Naar inhoud springen

Gebruiker:Robert Prummel/Bewerkingsruimte 2

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie


Jacques Worth (18821941) was een Frans ondernemer in de mode ("couturier"), hij was ook bekend als tennisser.

Deze kleinzoon van de beroemde couturier en toenmalige modetsaar Charles Frederick Worth en de zoon van Gaston-Lucien Worth vormde met zijn broer Jean-Charles Worth de derde generatie aan het hoofd van het familiebedrijf Worth.[1] Jacques deed vanaf 1922 de administratie terwijl Jean-Charles sinds 1910 de artistieke leiding op zich nam.

In 1924 was het het modehuis Worth onder leiding van Jacques en Jean-Charles dat als eerste een eigen parfum op de markt bracht. Het door Maurice Blanchet gecomponeerde[2] parfum "Dans la nuit" was een groot succes en werd in 1934 gevolgd door "Je reviens".[3]

In 1926, toen Jacques Worth als couturier de Amerikaanse stad Chicago bezocht heeft hij de eerste korte tennisrokjes laten maken.[4]

Op 12 februari 1929 heeft Jacques Worth samen met Spencer Eddy (voorzitter), de markies du Vivier, Francis Roche en Eldrige Watson de "Société Sportive du Jeu de Paume et de Racquets" opgericht.[5]

Jacques Worth was enige malen tenniskampioen in het heren-dubbelspel in wat nu het tennistoernooi van Roland Garros heet.[6]

In 1941 werd de leiding van het modehuis Worth overgedragen aan Maurice Worth en Roger Worth, de twee zonen van Jean-Charles Worth. Het huis had sterk geleden onder de economische crisis van 1929 en de daaropvolgende jaren.[7]

Nicolas Feuillatte is de naam waaronder champagne , eerst van de gelijknamige eigenaar van wijngaarden Nicolas Feuillatte (1926 - 2014, later een aantal van de champagnes van de Centre Vinicole in Chouilly, op de markt worden gebracht.

Nicolas Feuillatte ging in 1980 voor het eerst champagnes verkopen onder zijn eigen naam. Deze champagne was aangepast aan de smaak van de vrouw, die volgens Feuillatte een champagne met minder zuren prefereerde boven de stijl van de traditionele merken. De champagne was een groot succes.

In samenwerking met een al bestaande coöperatie van 5000 wijnboeren in 83 coöperaties, de Centre Vinicole in Chouilly, werd een conglomeraat opgericht dat "Centre Vinicole – Champagne Nicolas Feuillatte" ging heten.

De achtergrond van de samenwerking was dat de coöperatie weinig succes had bij het verkopen van de champagne. De merken waren niet zo in aanzien als die van de grote champagnehuizen.

De coöperatie verwerkt de drie meest gebruikte wijnrassen van de Champagne, de Chardonnay, Pinot Noir en Pinot Meunier. De druiven komen van 2250 hectare wijngaard uit de valei van de Marne, de Côte des Bar, het Massief van Saint-Thierry, de beroemde Montagne de Reims, de Coteaux du Sézanne en de valei van de Ardre. De druiven zijn afkomstig uit 13 van de 17 Grand cru-gemeenten, 33 van de 42 Premier Crus en 259 van de andere 320 crus of gemeenten binnen de Appellation d'Origine Contrôlée champagne.[8]

Per jaar worden drie miljoen flessen gevuld die onder tal van etiketten worden verkocht.[9] Het in Frankrijk vooral in supermarkten verkochte merk Nicolas Feuillatte is inmiddels de meest verkochte champagne van Frankrijk en is, na Moët & Chandon en Veuve Clicquot, de meest verkochte champagne ter wereld.

Het "gamma" van Nicolas Feuillatte omvat een groot aantal champagnes; zo zijn er de Brut, de meest verkochte champagne van het huis, Brut Grande Réserve, Brut Réserve, Brut Rosé (een rosé champagne), de zoetere Demi-Sec, de Brut Millésimé waarvan alle gebruikte druiven van één oogstjaar afkomstig zijn, de Brut Chardonnay Millésimé) (een mono-cépage), de Brut Extrem’ (een droge Brut nature, de Cuvée Spéciale Millésimée, de Grand Cru Chardonnay Millésimé van uitsluitend druiven uit de Grand Cru-gemeenten, de Grand Cru Pinot Noir Millésimé Cuvée 225, de Millésimée Cuvée 225, de Rosé Millésimée, Palmes d'Or, de Brut Vintage 2002 Palmes d’Or, de Rosé Vintage 2005 en de alleen in de Verenigde Staten verkochte D'Luscious. De Brut wordt al na twee jaar rijpen in de handel gebracht, de duurdere wijnen zoals de Millésimées mogen zes jaar op gist rijpen.

