Gebruiker:Mahaalia/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie


Libanese burgeroorlog
Mahaalia/Kladblok
Datum 13 april 1975 – 13 oktober 1990

(15 jaar en 6 maanden)

Locatie Libanon
Resultaat * Vredesakkoord van Taif
  • Verbanning van de PLO uit Libanon
  • Syrische bezetting van een groot deel van Libanon
  • Conflict in Zuid-Libanon
    • Door Israël gesteunde (maar internationaal niet-erkende) Vrije Libanese Staat (1979-1983) houdt op te bestaan. In plaats daarvan wordt dit gebied door Israël bezet.
    • De opkomst van Hezbollah

De Libanese Burgeroorlog (Arabisch: الحرب الأهلية اللبنانية , Al-Ḥarb al-Ahliyyah al-Libnāniyyah) was een burgeroorlog in Libanon van 13 april 1975 tot 13 oktober 1990 die resulteerde in de dood van ongeveer 250.000 mensen. Ten gevolge van deze burgeroorlog sloegen bijna één miljoen mensen uit Libanon op de vlucht.

Voor de oorlog was Libanon een land waarin vele geloven samenleefden: de soennieten en christenen leefden voornamelijk in de kustplaatsen en de sjiieten zaten vooral in het zuiden en in de Bekavallei. Daarnaast leefden er ook druzen en christenen in de Libanese bergvlaktes. De regering indertijd stond onder grote invloed van de maronitische christenen. Religie en politiek waren sinds de tijd dat Libanon een mandaatgebied was van Frankrijk (die duurde vanaf 1920 tot 1943) sterk met elkaar verweven. De opbouw van het parlement bevoordeelde de christenen, die hierdoor meer te zeggen kregen dan andere landgenoten. Hiertegenover stond dat Libanon een steeds grotere groep moslims huisvestte en veel pan-arabieren en mensen met een links gedachtegoed tegenhanger waren van de westers-georiënteerde regering. De vestiging van de staat Israël en het feit dat honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen richting Libanon kwamen tijdens de emigratiestromen van 1948 en 1976 droegen er aan bij dat de moslimgemeenschap de grootste geloofsgroep van Libanon werd. De Koude Oorlog heeft bovendien ook een sterke invloed gehad op de breuk tussen geloofsgemeenschappen. De Koude Oorlog was sterk verbonden met de polarisatie in Libanon en de politieke crisis van 1958, aangezien de maronieten het Westen goedgezind waren terwijl de pan-arabieren aan de kant van Arabische landen stonden die de Sovjet-Unie steunden.

Gevechten tussen de maronieten en Palestijnse strijdkrachten (voornamelijk de PLO) begonnen in 1975, toen socialisten, pan-arabieren en islamitische groepen in Libanon een alliantie sloten met de Palestijnen. Tijdens deze gevechten waren de bondgenootschappen onvoorspelbaar veranderlijk. Bovendien kwamen andere landen, zoals Israël en Syrië ook in de burgeroorlog terecht en vochten ieder mee met de vechtende groep die zij goedgezind waren.

In 1989 werd het Vredesakkoord van Taif getekend en dit werd officieel het begin van het einde der gevechten. In januari 1989 begon een commissie, aangesteld door de Arabische Liga oplossingen voor het conflict te formuleren. In maart 1991 werd de amnestiewet aangenomen; dit hield in dat ieder die politieke misdaden begaan was tijdens de burgeroorlog niet strafrechtelijk vervolgd zou worden. In mei 1991 werden alle groepen ontwapend, op Hezbollah na. Na de oorlog hebben de spanningen tussen de soennieten en de sjiieten altijd nog aangehouden.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Koloniale bezetting[bewerken | brontekst bewerken]

In 1860 brak er in de Ottomaanse provincie Libanongebergte een burgeroorlog uit tussen de druzen en maronieten. De provincie was al sinds 1842 onder deze twee groepen verdeeld. Het resultaat van de burgeroorlog was de massaslachting van ongeveer tienduizend christenen. De druzisch-maronitische burgeroorlog van 1860 werd door de druzen gezien als een militaire overwinning.

De Eerste Wereldoorlog was hard geweest voor de Libanezen. Terwijl de rest van de wereld verzeild was geraakt in deze grote oorlog, leden de mensen in Libanon onder een hongersnood die bijna vier jaar voort zou duren. Toen daarna het Ottomaanse rijk ten val kwam, betekende dat het einde voor de Turkse machthebbers, ook in Libanon.

Hierna heeft Frankrijk het gebied onder haar hoede genomen; dit werd het Frans mandaat Syrië en Libanon genoemd. De Fransen creëerden de staat Groot-Libanon met de bedoeling de maronieten een veilig onderkomen te bieden. In deze staat lieten de Fransen ook een groot aantal moslims wonen. In 1926 werd in Libanon een republiek uitgeroepen en er werd in datzelfde jaar een grondwet aangenomen. Deze grondwet werd echter in 1932 al buiten werking gesteld. Verschillende groeperingen in Libanon zochten toenadering tot Syrië of wensten onafhankelijk te zijn van Frankrijk. In 1934 werd de eerste (en tot nu toe enige) volkstelling gehouden.

In 1936 werd de maronitische partij Phalange opgericht door Pierre Gemayel.

Onafhankelijkheid[bewerken | brontekst bewerken]

De Tweede Wereldoorlog en jaren 40 van de 19e eeuw brachten grote veranderingen in Libanon en de rest van het Midden-Oosten.

Op 22 november 1943, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd Libanon onafhankelijk verklaard. Troepen van de Vrije Fransen waren in 1941 Beiroet binnengevallen om het te bevrijden van strijdkrachten van het Franse regime onder Vichy en verlieten het land pas in 1946. De maronieten namen daarna de politieke en economische macht in Libanon als vanzelfsprekend weer over en er werd een nieuw parlement gecreëerd, waarin moslims en christenen een vast aantal zetels kregen. Daarbij werd ook besloten dat voortaan de president van Libanon een maroniet moest zijn, de minister-president een soenniet en de voorzitter van het parlement een sjiiet.

