Gebruiker:Benedict Wydooghe/Evoluties in het welzijns- en veiligheidsdenken deel6a

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Vrijheid leidt het volk van Eugène Delacroix uit 1830, jaren na de Revolutie geschilderd. Let op het okselhaar van Marianne, nooit eerder was dit geschilderd. Het schilderij breekt met het classisisme.

HOOFDSTUK VI. REVOLUTIETIJD, DEEL I

1789-1890

Hoofdstuk 6 bestaat uit drie delen. Dit is het eerste deel dat focust op de Franse Revolutie, 1789-1815. Deel 2 focust op de Belgische Revolutie, 1815-1830 en deel drie op de Industriële Revolutie, 1770-1890.

.

Klik hier voor de Powerpoint die bij de cursus hoort. (De ppt start eerder dan de hier behandelde periode, ze begint bij het einde van de Middeleeuwen loopt tot het eind 19de eeuw.)

.

DEEL I. FRANSE REVOLUTIE: 1789-1815

.

Deze dromen en pogingen [om het beschavingsproces of de Verlichting te bereiken] zijn reeds lange tijd onder ons. Ze hebben een omvangrijk en krachtig arsenaal aan technologische en bestuurlijke vaardigheden voortgebracht. Ze hebben het leven geschonken aan instellingen die er uitsluitend op gericht zijn het menselijk gedrag zodanig te instrumentaliseren dat elk doel efficiënt en krachtig kan worden nagestreefd, ongeacht of de medewerkers van het instituut deze zaak ideologisch zijn toegedaan of haar moreel goedkeuren. Ze rechtvaardigen dat de heersers het monopolie op de doelen hebben en dat de overheersten aan de rol van middel gebonden zijn. Ze definiëren de meeste handelingen als middelen, en middelen als ondergeschiktheid - aan het uiteindelijke doel, aan hen die dit bepaald hebben, aan de opperste wil, aan de boven-individuele kennis. Dit betekent uiteraard niet dat we allen dagelijks volgens de principes van Auschwitz leven.

Zygmunt Bauman, 1989

.

De heersende ideologie is de ideologie van de heersende klasse. Een visie op de geschiedenisgang is een wezenlijk onderdeel van die ideologie.

.

Voor de analfabeten onder het gewone volk was de wereld van woorden volkomen oraal en was bijgevolg de officiële schrijftaal niet van belang, behalve – steeds meer - als een herinnering aan hun eigen gebrek aan kennis en macht.

.

Vrijheid is niet iets wat men aanvaardt, maar wat men bemachtigt.

.

BEELDFRAGMENT FRANSE REVOLUTIE (06.08 Min.)