Nicolas Feuillatte zelf was vooral de reizende ambassadeur van het merk. Hij was geen onbekende in de "jet set" en twee vriendinnen, Jackie Kennedy en Lady Diana Spencer, de prinses van Wales, schonken op diners en recepties zijn champagne.[10]


Categorie:Frans ondernemer Categorie:Champagne (wijn)

Nicolas Feuillatte (1926 — 2014)

[bewerken | brontekst bewerken]

Nicolas Feuillatte (29 januari 192610 augustus 2014) was een Frans ondernemer die vooral bekend werd door zijn activiteiten in de wijnbouw. De familie was rijk en handelde in Frankrijk in koffie. De jonge Nicolas wist na 1947 in de Verenigde Staten op eigen kracht een belangrijke koffiehandelaar te worden. Hij kocht de koffie in de Ivoorkust en verdiende veel geld met de na-oorlogse mode om instantkoffie te zetten. In 1962 maakte de onfhankelijk geworden Ivoorkust hem permanent vertegenwoordiger van dat land bij de Verenigde Naties.

Eigen aankopen vermeerderd met van zijn vader en grootvader geërfde wijngaarden in de Champagne gaven hem de kans een tweede vermogen op te bouwen. Jarenlang had de familie druiven verkocht aan de grote champagnehuizen, maar in 1980 ging hij champagne verkopen onder zijn eigen naam. Deze champagne was aangepast aan de smaak van de vrouw, die volgens Feuillatte een champagne met minder zuren prefereerde boven de stijl van de traditionele merken.

De champagne, Nicolas Feuillatte geheten, was een groot succes. In 1986 verkocht Nicolas Feuillatte zijn handelshuis en ging hij zich helemaal op de productie en vooral de verkoop van champagne richten.

In samenwerking met een al bestaande coöperatie van 5000 wijnboeren in 83 coöperaties, de Centre Vinicole in Chouilly, werd een conglomeraat opgericht dat "Centre Vinicole – Champagne Nicolas Feuillatte" ging heten. De reusachtige onderneming verwerkt druiven van 2000 hectare in de Champagne. Dat levert meer dan drie miljoen flessen op die onder tal van etiketten worden verkocht.[1] Het vooral in supermarkten verkochte merk Nicolas Feuillatte is inmiddels de meest verkochte champagne van Frankrijk en is na Moët & Chandon and Veuve Clicquot de op drie na meest verkochte champagne ter wereld.

Nicolas Feuillatte was vooral de reizende ambassadeur van het merk. Hij was geen onbekende in de "jet set" en twee vriendinnen, Jackie Kennedy en Lady Diana Spencer, de prinses van Wales, schonken op diners en recepties zijn champagne.[2]

Feuillatte Feuillatte

Ragnar Forbech (født 23. juli 1894 i Kristiania, død 28. desember 1975 i Oslo) var prest i Den norske kirke. Ragnar Forbech, født i Oslo, norsk teolog; cand.theol. 1918. Res.kap. i Vestre Fredrikstad 1919, småkirkeprest i Tøyen 1926, forstander for Menighetssøsterhjemmet 1933, res.kap. ved Oslo domkirke 1947–64. Gjorde seg bemerket som talsmann for pasifisme, var fra 1953 formann i Kristent fredslag; deltok i de kommunistiske lands fredskongresser og mottok 1955 Stalin-prisen. I 1967 utgav han.

Ragnar Forbech (23 juli 1894 in Kristiania, het huidige Oslo28 december 1975 in Oslo) was een Noors theoloog en priester in de toenmalige lutherse Noorse staatskerk. Na het behalen van een graad in de theologie werd hij in 1919 kapelaan in de vesting Fredrikstad. Hij eindigde zijn loopbaan in de kerk als kapelaan van de Dom van Oslo waar hij van 1947 tot 1964 was aangesteld.