Resolutie 181 leidde er in 1947 toe dat er in Palestina een burgeroorlog uitbrak. Hierop volgde uiteindelijk de beëindiging van het Mandaatgebied Palestina en het uitroepen van de Israëlische onafhankelijkheid. Met het ontstaan van deze nieuwe natie kwamen veel problemen, waaronder het conflict dat in 1948 hoog opliep tussen Israël en de Arabische landen, de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948. Dit alles zorgde ervoor dat Palestijnse vluchtelingen de grens overstaken naar het buurland Libanon. Deze Palestijnen zouden later een belangrijke rol gaan spelen in de Libanese burgeroorlog. Daarnaast resulteerde de stichting van het land Israël in een grote verandering in de regio waar Libanon in ligt.

In juli 1958 werd Libanon geteisterd door een burgeroorlog tussen maronitisch christenen en moslims. President Camille Chamoun had geprobeerd de Libanese politiek te veranderen, die al zeer lange tijd grotendeels in handen was van traditioneel politiek-actieve families. Deze families behielden hun macht door zeer persoonlijke relaties te onderhouden met hun lokale achterban. Het lukte Chamoun om alternatieve verkiezingskandidaten te sponsoren tijdens de verkiezingen van 1957, waardoor de traditionele families hun machtsposities verloren.

Voorafgaand aan de burgeroorlog waren de spanningen in 1956 tussen Libanon en Egypte geëscaleerd, omdat toenmalig president Camille Chamoun weigerde de diplomatieke relaties te verbreken met het Westen. De Egyptische president Gamal Abdel Nasser stelde dat niet op prijs, aangezien Egypte in die tijd door de westerse strijdmachten aangevallen werd vanwege de Suez crisis. De wereld verkeerde in deze tijd in de Koude Oorlog en Camille Chamoun was al vaak pro-westers genoemd, ondanks het feit dat hij verschilde handelsverdragen had met de Sovjet-Unie. Nasser nam het Chamoun zeer kwalijk dat hij het Pact van Bagdad steunde, dat onder leiding van de Verenigde Staten tot stand kwam. Hij vond namelijk dat dit pact een bedreiging vormde voor het Arabisch nationalisme. Chamoun probeerde bondgenootschappen te sluiten in de regio omdat hij wist dat Libanon een aanval van Egypte nooit zou kunnen tegenhouden; Libanon had altijd al een klein leger gehad dat niet erg effectief was in de verdediging. Van deze zwakte heeft de PLO later goed gebruikt gemaakt: leden van de PLO drongen Libanon binnen met guerilla-aanvallen en zetten bases op. Ook namen zij in 1968 Libanese barakken over op de grens met Israël. Yezid Sayigh beschrijft al vroeg door te hebben dat het Libanese leger de controle over de PLO verliest, maar ook over vele soldaten binnen het leger zelf. President Chamoun was zich zeer bewust over het feit dat Libanon zeer kwetsbaar was voor aanvallen van buitenaf.

Tegengesteld aan de maronitisch christelijke Chamoun was zijn minister-president Rashid Karami, die zelf zowel soennitisch moslim als panarabist was. Hij steunde Nasser in 1956 en 1958. Libanese moslims drongen er toen bij de regering op aan dat die zich aan zou sluiten bij de nog pas opgerichte Verenigde Arabische Republiek, een land dat Syrië en Egypte samensmolt tot één eenheid, terwijl het grotendeel van de Libanezen (met name de maronitisch christenen) Libanon onafhankelijk wilden houden met een onafhankelijk parlement. President Chamoun vreesde een omverwerping van zijn regering en vroeg de Verenigde Staten om hulp. Nog steeds was de V.S. verzonken in de Koude Oorlog. Chamoun speelde hierop in, door te beweren dat communisten een poging wilden doen om zijn regering omver te werpen. Hiermee reageerde Chamoun niet alleen tegen de opstand van voormalige machthebbers in Libanon (de traditionele machtige families) maar ook op het feit dat Syrië en Egypte hun kans hadden gezien om macht te winnen in Libanon. Nasser stuurde, samen met de Nationale Arabische Beweging, een partij van de PLO naar Libanon. De Arabische Nationalistische Beweging werd geleid door George Habash en veranderde later in het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, ook wel de PFLP genoemd. De Nationale Arabische beweging was een geheime militaire groepering die, op het bevel van de Egyptische president Nasser, betrokken was bij verschillende staatsgrepen tegen respectievelijk de Jordaanse Monarchie en de Iraakse president. Bovendien maakten ook de oprichters van Fatah, waaronder Yasser Arafat en Khalil Wazir gebruik van de opstanden in Libanon; zij vlogen daarheen met de bedoeling Libanon aan te moedigen een oorlog te beginnen tegen Israël.

In diezelfde tijd was president Chamoun niet in staat om de maronitische legerbevelhebber, Fuad Chehab, te overtuigen gewapende strijdmachten te gebruiken tegen de islamitische demonstranten. Chehab was namelijk bang zijn strijdmacht, die bestond uit veel geloofsgroepen en sowieso al niet zo sterk stond, uit elkaar zou vallen wanneer hij zich zou gaan bemoeien met de binnenlandse politiek. De Falange militie kwam de president daarentegen wel te hulp en maakten een einde aan de wegblokkades waar voornamelijk grote steden last van hadden. Aangemoedigd door de successen bereikt tijdens dit conflict en later door geweld en succesvolle stakingen in Beiroet, lukte het de Falange militie om een zogenaamde 'contrarevolutie' te ontketenen. Door hun acties wisten de Falangisten de regering van minister Karami omver te brengen en zich van een plaats te verzekeringen voor hun leider, Pierre Gemayel.

Schattingen van het ledental van de Falange lopen uiteen; Yezid Sayigh en andere academici schatten het aantal op een paar duizend. Niet-academici zijn snel geneigd om het aantal leden te overschatten. Men moet in gedachte houden dat de oproer in Libanon veel afkeuring onder de politiek inactieve bevolking genoot. Daarnaast waren er veel jonge mannen die de Falange hielpen de onrust de kop in te drukken, vooral omdat veel van de demonstranten niet meer waren dan ofwel huurlingen van groepen zoals de Arabische Nationale Beweging en Fatah ofwel huurlingen van de verslagen traditioneel machtige families.

