De verkiezingen werden gehouden als gevolg van de afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer die gekozen was bij de verkiezingen van 1894.
Bij de herziening van de Kieswet in 1896 werden de criteria voor opname in het kiezersregister aanzienlijk verruimd; als gevolg hiervan verdubbelde het aantal kiesgerechtigden. Tevens werden de meervoudige kiesdistricten die nog resteerden[2] opgeheven en omgezet in enkelvoudige kiesdistricten. Nederland was nu verdeeld in 100 kiesdistricten; in elk district werd één lid voor de Tweede Kamer gekozen. Bij deze verkiezingen werden alle leden van de Tweede Kamer opnieuw gekozen. De zittingsperiode ging in op 21 september 1897 en eindigde op 16 september 1901.
Zie Kabinet-Pierson voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De niet-confessionele partijen hadden bij de verkiezingen de meerderheid behaald. Op 27 juli 1897 trad het kabinet-Pierson aan, bestaande uit leden van de Liberale Unie en van de vrije liberalen.
↑ abIn 50 kiesdistricten was een tweede verkiezingsronde nodig vanwege het niet-behalen van de absolute meerderheid door de hoogst geëindigde kandidaat. Deze tweede ronde werd gehouden op 25 juni 1897.
↑Amsterdam met negen afgevaardigden, Rotterdam met vijf, Den Haag met drie, Utrecht en Groningen met elk twee.
Periodieke verkiezingen werden in de periode 1850-1888 gehouden in een kiesdistrict waar de zittingstermijn van een lid (vier jaar) afliep. Gemiddeld was bij periodieke verkiezingen de helft van de Tweede Kamerleden aftredend. Bij algemene verkiezingen in deze periode, na ontbinding van de Tweede Kamer, werden alle Kamerleden opnieuw gekozen, evenals bij alle verkiezingen vanaf 1888.