Twaalfjarig Bestand
Het Twaalfjarig Bestand of Treves was een periode van twaalf jaar van wapenstilstand gedurende de Tachtigjarige Oorlog waarin niet of nauwelijks tussen de Republiek en Spanje werd gevochten. Het bestand duurde van 1609 tot 1621. Spanje erkende in 1607 (voorlopig bestand) de facto en 1609 de jure soevereiniteit van de republiek op aandringen van Johan van Oldenbarnevelt. Engeland en Frankrijk volgden in 1609.[1][2][3]
In 1621 werden de vijandelijkheden hervat. De oprichting van de West-Indische Compagnie dateert ook uit dat jaar.
Aanloop
Sinds de jaren 1560 waren de Noordelijke Nederlanden verwikkeld in een strijd met Spanje, de Tachtigjarige Oorlog. Zeker in de jaren 1590 werden er grote successen behaald door de Nederlanders. Dit was onder andere te danken aan het politieke leiderschap van de landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt en stadhouder en legeraanvoerder Maurits van Nassau, de latere prins van Oranje. Het was voor de Nederlandse Republiek een zware en trage uitputtingsslag maar tegelijkertijd profiteerde de overzeese handel en industrie flink van de situatie. Tot dan toe zag de politiek daarom absoluut geen reden om te onderhandelen over een vrede. De Spaanse troepen werden geheel uit het noorden en oosten verdreven, waardoor een aaneengesloten gebied ontstond dat tamelijk veilig was. Dit Nederlandse succes was mede mogelijk door een Spaans bankroet en de twee-frontenstrijd die Spanje door de oorlog met Frankrijk moest leveren.
In 1598 werden de Nederlanden, inclusief de delen waar Filips II geen macht over had, middels de Akte van Afstand door Filips II geschonken als bruidsschat bij het huwelijk van de aartshertogen Isabella en Albrecht. De koning hoopte dat zijn dochter Isabella en haar man beter in staat zouden zijn de Nederlanden volledig onder Habsburgs gezag te plaatsen. Het paar regeerde als soeverein over de Zuidelijke Nederlanden maar was nog wel militair en financieel afhankelijk van Spanje. Datzelfde jaar overleed Filips II. Zijn zoon, de minder capabele Filips III, volgde hem op.
In de jaren voor de wapenstilstand stokte de reeks van successen voor de Nederlanders. Om de Nederlandse handel beter te beschermen hadden Oldenbarnevelt en de Staten Maurits in 1600 de opdracht gegeven Duinkerke te veroveren. Deze plaats was samen met Nieuwpoort een kapersnest en bracht grote schade toe aan Nederlandse schepen. Maurits had bezwaren tegen de tocht maar legde zich neer bij de opdracht. Tijdens de tocht naar Duinkerke werd Maurits verrast door de komst van een Zuidelijk leger. Onverwachts moest er bij Nieuwpoort een veldslag gevoerd worden die gewonnen werd door de stadhouder. De veldtocht naar Duinkerke werd afgebroken. Op dat moment was het verschil in inzicht duidelijk en was de relatie tussen Maurits en Oldenbarnevelt bekoeld geraakt.
In 1601 begon de belegering van Oostende door aartshertog Albrecht die 3 jaar zou duren. Later zou de Genuees Spinola de leiding over het Spaanse leger krijgen. Oostende was een stad in handen van het noorden middenin Spaans gebied. Gedurende het beleg probeerde het noorden het Spaanse belegeringsleger weg te lokken van Oostende met aanvallen op andere steden, echter zonder succes. In 1604 viel de stad in Spaanse handen. De jaren na het beleg van Oostende werden door Spinola gebruikt om een gat in de Nederlandse verdedigingslinie te slaan door razendsnel meerdere steden in het oosten van de Republiek te veroveren. Dit tot grote paniek onder de bevolking. Maurits kon nog een aantal steden heroveren maar ook voor de Republiek gold dat het geld opraakte. Dit zorgde in 1606 voor een patstelling.
Was er op het land een patstelling ontstaan, op het water waren de Nederlanders nog oppermachtig. De Nederlanders begonnen naar Indië te varen en in 1607 werd onder leiding van Jacob van Heemskerck een Spaans eskader bij Gibraltar verslagen.