Demografische spanningen[bewerken | brontekst bewerken]

Gedurende de jaren 60 van de 19e eeuw was de situatie in Libanon vrij kalm, maar dit zou niet lang voortduren. Fatah en de PLO waren al langer actief onder de 400000 Palestijnse vluchtelingen in Libanese vluchtelingenkampen. In de jaren 1960 was het centrum voor gewapende Palestijnse activiteiten voornamelijk Jordanië geweest. Dit veranderde tijdens de zogenaamde Zwarte September; na een mislukte staatsgreep van Fatah en andere Palestijnse groepen op het Jordaanse regime, besloot Koning Hoessein vele Palestijnen het land uit te zetten. Een groot deel van hen namen hun toevlucht tot Libanon. Zij creëerden daar 'een staat in een staat'. De Libanese regering was allesbehalve blij hiermee en deze 'nieuwe staat' deed het instabiele sektarische klimaat in Libanon weer in beweging komen.

Libanese soennieten toonden solidariteit aan de Palestijnen, voornamelijk voor eigen doeleinden; zij hoopten met hulp van de Palestijnen ervoor te zorgen dat zij meer macht zouden krijgen in de regering. Bepaalde groepen in de Libanese Nationale Beweging (die gesteund werd door de PLO en deelnam in de coalitieregering indertijd) wilden graag een seculiere en democratische overheid. Deze wens werd met de tijd minder, voornamelijk omdat steeds meer islamitische groeperingen zich bij deze beweging voegden. Zij werden gesteund door de PLO en waren ten doel islamitische geestelijken aan de macht te brengen. Yezid Sayigh beschrijft deze gebeurtenissen, voornamelijk de rol van Fatah en de islamitische beweging Tawhid uit Tripoli in het veranderen van de doelen van de Nationale Beweging. Deze inefficiënte coalitie wordt vaak als ´links´ bestempeld, maar vele participanten waren juist erg conservatief en velen deelden niet dezelfde ideologieën. Het enige wat de coalitie samenbracht was een doel op de korte termijn: zij wilde de huidige regering omverwerpen.

De PLO/Fatah (Fatah bestond ondertussen voor een groot deel uit voormalige PLO-strijders) maakten op een gegeven moment van West-Beiroet hun thuisbasis. De PLO had in de vroege jaren 70 het hart van Saïda en Tyrus overgenomen en beheerste gebieden in het zuiden van Libanon, waar de inheemse sjiitische bevolking de vernedering moesten ondergaan constant langs controleposten van de PLO te moeten. De PLO kon dit allemaal bereiken dankzij hulp van zogenaamde vrijwilligers uit Libië en Algerije, die binnengebracht werden door de havens die de PLO in zijn macht had. Daarnaast werd de PLO nog steeds gesteund door een groot deel van de soennitische Libanese bevolking. De PLO moedigde hen aan om aparte milities te vormen en deze soennieten werden door de PLO gewapend en getraind.

De opstand van vissers in Sidon in 1975 kan gezien worden als de eerste belangrijke gebeurtenis in de reeks van vijandigheden tijdens de Libanese burgeroorlog. De opstand ging om specifiek onderwerp, namelijk: de poging van voormalig president Camille Chamoun (ook hoofd van de Maronitisch-georiënteerde Nationale-Liberale Partij) een monopolie te leggen op de visvangst langs de kust van Libanon. De onrechtvaardigheden die de vissers ervoeren vonden steun bij vele Libanezen en deden gevoelens van wrok en antipathie jegens de staat en economische monopolies opleven. De demonstraties tegen het visvangstbedrijf van Chamoun sloegen al gauw om tot politieke acties gesteund door politiek-linkse partijen en de PLO. De staat probeerde de demonstranten te onderdrukken en tijdens deze poging overleed de voormalige burgemeester van Sidon, Maarouf Saad, die bij de demonstratie aanwezig was. De gebeurtenissen in Sidon waren voor de regering niet lang te bevatten; 1975 is het jaar waarin de Libanese regering haar controle over de politieke situatie begon te verliezen en wordt ook wel het beginjaar van de Libanese burgeroorlog genoemd.


Politieke groeperingen en milities[bewerken | brontekst bewerken]

In de aanloop naar de oorlog en in de vroege fases ervan probeerden milities om politiek-georiënteerde en niet-sektarische krachten te worden, maar door het feit dat de Libanese maatschappij van zichzelf wel in sektes opgedeeld was, lukte het deze milities niet om andere aanhang te krijgen dan de aanhang uit de eigen gemeenschap (lees: sekte). Op een gegeven moment identificeerde iedere militie zich met een eigen gemeenschap. De twee hoofdgroeperingen in Libanon waren het Libanees Front, die bestond uit nationalistische maronieten die tegen Palestijnse milities in Libanon waren, en de Libanese Nationale Beweging, die pro-Palestijns en links-georiënteerd was. De Libanese Nationale Beweging werd na de Israëlische invasie in 1982 opgeheven en vervangen door het Libanese Nationale Verzetsfront.

Door de oorlog heen opereerden de meeste milities zonder enige rekening te houden met mensenrechten en wegens het sektarische karakter van sommige gevechten werden niet-strijdende burgers vaak slachtoffer van gevechten.

Financiën[bewerken | brontekst bewerken]

Toen de oorlog voortduurde verslechterden de milities verder tot maffia-achtige organisaties waarbij veel commandanten zich meer begonnen bezig te houden met criminelen activiteiten dan het vervolgen van de gevechten. Geld voor de oorlog werd op één of meerdere van de manieren hieronder opgebracht:

Steun van buitenaf: Voornamelijk van Syrië of Israël. Andere Arabische regeringen en ook Iran hielpen de milities om hun acties te kunnen financieren. Allianties tussen milities en landen veranderden regelmatig.

