Gebruiker:Meglosko/klad4

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Materialisme is de filosofische positie die stelt dat de werkelijkheid, ook emoties en andere processen in het menselijk brein, afhankelijk zijn van of uiteindelijk te herleiden zijn tot materie.[1] Tegenover het materialisme staat het idealisme of het spiritualisme dat stelt dat het immateriële primeert en zelfs aan de basis ligt voor het materiële. Het materialisme is nauw verwant aan het filosofisch naturalisme, dat stelt dat er enkel natuurlijke fenomenen zijn en bovennatuurlijke fenomenen uitsluit, en het fysicalisme, dat stelt dat de mens en zijn menselijke geest louter uit fysische processen bestaat. Het materialisme is ook een vorm van monisme: er is maar een soort substantie, namelijk het materiële zijnde. In die zin is het ook tegengesteld aan een filosofisch pluralisme.

Het filosofisch materialisme kan verder worden opgesplitst in twee varianten. Enerzijds is er het kentheoretisch of methodologisch materialisme, dat stelt dat men de wereld zo moet benaderen alsof er enkel materie bestaat (los van de vraag of er echt enkele materie bestaat) en anderzijds metafysisch materialisme dat stelt dat de wereld echt enkel materie bevat.

Oudheid[bewerken | brontekst bewerken]

Oosterse filosofie[bewerken | brontekst bewerken]

De geschiedenis van het filosofisch materialisme gaat al heel ver terug. Zo ziet men het in verschillende streken in Eurazië opduiken in de Axiale periode (van 800 tot 200 v.Chr.). Zo vindt men het in de Indische filosofie terug bij Ajita Kesakambali, Payasi, Kanada en in de filosofische school van Charvaka. Kanada was een van de eerste verdedigers van het atomisme. Ook in Nyaya-Vaisheshika school is een vorm van atomisme terug te vinden, hoewel het wordt verbonden met godsbewijzen en een immateriële opvatting van het bewustzijn. Verdere vroege vormen van atomisme zijn terug te vinden in het zogenaamde boeddhistische atomisme en het jaïnisme.

In het confucianisme was het vooral Xunzi (ca. 312 - 230 v.Chr.) die een materialisitsche variant uitwerkte.

Antieke filosofie[bewerken | brontekst bewerken]

In het westen vindt men de eerste vormen van materialisme terug bij de presocratici. Zo stelde Thales van Milete (ca. 624 - 545 v.Chr.) dat alles uit water bestond, Anaximenes (ca. 585 - 528 v.Chr.) dat alles tot lucht terug te herleiden was en plaatste Heraclitus het vuur centraal.[1]

Bij Plato (427 – 347 v.Chr.) kwam er echter een verschuiving naar het idealisme, namelijk de leer van de Ideeënwereld: de aardse materiële zaken waren slechts een afspiegelen van de hogere immateriële ideeën. Aristoteles (384 - 322 v.Chr.) nam dan weer een tussenpositie in, namelijk die van het hylozoïsme: de dingen bestonden zowel uit materie en vorm.

In de Griekse filosofie kwam pas een sterk materialisme naar voren bij het atomisme en later de Stoa. Atomisten zoals Democritus (ca. 460 - 370 v.Chr.) en Epicurus (341 - 270 v.Chr.) verdedigden een wereldbeeld waarin alles was opgebouwd uit kleine ondeelbare deeltjes, atomen, die in een oneindige leegte ronddwalen en toevallig aan elkaar klitten. Voor Epicurus waren zelfs de goden en de menselijke ziel niets anders dat een verzameling atomen, hoogstens van een speciale dunne soort. Van bovennatuurlijke substanties was geen sprake. Dit atomistisch wereldbeeld is ook duidelijk terug te vinden in de leerdicht De Rerum Natura van Lucretius (99 - 55 v.Chr.).