Voor wie zich identificeert met de Europese Verlichting is de Bastille het symbool voor de onderdrukking die het Ancien Regime typeert. De burcht, gebouwd tussen 1370 en 1383, is eind achttiende eeuw een bijna lege gevangenis. Het stoort de revolutionairen niet: dit is het model voor alles wat fout loopt: de willekeurige rechtspraak, onderdrukking, absolutisme. De bestorming ervan is de voorbode van een nieuwe tijd. Van Londen tot in Sint-Petersburg, van Duitsland tot in de Verenigde Staten golft euforie. Immers, niemand minder dan Voltaire zat hier in 1717 omwille van zijn scherpe tong, zijn superieure pen en zijn sublieme geest gevangen. Na een hekeldicht aan het adres van de regent van Frankrijk, Philippe d’Orléans resideert Voltaire bijna een jaar in de middeleeuwse gevangenis. In zijn Candide blikt hij met een quote terug op het verblijf: in het koele vertrek heeft hij ‘nooit last van de zon’. De bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 zou volgens een verhaal mee uitgelokt zijn door markies de Sade die op 2 juli uit zijn celraam getuigt over de afslachting van de gevangenen. Wellicht is dit feit onwaar maar de volkswoede viel niet tegen te houden en de revolutionairen lieten hun oog vallen op het daar opgeslagen buskruit. Bij de bestorming vinden ze zeven gevangenen: vier valsemunters, twee krankzinnigen en een incestpleger. De Sade is enige dagen eerder overgeplaatst naar een gesticht bij Charenton. De bevrijden stappen een triomftocht door de Parijse straten maar veel valt met hen niet aan te vangen. De krankzinnigen worden opnieuw opgesloten in het gekkenhuis van Charenton waar de Sade verblijft en het gerecht pakt de valsemunters opnieuw op. Om de ontgoocheling goed te maken, verzinnen de revolutionairen een fictieve gevangene: de graaf van Lorges, die 32 jaar opgesloten zat, halfnaakt aangetroffen in ketenen met een baard tot zijn middel.[1]
Vijf principes liggen aan de basis van een panopticon: 1. Individualisering (elke bewoner zit vast in zijn cel zonder contact, in scherp contrast met de kerkers die Francisco Goya in die tijd penseelt); 2. De zichtbaarheid van het individu; 3. De mens wordt gezien zonder zelf te zien en is object van info en wetenschap, nooit iemand die met anderen praat; 4. De macht van de opzichter is asymmetrisch (de opzichter wordt zelf niet gezien); 5. Machtsmaximalisering: het is onnodig dat de opzichter er permanent is (het besef gecontroleerd te zijn is voldoende). In Engeland mondt de panoptische controledwang uit in het Victoriaanse denken en in Vlaanderen krijgt het een dubbele variant. Enerzijds zijn er de puriteinse rituelen die het leven onderwerpt aan de kerk van de geboorte tot aan de dood. Anderzijds is er het industriële regime dat het best gedocumenteerd is door de uitbouw van de spoorwegen. Beide regimes vinden elkaar in 1869 als het wetsvoorstel er komt tot de werkmanstreinen. We beginnen met het oudste, het religieuze regime. De pastoor en de gewapende kerkbaljuw creëren een regime van stabiliteit, stilte en stilzwijgen, complete controle, gedisciplineerde orde en hiërarchie. De kerkbaljuw lijkt met zijn uniform op een pauselijke zoeaaf waarbij zijn alziend oog het priesterlijke gezag binnen en buiten de kerk informeert en bevestigt. Met de rug naar de massa en in een onbegrijpelijk Latijn draagt de onbereikbare priester de mis op om vervolgens onder de bescherming van de baljuw van het koor naar het preekgestoelte te schrijden. De ongewijde, ongeschoolde, de dierlijke kerkhangers scheiden ze geslachtelijk en hermetisch van elkaar. De volkse hitsige mannen en wulpse vrouwen dienen hun plaats te kennen. Hun gedwongen sereniteit doet denken aan die van het gevangeniswezen, bijgehouden door een parochiale administratie. Gedetailleerde tabellen en registers produceren en klasseren kennis in normatieve matrixen. Observatie, registratie, Illustratie: de begrafenistarieven en de vrouwelijke kerkgang, zorgen voor een onderscheid in rang en stand bij het begin en het einde van het leven. Klasseren impliceert uitsluiten en corrigeren. De administratieve toedekking van het marginale bestaan contrasteert met het gepronk van de gefortuneerden die hun privileges publiekelijk tonen met klokkengebeier en decoraties. Deze discriminerende ordening trekt de kerk door tot in details: de toonhoogte van de klok, de marktwaarde van het tijdstip van de geboorte, het huwelijk of de begrafenis, de voorbehouden plaats, het aantal kaarsen, de dresscode, het bidprentje, de giften en legaten.[2] Twee. Spoorwegen, fabrieken, de industrie kunnen slechts functioneren met organisatie, schema en voorbereiding op onverwachte situaties. gehoorzaamheid is een essentiële voorwaarde om het raderwerk te laten draaien. Niet alleen de panoptica lenen zich tot het experiment om de bevolking een ijzeren discipline bij te brengen. Bij de uitbouw van de spoorwegen vindt deze jonge organisatie inspiratie in de structuren van het leger. Stationschefs hebben bij aanvang het recht tot het dragen van een sabel en tot vandaag klinken aankondigingen als een militair bevel. Het arbeidsreglement uit van 1838 bepaalt dat de werklui in de stations en de werkplaatsen 12 uur per dag presteren, zondagsrust is onbestaande, van vakantie is geen sprake. De bedienden zijn altijd beschikbaar voor hun werk. Zij met veel verantwoordelijkheid krijgen een woonplaats toegewezen. Tucht is essentieel, groeten, respect tonen, strenge straffen staan op verzuim.

.