Lokale bevolking: De milities, samen met de politieke partijen die zij dienden, vonden dat zij het recht hadden belasting te heffen over het geld van de gemeenschap die zij beschermden. Controleposten langs wegen waren een veelgebruikte manier om belastinggeld op te halen. In principe werden deze belastingen door de gemeenschappen die zich met de milities identificeerden geaccepteerd. Veel milities gebruikte de belastingheffingen als een manier van afpersing. Naast de accepterende gemeenschappen waren er ook veel mensen die de milities niet erkenden en die de winstgevende activiteiten van de milities als afpersing en diefstal zagen.

Smokkel: Tijdens de burgeroorlog veranderde Libanon in een van 's werelds grootste producenten van verdovende middelen. Een groot deel van de wietproductie werd gedaan in de Bekavallei. Daarnaast werd er nog veel meer gesmokkeld, o.a. geweren en gestolen goederen. Tijdens de oorlog bleef Libanon een belangrijke bemiddelende handelaar tussen Europa en de Arabische landen. Vele gevechten werden geleverd voor de havens, omdat iedere militie graag toegang tot de overzeese smokkelroutes wilde krijgen.

Kantons[bewerken | brontekst bewerken]

Toen de centrale regering uit elkaar viel en vijandige regeringen de macht claimden, begonnen de milities eigen 'regeringsgebieden', ook wel kantons genoemd. De meest bekende kanton binnen Libanon was 'Marounistan', waar Falangisten de macht hadden. Het regeringsgebied van de Progressieve Socialistische Partij droeg de naam 'Burgerlijke administratie van de bergen', algemeen bekend als 'Jebel-el-Druze', wat letterlijk vertaald 'Berg van de Druzen' betekent.

Overzicht van de verschillende politieke groeperingen en milities[bewerken | brontekst bewerken]

Maronitische groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

Onder de maronitisch christelijke milities vielen zowel strijdkrachten uit Roemenië en Bulgarije als uit West-Duitsland, België en Israël. Ook droegen deze groeperingen de steun van de grote maronitische gemeenschap in het noorden van Libanon. Veelal waren zij politiek rechts. Daarnaast was het zo dat alle grote christelijke milities door de maronieten gedomineerd werden.

Aanvankelijk was de meest machtige maronitische groepering de militaire vleugel van de Falangisten, die onder leiding stond van de charismatische William Hawi. Na de val van de Palestijnse kampen in het oosten van Beiroet viel de Falangistische militie onder het bevel van Bachir Gemayel en werd deze samengevoegd met verscheidene kleinere groeperingen (o.a. Al-Tanzim, Voogden van de Ceders en de Libanese Jeugdbeweging. De Kataeb Partij, zoals de voorgenoemde falangistische militaire vleugel ook wel werd genoemd, vormde een professioneel leger, genaamd Libanese Strijdkrachten. Met de hulp van Israël konden de Libanese Strijdkrachten zich vestigen in gebieden die door voornamelijk maronieten gedomineerd werden. In zeer korte tijd transformeerde de militie van een ongeorganiseerde en relatief slecht gewapende militie in een leger dat haar eigen wapenrustingen, artillerie en commando eenheden had. In dezelfde tijd diende de Marada Brigades als een private militie van de familie Franjieh en de plaats Zgharta. De Marada Brigades werd een geallieerde van Syrië, nadat hij de banden gebroken had met het Libanese Front in 1978.

De Libanese strijdkrachten splitsten zich in 1985, onder leiding van Geagea en Hobeika, af van de falangisten en andere groepen om vervolgens een geheel onafhankelijke militie te vormen, die dominant zou worden in de meeste maronitische gebieden. Hobeika werd verkozen tot president van de strijdkrachten. In januari 1986 escaleerde de relatie tussen Geagea en Hobeika ndat Hobeika te weten had gegeven voorstander te zijn van het pro-Syrische Tripartite Accord. Dit betekende het begin van een interne burgeroorlog. Het Geagea-Hobeika conflict resulteerde in 800 tot 1000 gewonden. Geagea werd leider van de Libanese Strijdkrachten en Hobeika vluchtte weg. Hobeika vormde een nieuwe militie: de 'Libanese Strijdkrachten - Executief Bevel'. Zijn militie bleef geallieerd aan Syrië tot het einde van de oorlog.

De Tijgers militie was de militaire vleugel van de Nationale Liberale Partij tijdens de Libanese Burgeroorlog. Deze militie werd opgericht onder leiding van Camille Chamoun en was naar zijn middelste naam, Nimer, genoemd, wat tijger betekent. De militie werd getraind door Naim Berdkan en werd geleid door Chamoun's zoon, Dany Chamoun. Na het begin van de burgeroorlog in 1975, vochten de Tijgers, bestaande uit 3500 man, tegen de Libanese Nationale Beweging en zijn Palestijnse geallieerden.

Seculiere groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks het feit dat meerdere Libanese milities seculier claimden te zijn, waren de meesten weinig meer dan een bescherming voor sektarische belangen. Er waren wel een aantal niet-religieuze groeperingen. Deze waren voornamelijk te vinden bij de uiterst linker- en de pan-Arabische rechtervleugel van de politiek.

Voorbeelden hiervan waren de Libanese Communistische Partij (LCP) en de meer radicale en onafhankelijke Communistische Actie Organisatie (COA). Een ander merkwaardig voorbeeld is de pan-Syrische Syrische Sociale Nationalistische Partij (SSNP), die het idee van een Groot-Syrië promootte, in tegenstelling tot pan-Arabisch of Libanees nationalisme. De SSNP was in het algemeen geallieerd aan de Syrische regering, ook al had het niet dezelfde mening als de toenmalige Ba'athistische regering. De SSNP bestond uit verschillende geloofsaanhangers en werd geleid door Inaam Raad, een katholiek, en Abdallah Saadeh, een Grieks-orthodox. De militie was actief in het noorden van Libanon (Koura en Akkar), West-Beiroet, in het gebied van het Libanongebergte (Metn, Baabda, Aley en Chouf), in Zuid-Libanon (Zahrani, Nabatiye, Marjeyoun en Hasbeya) en de Bekavallei (Baalbek, Hermel en Rashaya).