Bij de Stoa lag de zaak iets complexer. De grondleggers van het stoïcisme waren in de eerste plaats Zeno van Citium (ca. 335 - 262 v.Chr.) en Chrysippos (ca. 280 - 207 v.Chr.). Volgens de stoïcijnse kosmologie bestaat de wereld slechts uit 'lichamen' omdat enkel lichamen handelingen kunnen verrichten of net beïnvloed worden door andere lichamen. De ziel is dus niets apart, maar evengoed een 'lichaam', want interactie tussen het menselijke lichaam en geest bestaat. Wel was er daarnaast plaats voor bepaalde dingen die niet bestaan, 'niet-zijnden', zoals plaats, tijd of leegte. Deze vallen wel onder het 'iets', maar zijn iet zoals de zijnden 'lichamen' en zijn dus niet stoffelijk. De hele kosmos wordt daarnaast volgens de stoïcijnen wel belichaamd door een redelijk principe, de Logos, die zorgt voor rechtvaardigheid en juistheid.

Moderne tijd[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de middeleeuwen speelde het materialisme geen grote rol. De middeleeuwse filosofie werd voornamelijk gedomineerd door een sterk platonisme en vanaf de 12e-13e eeuw een overgang naar een variant van het hylozoïsme van Aristoteles. Een strikt materialistische filosofie was per definitie uitgesloten omdat de christelijke dogma's, zoals het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel onbetwijfelbaar waren. In het averroïsme, dat voorvloeide uit het werk van Averroes (1126-1198) en onder anderen doorwerkte bij Zeger van Brabant, kwam zelfs een vorm van monopsychisme voor: alle mensen delen in een en dezelfde wereldziel.

Het begin van de moderne filosofie[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste moderne materialistische filosofie valt terug te vinden bij de Franse katholieke filosoof Pierre Gassendi (1592-1655), die in zijn werk het aristotelisme wilde vervangen door een atomisme.[1] In een reactie op René Descartes (1596–1650) betoogde Gassendi voor een terugkeer naar het epicurisme en klassiek scepticisme.[2]

Ook bij diens tijdgenoot, Thomas Hobbes (1588–1679) , valt een gelijkaardig atomistisch-materialistisch wereldbeeld terug te vinden, dat hij ook toepaste op de menselijke psychologie.[3] De interesse voor de problematiek rond de relatie tussen de menselijke geest en het materiële lichaam kwam grotendeels voort uit het werk van de eerder vernoemde Descartes. Hij zette zelf een radicaal dualisme uiteen en stelde dus dat er naast materiële zaken ook immateriële zaken bestonden, zoals de ziel. Hierdoor moest hij wel een verklaring vinden hoe deze twee geheel verschillende substanties, de res cogitans en res extensia, elkaar konden beïnvloeden. Filosofen na Descartes, zoals Nicolas Malebranche (1638-1715), Gottfried Wilhelm Leibniz (1646–1716) en Baruch Spinoza (1632–1677) presenteerde elk hun eigen oplossingen voor dit lichaam-geestprobleem, hoewel deze voornamelijk naar het idealisme neigden.

Brits empirisme[bewerken | brontekst bewerken]

Tegenover de meer idealistische wereldopvattingen die speelden in Frankrijk en Duitsland, ontwikkelde in Groot-Brittannië zich het empirisme. Naast de eerder vernoemde Hobbes worden ook Francis Bacon, John Locke, George Berkeley en David Hume ertoe gerekend. Hoewel empirisme niet noodzakelijk materialisme impliceert, hangt het er wel mee samen. Empiristen stellen dat alle kennis uiteindelijk op ervaring steunt. Empiristen als Locke en Hume zullen daarnaast in hun analyses in de eerste plaats materiële dingen aanduiden als ervaarbaar. Goden en engelen kan men bijvoorbeeld niet waarnemen en men kan er dus geen kennis over hebben. Hieruit volgt echter niet noodzakelijk dat goden en engelen niet bestaan.