Houding tegenover een vrede
Rond de eeuwwisseling werd het enthousiasme in de Republiek voor de oorlog minder. De militaire kosten die enorm toenamen, de Republiek die militair in de verdediging werd gedwongen en de economie die haperde zorgden voor een sombere stemming. De economische neergang ontstond onder meer doordat het Spaanse handelsembargo voor Engelse schepen werd opgeheven in 1604, waar die met de Nederlanders behouden bleef.
Ook de Spaanse financiën waren niet meer toereikend voor een verdere aanvallende strijd. Hierdoor wijzigde aan Spaanse zijde in die periode voor het eerst de houding tegenover de opstandige Noordelijke Nederlanden. Moesten de Noordelijke Nederlanden eerder nog de rechten en soevereiniteit van de Spaanse koning erkennen voordat men wilde denken aan onderhandelingen, nu was de Spaanse kroon voor het eerst bereid de Noordelijke Nederlanden te erkennen als een soevereine staat. Naast de financiële problemen waren ook de eerste veroveringen van de Vereenigde Oostindische Compagnie in Azië die een bedreiging vormde voor Spanje, een reden voor de omslag. Gezien deze problemen en uit vrees voor een nieuw verbond tussen de Republiek en Frankrijk, drongen Spinola en de aartshertog voor het eerst samen aan op vrede met de Republiek.
Doordat een vrede naderend was kwamen in de Republiek de tegenstellingen tussen voor- en tegenstanders nadrukkelijker naar voren. In provincies waar de voorgaande jaren het meeste was gevochten, zoals Groningen, Overijssel en Gelre was de roep om vrede het grootst. In Holland en Friesland werd die roep gedeeld door handelaren die schade ondervonden van de oorlog. Daarnaast waren er voorstanders van een vrede te vinden onder de gematigden in vooral Holland en Utrecht. In Zeeland was de meerderheid tegen een vrede. Tegenstanders aldaar waren bang voor de nabijheid van Vlaanderen en veel Zeeuwen verdienden aan de blokkade van Antwerpen en kaapvaart. In het land waren ook veel tegenstanders te vinden onder orthodoxe calvinisten. Die wilden de katholieken helemaal niet met rust laten. Vanuit deze groep waren veel initiatiefnemers voor de oprichting van een West-Indische Compagnie om ook in de Nieuwe Wereld de Spanjaarden dwars te zitten.
Voorstanders van vrede stonden veelal aan de zijde van Oldenbarnevelt, alhoewel hij niet tegen iedere prijs vrede wenste. Tegenstanders vonden steun bij Maurits. Die was faliekant tegen een vrede, omdat hij verwachtte dat Spanje zich er nooit lang aan zou houden. Ook zag Maurits in dat hij vanuit zijn functie meer macht in oorlogstijd zou hebben dan daarbuiten.
Onderhandelingen
In eerste instantie werd er geprobeerd een vrede te sluiten in plaats van een tijdelijke wapenstilstand. In 1606 werd er vanuit de Zuidelijke Nederlanden door Jan Neyen gepeild naar de kans van slagen van een mogelijke vrede met de Nederlandse Republiek. Toen die wil naar vrede aanwezig bleek in het noorden, kregen de Aartshertogen toestemming van de Spaanse koning Filips III om over een mogelijke onafhankelijkheid te praten. Ondertussen werd in 1607 na de Zeeslag bij Gibraltar een staakt-het-vuren uitgeroepen. Een eis van de Staten-Generaal dat de Republiek tijdens de onderhandelingen werd erkend als vrije en soevereine staat werd ingewilligd. Met de komst van Spinola in februari 1608 in Den Haag kregen de onderhandelingen een formeel karakter. Hij onderhandelde uit naam van Spanje en de aartshertogen. Tijdens de onderhandelingen bleek dat Filips III bleef aandringen op twee eisen in ruil voor zelfstandigheid: terugtrekking uit Indië en vrijheid van eredienst voor katholieken in de Republiek. Dit waren voor de Republiek zulke onmogelijke eisen dat de onderhandelingen voor een vrede werden onderbroken op 23 augustus 1608. De VOC ontbinden was onhaalbaar omdat het net was opgericht en er flink in geïnvesteerd was door de elite. Door bemiddeling bleek het wel mogelijk een langdurige wapenstilstand te sluiten op de voorwaarden van de eerder gesloten wapenstilstand. Dit was voor Oldenbarnevelt wel minder aantrekkelijk dan een vrede, maar beter dan niks omdat het toch financiële verlichting bood. Een concessie van Oldenbarnevelt richting Spanje was het stopzetten van de oprichting van de tegenhanger van de VOC in Amerika, de West-Indische Compagnie.