Een andere seculiere groep was het Zuid-Libanese Leger, geleid door Saad Haddad. Deze groepering opereerde in Zuid-Libanon in samenwerking met de Israëliërs en steunde de parallelle regering in Libanon, gesteund door Israël, 'De regering van Vrij Libanon'. Het Zuid-Libanese Leger begon als een afsplitsing van het 'Leger van Vrij Libanon', een maronitische factie binnen het Libanese Leger. De aanvankelijke doelen waren om een bolwerk te vormen tegen aanvallen van de PLO. Later focusten zich op het bestrijden van Hezbollah. De officieren waren veelal christenen met een sterke wil om de vijanden van de militie te bestrijden, terwijl de normale soldaten sjiitische moslims waren die alleen maar meevochten voor een loon en niet zelden tegenstander waren van de strijd tegen de PLO en tegen Hezbollah. Na de burgeroorlog bleef het Zuid-Libanese Leger bestaan en viel pas uit elkaar toen het Israëlische leger zich terugtrok uit Zuid-Libanon in 2000. Veel militieleden vluchtten naar Israël of werden gevangen genomen in Libanon en veroordeeld voor collaboratie met Israël en landverraad.

Twee competerende Ba'ath bewegingen waren betrokken in de vroege stadia van de oorlog; een van deze bewegingen was nationalistisch en stond bekend als pro-Irakees, geleid door Abdul-Majeed Al-Rafei (een soenniet) en Nicola Y. Ferzli (een Grieks-orthodoxe christen). De andere beweging was marxistisch en stond bekend als pro-Syrisch geleid door Assam Qanso (een sjiiet).

De Koerdische Arbeiderspartij (PKK) had indertijd trainingskampen in Libanon, waar zij steun kregen van Syriërs en van de PLO. Tijdens de Israëlische Invasie moesten alle PKK-eenheden vechten tegen de Israëliërs. Elf strijders uit de eenheden kwamen om tijdens dit conflict. Mahsum Korkmaz was de bevelhebber van alle PKK-strijdkrachten in Libanon.

De Armeense Marxistisch-Leninistische ASALA militie werd gesticht in 1975 in een gebied in West-Beiroet dat onder controle stond van de PLO. Deze militie werd geleid door de revolutionaire strijder Monte Melkonian en Hagop Hagopian. Geallieerd met de Palestijnen vocht de ASALA vele gevechten aan de kant van de Libanese Nationale Beweging en de PLO, voornamelijk tegen Israëlische strijdkrachten en hun rechtse bondgenoten tijdens de Invasie in 1982. Melkonian was een belangrijk figuur tijdens deze gevechten en hielp de PLO tijdens zijn verdediging van West-Beiroet.

Palestijnse groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

De beweging van Palestijnen had haar strijdkrachten grotendeels naar Libanon verplaatst, eind 1970, na de verbanning uit Jordanië. Hun overkoepelende organisatie, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) - die tevens de grootste strijdmacht van Libanon uit die tijd was - was niet meer een samenhangend geheel van Palestijnse groeperingen. De leider van de PLO, Yasser Arafat, had echter vrijwel alle macht over de verschillende facties.

Het grootste deel van de PLO werd gerepresenteerd door de machtige Fatah, die aan Guerilla oorlogvoering deden maar geen sterke ideologische kern hadden, behalve het willen bevrijden van Palestina. Zij kregen grote aanhang onder vluchtelingen met conservatief islamitisch gedachtegoed. Naast Fatah waren er ook facties die zich meer vast hielden aan een ideologie; hieronder vielen bijvoorbeeld de Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (uit het Engels afgekort tot PFLP) en de van de PFLP afgesplitste Democratisch Front voor de Bevrijding van Palestina (met als Engelse afkorting DLFP).

Fatah had met opzet de DLFP van de PFLP afgesplitst, om op deze manier de mogelijke concurrentie die zou kunnen ontstaan tegen Fatah te verzwakken.

Druzische groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

De kleine Druzische sekte, strategische gevestigd in Chouf, in het midden van Libanon, moest veel moeite doen om allianties te sluiten met andere groeperingen. Waar Palestijnse groeperingen allianties konden sluiten met andere Palestijnse groeperingen, hadden de Druzen namelijk geen groeperingen waar zij zich van nature meer tot aangetrokken voelden. Onder het leiderschap van de Familie Jumblatt, eerst onder Kamal Jumblatt (de leider van de Libanese Nationale Beweging]] en daarna zijn zoon Walid, diende de Progressieve Socialistische Partij (PSP) als een Druzische militie. De PSP bouwde goede banden op met de Sovjet-Unie en met Syrië. Veel Druzen in Libanon waren in die tijd lid van een niet-religieuze partij, namelijk de Syrische Sociale Nationalistische Partij. Door Kamal Jumblatt werd de PSP een belangrijk onderdeel van de Libanese Nationale Beweging (LNM), die opkwamen voor Libanon's Arabische identiteit en sympathiseerde met de Palestijnen. Deze groepering bouwde een privé leger op, dat zich in de Libanese Burgeroorlog bewees als sterkste leger. Het veroverde een groot deel van de Libanonberg en het Chouf District. De grootste tegenstanders waren de Phalange militie en later de militie van de Libanese Strijdkrachten (die de Phalange partij bij zich opnamen). De PSP verloor veel van haar macht in 1977, toen Kamal Jumblatt vermoord werd. Zijn zoon Walid volgde hem daarna op.

De PSP speelde een belangrijke rol in de zogenaamde 'Berg oorlog' onder leiding van Walid Jumblatt: nadat het Israëlische leger zich terugtrok uit de Libanon, vonden er gevechten plaats tussen de PSP en maronitische milities. Gewapende leden van de PSP zijn beschuldigd van verscheidene bloedbaden die plaatsvonden tijdens de oorlog.

De PSP is tegenwoordig nog steeds actief in Libanon, als een politieke partij. Walid Jumblatt leidt de partij. Het grootste deel van de leden van de partij zijn Druzen.