Dat dit niet noodzakelijk hoeft samen te gaan, blijkt uit het werk van Berkeley. In zijn A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge (1710) zette hij een vorm van spiritualisme of idealisme uiteen. Een bekend voorbeeld aan de hand van welke hij zijn filosofie uiteenzette is de vraag: "Als een boom in een bos omvalt, en er is niemand in de buurt om het te horen, maakt het dan geluid?" Volgens Berkeley is dit niet het geval omdat voor hem de dingen rondom de mens slechts bestaan omdat de mens het waarneemt. Dit komt ook tot uiting in de uitspraak: Esse est percipi ("bestaan is waargenomen worden"). In die zin bestaat de wereld dus niet uit materiële zaken, maar volgens Berkeley net enkel uit zintuiglijke indrukken en die zijn immaterieel van aard.

Verlichting[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de Verlichting dook er een radicalere vorm van materialisme op, in de eerste plaats aanwezig bij de atheïstische vleugel van de Verlichting. Duidelijk is dit bij Julien Offray de La Mettrie (1709-1751), die bekend is geworden om zijn boek L'Homme machine (1741) waarin hij betoogde dat de mens niet wezenlijk verschilde van een machine en dat het lichaam-geestprobleem dus een pseudoprobleem is. De menselijke emoties en capaciteit om te denken vallen uiteindelijk te herleiden tot materie.

Een ander voorbeeld is de encyclopedist Denis Diderot (1713-1784), die in zijn Lettre sur les aveugles à l'usage de ceux qui voient (1749) een vorm van materialisme uiteenzette. Diderot is ook een van de grote namen achter de Encyclopédie (1751-1772) dat ertoe bijdroeg het materialistisch wereldbeeld te verspreiden in Europa en vormen van geloof in bovennatuurlijke zaken, zoals hekserij, bestreed. Andere namen zijn Claude Adrien Helvétius (1715-1771) en Paul Henri Thiry d'Holbach (1723-1789). Holbach schreef het boek Système de la nature (1770) dat wel wat invloed had in de materialistische traditie, maar in geschiedenis van de filosofie vaak vergeten wordt. Hierin zette hij een heel materialistische wereldbeeld uiteen dat alle fenomenen materieel wil verklaren. Hij zette zich vooral af tegen religieuze verklaringen enerzijds en dualistische verklaringen (zoals bij Descartes) anderzijds. Enkel materie bestaat voor Holbach en kennis komt enkel vanuit de ervaring (hij verdedigt een sensualisme). Holbach combineerde dit ook met een politieke filosofie, die vooral bestaat uit een utilitarisme, hedonisme en egoïsme.[4]

Het idealisme[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel er dus een duidelijke materialistische trend in de Verlichting zat, resulteerde deze niet in de dominantie van het materialisme, althans niet in de filosofie. Voornamelijk door toedoen van Immanuel Kant die in een "copernicaanse revolutie" in de filosofie bewerkstelligde, richting een meer idealistische denktrant. Volgens Kant zijn het de categorieën van het verstand die de wereld ordenen; dit staan bekend als het transcendentaal idealisme. Deze filosofie werd door filosofen als J.G. Fichte (1762—1814), Friedrich von Schelling (1775-1854) en G.W.F. Hegel (1770–1831) uitgewerkt tot het Duits idealisme. Volgens dit idealisme is alles, en uiteindelijk ook de materiële realiteit terug te brengen tot het denken. In die zin is het dus de tegenovergestelde positie van het materialisme: de geest is niet te herleiden tot de materie, maar de materie tot de geest.