Er werd door tegenstanders een heftige publiciteitscampagne gevoerd en ook Maurits probeerde Hollandse vroedschappen te overtuigen dat een wapenstilstand niet goed was voor het land. Uiteindelijk bleek een meerderheid in de Republiek voorstander van de wapenstilstand en ook in Spanje moest Filips vanwege geldgebrek er aan toegeven. In 1609 werden de slotbepalingen in Antwerpen verder uitgewerkt. Daarna was het klaar om geratificeerd te worden door beide partijen. De afkondiging van het bestand van twaalf jaar volgde op 9 april 1609. Internationaal werd de gesloten overeenkomst als eervol gezien voor de Republiek en niet voor Spanje. Het prestige was hierdoor enorm gestegen en voor het eerst krijgt de Republiek internationaal volledige erkenning van haar soevereiniteit. Engeland en Frankrijk kregen een Nederlandse ambassadeur en er werden diplomatieke betrekkingen aangegaan met het Ottomaanse Rijk (1610), Marokko (24 december 1610) en de Republiek Venetië (31 december 1619).
Het Twaalfjarig Bestand zorgde voor een tijdelijke onderbreking van de oorlog tegen Spanje die in 1568 met de militaire invallen van Willem van Oranje was begonnen. Speciaal voor de gelegenheid produceerde Claes Janszoon Visscher een plattegrond van de Nederlanden in de vorm van een leeuw, de Leo Belgicus. Daarop werden alle zeventien Nederlanden als een geheel afgebeeld, vreedzaam naast elkaar levend dankzij het verstommen van het wapengekletter, gesymboliseerd door de slapende god Mars rechtsonder.
Gulikse Successieoorlog
Tijdens de wapenstilstand werd er tussen de beide partijen niet meer gevochten in de Nederlanden. Ten oosten van de Republiek gingen de oorlogshandelingen zonder rechtstreekse vijandigheden echter verder.
Een maand voor het sluiten van de wapenstilstand overleed de laatste hertog van Gulik, Johan Wilhelm. Naast Gulik hoorde bij de erfenis ook de landen Kleef, Berg, Mark en Ravensburg. Allemaal landen gelegen aan de oostgrens met de Republiek. Om die reden was het voor de veiligheid van de Republiek van belang dat de gebieden in bezit kwamen van een medestander. In eerste instantie leek het ook die kant op te gaan. De keurvorst van Brandenburg, Johan Sigismund en de graaf van Palts-Neuberg, Filips Lodewijk hadden de meeste aanspraak op het bezit. Daarom besloten zij samen de gebieden te besturen. De keizer Rudolf II zag dit echter niet zitten want het waren lutheranen en stuurde een leger en liet Gulik bezetten. Maurits en Oldenbarnevelt vonden dat zij moesten helpen met het verjagen van keizerlijke leger. Met een leger werd in juli 1610 opgetrokken naar Gulik. De stad werd belegerd en vervolgens ingenomen op 2 september.
Na drie jaar werd het opnieuw onrustig. De keurvorst van Brandenburg was overgegaan op het calvinisme en de paltsgraaf op het katholicisme en oorlog tussen beiden brak uit. De Republiek steunde hierin de keurvorst en de Zuidelijke Nederlanden steunden de paltsgraaf. Spinola verzamelde een leger en bezette meerdere steden waaronder Aken en Wesel. Maurits kon met zijn leger onder andere Rees bezetten. Hierbij werd een confrontatie tussen de twee legers vermeden om het bestand niet te schenden. Beide partijen trachtten tussen 1614-1616 een goede positie te krijgen voor het hervatten van de onderlinge strijd.
Maurits was bevreesd voor deze manier van oorlog voeren en wilde het liefst de wapenstilstand opzeggen. Oldenbarnevelt bleef de wapenstilstand verdedigen. Weer werden de scherpe tegenstellingen tussen de twee duidelijk.