Sjiitische groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

De sjiitische milities hadden aanvankelijk sympathie met de Palestijnen en een aantal van de milities voelden zich aangetrokken tot de Libanese Communistische Partij, maar na de Zwarte September van 1970 kregen gewapende Palestijnen plotseling invloed in de sjiitische gebieden. De bevolking van Zuid-Libanon is grotendeels sjiitisch en de Palestijnen zetten in korte tijd aanvalsbases voor aanvallen tegen Israël. De Palestijnen verkwisten hun invloed bij de sjiieten toen veel van hun radicale gewapende facties Zuid- Libanon kwamen bewonen, waar ook al veel vluchtelingenkampen geconcentreerd waren en de PLO niet in staat bleek deze gewapende Palestijnen in toom te houden.

Het secularisme van de Palestijnse radicalen maakte dat de traditionele sjiitische bevolking hen afstootten. Daarnaast wilden de sjiieten niet de prijs betalen voor de aanvallen van de PLO op Israël. De PLO stichtte een staat in een staat in Zuid Libanon en dit wekte woede onder de sjiitische bevolking, die Israëlische wraak vreesden op hun land. Voornamelijk sjiieten woonden in het zuidelijke gebied dat het strijdgebied werd van het Israëlische-Palestijnse conflict. Veel van hen migreerden naar de buitenwijken van Beiroet, die bekend stonden als arme gebieden. De jonge sjiitische migranten, die niet mee hadden gedaan hadden in de gevechten die zich hadden afgespeeld in Beiroet, meldden zich aan bij Libanese en enkele Palestijnse organisaties. Na vele jaren zonder een eigen onafhankelijke politieke organisatie, kwam plotseling een nieuwe organisatie op: Amal. Haar islamitische ideologie trok meteen de mensen aan die nog niet gerepresenteerd waren in een organisatie. Amal's groeide op deze manier in korte tijd. Amal vocht op het begin tegen de PLO. Later splitste het meer radicale gedeelte van Amal af tot een eigen factie, die samenwerkte met andere sjiitische facties om tegen Israël te vechten. Deze facties vormden later samen de organisatie Hezbollah, ook wel bekend als het Nationale Verzet, die indertijd de meest machtige en georganiseerde strijdkracht was van Libanon en het Midden-Oosten.

Iran gaf veel steun aan de sjiitische groeperingen tijdens de Libanese Burgeroorlog, zowel met militaire trainingen als met financiële hulp. Hezbollah en haar leiders waren geïnspireerd door Ayatollah Khomeini en de Iraanse Revolutie. De organisatie verzette zich tegen de bezetting van Israël in Libanon. De strijdkrachten van Hezbollah werden getraind door de Iraanse Revolutionaire Garde.

De Libanese alawieten, volgelingen van de een islamitische sekte, werden gerepresenteerd door de Arabische Democratische Partij, die pro-Syrisch was aangezien de alawieten Syrië domineerden. De alawieten traden voornamelijk op in het noorden van Libanon rondom Tripoli.

Soennitische groeperingen[bewerken | brontekst bewerken]

De grotere soennitische groeperingen waren voornamelijk seculier en hielden zich aan een Nasseristische ideologie of hadden pan-Arabische ideeën. Een aantal islamistische organisaties kwamen later tijdens de Burgeroorlog op, zoals de Tawhid-Beweging dat haar basis had in Tripoli en de 'Jama'a Islamiyya, die een soort Libanese variant was op het Moslimbroederschap gezien de gelijkende politieke oriëntatie en manier van geloofsbelijdenis. De voornaamste soennitische groepering was de 'Al-Murabitoun', die gevestigd was in West-Beiroet. Al-Murabitoun werd geleid door Ibrahim Kulaylat, vocht met de Palestijnen mee tegen de Israëliërs tijdens de invasie van 1982.

Chronologisch verloop van de oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

13 april, 1975 Gevechten tussen de PLO en de Kataeb Sociaaldemocratische Partij verspreiden zich in delen van Beiroet, voornamelijk in de binnenstad die geheel verwoest werd en het ontstaan van de zogenaamde 'groene lijn' die Beiroet in twee delen splitsten; het westelijke islamitische deel en het oostelijke christelijke deel. Veel milities werden aan beide zijden gevormd en honderden burgers werden vermoord of gegijzeld. De regering raakt verdeeld en het leger splitst zich op in meerdere delen. De milities nemen veel taken van de staat over.
januari, 1976 Het bloedbad van Karantina en het bloedbad van Damour vinden plaats.
mei, 1976 Elias Sarkis wordt gekozen tot president.
de zomer van 1976 Het bloedbad van Tel al-Zaatar vindt plaats. Het Syrische leger intervenieert voor de eerste keer.
oktober, 1976 De Arabische Liga werkt samen om een wapenstilstand te bereiken tussen de strijdende partijen. Met succes.
februari-maart, 1978 De honderddaagse oorlog begint en de wapenstilstand eindigt. De VN zendt hierop troepen naar Libanon. Ondertussen worden de strijdende partijen (de christenen en de moslims) ieder gesteund door buitenlandse machten.
februari, 1979 De Iraanse Revolutie vindt plaats, die de sjiitische bewegingen in Libanon aanmoedigt te radicaliseren.
juli, 1980 Bashir Gemayel, leider van de Kataeb partij, verenigt alle christelijke milities qua strijdkrachten. Hij richt een nieuwe politieke partij op, de Libanese Strijdkrachten.
de zomer van 1982 Zowel de invasie van Israël in Libanon als het beleg van Beiroet vindt plaats. Bashir Gemayel wordt op 23 augustus tot president gekozen en 14 september vermoord, vlak na de bloedbaden in Sabra en Shatila. De Israëliërs trekken zich uiteindelijk terug. Amin Gemayel wordt tot president gekozen.
arpil, 1983 De aanslag op de Amerikaanse ambassade in Beiroet vindt plaats.
zomer 1983 De Bergoorlog begint.
oktober 1983 De aanslag op de internationale vredesmacht in Beiroet vindt plaats.
februari 1984 Het Libanese leger wordt verbannen uit West-Beiroet. Het had na de terugtrekking van Israël in heel Beiroet de macht genomen. Na haar verbanning werd het leger beschuldigt van collaboratie met de Libanese Strijdkrachten en massa-arresten.