Het marxisme[bewerken | brontekst bewerken]

Het enthousiasme voor dit idealisme bekoelde echter snel na de dood van Hegel (in 1831). Ook door toedoen van een reeks revoluties wende de tijdsgeest zich af van de speculatieve filosofie naar een meer concrete en materialistische filosofie. Dit is duidelijk in het werk van verscheidene Links-Hegelianen. Zij namen de formele kant van Hegel over, namelijk de dialectiek, maar combineerden dit met vormen van materialisme. Een goed voorbeeld hiervan is Ludwig Feuerbach (1804-1872). In Das Wesen des Christentums (1841) formuleerde hij de hypothese dat God eigenlijk een projectie is van de mens, die van zijn eigen essentie vervreemd is. In wezen komen al de eigenschappen van God aan de mensheid toe. De mensheid moet zich dus ontdoen van alle idealistische en transcendente elementen en zijn aandacht richten op het aardse. Feuerbach pleit dus voor het omvormen van een theologie naar de antropologie. Alle bovenaardse en -natuurlijke zaken waren slechts producten van de mens die van zichzelf vervreemd was geraakt.

Deze filosofie van Feuerbach had een sterke invloed op het werk van Karl Marx (1818-1883). Hij was het eens met Feuerbach dat de religie het product van vervreemding was (religie als "opium van het volk"). Hij vond wel dat Feuerbach niet had verklaard waarom deze vervreemding tot stand is gekomen. Zelf stelde hij dat dit kwam doordat de mens op materieel niveau vervreemd was van zijn eigen arbeid en arbeidsproduct. Het denken van de mens staat voor Marx, in tegenstelling tot Hegel, niet los van de socio-economische onderbouw: de specifieke materiële condities en verhoudingen van de maatschappij waarin men leeft. In zijn Stellingen over Feuerbach bekritiseert hij ook de klassieke materialistische theorieën omdat die geen oog hadden voor de specifieke dynamiek in de geschiedenis: de dialectiek. Zelf plaatst hij daar zijn historisch materialisme tegenover. Deze theorie werd later door andere marxisten geradicaliseerd in de vorm van het dialectisch materialisme: veranderingen in de geschiedenis en maatschappij konden geheel verklaard worden door te kijken naar de onderliggende materiële productieverhoudingen (en hoe deze evolueerden).

Hedendaagse tijd[bewerken | brontekst bewerken]

Voornamelijk door toedoen van het marxisme was het materialisme zeer invloedrijk binnen de filosofie. Binnen de Russische filosofie werd het materialisme toonaangevend, zeker bij de revolutionaire bewegingen. Vroege voorbeelden zijn Nikolaj Tsjernysjevski (1828–1889) en Pjotr Lavrov (1823–1900). Hetzelfde geldt voor de Russische marxisten zoals Georgi Plechanov (1856–1918) en Vladimir Lenin (1870–1924). Na de Russische revolutie werd dit materialisme zelfs verheven tot een ware staatsdoctrine. Vanuit christelijke hoek waren er wel tegenstanders van wat zij zagen als een onterechte reductie van de hele wereld tot loutere materie, bijvoorbeeld Vladimir Solovjov (1853–1900).

In West-Europa was er echter wel meer ruimte voor andere standpunten. Een voorbeeld, vanuit het positivisme en empirisme, was het fenomenalisme met vertegenwoordigers als John Stuart Mill (1806–1873), Ernst Mach (1838–1916) en Aleksandr Bogdanov (1873–1928). Zij stelden dat objecten in de wereld niet los van de mens bestaan, maar dat enkel de zintuiglijke indrukken bestaan. Objecten, daarentegen, zijn constructies van het menselijke verstand op basis van deze indrukken. In de verdere 20e eeuw werkte dit nog door in het werk van Bertrand Russell (1872–1970) en in de Wiener Kreiss.

