersdiep) tussen twee polders (Markerwaard, Flevoland) door vanuit Amsterdam ten behoeve van de scheepvaart. Ook dit water was op de diepe geul gepland waar we nu, door planwijziging, de Oostvaardersplassen aan over hebben gehouden. Van de vijf polders is er één, de Markerwaard, niet aangelegd. Flevoland is in twee delen aangelegd, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland.

De zeeklei in deze polders zou uitstekend geschikt zijn voor landbouw. Het droogleggen van de Waddenzee zou niet aantrekkelijk zijn, de grond zou te arm zijn voor de landbouw.

De Wet

In 1892 adviseerde een staatscommissie om het plan ten uitvoer te brengen. Het duurde echter tot 1918, na de watersnood van 1916, dat de "Wet tot afsluiting van de Zuiderzee" werd aangenomen op 14 juni 1918. De Dienst der Zuiderzeewerken en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders werden respectievelijk verantwoordelijk voor de waterbouwkundige werken en de inrichting van het nieuwe land.

De uitvoering

Opvallend is dat het Plan Lely uit 1891 in hoofdlijnen en zelfs in details is uitgevoerd (1921-1975). De opvallendste afwijkingen (maar nog steeds niet grote) zijn:

  • Markerwaard is niet aangelegd, de Houtribdijk is hiervan overgebleven evenals de Oostvaardersdijk. De laatste is de waterkant de landkant geworden en de landkant gepland voor de Markerwaard is verstevigd voor waterkering.
  • De Afsluitdijk eindigt in Friesland niet in Piaam, maar in Zurich;
  • De hoogte van de Afsluitdijk is vooraf verhoogd na een wiskundige exercitie door Lorentz (circa 1921).
  • De Flevopolder is in twee delen aangelegd en heeft randmeren gekregen tussen het oude land en de dijk om de waterhuishouding te verbeteren. Dit was geleerd van een slechte ervaring bij de Noordoostpolder, die zonder randmeer is aangelegd.
  • Omdat de Wieringermeer tegelijk met de Afsluitdijk werd aangelegd, moest ook de dijk hiervan een grotere hoogte krijgen.

Uitvoering van de Zuiderzeewerken

Gegevens over het werk
Project Dijk Lengte Begin Het sluiten van Maat Ontwatering
Aansluiting van het eiland Wieringen Amsteldiepdijk 2.5 km 29 juni 1920 31 juli 1924
Het sluiten van Zuyderzee Afsluitdijk 32 km januari 1927 23 mei 1932
Proefpolder Andijk Andijk 1,9 km 1926 Vroeg 1927 40 ha 27 augustus 1927
Wieringermeer Wieringermeerdijk 18 km 1927 27 juli 1929 20 000 ha 31 augustus 1930
Noordoostpolder Noordoostpolderdijk 55 km 1936 13 december 1940 48 000 ha 9 september 1942
Oostelijk Flevoland Oostelijk Flevolanddijk, Knardijk etc. 90 km Begin 1950 13 september 1956 54 000 ha 29 juni 1957
Zuidelijk Flevoland Zuidelijk Flevolanddijk etc. 70 km Begin 1959 25 Oktober, 1967 43 000 ha 29 mei 1968
Markerwaard Houtribdijk, Oostvaardersdijk 28 km 1963 4 September, 1975 (41 000 ha) niet uitgevoerd

Zuiderzeewet

Op 21 maart 1918 werd de Zuiderzeewet door de Tweede Kamer aangenomen, en op 13 juni 1918 goedgekeurd door de Eerste Kamer. De Zuiderzeewet was een zogenaamde raamwet. Dit betekent dat de wet niet in detail omschreef wat er ging gebeuren op welk tijdstip. De wet hield in dat de Zuiderzee voor rekening van de Staat zou worden afgesloten door 'een' afsluitdijk (formulering: loopende van de Noordhollandsche kust door het Amsteldiep naar het eiland Wieringen en van dit eiland naar de Friesche kust bij Piaam). Dit hield wel in dat gedeelten van de af te sluiten Zuiderzee zouden worden drooggemaakt, maar pas op een later tijdstip zou de regering bepalen welke gedeelten van de Zuiderzee dat zouden zijn.

Drooglegging van proefpolder Andijk

Een polder van 40 ha werd in 1926-1927 aangelegd in de Zuiderzee bij Andijk als proef voor het inpolderen en in cultuur brengen van de latere IJsselmeerpolders, als eerste de Wieringermeerpolder.

Drooglegging Wieringermeer

De drooglegging van de Wieringermeer

Met de aanleg van de Wieringermeerpolder werd in 1927 begonnen. Bij het droogmaken werd gebruikgemaakt van een elektrisch gemaal (Gemaal Lely), nabij Medemblik, de start van de bouwwerkzaamheden was in februari 1928. Ten zuiden van Den Oever op Wieringen is Gemaal Leemans gebouwd, een dieselgemaal met een tweetal pompen met een debiet van 250 kubieke meter per minuut. Gemaal Lely had drie pompen van elk 400 kubieke meter per minuut. Op 10 februari 1930 werden de pompen in gebruik gesteld om 6 miljoen kubieke meter water buiten de dijken te malen.

Volgens het oorspronkelijke plan zou de polder pas worden aangelegd als de Afsluitdijk zou zijn voltooid. Maar omdat Nederland grote behoefte had aan landbouwgrond werd de aanleg versneld. De dijk moest nu in de Zuiderzee worden aangelegd, en moest ook dus als zeedijk worden uitgevoerd. De polder was feitelijk geen IJsselmeerpolder, maar een Zuiderzeepolder (de zogenaamde Noordwestpolder). Op 21 augustus 1930 viel de polder droog. Vanaf 1934 werd het nieuwe land in cultuur genomen.