Medaille van de Stalin Vredesprijs
Medaille van de Stalin Vredesprijs

Als jong priester in een industriegebied raakte Forbech onder de indruk van de enigszins armoedige omstandigheden waaronder velen daar leefden. Hij raakte sterk betrokken bij maatschappelijke vraagstukken. Zijn werk in Fredrikstad maakte Forbech een vurig pleitbezorger van de kleine christelijke gemeenschap, iets dat hij in zijn pastorale werk uitdroeg. Fornech was van mening dat de christelijke idealen van liefde en gerechtigheid ook deel van het sociale en politieke leven moesten uitmaken. Als alternatief voor het atheïstische marxisme zou het christelijk geloof tot een nieuwe en betere samenleving kunnen leiden. Forbech voelde zich verbonden met de arbeidersbeweging, maar werd nooit lid van de Noorse Arbeiderspartij. Desondanks was hij actief in de lokale politiek. Hij was "apolitiek" lid van de gemeenteraad van Fredrikstad en werd daar tot voorzitter gekozen.

In de jaren '30 was hij aanhanger van de Britse "Oxford Group", een christelijke beweging voor morele en spirituele herbewapening.

Ragnar Forbech was bekend als voorstander van pacifisme en tegenstander van kernwapens. Hij was voorzitter van de christelijke vredesbeweging in zijn land. Hij nam deel aan de communistisch beïnvloede vredescongressen en maakte een aantal reizen naar comministische landen in Europa, naar de Sovjet-Unie en naar China. In 1955 ontving hij de Stalin Vredesprijs. Het accepteren van deze prijs kwam hem op veel kritiek in de kerk, maar ook daarbuiten, te staan.

In 1967 publiceerde hij een boek "Prest på allfarvei – og utenfor" (Priester op gebaande en ongebaande wegen).[1]

Forbech Forbech

==================================================================================================================================================================================================================================================
[bewerken | brontekst bewerken]

Seki Akiko (Japans: 関鑑子) (8 september 1898Tokio2 mei 1973)[1], ook wel Akiki Seki, Kanko, Kaneko of Akiko Ono) was een Japans musiciënne.[2] De zeer links georiënteerde Seki Akiko studeerde in 1921 als zangeres (ze was een sopraan) af aan de muziekschool in Tokio. Al voor de Tweede Wereldoorlog vormde Seki Akiko een reizend gezelschap dat her en der voor arbeiders optrad in de hoop dat zij daardoor tot zingen en het vormen van koren op de werkplek werden gestimuleerd. In 1934 werd de repressie van communistische en progressieve krachten in het steeds meer totalitaire Japan zo streng dat het reizende gezelschap moest worden ontbonden.[3]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette Seki Akiko haar werk in fabrieken voort, ditmaal als onderdeel van de nationalistische oorlogspropaganda. Na de oorlog kreeg zij, al censureerden de Amerikaanse bezetters ook muziek, weer de vrijheid om haar linkse gedachtengoed in de vorm van muziek uit te dragen. Zij werd dirigente van een centraal koor dat op de gedachten van de Utagoebeweging uitdroeg. Dat hield in dat de muziek de weerslag van de beleving van het "dagelijks leven van de massa's" moest zijn.[4] De Utagoebeweging kreeg een eigen hoofdkwartier en een tijdschrift en overal in Japan ontstonden zangkoren. Seki Akiko wilde de traditionele Japanse muziek in ere herstellen, maar stelde ook dat "de muziek die onderwezen werd dezelfde was als die van de arbeiders in progressieve landen". Zij distantieerde zich van de populaire muziek omdat deze door het Westen was beïnvloed.[5]

In Japan werd tussen 1945 en 1949 door de Amerikaanse bezettingsautoriteiten censuur toegepast. Toch kon Seki Akiko blijven werken.[6]

Haar betrokkenheid bij de communistisch georiënteerde vredesbeweging was de aanleiding om haar in 1955 de Stalin Vredesprijs toe te kennen.[7] Seki Akiko heeft getracht om sovjetliederen in Japan populair te maken.[8]

Het koor van Seki Akiko was gelieerd aan de Japanse Communistische Partij.[9] Overal in Japan traden het koor en de daaraan verbonden koren, het zouden er 500 zijn geweest[10], op wanneer zich ergens een arbeidsconflict voordeed. Koorzang werd in Japan een belangrijk deel van industriële acties.[11]