Levensfilosofie en fenomenologie[bewerken | brontekst bewerken]

Ook in landen zoals Frankrijk en Duitsland waren er ook tegenbewegingen die het materialisme zagen als een foute reductie van de complexe realiteit. In de tweede helft van de 19e eeuw, bijvoorbeeld, was de theorie van het vitalisme nog zeer in trek. Het vitalisme stelde dat het leven niet verklaard kan worden op basis van materie alleen, maar dat men ook behoefte heeft aan een andere principe, vaak een soort "levenskracht", om het ontstaan van het leven te verklaren. Voorbeelden van vitalisten zijn Henri Bergson (1859–1941) en Hans Driesch (1867-1941). De bijhorende levensfilosofie stelde dan ook dat de rede niet alles kan verklaren in de werkelijkheid en dat er ook ruimte moet zijn voor andere vormen van kennis. Door experimenten zoals het Miller-Urey-experiment raakte deze theorie in diskrediet.

Een andere kritische stroming was de fenomenologie van Edmund Husserl (1859-1938). Husserl zette zich sterk af tegen het psychologisme, die stelde dat de logica moest onderzocht worden door de psychologie. Hij breidde zijn kritiek echter uit tegen het naturalisme: de idee dat het bewustzijn moest beschouwd en onderzocht worden vanuit de idee dat het een materieel iets is. Dit deed voor hem geen recht aan de complexiteit en eigenheid van het psychische. Het bewustzijn kon dan ook niet bestudeerd worden door de toen opkomende experimentele psychologie, maar moest een eigen wetenschap krijgen: de fenomenologie. Als gevolg van Husserl zit er in de hele continentale filosofie (behalve misschien bij de marxistisch-geïnspireerde filosofen) een tendens om sceptisch te staan tegenover het materialisme.

Analytische filosofie[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de analytische filosofie daarentegen is het materialisme algemeen aanvaard, grotendeels doordat deze filosofen nauw willen aansluiten bij de (exacte) wetenschappen. Voor analytische filosofen vormt het materialisme nog wel een probleem binnen de filosofie van de geest. Het is goed mogelijk alle fenomenen in de wereld te reduceren tot objectieve materie aan de ene kant en subjectieve ervaring van betekenis, qualia en emotie aan de andere kant. Echter, deze reductie is niet meer mogelijk binnen het menselijk lichaam zelf omdat daar net subjectieve ervaringen lijken plaats te vinden. Dit vormt de grond van het lichaam-geestprobleem: hoe verhouden het menselijk lichaam en de menselijke geest zich tot elkaar? Zijn gedachten, emoties en overtuigingen iets anders dan loutere materie, of kunnen ze er toe gereduceerd worden?

Binnen de analytische filosofie werd dit probleem in de eerste plaats behandeld door zich kritisch af te zetten tegen het dualisme van Descartes. Een eerste alternatieve theorie, die populair werd, was die van het filosofisch behaviorisme, onder meer in het werk van Gilbert Ryle (1900-1976). Volgens dit behaviorisme is er niet zoiets als een apart bestaande 'menselijke geest'. Het gaat hier om een verkeerd gebruik van de categorie bestaan. In feite verwijzen zaken zoals pijn, een overtuiging hebben of iets herinneren naar gedrag of uitwendige uitdrukkingen van het lichaam. Dit behaviorisme werd echter al snel weer verlaten. Daartegenover kwamen theorieën als de identiteitstheorie en het functionalisme te staan. Volgens de identeitstheorie, verdedigd in het werk van JJC. Smart (1920-2012) en Ullin Place (1924–2000), vallen psychische toestanden (zoals een gedachte of een emotie) gewoon samen met een materieel of fysisch proces. Het functionalisme, met Hilary Putnam (1926), is iets genuanceerder en stelt dat een psychische toestand identiek is met een functionele rol. Het fenomeen 'pijn' verwijst bijvoorbeeld naar "iets wat ik onwenselijk vind, waarvan ik opschrik en waarop ik gedrag ga vertonen dat deze toestand zal proberen te vermijden, ...".