Dit hoofdstuk maakt de overgang van de verlichting naar de negentiende eeuw met wat ik in deze MP4 de ‘laatste verlichtingsfilosoof’ noem. Dat er over 'de verlichting' massa's boeken geschreven zijn, vormde een probleem: hoe verkoop je deze ‘nastrevenswaardige idealen’ aan een volk dat niet kan lezen en in een wereld zonder TV? Een slogan vormde de oplossing: drie kernwoorden begeleidden de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Dat begreep iedereen en daar kon je niet tegen zijn. En iedereen kon het scanderen. De revolutionairen wisten dat deze drie idealen een eenheid vormen. Totale gelijkheid was en is onwenselijk: dat experiment speelde zich af in het communistische Rusland tussen 1917 en 1989. Het leidde niet tot wat Marx met het communisme bedoelde. Totale vrijheid was eveneens onwerkbaar: ziedaar de VS. Wapendracht is geen probleem, een verplichte ziekteverzekering wel. De broederlijkheid houdt de begrippen vrijheid en gelijkheid in evenwicht. Hoe meer gelijk, hoe minder vrij en omgekeerd. Die balans kenden de revolutionairen of ze leerden ze kennen. Na de Franse revolutie kapselen politieke partijen deze begrippen in: al vroeg in de negentiende eeuw zet het liberalisme (verwijzend naar de blauwe kleur in de Franse vlag) de vrijheid centraal. Het zal leiden tot de Belgische revolutie in 1830. Liberalen zijn in die mate vrij, dat het enerzijds ten koste gaat van de armoede van het proletariaat en het anderzijds de industrialisering op gang trekt. Het proletariaat zal ‘onvrij’ zijn. Dit is de zogenaamde 'sociale kwestie'. Oude middeleeuwse steden die in de negentiende eeuw industrialiseren, proletariseren. Wie het zich kan permitteren gaat in de betere wijken of buiten de stadsmuren wonen. Oude herenhuizen worden overbevolkt, bewoond door arbeiders en hun kroost die eveneens uit werken gaat. Binnentuinen verdwijnen: er komen beluiken. Maar het kan anders, zoals in Le Grand Hornu. Hornu of in Bois du Luc.

.

Beide industriestadjes zijn een vroege illustratie van de tuinstadgedachte (ziedaar, de socialistische tuin ontspruit). Hornu is een mijnstad gebouwd in de vroege 19de eeuw die geen middeleeuwse structuren kent. Moderner is niet denkbaar. Elke arbeider heeft een huis, alle vijfhonderd huizen zijn er (bijna) gelijk en zijn voorzien van een tuin: elke tuin is er even groot (ziedaar de gelijkheidsgedachte). Scholen, een openbare bibliotheek en ontspanningslokalen maken er een stad van. Niettemin. Voor de echte tuinstadgedachte die het socialisme genegen is, is het wachten tot de ontwerpen van de Phalensteres en die van Ebenezer Howard. Voortuinen tonen na de eerste wereldoorlog het vertrouwen in de arbeider en een stabiele arbeidersklasse. Toch is het leerzaam eerst te kijken naar de voorlopers van de tuinstadgedachte. De vroege industriesteden zijn geen uiting van een overtuigde bekommernis van de patroon om het welzijn van de arbeider en zijn gezin en noch minder een uiting van vertrouwen ten aanzien van de arbeidersklasse. Henri De George, de stichter van Le Grand Hornu moest - ondanks het feit dat elke arbeider van hem over een degelijk huis en achtertuin beschikte - het op een lopen zetten toen enkele van zijn mijnwerkers hem met doodsverachting bedreigden. En dat (vaak terechte) patronale wantrouwen weerspiegelt zich in de arbeiderstuin. Elke arbeiderswoning beschikt over een tuin zolang die maar niet aan de straatzijde ligt. En waarom dat zo is, ontdek ik op de Philipssite in Eindhoven die ruim een eeuw ouder is dan Hornu en Bois-du-Luc. Philips behoefte aan geschoolde arbeiders uitte zich in een woningprobleem. Anton Philips koopt in 1909 16 hectare. Rond een sport- en ontspanningsterrein ontwerpt zijn schoonvader een kleine stad gebaseerd op naar voorbeelden uit Hengelo (Stork) en Engeland (Lever). Tussen 1910 en 1923 verrijst het Philipsdorp: vierhonderd woningen verrijzen. De winkelpanden op de straathoeken zijn Philipswinkels met als doel de prijzen laag te houden. Ze voorzien in zuivel, groenten, sigaren, vlees en brood. Er is een schoenlapper en een kapper. En dat allemaal tot ongenoegen en minachting van de katholieke kerk. Die beschuldigt Philips van de creatie van een eigen (protestantse) samenleving. Straten dragen de naam van een Philips-familielid zoals de Johannastraat of verwijzen naar groen: de Lijsterbuurt, de Plataanbuurt en de Iepenlaan... Samen met de gebogen straten wil Philips een rustiek, romantisch dorp creëren dat paradoxaal genoeg uitblinkt door de afwezigheid van voortuinen. Op een infobordje lees ik: ‘Anton Philips had er geen vertrouwen in dat de arbeiders die netjes bij zouden houden, waardoor het er rommelig uit zou gaan zien.’ De directie is onverbloemd. Voortuinen en arbeiders? Dat kan alleen maar tot wanorde en chaos leiden. De arbeider zal zijn voortuin als stapelplaats of berging gebruiken. En als hij tuiniert, zal dat smakeloos en grillig zijn. Jan van der Linden maakt er in 1920 een tekening van. Van esthetica en smaak heeft de arbeider geen kaas gegeten. Daar is mogelijks iets voor te zeggen. Zonder voorbeeld, zonder geld, zonder tijd en zonder instructie is de aanleg en het onderhoud van een petieterige (voor)tuin niet evident. Het vraagt discipline, denkwerk en smaak. Een handboek uit 1901 waarschuwt: ‘Men versiere de plant niet met strikjes en lintjes, dat alleen getuigt van wansmaak.’ En als de voortuin geen optie is, dan is er mogelijks de kamerplant als alternatief. Ook daar is het burgerlijke vertrouwen in de plant en zijn kweker niet groot. Handboeken hebben het over kamerplanten als fout opgevoede instellingskinderen: het zijn ‘stumperds en invaliden’, ze zijn gebrekkig en onverzorgd. Andere schrijfsels zien de vensterbank als een gevangenis. Kamerplanten zijn aldus De La Blanchère in 1880 ‘uit hunne omgeving weggerukte ballingen.’ En dat is begrijpelijk: in die dagen zijn de woningen donker, stoffig, koud. Arbeiders leven er met de rug naar de straat, anoniem, in een in zichzelf gekeerde privacy. Voortuinen daarentegen sturen vanaf het begin van de twintigste eeuw een boodschap uit: we horen er bij. Het inzicht van de woonopvoeders toont dat de voortuin een buffer is tussen het heilige gezin en de straat - die soms deel uitmaakt van de fabriek. Buiten versus binnen, de voortuin trekt de grens tussen stabiliteit, gezelligheid en veiligheid en het gevaarlijke, luidruchtige fabrieksleven. De voortuin is er voor de hele gemeenschap. De tuin geeft de buren en de passanten informatie over de hygiëne, het fatsoen en de omgangsvormen van de bewoner. In de achtertuin is er plaats om te zwoegen, de voortuin toont de aard het nest, een eerste indruk bij kleine ontmoetingen.[3]

