De verkiezingen werden gehouden als gevolg van de ontbinding van de Tweede Kamer. In 1887 waren er verkiezingen geweest voor beide Kamers van de Staten-Generaal in verband met het aannemen van een wijziging van de Grondwet. Bij die wijziging was ook de regeling van het kiesrecht betrokken en was het aantal leden van de Tweede Kamer op 100 gebracht. Nadat de grondwetswijziging in 1887 in tweede lezing in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer was aangenomen, werd de Tweede Kamer wederom ontbonden om verkiezingen volgens de nieuwe regeling mogelijk te maken.
Nederland was nu verdeeld in 84 kiesdistricten. 79 daarvan waren enkelvoudige districten waarin telkens één lid van de Kamer gekozen werd; in vijf grote steden bestonden meervoudige kiesdistricten.[2] Bij deze verkiezingen werd gestemd voor alle 100 zetels in de Tweede Kamer. De zittingsperiode ging in op 1 mei 1888 en eindigde op 14 september 1891.
Bij deze verkiezingen werd voor het eerst een socialist in de Tweede Kamer gekozen. Na een herstemming in het Friese district Schoterland werd Ferdinand Domela Nieuwenhuis verkozen voor de Sociaal-Democratische Bond. Ook werd de voormalig griffier van de Tweede Kamer, J.D. Veegens, verkozen. Hij ging als 'radicaal' liberaal afgevaardigde de Kamer in.
Ook nieuw was dat voor het eerst de confessionele partijen een meerderheid behaalden.
Zie Kabinet-Mackay voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Gezien de door de confessionele partijen behaalde meerderheid lag het voor de hand dat er een kabinet met een christelijke signatuur zou komen. Aan de rechterzijde waren de anti-revolutionairen de grootste groep. Hun voorman, Abraham Kuyper, had zich echter niet verkiesbaar gesteld. Dat gaf de Koning de gelegenheid een andere AR-man, Æneas Mackay, tot formateur te benoemen. Het kabinet-Mackay trad aan op 21 april 1888; het bestond uit 4 anti-revolutionairen, 2 katholieken en 2 conservatieven.
↑ abIn 27 kiesdistricten was een tweede verkiezingsronde nodig vanwege het niet-behalen van de absolute meerderheid door de hoogst geëindigde kandidaat. Deze tweede ronde werd gehouden op 20 maart 1888.
↑Amsterdam koos negen afgevaardigden, Rotterdam vijf, Den Haag drie, Utrecht en Groningen elk twee.
Periodieke verkiezingen werden gehouden in een kiesdistrict waar de zittingstermijn van een lid (vier jaar) afliep. Gemiddeld was in de periode 1848-1888 bij periodieke verkiezingen de helft van de Tweede Kamerleden aftredend. Bij algemene verkiezingen in deze periode, na ontbinding van de Tweede Kamer, werden alle Kamerleden opnieuw gekozen, evenals in het tijdvak vanaf 1888.