Woordspeling

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een peertje is een woord dat zowel op de vrucht peer als op een gloeilamp kan slaan. Deze foto legt een woordspeling op "peertje" vast en combineert de vrucht met de schroefdraad van een lamp.
Meertalige woordspeling

Een woordspeling (ook woordenspel) is een woordencombinatie waarmee men bewust een komisch of retorisch effect nastreeft. Soms is het bewust (ver)gezocht om de lezer op het verkeerde been te zetten of te doen nadenken. Men spreekt dan van boodschappen met een dubbele bodem.

Enkele genres waar woordspelingen vaak voorkomen zijn light verse, cabaret en het epigram.

Eenvoudig[bewerken | brontekst bewerken]

De eenvoudigste woordspelingen zijn gebaseerd op homoniemen: woorden die hetzelfde klinken en geschreven worden, maar met verschillende betekenissen. Deze woordspelingen zijn eenvoudig te bedenken, maar hun houdbaarheid is beperkt: na één keer is de lol er meestal af. Voorbeelden daarvan:

  • "Geen brommers in het huiselijk verkeer, a.u.b.!" (ooit een spreuk van Phil Bosmans van de Bond zonder Naam).
  • Een videospelletje dat op de schouwmantel staat een "schouwspel" noemen.
  • Het 'peertje' in de afbeelding.
  • "Ik rijd hier op een rijwielpad" (de ene pad zegt dit terwijl hij op een andere pad zit, die weer op een fiets rijdt).
  • De winnaar van het Groot Dictee der Nederlandse Taal 2010, Pieter van Diepen, die zich nu Pieter "van die pén" mag noemen.

Subtiel[bewerken | brontekst bewerken]

Iets subtielere woordspelingen zijn gebaseerd op uitdrukkingen die zowel letterlijk als figuurlijk kunnen worden bedoeld, waarbij beide betekenissen verband houden met het onderwerp. Vaak bedient een spreker of schrijver zich van een uitdrukking of spreekwoord dat uit de context komt van het onderwerp. Zo duikt de uitdrukking "gepasseerd station" regelmatig op als het aanleg en exploitatie van spoorwegen betreft. Zulke woordspelingen duiken uiteraard onbedoeld op. Voorbeelden van dit type woordspeling:

  • Dit kan zo niet langer, de rivierdijken moeten op deltahoogte. Het water staat ons nu echt tot de lippen.
  • "Eventuele aanleg van de Rijn-Gouwe Lijn is een gepasseerd station!"
  • Je moet altijd op tijd weten hoe laat het is.

Andere vormen[bewerken | brontekst bewerken]

Een derde vorm woordspelingen is het subtiel aanpassen van een woord (door letters te veranderen), waardoor een ander woord ontstaat met de klank van het bekende woord. Dit woord toepassen in de context van het oorspronkelijke zorgt voor een grappige verwarring.

Voorbeelden:

  • "Rudolf geloofde heilig in reïnkanarie"
  • "Na een wilde nacht had de maan ook weleens een flinke krater"
  • "Pas op met die schoen, straks krijg je nog voetzoolvergiftiging."
  • "Zo'n apocalippo-ijsje is het einde!"
  • "Freek werd dinsdagnacht weer wakker met een gruwelijke bijna-boot-ervaring."
  • "De dode muis gaf geen klik."
  • "Iedereen heeft recht op mijn mening."

Een bijzondere vorm is de Tom Swifty en een andere soort zijn zinnen waarin woorden met twee betekenissen in de tegengestelde betekenis gebruikt worden, of waar, door de verandering van woordvolgorde, een andere betekenis ontstaat:

  • "De toestand is hopeloos, maar niet ernstig", woordspeling op de beroemde militaire uitspraak "de toestand is ernstig maar niet hopeloos" als een spreker bedoelt dat zijn woorden niet al te letterlijk moeten genomen worden, of overdrijvingen bevatten.
  • "Wie niet slim is, moet sterk zijn", woordspeling op de (juiste) uitdrukking "wie niet sterk is moet slim zijn", soms gebruikt als iemand (een beetje dom) wil scoren met zijn fysieke kracht.
  • "Je bent wild en je jongt wat", woordspeling op "Je bent jong en je wilt wat", verwisselt niet alleen 2 woorden maar ook hun betekenis door een homoniem te gebruiken. Hierdoor is de betekenis van de uitspraak volledig veranderd.
  • "Recht is iets kroms, dat verbogen is." (naar Bul Super van Marten Toonder)

Voorbeelden in het dagelijks leven[bewerken | brontekst bewerken]

Meer voorbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

  • Als je computer vraagt 'RAM disk', dan is dat geen werkwoord.
  • Mirakels: in de kerk kan een deken lopen.
  • Toen de cardioloog het hart van de patiënt beluisterde, zei hij: 'Hier klopt iets niet.'
  • Mijn tandarts trekt met zijn been.
  • Van klok kijken wordt onze kleine wijzer.
  • "bleek de deken 't kussen te laken." (naar John O'Mill, uit "Bedsermoen")
  • Met een grove vijl is het fijn werken.
  • Aan een deur in een ziekenhuis hing een bord met als opschrift: 'De psychiater mag niet gestoord worden'.
  • Ik zou Bep van Klaveren van harte door de ruiten willen schoppen.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Word play van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.