Situatie in de Zuidelijke Nederlanden tijdens het bestand
Dit werden jaren van vrede en welstand in de Zuidelijke Nederlanden en voor het aartshertogenpaar Isabella en Albrecht twaalf gelukkige jaren. De twee vertoefden vaak op hun buitenverblijven in Tervuren en Mariemont, waar ze hun favoriete sport, de jacht, beoefenden. Vooral Isabella was populair onder de bevolking; de wat verlegen en soms in de omgang wat stijve Albrecht minder.
Door het bestand was er opnieuw bewegingsvrijheid tussen het noorden en het zuiden. Om de katholieke contrareformatie veilig te stellen werden er in 1609 twee ordonnanties afgekondigd. Het werd verboden om in het openbaar te spreken over de religieuze geschillen of leerstellingen te verspreiden die ingingen tegen het katholieke geloof. Toch was er tijdens het bestand een hernieuwde activiteit van protestantse kernen.[4]
Situatie in de Republiek tijdens het bestand
Bestandstwisten
Het onmiddellijke resultaat voor de Republiek was een soevereine natie. Om de erkenning van de onafhankelijkheid van de Nederlandse Republiek te markeren, voegden de Staten-Generaal een koningskroon aan hun wapen toe. Kort na de wapenstilstand kregen de Nederlandse afgezanten in Parijs en Londen de volledige ambassadeursstatus. De Republiek ging diplomatieke banden aan met Venetië, de Marokkaanse sultans en het Ottomaanse rijk. Op 17 juni 1609 hadden Frankrijk en Engeland het verdrag ondertekend dat de onafhankelijkheid van de Republiek garandeerde. Om hun belangen in de Oostzee te beschermen, sloot de Nederlandse Republiek in 1614 een defensief pact met de Hanze dat was opgezet om hen te beschermen tegen Deense agressie.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand kwam er een einde aan de eenheid binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De meningsverschillen tussen Maurits en Johan van Oldenbarnevelt liepen steeds hoger op. Al in 1600 was Maurits tegen het sturen van het leger naar Duinkerken geweest vanwege het grote risico; een besluit dat door Van Oldenbarnevelt was doorgedrukt. De Slag bij Nieuwpoort die daaruit volgde werd slechts met héél veel moeite door Maurits gewonnen. Hierdoor werden Maurits en Van Oldenbarnevelt definitief tegenstrevers. Van Oldenbarnevelt was echter ook een warm pleitbezorger van het staakt-het-vuren, omdat dit gunstig was voor de handel. Maurits zag door een bestand zijn mogelijkheden voor gebiedsuitbreiding afnemen en verloor een belangrijke vorm van inkomsten door het wegvallen van veroverde buit. Maurits had liever doorgevochten.
Door het bestand kwamen ook de godsdienstige tegenstellingen scherper aan het licht. De volgelingen van de geestelijke Jacobus Arminius (1560-1609), de remonstranten of rekkelijken, weken af op het punt van de predestinatie, de vrije wil en de erfzonde van het kerkelijk-calvinistische belijden zoals dat was vastgelegd in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelberger Catechismus en zetten zich af tegen bindende belijdenisgeschriften, waarin werd bepaald hoe men de Bijbel moet interpreteren. Hun opvattingen werden vastgelegd in de vijf artikelen van de remonstranten. Zij richtten zich tot de Staten van Holland en West-Friesland om steun te krijgen tegen hun uitsluiting van de publieke kerk. Daarmee was het een politieke kwestie geworden.
Van Oldenbarnevelt - die net als Maurits eigenlijk onverschillig tegenover alle religieuze meningsverschillen stond - wilde zeggenschap over de Kerk om rust te brengen in de gewesten. De calvinistische predikanten wensten echter geen inmenging van de staat in hun geloofsopvatting. Toen Van Oldenbarnevelt ruimte vroeg voor de remonstrantse leer van de Leidse hoogleraar Jacobus Arminius, escaleerde het conflict. Maurits zag in de calvinisten een bondgenoot tegen Van Oldenbarnevelt en sloot zich aan bij de contraremonstranten, die de leer van de (ook Leidse) hoogleraar Franciscus Gomarus aanhingen.
In 1616 gaf Hugo de Groot een lezing in Amsterdam over tolerantie tussen de strijdende partijen. Amsterdam was min of meer het centrum van het verzet tegen de Remonstranten. In februari 1617 kwam het daar tot rellen op zondagochtend voor het huis van Joachim Rendorp en Rem Bisschop. Jacob Taurinus schreef een pamflet waarin hij de overheid voorhield het heft in handen te blijven houden en de steden opriep hun oude privileges op te eisen.[5] De Staten gaven de vroedschappen toestemming waardgelders aan te nemen, want de schutterijen waren veelal calvinistisch.