In 1964 trad het centrale koor van de Utagoebeweging in de Sovjet-Unie op. Seki Akiko heeft zich altijd sterkgemaakt voor de Japans-Russische vriendschap.[12]

Seki Akiko heeft geprobeerd om de rol van de opera in de proletarische muziekbeweging te definiëren. Zij gaf leiding aan het totstandkomen van een Japanse opera. Het libretto werd door een commité van 8 utagoemedewerkers en een activist van het eiland Okinawa geschreven. De begeleidende muziek werd door 13 mensen gecomponeerd. Deze opera, die de titel "Okinawa" kreeg, handelde over een episode tijdens de Amerikaanse bezetting van dat eiland. De opera ging op 10 december 1969 in Tokio in premiëre, maar de proloog was al eerder op Okinawa zelf opgevoerd.[13]

  • Seki Akiko, the red primadonna of Japan door William P. Malm in Music from the Middle Ages Through the Twentieth Century: Essays in Honor of Gwyn McPeek, Gordon and Breach, ISBN 2881242162. 1988
  • Mari Yamamoto,Grassroots Pacifism in Post-War Japan: The Rebirth of a Nation. ISBN-13: 978-0415405836. 2004

De Alliance Gastronomique Néerlandaise (meestal "Alliance Gastronomique" of "De Alliance" genoemd) is een samenwerkingsverband van restaurants in Nederland en Vlaanderen.

Toen de Alliance in 1967 door negentien Nederlandse restaurateurs werd opgericht was hun doel het op een hoger peil brengen van het culinaire niveau in Nederland.[1] Daarvoor moest het aanbod van ingrediënten verbeteren en moesten koks en personeel worden opgeleid.[2] Nederland liep waar het de culinaire tradities betrof achter bij België en Frankrijk, een achterstand die destijds tot uitdrukking kwam in een gebrek aan restaurants met een michelinster. De oprichters spraken zelf van een "om zich heen grijpende smaakvervlakking".[3]

De Alliance is in 2014 het oudste samenwerkingsverband van kwaliteitsrestaurants in Europa.[4] Alle aangesloten restaurants vallen in de hogere prijsklasse.

De oprichters

[bewerken | brontekst bewerken]

Leden van de Alliance Gastronomique Néerlandaise ten tijde van de oprichting in 1967:[5]

  1. De Witte, Amersfoort. chef: Ernst Hastrich
  2. De Boerderij, Amsterdam. chef: Herman Wunneberg
  3. Dikker & Thijs, Amsterdam. hef: H.J. van der Vecht
  4. De Echoput, Apeldoorn. chef: Jaap Klosse
  5. Chalet Royal, 's-Hertogenbosch. chef: C.A.M. van Gaalen
  6. Carelshaven, Delden. chef: J.E. Kluvers
  7. De Zwaan, Etten-Leur. chef: Ad Peijnenburg
  8. Oudt Leyden, Leiden. chef: S.M. Borgerding
  9. Château Neercanne, Maastricht. chef: H.P.J. Stassen
  10. De Beukenhof, Oegstgeest.
  11. Het Oude Jachthuis, Pesse. chef: A.H. van Doesburg
  12. 't Koetshuis, Rhenen. chef: Marianne Frisch
  13. Old Dutch, Rotterdam.
  14. De Witte Holevoet, Scherpenzeel. chef: J.C.M. Hehenkamp
  15. Prinses Juliana, Valkenburg aan de Geul. chef: A. Stevens
  16. De Nederlanden, Vreeland. chef: O.E.K. Hartung
  17. De Kieviet, Wassenaar. chef: Luigi Gandini
  18. Hostellerie De Hamert, Wellerlooi. chef: Jan. H.J. Grothausen
  19. Het Poorthuys, Zierikzee. chef: W.E.L. te Mey

De bekende kok Cas Spijkers, chef van De Swaen, wordt als mede-oprichter of als "nauw betrokken bij de oprichting van de Alliance Gastronomique Neerlandaise" genoemd.[6] Toch komt hij op de eerste lijst van deelnemers aan de Alliance niet voor.[7]

De huidige leden van de Alliance

[bewerken | brontekst bewerken]

De Alliance heeft een wisselend aantal leden. Dit zijn de leden in oktober 2014.[8]

In Vlaanderen

[bewerken | brontekst bewerken]

Waarschuwing: de standaardsortering "Alliance Gastronomique Neerlandaise" krijgt voorrang voor de sortering "Feuillatte, Nicolas".