Vroege kamerplanten kunnen tegen een stootje. Na de palmen en varens komen de begonia en de bromelia, de cyclamen, de clivia’s en de cineraria’s, de fuchsia, de hedera, de orchidee, de primula… Robert Koehler (1850-1917) schildert ‘First snow’, ca. 1895.

Het wantrouwen ten aanzien van de kamerplant leidt in Nederland tot het spreekwoord: ‘achter de geraniums zitten’ dat een totale nutteloosheid en verveeldheid uitdrukt. En toch is de trend niet te houden. Planten en kleine decoraties doen hun intrede op een alternatieve plek: op de vensterbank. Bebloemde vazen in de huiskamer zijn eeuwenoud, potplanten daarentegen worden omstreeks de tweede helft van de 19de eeuw een huishoudelijk verschijnsel. De combinatie van de burgerlijke moraal, de ontgroenende verstedelijking en de serrekwekerijen die volop inzetten op sier- en kamerplanten leiden tot de cultivatie van de vensterbank. Die brengt civilisatie, een stukje gecultiveerde natuur in de woning en is onderdeel van de volksverheffing. Floraliaverenigingen leren het stekken aan, stimuleren de uitwisseling en de kweek ervan. Want, zo stelt M.A. Perk, de voorzitter van de in 1873 opgerichte Amsterdamse ‘Floralia, Vereeniging tot volksbeschaving voor het kweeken van planten’, leidt plantenverzorging tot de ontwikkeling van de ‘schoonheidszin, het opwekken van edel en zachter gevoel, zodat geen ruwheid of zelfzucht huizen kan in een land waarin liefde voor de bloemen woont.’ Omstreeks de eeuwwissel leeft de huisvrouw zich uit in de compositie van haar groene nageslacht. Ze rangschikt in hoekjes, er komen tafels en kastjes voor potten en overdadige hangplanten brengen de jungle in huis.[4]

.