Amal en de Druzische Progressieve Socialistische Partij nemen de macht over in West-Beiroet. Multinationals trekken zich terug uit Libanon.

februari, 1985 De Israëliërs trekken zich terug uit Sidon maar blijven aanwezig in het zuiden. Het gewapend verzet tegen de Israëliërs wordt heviger, voornamelijk door Hezbollah.

De oorlog van de kampen vindt plaats.

oktober, 1985 Een poging tot moord wordt gedaan op de leider van Hezbollah, Mohammad Hussein Fadlallah.
juni-december, 1987 Rashid Karami wordt vermoord op 1 juni 1987. De eerste Intifada vindt plaats en in Libanon groeit de woede tegen Israël. Honderden Libanezen en Palestijnen worden gevangen gehouden door Israël.
september 1988 Amir Gemayel's presidentiële termijn is voorbij en hij benoemt de bevelhebber van het leger, generaal Michel Aoun, tot minister-president.
14 maart, 1989 Generaal Aoun verklaart de oorlog aan de Syrische aanwezigheid in Libanon. Na zeven maanden van beschietingen wordt er een wapenstilstand bereikt door bemiddeling van de Arabische Liga.
okotber-november, 1989 Het vredesakkoord van Taif wordt gesloten. René Moawad wordt tot president gekozen en wordt zeventien dagen daarna vermoord. Vervolgens wordt de functie Elias Hrawi gekozen. Generaal Aoun maakt bekend dit presidentschap niet te erkennen.
30 januari, 1990 Hevige gevechten beginnen tussen het Libanese leger, dat nog steeds onder Generaal Aoun's leiding staat, en de Libanese Strijdkrachten. Daarnaast vinden er gevechten plaats tussen Amal en Hezbollah en wordt het verzet tegen de Israëlische bezetting voortgezet. Ook blijft Israël al het verzet vergelden.
13 oktober, 1990 Generaal Aoun wordt gedwongen om het presidentiële paleis te verlaten en gaat in ballingschap. Het bloedbad van 13 oktober vindt plaats. Selim Ahmed al-Hoss claimt de macht in Libanon, op het door Israël bezette gebied na. De gewapende strijdkrachten worden verenigt onder een centrale leiding.
24 december, 1990 Een nationale verzoening wordt afgekondigd onder het leiderschap van Omar Karami. Het Vredesakkoord van Taif wordt voor het eerst echt in de praktijk gebracht.
26 augustus, 1991 Het parlement neemt een amnestiewet aan.
zomer van 1992 De eerste parlementsverkiezingen in twintig jaar vinden plaats.

Eerste fase, 1975-1977[bewerken | brontekst bewerken]

Sektarisch geweld en massamoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Gedurende de lente van 1975 vonden er kleine conflicten plaats in Libanon die zich steeds verder opbouwden. Tegenover elkaar stonden de Libanese Nationale beweging en de Phalange. Ondertussen verzwakte de regering steeds verder, maar probeerde nog wel de orde te handhaven. Op de ochtend van 13 april 1975 schoten een aantal mannen vanuit een rijdende auto op een kerk in het christelijke Ain el-Rummaneh, gelegen in een buitenwijk van Beiroet. Vier mensen werden hierbij gedood, waaronder twee maronitische falangisten. Als reactie hierop doodden falangisten een aantal uren na het voorval dertig Palestijnen die op dat moment door Ain el-Rummaneh reisden. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen braken in heel de stad gevechten uit. De 'hotelstrijd' begon in oktober 1975 en duurde tot maart 1975.

Op 6 december 1975 leidde de moord op vier falangisten ertoe dat leden van de Phalange in zeer korte tijd wegen afzetten en van iedereen die door wilde rijden identificatiekaarten begonnen te inspecteren op geloofsovertuiging. Een dag later werd deze dag bekend als 'Zwarte Zaterdag'. Veel Palestijnen en Libanese moslims die de afzettingen wilde passeren werden onmiddellijk vermoord. Daarnaast gijzelden falangisten moslims en voerden aanvallen op hen uit in Oost-Beiroet. Islamitische en Palestijnse milities sloegen hard terug en het dodental liep op tot tussen de 200 en 600 burgers en militieleden.

Veel burgers werden slachtoffers van al het sektarische geweld, omdat zij een makkelijk doelwit waren. Op 18 januari 1976 werd geschat dat 1000 tot 1500 mensen vermoord waren door maronitische strijdkrachten, tijdens het Bloedbad van Karantina. Deze werd twee dagen later gevolgd door een nieuw bloedbad: het Bloedbad van Damour. Deze werd aangericht door Palestijnse milities als wraakactie op wat er twee dagen daarvoor in Karantina was gebeurd. De twee massamoorden zorgden voor grote uittochten van moslims en christenen. Door angst voor nieuwe represailles vluchtte iedere geloofsgroep naar plaatsen waar de eigen geloofsgroep de macht heeft. Dit zorgde ervoor dat Beiroet steeds meer in twee delen verdeeld raakte: een christelijk deel en een islamitisch deel. Het aantal maronitische socialisten die samenwerkte met de LNM, de Libanese Nationale Beweging, en het aantal islamitische conservatieven die de regering steunde daalden. Het werd iedereen steeds duidelijker dat deze oorlog een sektarische oorlog was.

Syrische interventie[bewerken | brontekst bewerken]

22 januari 1976 deed het de Syrische president Hafez al-Assad een wapenstilstand tussen de vechtende partijen in Libanon tot stand te brengen. Ondertussen begon hij langzaamaan Syrische troepen Libanon binnen te brengen in de hoop dat hij met behulp daarvan zou kunnen voorkomen dat Libanon in parten valt. Ondanks dit alles escaleert het geweld in Libanon. In maart 1976 deed de Libanese president, Suleiman Frangieh een officieel verzoek aan Syrië om steun te krijgen het geweld te bedwingen. Dagen later stuurde Assad de Verenigde Staten een verzoek niet in te grijpen wanneer hij met troepen Libanon binnen zou vallen.