Een radicalere theorie is die van het eliminatief materialisme. Volgens dit materialisme, in de eerste plaats verdedigd door Paul (1942) en Patricia Churchland (1943). Volgens deze theorie is dit probleem een gevolg van een foute volkspsychologie. Onder volkspsychologie moet men hier begrijpen de impliciete theorie die de gewone man op de straat aanneemt wanneer hij het gedrag van zijn medemens (en zichzelf) wil verklaren via categorieën zoals intenties, overtuigingen of emoties. In feite, zo stellen eliminatief materialisten, bestaan die categorieën niet. Ze vergelijken deze volkspsychologie met achterhaalde theorieën zoals de phlogistontheorie. Net als bij deze foute theorieën laat de wetenschap de mens nu inzien dat hij een foute theorie aanhing en dat deze nu in feite moet vervangen worden door een theorie die spreekt over hersenproces X of Y.

Toch is het materialisme niet geheel aanvaard en zijn radicale theorieën, zoals het eliminativisme, sterk bekritiseerd. Zo zijn er ook nog een reeks filosofen en wetenschappers die een vorm van dualisme verdedigen tussen lichaam en geest. Zo verdedigen de wetenschapsfilosoof Karl Popper en neurofysioloog John Eccles (1903-1997), in hun boek The Self and Its Brain (1977), een vorm van interactionisme. Een ander voorbeeld is David Chalmers (1966) die het dualisme plausibel wil maken via een reeks gedachte-experimenten, en Saul Kripke (1940), in zijn Naming and Necessity (1980).

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]


[[Categorie:Filosofische stroming]] [[Categorie:Filosofische terminologie]] [[Categorie:Filosofisch concept]] [[af:Materialisme]] [[an:Materialismo]] [[ar:مادية]] [[arz:ماديه]] [[az:Materializm]] [[bat-smg:Materēlėzmos]] [[be:Матэрыялізм]] [[be-x-old:Матэрыялізм]] [[bg:Материализъм]] [[bn:বস্তুবাদ]] [[br:Danvezelouriezh]] [[bs:Materijalizam]] [[ca:Materialisme]] [[cs:Materialismus]] [[cy:Materoliaeth]] [[da:Materialisme]] [[de:Materialismus]] [[el:Υλισμός]] [[en:Materialism]] [[eo:Materialismo]] [[es:Materialismo]] [[et:Materialism]] [[eu:Materialismo]] [[fa:ماده‌گرایی]] [[fi:Materialismi]] [[fr:Matérialisme]] [[gan:唯物主義]] [[gl:Materialismo]] [[he:מטריאליזם]] [[hi:भौतिकवाद]] [[hif:Materialism]] [[hr:Materijalizam]] [[hu:Materializmus]] [[id:Materialisme]] [[is:Efnishyggja]] [[it:Materialismo]] [[ja:唯物論]] [[jv:Materialisme]] [[ka:მატერიალიზმი]] [[kaa:Materiyalizm]] [[kk:Материализм]] [[ko:유물론]] [[la:Materialismus]] [[lt:Materializmas]] [[lv:Materiālisms]] [[mk:Материјализам]] [[ml:ഭൗതികവാദം]] [[nn:Materialisme]] [[no:Materialisme]] [[oc:Materialisme]] [[pl:Materializm]] [[pnb:میٹیریلزم]] [[pt:Materialismo]] [[ro:Materialism]] [[ru:Материализм]] [[rue:Матеріалізм]] [[sah:Материализм]] [[sh:Materijalizam]] [[simple:Materialism]] [[sk:Materializmus]] [[sl:Materializem]] [[sq:Materializmi]] [[sr:Материјализам]] [[sv:Materialism]] [[ta:பொருண்முதல் வாதம்]] [[th:วัตถุนิยม]] [[tl:Materyalismo]] [[tr:Maddecilik]] [[uk:Матеріалізм]] [[ur:مادیت]] [[uz:Materializm]] [[vi:Chủ nghĩa duy vật]] [[war:Materyalismo]] [[zh:唯物主义]] [[zh-yue:唯物論]]