De (remonstrantse) regenten in Holland hadden op 4 augustus 1617 de Scherpe Resolutie aangenomen. Deze resolutie gaf de steden in Holland de mogelijkheid om eigenhandig waardgelders (huurtroepen) aan te nemen om onlusten te voorkomen. In de praktijk kwam dit neer op optreden tegen contra-remonstranten. Maurits zag in deze resolutie een aantasting van zijn gezag als militair leider.
De regering onder Johan van Oldenbarnevelt hield een synode zo lang mogelijk tegen, omdat het afbreuk zou doen aan haar gezag. Op 6 oktober 1617 sprak Dudley Carleton in naam van Jacobus I van Engeland zich in de Staten-Generaal der Nederlanden uit voor het houden van een synode. Hij was in staat op juridisch vlak met Grotius en Van Oldenbarneveldt te redetwisten[6] en slaagde erin de relaties tussen Engeland en de Nederlanden te verbeteren, dankzij zijn polariserende houding tegenover de Arminianen.[7][8] Op 26 oktober 1617 vertrok stadhouder Maurits stilletjes uit Den Haag, om Delft, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem tot de synode te bewegen en aan te dringen op het opheffen van de waardgelders.[9] Op 20 februari 1618 erfde Maurits de titel prins van Oranje van zijn overleden halfbroer Filips Willem van Oranje. In maart en mei 1618 probeerde de prins bij zijn bezoek aan Gelderland en Overijssel de gewesten over te halen tot een synode. Van Oldenbarnevelt werd ondertussen beschuldigd van het aannemen van steekpenningen van Spanje. Hij kreeg nog meer kritiek over zich heen toen de raadspensionaris een brief schreef aan de stadhouder. Eind juli 1618 vertrok de prins naar Utrecht. Het aanhouden van waardgelders werd door de kapitein-generaal van het Staatse leger als rebellie beschouwd. De prins besloot de waardgelders in Utrecht te dwingen de wapens neer te leggen; daarvoor werden alle straten naar de Neude afgezet. Bovendien werden er zeven nieuwe contra-remonstrantse edelen benoemd tot de Utrechtse ridderschap en werden de meeste Arminiaanse leden van de vroedschap vervangen. Het gevolg was dat de Staten van Utrecht stemden voor een nationale synode. Op 25 augustus gingen ook de Staten van Holland akkoord met een synode, die in november bijeenkwam en waarvan de uitkomst min of meer al duidelijk was.
Wetsverzetting
De stadhouder liet eind augustus 1618 Van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Hogerbeets arresteren, nadat hij hen in Den Haag had uitgenodigd.[10] Een week later trok de prins naar Schoonhoven, Den Brielle, Delft, Schiedam, Gorinchem, Oudewater en Woerden. In oktober was hij in Monnikendam, Hoorn, Medemblik, Purmerend, Alkmaar,[11] Leiden, Haarlem, Rotterdam; begin november in Gouda. In alle steden zijn burgemeesters, vroedschapsleden, en officieren van de schutterij ontslagen en vervangen. Een uitzondering was Edam.[12]
De Synode van Dordrecht besloot dat de leer van Gomarus de leer van de Gereformeerde Kerk was. Een afscheiding kon niet langer worden tegengehouden en de remonstranten richtten in september 1619 de Remonstrantse Broederschap op.
Voor een speciaal tribunaal werd Van Oldenbarnevelt ter dood veroordeeld. Op 13 mei 1619 werd hij op het Binnenhof onthoofd. Met de dood van Van Oldenbarnevelt en het verbod op de remonstrantse leer was de binnenlandse strijd in het voordeel van prins Maurits beslist.
In 1619 verbood de Synode van Dordrecht — waar ook besloten werd tot de Statenvertaling te komen — de remonstrantse leer.