Op 8 mei 1976 won Elias Sarkis de presidentiële verkiezingen van Frangieh. Frangieh weigerde op te stappen. 1 juni 1976 vielen 12.000 Syrische troepen Libanon binnen en begonnen operaties tegen linkse milities en Palestijnen.

Vanaf januari 1976 was het Tel al-Zaatar vluchtelingenkamp in het oosten van Beiroet belegerd geweest door maronitische christenen. Op 12 augustus 1976 wisten de maronitische strijdkrachten de Palestijnen in het vluchtelingenkamp en linkse milities, die het kamp beschermden, te overmeesteren. De christelijke militie vermoordde 1.000 tot 1.500 mensen. Dit leidde tot zware kritiek op Syrië vanuit de Arabische wereld.

19 oktober 1976 vond de slag om Aishiya plaats. Strijdkrachten van de PLO en van een communistische militie vielen Aishiya aan en isoleerde het grotendeels maronitische dorp. De Israëlische artillerie probeerde het dorp te beschermen maar het lukte de aanvallende partij alsnog om Aishiya over te nemen. Uiteindelijk vluchtte de maronitische bevolking weg. Zij keerde in 1982 terug.

In oktober 1976 accepteerde Syrië een voorstel van de Arabische Liga in Riyad. Dit leverde Syrië het mandaat op om 40.000 troepen in Libanon te houden om de kalmte in het land te proberen te behouden. Officieel hield de burgeroorlog hier op en viel er een ongemakkelijke stilte over Beiroet en de rest van Libanon. In het zuiden begon de situatie echter al gauw achteruit te gaan, voornamelijk doordat PLO-strijders geleidelijk aan terugkeerden naar het zuiden omdat zij vanwege de akkoorden die in Riyad gesloten waren weg moesten uit centraal Libanon.

In de periode van 1975-1977 werden circa 60.000 mensen vermoord.


Ongemakkelijke stilte[bewerken | brontekst bewerken]

Het land was nu verdeeld over verschillende religieuze groeperingen; het zuiden vormde een basis voor de PLO en islamitische milities terwijl Oost-Beiroet en het christelijke gedeelte van het Libanongebergte in christelijke handen waren. De scheidingslijn die Beiroet verdeelde werd de groene lijn genoemd.

In het oosten van Beiroet in 1976 gingen de maronitische leiders van de [[Nationaal-Liberale Partij (Libanon)|Nationaal-Liberale Partij (NLP), de Kataeb Partij en de Libanese Vernieuwingspartij samenwerken met het Libanese Front, een tegenpartij van de Libanese Nationale Beweging. Hun milities gingen samen op in de Libanese Strijdkrachten, om zo een militaire vleugel te vormen voor het Libanese Front. Al vanaf het begin waren de Kataeb Partij en haar militie de leidende partij. Hun leider, Bashir Gemayel, versterkte waar kon de kracht van zijn door maronieten gedomineerde strijdkracht.

In maart 1976 werd de leider van de Libanese Nationale Beweging, Kamal Jumblatt, vermoord. Velen beschuldigden de Syrische regering van deze moord. De zoon van Kamal Jumblatt, Walid, nam de leidende rol van zijn vader binnen verassend korte tijd over en gelijktijdig viel de Libanese Nationale Beweging uit elkaar.

Tweede fase, 1977-1982[bewerken | brontekst bewerken]

Honderddaagse oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

De honderddaagse oorlog was een subconflict binnen de Libanese Burgeroorlog, die plaatsvond in de Libanese hoofdstad Beiroet tussen februari en april 1978.

Deze oorlog werd uitgevochten door maronieten en Syrische troepen. De Syrische troepen bombardeerden het christelijke deel van Beiroet voor 100 dagen.

Het conflict resulteerde in de verbanning van het Syrische leger uit het oosten van Beiroet.

Door deze oorlog vonden 100 mensen de dood en raakten 400 mensen gewond.

Zuid-Libanon conflict van 1978[bewerken | brontekst bewerken]

Aanvallen van de PLO vanuit Libanon op Israël in 1977 en 1978 zorgden ervoor dat de spanningen tussen beide landen escaleerden. op 11 mei 1978 landden 11 Fatah-strijders op een strand in het noorden van Israël en slaagden erin twee bussen vol met passagiers te kapen. Ondertussen schoten zij op ieder voorbijkomend voertuig. Later werd deze gebeurtenis bekend als de Kustwegaanslag. De strijders vermoorden 37 en verwondden 76 Israëliërs voordat zij in een vuurgevecht met de Israëlische strijdkrachten om het leven werden gebracht. Vier dagen later viel Israël Libanon binnen tijdens Operatie Litani. Het Israëlische Leger bezette het grootste gebied van Libanon ten zuiden van de Litani. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nam resolutie 425 aan en eiste dat de Israëlische strijdkrachten zich onmiddellijk terug zouden trekken. Daarnaast werd de UNIFIL opgericht, die de taak kreeg vrede te behouden in het zuiden van Libanon.

Veiligheidszone[bewerken | brontekst bewerken]

Op deze kaart is de Blauwe Lijn te zien die de VN trok als grenslijn tussen Libanon en Israël nadat Israël zich terug had getrokken uit het zuiden van Libanon in 1978

Israël trok zich pas later in 1978 terug maar behield controle in het zuiden van Libanon door een 19 kilometer lange veiligheidszone langs de grens. Deze werd bewaakt door leden van het Zuid-Libanese Leger, een christelijk-sjiitische militie onder leiding van Saad Haddad. De Israëlische minister-president, Menachem Begin, vergeleek de taak van de christelijke minderheid in Zuid-Libanon met de plicht van de Europese joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De PLO deed regelmatig aanvallen op Israël tijdens de periode van de wapenstilstand. De burgers in Galilea hebben tijdens deze bombardementen regelmatig hun huizen moeten verlaten.




Categorie:Libanon Categorie:Libanese geschiedenis