Rudolph August Louis Lehmann (1870 - 15 december 1928 in Parijs) was een Nederlands tabakshandelaar.

In 1909 kwam de Nederlandse premier Abraham Kuyper in opspraak door de zogeheten 'Lintjesaffaire'. Men ontdekte dat er in 1903 op voorspraak van Kuyper aan Rudolph Lehmann een koninklijke onderscheiding, het officierskruis van de Orde van Oranje-Nassau was toegekend en dat deze een jaar later 11.000 gulden in de partijkas van de ARP had gestort. Het ontdekken hiervan en de daaropvolgende politieke rel leidde tot Kuypers uitspraak: "Het boetekleed ontsiert den man niet".

De tabakshandel had de voorouders van Lehmann schatrijk gemaakt. De van oorsprong Joodse familie was geassimileerd en Lehmann was gedoopt in de hervormde kerk. Lehmann wordt door tijdgenoten getypeerd als "weergaloos ijdel", als een snob, een parvenu, een man gesteld op uiterlijk vertoon en een man die toneelspeelsters mainteneerde.[1]

Door zijn contacten in de tabakshandel verkreeg Rudolph Lehmann de functie van Consul-Generaal van Griekenland. Hij werd ook deken van het Corps consulaire in de Nederlandse hoofdstad. Dat gaf hem de door hem zo zeer begeerde toegang tot de hoogste kringen en hij moest voor alle belangrijke plechtigheden in Amsterdam, en ook aan het hof, worden uitgenodigd.

Door vleierij en vrijgevigheid verwierf Rudolph Lehmann niet minder dan elf onderscheidingen. Prins Albert van Monaco maakte hem een baron in de Monegaskische adel.

Kruis van de Orde van Takovo
Kruis van de Orde van Takovo

De onderscheidingen van Rudolph Lehmann[2]

De krant "Het Volk" merkte op dat al deze onderscheidingen, inclusief het Legioen van Eer voor geld te koop zijn.[3]

De lintjesaffaire

[bewerken | brontekst bewerken]

Lehmann was met zijn publieke waardering niet tevreden; in een gesprek met de met de antirevolutionaire partijleider Kuyper bevriende Mathilde Westmeijer vertelde hij rond 1902 dat het "zijn moeder verdriet deed"[4] dat hij zoveel ridderorden bezat maar geen Nederlandse orde kreeg. Lehmann drong er bij Mathilde Westmeijer met de woorden "gij kunt alles" op aan dat zij daarvoor zou zorgen. Lehmann beloofde haar dat zij dan "geen geldelijke zorgen meer zou kennen". De interventie van Mathilde Westmeijer bij premier Kuyper was de oorzaak van de daaropvolgende lintjesaffaire.

Rudolph Lehmann kreeg in augustus 1903 zijn onderscheiding. Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders adviseerde positief en in de Ministerraad werd de voordracht, het ging om een benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, gewijzigd in een benoeming tot Officier in diezelfde ridderorde. De Minister van Buitenlandse Zaken had opgemerkt dat dat bij een consul gebruikelijk was.

In 1906 gelukte het Rudolph Lehmann niet om in de Nederlandse adelstand opgenomen te worden. Hij meende dat een Monagaskisch baron in de Nederlandse adel opgenomen zou moeten worden. In zijn rekest dat hij op 30 augustus 1906 bij de Hoge Raad van Adel indiende, vroeg hij om als jonkheer in de adelstand te worden opgenomen. Lehmann vroeg dus erkenning van zijn adeldom en inlijving, niet om verheffing in de adelstand.

De Hoge Raad van Adel adviseerde negatief en de Minister van Justitie beschikte al op 29 januari 1907 conform het advies.