In 1848 is de toestand van het proletariaat dermate afschuwelijk, dat er een nieuwe revolutie uitbreekt – niet toevallig is dit het jaar dat Marx zijn Communistisch manifest schrijft. Dat begint met de zin: ‘Een spookt waart door Europa, het spook van het Communisme’. Waarom een spook? Voor Marx is het niet duidelijk wat het Communisme zal betekenen. De laatste zin is even spannend: 'Proletariërs aller landen verenigt u.' Marx wist dat de arbeiders zich internationaal dienen te organiseren om de klassenstrijd te beginnen. In 1914 is alles anders uitgedraaid. De angst voor het proletariaat leidde tot een oorlog waarin arbeiders uit Duitsland en Oostenrijk, arbeiders uit Engeland en Frankrijk en België afslachtten. Burgerij en adel bleven buiten schot. Voor Marx is broederlijkheid geen evenwichtsbrenger tussen vrijheid en gelijkheid: het is het panopticon die dat doet: de individualisering (denk aan de MP4 van hierboven) zorgt voor gelijkheid en het feit dat het panopticon niet onderdrukkend aanvoelt, garandeert de zogenaamde vrijheid. Was het dit soort samenleving dat men wou? 1848 wordt klassiek gezien als het jaar waarin het socialisme ontspruit. De gelijkheidsgedachte staat centraal en het socialisme verwijst naar de rode kleur van de Franse vlag. Na de revolutie van 1848 is het duidelijk dat het zo niet verder kan: het proletariaat is gevaarlijk! Krottenwijken worden afgebroken, de bevolking weggejaagd en in de plaats komen er grote stadsparken (de tuin van het liberalisme!), een gevangenis, een justitiepaleis, een politiekazerne, de boulevard… instrumenten die burgerij en proletariaat uit elkaar moeten houden. Lees er de initiatieven van baron Haussmann maar op na. En dan komt de Frans-Duitse oorlog van 1870. Tot dusver hebben de katholieken zich nauwelijks iets aangetrokken van de sociale kwestie, op wat caritas na. Het aanleggen van de spoorwegen hebben de katholieken wel toegejuicht. Immers, zo kan de proletariër pendelen en blijft hij onder de vleugels van de dorpspastoor. Het is wachten op Adolf Daens en de encycliek Rerum Novarum, maar dan zijn we al begin jaren negentig van de negentiende eeuw. En dat is het begin van een nieuw tijdperk: het Fin de siècle en de Eerste Wereldoorlog.

.

STARTSCHOT IN 1789: DE FRANSE REVOLUTIE[bewerken | brontekst bewerken]

VR animatie van Jeremy Benthams panopticon. In dit model staat niet de centrale toren in het midden, maar een herscholingsaula. Waar haalde hij de inspiratie? Om zijn machtsideeën uit te werken, reist hij in februari 1786 naar het Wit-Russische Krichev, waar hij zijn broer Samuel ontmoet. Jeremy zal er schrijvend verblijven tot eind 1878. Zijn denken vindt de neerslag in brieven aan zijn vader en die hij in 1791 bundelt onder de titel ‘Het panopticon’. Bentham schrijft zijn innovatie toe aan een hersenspinsel van zijn broer uit 1787. Krichev is sinds 1785 de thuisbasis van de Zwarte Zeevloot. Samuel Bentham werkt er als ingenieur voor prins Grigory Potemkin, een favoriet van Catherine II. Krichev ondergaat in die dagen een metamorfose. Manufacturen specialiseren in zeil, leer, touw, glas, koper... De prins huurt Samuel Bentham in als verantwoordelijke voor de technische installaties en de arbeiders. Voor zijn creative kennis krijgt hij een comfortabel huis met lakeien en ongelimiteerd bedrag om uitvindingen te doen. Omdat zijn bedienden en arbeiders het moeilijk hebben met discipline, ontwikkelt hij een centrale inspectiepost om ze te observeren. Zeven jaar voor het 'Panopticon' en drie jaar voor het ‘idee’, verrijst in Wenen de Narrentoren in 1784 , de eerste kliniek voor mentaal gestoorden. Het is een cilindervormig gebouw van vijf verdiepingen tussen de Alserstrasse en de Währingerstrasse dat verdacht goed op het latere Panopticon lijkt. Keizer Jozef II financiert het en naar verluid bezoekt hij het regelmatig om naar het achthoekig torentje te snellen van waaruit hij het hele medische complex overschouwt. De Narrentoren is de trots van Wenen en dé bijdrage met voorsprong van de Keizer aan de Verlichting. Minder dan drie jaar was er nodig om het unieke bouwwerk te realiseren. Het behoort tot een medisch complex met een trainingsruimte voor dokters, tweeduizend burgerbedden en twaalfhonderd bedden voor militairen. De medische kruidentuin ontbreekt niet. Over de architect bestond in die dagen enige verwarring: was het de bekende Isidore Canevale of Joseph Gerl? Een vertrouweling van deze laatste Johann Alexander von Brambilla beëindigde de speculatie door te stellen dat het ontwerp en het concept van de keizer zelf kwamen. Is het mogelijk dat de gebroeders Bentham het concept uit Wenen kenden? Ervan hoorden? Plannen zagen? De Narrentoren vindt zijn oorsprong in de keizerlijke interesse in architectuur en zijn medische bekommernissen. Beide thema’s bestudeert hij nauwgezet tijdens zijn vele reizen. Jozef II besteedt ongeveer een derde van zijn leven aan reizen. In 1777 bezoekt hij Frankrijk, als er een discussie gaande is over een te bouwen hospitaal, na het Hôtel-Dieu in Parijs, vijf jaar eerder in 1772 in vlammen opging. De designwedstrijd is gaande en diverse plannen zijn gebaseerd op cirkelvormige plattegronden. Jozef II krijgt inzage in de plannen en bezoekt de beroemde Franse architect Claude-Nicolas Ledoux. Op dat ogenblik werkt die aan de koninklijke zoutziederij van Arc-et-Senans. Het plan baseert hij op het principe van centrale observatie en een disciplinair apparaat. In zijn masterthesis ’Architect on the Imperal Throne or Fools’ Tower by Joseph II’ stelt Jekaterina Medvecka de vraag of Josef II het concept van het Panopticon beïnvloedde?[5] Tijdens zijn Russische reizen laat Jozef II zich in 1780 en 1787 begeleiden door prins Potemkin. Zijn eerst reis vind drie jaar na zijn inspirerend bezoek aan Frankrijk. Bij het tweede bezoek – de Narrentoren is dan een feit – op de Krimm ontmoet Jozef II, Catharina II, bijgenaamd de grote. Potemkin plande de reis om de staatshoofden zijn ambities en realisaties te tonen. Potemkin droomt van een ‘Verlicht aards paradijs’ in Zuid-Rusland. Gebruik makend van kennis, technologie en economie stimuleert hij een verlicht project bij uitstek. Hij laat wijngaarden aanleggen, bouwt zuivelfabrieken, kaasmakerijen, er komen botanische tuinen, nieuwe havens, nieuwe steden en gemeenten. En dat allemaal op grote schaal: van Kherson tot Sebastopol, van Balaclava, Theodosia en Kerch tot Yenikale. En terug. Het is niet onwaarschijnlijk dat Potemkin, Jozef II en Samuel Bentham het over de Narrentoren hadden.