Het einde van het Twaalfjarig Bestand
In 1621 liep het Twaalfjarig bestand af en Spanje smeedde plannen om de gewesten die in opstand waren gekomen te heroveren. Albrecht, die het bestand graag verlengd zag, stuurde in maart 1621 onderhandelaars naar Den Haag maar kon geen beroep meer doen op zijn topdiplomaat Jean Richardot die intussen was overleden. Pieter Peck - Petrus Peckius - de kanselier van Brabant verving hem. Hij richtte zich niet op het verlengen van het bestand maar stelde eisen die de Staatse leiders niet wilden aanvaarden. Zo vroeg hij om de erkenning van de aartshertogen als soeverein, de heropening van de Schelde en godsdienstvrijheid. De Verenigde Provinciën kregen in ruil zelfbestuur en vrije toegang tot de Indiën. Peck stootte op hoongelach en verkeek de kans op vrede. De leiders van de Republiek antwoordden daarop dat de protestanten in het zuiden nauwelijks het recht op overleven hadden en wezen deze eis af. Het aantal katholieken in het noorden was nog zo groot dat de protestantse elite bang was dat bij volledige godsdienstvrijheid de suprematie van de calvinisten in gevaar zou komen.
De situatie verergerde verder toen Filips III op 31 maart 1621 overleed en zijn 16-jaar oude zoon Filips IV hem opvolgde. In feite was het Gaspar de Guzmán y Pimentel die het beleid bepaalde en die wilde de oorlog verderzetten. Het Spaans leger in de Nederlanden werd weer tot 60 000 man en op volle sterkte gebracht met Ambrogio Spinola als bevelhebber. De Hollanders hadden van de periode gebruikgemaakt om hun marinevloot te ontplooien en om in de controle van Zuid-Azië een voorsprong op de Engelsen te nemen.
Nadat landvoogd Albrecht van Oostenrijk in 1621 kinderloos overleed, kwamen de Zuidelijke Nederlanden conform de Akte van Afstand weer rechtstreeks onder de Spaanse troon, met Isabella van Spanje als landvoogdes.
Afbeeldingen
Literatuur
- Groenveld, Simon, H.L.Ph. Leeuwenberg (2012). De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in de Nederlanden (ca. 1560 - 1650). 2e herziene en aangevulde druk [1e druk: 2008]. De Walburg pers, Zutphen, 432 blz.. ISBN 9789057308383.
- Israel, Jonathan I. (1996). De Republiek 1477-1806. Uitgeverij Van Wijnen, Franeker, 1368 blz.. ISBN 9789051943375.
- Nimwegen, Olaf van (2006). 'Deser landen crijchsvolck': het Staatse leger en de militaire revoluties (1588-1688). Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, NL, 551 p. ISBN 9035129415.
- Maesschalck, Edward De (2015). 'Oranje tegen Spanje': Eenheid en scheiding van de Nederlanden onder de Habsburgers 1500-1648. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, België, pp. 337. ISBN 9789462580978.
- Roel Zijlmans: Troebele betrekkingen: Grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800 (Hilversum, 2017, ISBN 978-90-8704-637-8), hoofdstuk 4.
Voetnoten
- ↑ https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/24889/de-spanjaarden-wilden-helemaal-geen-vrede.html
- ↑ https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/2338737/209296.pdf
- ↑ https://www.trouw.nl/cultuur-media/expositie-twaalfjarig-bestand~b60dd63a/?referer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
- ↑ Het elan van de katholieke hervorming; door Eddy Put; in Het aartsbisdom Mechelen-Brussel, deel 1, 2009, p. 122-123
- ↑ [1]
- ↑ http://www.dbnl.org/tekst/motl001opko11_01/motl001opko11_01_0011.htm
- ↑ https://web.archive.org/web/20050108091457/http://www.xs4all.nl/~pvrooden/Peter/publicaties/1982a.pdf
- ↑ Censorship and interpretation: the conditions of writing and reading in ... By Annabel M. Patterson [2]
- ↑ Jan Wagenaar, Vaderlandsche Historie, deel X, Boek XXXVIII, p. 183.
- ↑ Jan Wagenaar, Vaderlandsche Historie, deel X, Boek XXXVIII, p. 252--255.
- ↑ Na de nederlaag van de remonstrants-staatkundige partij ontbond prins Maurits op 11 oktober 1618 de vroedschap en benoemde hij een nieuwe van 24 leden. In: De heeren van Alkmaar, p. 86 [3]
- ↑ Jan Wagenaar, Vaderlandsche Historie, deel X, Boek XXXVIII, p. 266--276.