Lehmann probeerde daarop om Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw te worden. Op 6 april 1909 schonk hij twee ambulances aan het Nederlands Rode Kruis. De ambulances droegen de naam "Prins Hendrik der Nederlanden I" en "Prins Hendrik der Nederlanden II". Bij de overdracht aan Prins Hendrik der Nederlanden, de prins-gemaal was voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis, begon Rudolph Lehmann al dadelijk over een benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw te spreken. De Amsterdamse burgemeester Van Leeuwen, zo had Lehmann verteld, was zeer negatief geweest over een dergelijke benoeming. Hij had, zo vertelde Lehmann, gezegd dat men Lehmann zijn Leeuw wel mocht geven maar hij de orde niet zou willen dragen wanneer ook Lehmann die droeg.[5] Als "troostprijs"[6] werd Lehmann Erelid van het Nederlandse Rode Kruis.

Op 27 juni 1909 brak de lintjesaffaire los met een interview op de voorpagina van Het Volk. Lehmann was een van de getuigen die voor een ereraad verschenen die de handelwijze van Dr. Kuyper onderzocht.

In deze lintjesaffaire, een zaak die in kranten, spotprenten, cabaret en kamerdebatten uitgebreid werd besproken, werden de gebroeders Lehmann aan de kaak gesteld. De commentaren hadden soms een antisemitische ondertoon; de Lehmanns werden vaak "Israëlieten" genoemd en belachelijk gemaakt.

De affaire heeft Lehmann verder niet geschaad. Hij bleef gul betalen aan goede doelen en op zijn kosten werden drie ambulances naar de Balkanoorlog gestuurd. Op 9 juni 1913 werd hij, op voordracht van Prins Hendrik, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De twee Nederlandse onderscheidingen hebben hem tienduizenden guldens gekost. Dr. Kuyper en de ARP kregen minstens 15.000 gulden, Mathilde Westmeijer kreeg minstens 80.000 gulden. Dan waren er nog de giften aan de kerk in Colombo, de ambulances en de repatriëring van gevangenen uit de Boerenoorlog geweest.

Lehmanns verdere activiteiten

[bewerken | brontekst bewerken]

Rudolph Lehmann liet zich tijdens de Balkanoorlog van zijn beste kant zien. Hij reisde zelf als verpleger mee naar Griekenland, bijgestaan door een uitstekende chef-kok, en betaalde alle kosten. Het was voor die tijd uitzonderlijk dat een rijk man, erelid van het Rode Kruis, zèlf aan de verplegingsdienst deelnam. Toch was er veel druk van Koningin Wilhelmina en Hendrik nodig voordat het Kabinet-Heemskerk besloot om Lehmann en tien anderen te onderscheiden. Onder de gedecoreerden waren ook de meegereisde echtgenote van Rudolph Lehmann, Mevrouw C.L. Lehmann-Dell en de in Turkije gestationeerde mejuffrouw J.H. Kuyper, dochter van Abraham Kuyper die verpleegster bij de Turkse ambulance was. Beiden werden Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Lehmann woonde na 1913 veel in het buitenland. Hij verbleef in Londen en na 1918 vooral in Parijs waar hij als "Baron Lehmann" in een weelderige villa in het Bois de Boulogne[7] woonde. In november 1922 werd de Nederlandse staatsburger Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Liberia bij de Volkenbond. De Volkenbond koos hem als een van de zes ondervoorzitters.

Lehmann ontving en steunde Nederlandse kunstenaars in Parijs en hij introduceerde desgevraagd Nederlandse journalisten bij de Franse autoriteiten.

De vroeg oudgeworden man[8] heeft van zijn laatste jaren een groot succes in de Franse en Zwitserse society gemaakt. Hij gaf grote feesten en werd als gezant ook zelf overal uitgenodigd. Hij ging vertrouwelijk om met de groten der aarde als Briand, Louis Loucheur, Chamberlain en Scialoja. Lehmann speelde een grote rol bij het staatsbezoek aan Frankrijk van de Liberiaanse president King in 1927. De man die iedereen kende en grote ontvangsten kon houden was een zwierig en kundig gastheer. Zijn "prachtlievendheid, gedragen door een hoog besef van plicht, inspireerde hem tot het aanrichten van kostelijke feesten".[9]

Toch gaf de Telegraaf de op 15 december 1928 in Parijs aan de gevolgen van een operatie gestorven Lehmann nog een sneer na. Zijn overlijden liet zich, volgens het In Memoriam, als "een leemte - in het decoratieve - voelen".[10]

  • Jan de Bruijn, Het boetekleed ontsiert de man niet - Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910), 2005

Waarschuwing: de standaardsortering "Lehmann, Rudolph" krijgt voorrang voor de sortering "Alliance Gastronomique Neerlandaise".