.

.

.

.

.

.

.

  • 5&6 oktober: De Parijzenaars naar Versailles, Lodewijk XVI naar Parijs.

.

.

Angst! 

. 

De onvoorspelbaarheid en de verschrikking van de Franse Revolutie en haar eindeloze bloedvergieten boezemde de hogere en leidende klassen een serieuze angst in. Geen enkel land, geen enkele heer was voorbereid op deze uitdaging. De speculaties omtrent haar oorzaak gingen niet alleen terug op de Verlichtingsidealen. Duivelse complotten en samenzweringstheorieën over Illuminati deden volop de ronde en ondermijnden zo de nieuwe sociale en politieke orde. De Verlichting was in de ogen van het establishment oplichterij. Dat viel te lezen bij de conservatieven zoals bij de voormalige jezuïet abbé Augustin Barruel die de revolutie omschreef als een samenzwering die begon eind jaren 1720, toen Voltaire Diderot en D'Alembert voor zijn kar spande. Een zelfde geluid viel te horen bij Edmund Burke die in 1790 in zijn Reflections on the Revolution in France de revolutie omschreef als een schending van de wet en de ondermijning van religie en eigendom, kortom een ondermijning van de sociale orde waarop Europa steunde. De Oostenrijkse Keizer Jozef II meende dat hij zijn discipelen diende te behoeden voor de valse, fanatieke Verlichting door hen de 'juiste manier van denken' bij te brengen. Dat die zienswijze vruchten oogstte, bewijst de houding van zijn kwekeling en opvolger Keizer Frans II. Die meende uit het diepste van zijn hart dat de Verlichting charlatanerie was. De historicus Adam Zamoyski toont in zijn boek De fantoomterreur hoe de leidende klassen hun spionage- en politieweb in tempo uitbreidden, tot ongenoegen van wie overal ter wereld de bestorming van de Bastille toejuichte. Hoewel die bestorming van de Bastille nauwelijks het niveau oversteeg van opstoten, muiterij of straatgevechten, zagen mensen de bestorming symbolisch. In plaats van de evolutie af te wachten en daarna een mening te vormden, namen zelfs de meeste ontwikkelden een standpunt in dat diametraal tegenover het andere stond, alsof het ging om een langverwacht signaal. Na Waterloo in 1815 - vijfentwintig jaar later - herstelden de overwinnaars de orde van voor 1789. Althans dat proberen ze. Tijdens deze zogenaamde 'Restauratie' onderdrukken ze elke (vermeende) oppositie en is de jacht op samenzweerders, complotdenkers en terroristen open. De politie ontwikkelt zich als instituut en zal de Industriële Revolutie begeleiden.[6]

.

.