Aanleg van de Afsluitdijk

In juni 1920 werd het eerste deel van het werk aanbesteed: de aanleg van de 2,5 kilometer lange Amsteldiepdijk van Noord-Holland naar het eiland Wieringen. Bij dat project werd nuttige ervaring opgedaan die later van pas kwam bij de aanleg van de Afsluitdijk.

De aanleg van de eigenlijke Afsluitdijk begon in januari 1927. Er werd gewerkt vanuit vier locaties: de beide oevers en de beide speciaal aangelegde werkeilanden Breezand en Kornwerderzand. Bij de aanleg van de 30 kilometer lange dijk werd voor het eerst keileem toegepast, dat taaier was gebleken dan zand of klei. Dit materiaal is in Noord-Nederland ruim voorhanden. Het werd hier afgezet tijdens de Saale-ijstijd en kon in de nabijheid van de aan te leggen dijk eenvoudig worden opgebaggerd. De dijk is gefundeerd op zinkstukken van gevlochten wilgentenen die werden afgezonken door er steenblokken op te gooien.

Op 28 mei 1932, om 13.02 uur, werd De Vlieter gesloten, het laatste gat in de Afsluitdijk. Vier maanden later, op 20 september 1932, werd de naam Zuiderzee officieel gewijzigd in IJsselmeer. Nadat de afrondende werkzaamheden waren voltooid, werd de Afsluitdijk op 25 september 1933 officieel geopend.

Drooglegging van de Noordoostpolder

Op 2 februari 1936 werd met de voorbereidende werkzaamheden begonnen, en in 1937 werd de aanleg van in totaal 31,5 kilometer dijk aanbesteed. Op 3 oktober 1939 werd de dijk tussen Lemmer en Urk gesloten. Urk was voortaan geen eiland meer. In 1940 werd de dijk aan de zuidkant van de polder nabij Schokkerhaven gesloten, en kon het droogmalen beginnen. Met behulp van drie gemalen; het diesel-gemaal Vissering te Urk, elektrisch gemaal Buma te Lemmer en nog een derde elektrisch gemaal Smeenge ter hoogte van Kraggenburg/de Voorst. De polder viel officieel droog op 9 september 1942. Nu verloor ook Schokland de eilandstatus; Schokland lag voortaan in de polder. Doordat de zeebodem tegen de Overijsselse kant sterk opliep kon al in 1941 de eerste oogst (rogge) van het land worden gehaald.

Drooglegging van Oostelijk Flevoland

De polder is aangelegd tussen 1950 en 1957 en heeft een grootte van 540 km². De ontwikkeling van dit gebied gebeurde door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP).

Drooglegging van Zuidelijk Flevoland

De polder is aangelegd tussen 1959 en 1968 en heeft een grootte van 430 km². Zie verder bij: Flevoland.

Aanleg van de Houtribdijk (Enkhuizen – Lelystad)

De Houtribdijk of "Markerwaarddijk" werd voltooid in 1976 en verbindt Enkhuizen met Lelystad. Hierdoor is het Markermeer van het IJsselmeer gescheiden.

Markerwaard werd Markermeer

Door de ervaring van de Noordoostpolder, die zonder randmeer is aangelegd waardoor er op het oude land onvoorziene problemen met het grondwater ontstonden, werd men terughoudend met het aanleggen van de Markerwaard. Gevreesd werd dat door de nieuwe polder het grondwater in Amsterdam zou dalen met de nodige gevolgen voor de houten paalfunderingen in die stad. De aanleg van twee dijken (Oostvaardersdijk, Houtribdijk) werd toch uitgevoerd. Daarna werd de polder Oostelijk Flevoland voltooid met 'omkering' van de voltooide Oostvaardersdijk. Immers de waterzijde werd de landzijde en de landzijde moest versterkt worden tot waterkering. Begin jaren negentig werd besloten, om milieuredenen (het Markermeer is het foerageergebied van veel watervogels) maar met name vanwege de behoefte aan een zoetwaterreservoir voor de drinkwatervoorziening, het door de aanleg van een dijk ontstane Markermeer niet droog te leggen. Daarmee verdwenen alle plannen voor aanleg van de Markerwaard. Meest controversieel aan de laatste plannen was de aanleg van een tweede nationale luchthaven in de Markerwaard (als alternatief van de aanleg van extra startbanen bij Luchthaven Schiphol).

In 2012 werd het plan voor de Marker Wadden gelanceerd, een kunstmatige archipel van natuureilanden in het Markermeer, die vanaf 2014 moet worden aangelegd.

Herinnering aan de Zuiderzee

  • Willy van Hemert (tekst) en Joop de Leur (muziek) schreven het lied de Zuiderzeeballade (1958), waarin de vooruitgang en (vissers)geschiedenis werd beschreven. De cabaretier Sylvain Poons treedt daarin op als de grootvader die het allemaal heeft zien veranderen.
  • In 1964 verscheen het boek Herinneringen van een bramzijgertje" door Jan de Hartog, over een jongetje dat als "bramzijgertje" meevaart met de visservloot. In het laatste hoofdstuk gaat hij nog eens terug. De slotzin luidt: Toen ik door de opening in de dijk reed, voelde ik mij niet langer oud en eenzaam, want ik wist dat er eigenlijk niets verloren was gegaan, alleen was een kinderzee veranderd in een kinderland.
  • In Enkhuizen bevindt zich het Zuiderzeemuseum en in Lelystad het Nieuw Land Erfgoedcentrum. Hier is veel te zien en te lezen over de geschiedenis van de Zuiderzee en het IJsselmeer.

Zie ook

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Afsluitdijk op Wikimedia Commons.