Pieter Tideman

[bewerken | brontekst bewerken]

Pieter Tideman (27 juni 1871 in Hoorn12 september 1943 in Bloemendaal) was een Nederlands jurist. Hij heeft ook gedichten gepubliceerd en schreef in Propria Cures en De Nieuwe Gids.

Mr. Pieter Tideman, ook wel "Piet" genoemd, was afkomstig uit een liberaal en remontstrants milieu en studeerde in Amsterdam eerst medicijnen maak koos later voor een studie rechten. Hij studeerde in de hoofdstad af als Meester in de Rechten. Tijdens zijn studie publiceerde hij in de jaren na 1891 onder het pseudoniem D. van Wettem diverse stukken in het Amsterdamse studentenblad Propria Cures. In deze artikelen, geschreven in de stijl van Lodewijk van Deyssel's scheldkritieken,[1], werd een "luide, zeer persoonlijke en uiterst ongegeneerde toon aangeslagen". Ingezonden brieven en reacties op zijn stukken resulteerden in nog fellere schimpscheuten.[2]

Pieter Tideman sloot vriendschap met de dichter Willem Kloos. Henriette Roland Holst-Van der Schalk schreef in een biografisch werk over Kloos dat deze dichter "onder invloed kwam" van Pieter Tideman die zij beschreef met de woorden "toen een roekelooze neurasthenicus,[3], wiens betere kwaliteiten door zijn succes in het studentenblad “Propria Cures” weldra schuil gingen achter leege opwinding".[4] Tideman's invloed op Kloos zou volgens tijdgenoten hebben bijgedragen aan de zenuwinzinking van de oudere dichter.[5]

Tideman werd door een tijdgenoot beschreven als een man die een "zeer fijne intelligentie had, een uitnemend brein; hij was goed Latinist en Graecus, schreef achttien jaar oud vlot Fransch, had een ongeloofelijke belezenheid, was drager van een fijne, Haarlemsche beschaving".[6] Dat de jonge Pieter Tideman een zenuwachtige aard bezat blijkt behalve uit de woorden van Henriette Roland Holst-Van der Schalk ook uit de woorden van zijn vader op 27 januari 1894 in een brief heeft geschreven, dat zijn zoon op dat moment "in een toestand van zenuwziekte verkeert, die medische hulp noodig maakt".[7]

Tideman werd redactiesecretaris van De Nieuwe Gids nadat Frank van der Goes, Frederik van Eeden en Albert Verwey die redactie hadden verlaten.[8] Nadat de rol van Tideman in de redactie van De Nieuwe Gids na veel polemieken, literaire conflicten en een breuk met zijn vriend Alphons Diepenbrock rond 1894 was uitgespeeld solliciteerde hij eerst als leraar en werd later corrector bij het dagblad De Telegraaf.[9]

Later vestigde Tideman zich als advocaat in Haarlem.[10]

Ten tijde van de zogenaamde lintjesaffaire rond Abraham Kuyper heeft Pieter Tideman nog een rol belangrijke gespeeld. Hij werd dan ook gehoord door de ereraad die het optreden van oud-premier Kuyper moest beoordelen. Tideman had op 27 juni 1909 in het dagblad Het Volk beweerd dat Kuyper geld had aangenomen van de Amsterdamse koopman Arthur Lehmann en diens broer E.A. Lehmann. Arthur was daarop koninklijk onderscheiden, van een onderscheiding voor de door Kuyper voor een ridderorde voorgedragen E.A. Lehmann is het door de val van het kabinet Kuyper niet gekomen. De gift voor de partijkas van de Antirevolutionaire Partij was gedaan nadat E.A. Lehmann de bemiddeling van een dure prostitué Mathilde Westmeijer had ingeschakeld. Deze vriendin van Abraham Kuyper was een cliënt van de als haar advocaat optredende Mr. Tideman. Mr. Tideman heeft ook brieven van of namens Kuyper openbaar gemaakt.[11]


  • G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids. Van Loghum Slaterus, Arnhem 1956 (tweede druk) op DBNL. Gezien op 30 september 2014.
  • Jan de Bruijn, Het boetekleed ontsiert de man niet - Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910), 2005