De jaren negentig van de achttiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

De Engelse filosoof Jeremy Bentham creëert in 1791 een architectuur ter controle, ter discipline, om de mens te bewaken, te bestuderen en te verbeteren. Dit panopticum bestaat uit een centrale toren met een cellenring. Alle cellen - met een raam naar buiten en naar binnen toe - hebben slechts één opzichter nodig die in staat is het geheel te observeren. Etymologisch is het panopticum een samentrekking van het Griekse pan (alles) en optica, een verwijzing naar de optica of het zicht: alles is er zichtbaar. In de oorspronkelijke plannen neemt Bentham ook een buizensysteem op die elke cel kan afluisteren. Dit bleek in de praktijk onhaalbaar en onnodig, vermits elke cel slechts één bewoner telt. Het gebouw functioneert niet alleen als gevangenis, het is inzetbaar als school, fabriek, hospitaal, psychiatrische instelling, kazerne of als rusthuis en staat voor een geordende maatschappij die alles beheerst. Volgens Bentham is het gebouw 'nuttig voor regeerders.' Gaat het om gevangenen dan is er geen gevaar voor ontsnappen of opstootjes; gaat het om scholieren dan is er geen gevaar voor afkijken of wanorde; gaat het om arbeiders dan wordt sabotage en geklets vermeden; betreft het zieken of gekken dan kunnen ze elkaar niet besmetten of aansteken. Zo dringt de macht tot in de kleinste segmenten van de maatschappij door, terwijl ze nauwelijks als onderdrukkend aanvoelt. Deze 'machtsmachine' weerspiegelt een nieuw denken dat zich met de Verlichting en met de komst van het kapitalisme manifesteert: de disciplinering. Macht en kennis gaan samen. Voor de Industriële Revolutie eigenden alleen de adel en de geestelijkheid zich de 'discipline' toe. Nu wordt de 'discipline' een noodzakelijk voorwaarde voor de ontwikkeling van het kapitalisme en de industrie, maar dat wist Bentham wellicht nog niet. De machtsuitoefening produceert bovendien extra kennis via experimenten. De droom van Bentham is dat het panoptisch mechanisme uitgroeit tot een alles bewakend en alles doordringend maatschappelijk netwerk. Lees het oorspronkelijke geschrift.

.

Het is een troostrijke gedachte, dit zij terloops opgemerkt, te bedenken, dat de doodstraf, die nog drie eeuwen geleden met haar ijzeren rad, haar stenen galg, met al haar folterwerktuigen overal duurzaam in het plaveisel zat vastgegroeid: op het Zandplein, bij de Hallen, bij het Prinsenplein, de kruissprong Trahoir, de Varkensmarkt, het gruwzame Montfaulcon, de Schutterspoort, het Kattenplein, de Poort van Saint-Denis, de Velden, de Poort van Baudet, de Poort van Sint-Jacob, zonder nog de talloze galgen van de schouten, van de bisschop, van de kapittels, van de abten en van de priors, die recht van justitie hadden, mee te tellen; zonder de gerechtelijke verdrinkingen in de rivier de Seine mee te tellen; het is een troostrijke gedachte, dat heden ten dage, nadat zij achtereenvolgens alle stukken van haar wapenrusting heeft verloren, haar rijkdom aan toepassingen, haar lijfstraffen naar willekeur en verbeeldingskracht, haar martelingen, waarvoor zij alle vijf jaren een leren bed bij het Grote kasteeltje opnieuw overtrok, deze oude opperleenvrouw uit de tijd van het leenstelsel bijna buiten de wet en buiten de stad is gezet, van wetboek tot wetboek is verdrongen, van plaats tot plaats verdreven, en dat zij in ons ontzaglijke Parijs nog slechts een eerloos hoekje op het Zandplein heeft, een ellendige, haastige ongerust, beschaamde guillotine, die voortdurend schijnt te vrezen, dat zij op heterdaad zal worden betrapt, zo snel verdwijnt zij, na haar slag te hebben geslagen!

.

1790[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

1791[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

.

.

1792[bewerken | brontekst bewerken]

♣ De stadhouder Willem V erft een menagerie met mogelijk een exotische vlindercollectie bij de Grote Loo in Den Haag. Aernout Vosmaer laat de dieren gedetailleerde portretteren in de Regnum Animale. De meesten zijn geschonken. In 1776 arriveert een chimpansee; ze sterft een half jaar later. De olifanten Hans en Parkie zijn een cadeau van kooplui op Ceylon. Na de vlucht van de stadhouder en zijn familie naar Engeland, confisqueren de Fransen hun bezit en varen ze via binnenwateren naar de Parijse menagerie van de botanische tuin van het Jardin des Plantes. Deze tekening toont intocht van de stadhouderlijke collectie in 1798 op het Parijse drilveld.

.

.

  • Lodewijk XVI afgezet, beschuldigd van complot met buitenlandse legers.

.

  • Uitroeping van de Franse Republiek en start republikeinse kalender.

.

.

.

  • Alsof hij het afkeek bij Jeremy Bentam pakt de kunstschilder Robert Barker in Edinburgh uit met een nieuwigheid. Een cilindervormig en meterslang en hoog schilderij: het panorama. Het panorama zal de toeristische attractie van de negentiende eeuw worden. In België is er nog een gebouw waarin de panorama's werden geschilderd, tegenwoordig is dit de grote moskee aan de Cinquantenaire. In Waterloo kan je het laatste panorama bekijken, het gaat om een weergave van de slag bij Waterloo. In Nederland is het panorama Mesdag in Den Haag erg bekend. Een panoramisch schilderij is doorgaans 5 meter hoog en honderd meter lang. Door zijn opstelling in een cirkel is het een soort virtual reality avant la lettre.

.

Kijken

.

BEELDFRAGMENT, UNIVERSITEIT VAN VLAANDEREN: Waarom is een meter een meter?

.

Het panorama van Londen waar Robert Baker schatrijk mee werd. De vinding van Barker verschijnt een jaar na de publicatie van het Panopticon van Bentham. Tot nu toe zag ik geen enkele publicatie die beiden in verband brachten met elkaar. Wie vond inspiratie bij wie? Is de chronologie een bewijsvoering of liggen de zaken anders?
Het panorama van Londen waar Robert Baker schatrijk mee werd. De vinding van Barker verschijnt een jaar na de publicatie van het Panopticon van Bentham. Tot nu toe zag ik geen enkele publicatie die beiden in verband brachten met elkaar. Wie vond inspiratie bij wie? Is de chronologie een bewijsvoering of liggen de zaken anders?

.

1793[bewerken | brontekst bewerken]

Francisco Goya (°1746–+1828) schildert La casa de los locos voor 1820, een exacte datum is er niet. Het revolutionaire boek Het panopticon van Bentham vindt tot op dat moment weinig ingang: martelen en duistere opsluiting, de doodstraf, kerkers en folteringen blijven nog even gebruikelijk.

.

  • De Franse revolutionairen breken de koningsgraven open en vernielen de restanten. Lodewijk XIV werpen ze op zijn populaire grootvader, Hendrik IV.

.

.

.

1794[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Frankrijk schaft de slavernij af en voert de Tricolore in.

.

.

  • Bij de Slag bij Fleurus veroveren de Fransen de Oostenrijkse Nederlanden. (Fleuris ligt ten noorden van de Samber en is steeds opnieuw het eerste trefpunt bij de verdediging van Brussel).

.

.

1795[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

.

  • Philippe Pinel is hoofdarts in het Hôpital de la Salpêtrière. In plaats van mensen met psychische problemen op te sluiten, biedt hij hen regelmaat en routine. Werken in de tuin hoort daar bij. Daarover schrijft hij 'Ik werd op een dag bijna doof door het geschreeuw en het onaangepaste gedrag van een maniak. We zochten werk voor hem op het platteland, waarvan ik wist dat het hem zou bevallen. Vanaf die tijd heb ik nooit nog enige verwarring of losbandigheid in zijn handelen opgemerkt.'

.

.

1796[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Bonaparte benoemd tot opperbevelhebber.

.

.

  • Franse generaal Wirion bedenkt de Belgische Rijkswacht (gedecreteerd in Parijs) als een centrale, verenigde en gecoördineerde politie.

.

  • De V.O.C. gaat failliet.

.

  • McMahon is een internationale handelaar in zaden beroemd om het bewaren van zaden die waren meegebracht van de expeditie van Lewis en Clark en levert aan Thomas Jefferson.


.

.

1797[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

  • Bij de plantentuin van het (voormalige) Nassaupaleis komt de École centrale met 'Le Jardin Botanique de Bruxelles'. In 1822 komt de tuin onder beheer van de Société de Flore. 1829: verhuis naar de Kruidtuin. Tussen 1939 en 1958 verhuis naar Meise. De begingeschiedenis van het domein in Meise dateert uit de 12de eeuw met een burcht tussen Vlaanderen en het grondgebied van Grimbergen. De laatste bewoner van het kasteel is de zus van Leopold II, keizerin Charlotte. Tegenwoordig zijn er 18.000 plantensoorten te zien. Botanisch betekent: rechtstreeks afkomstig uit de natuur. Tuinbouwkundigen kruisen en veredelen ze tot cultuurvariëteiten met een eindeloze vormenrijkdom. De hoofdtuinier van deze plantentuin Bresiers cultiveerde het witloof en een Belgisch-Luxemburgse expeditie ontdekte de robustakoffie en redde zo de koffieteelt die teloorging door een schimmel. De plantentuin bezit een zaadbank (bewaring bij -20 °C), volgens Wikipedia, de grootste in de wereld.

.

.

1798[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • De Franse legers veroveren Zwitserland, Italië en trekken tot in Egypte.

.

  • In Vlaanderen breekt de Boerenkrijg uit: brigands komen in opstand tegen de Franse conscriptie, het Franse antiklerikalisme en de Franse onderdrukking van het Vlaams.

.

.

.

  • ♣ De uitvinding van de steendruk laat een veelkleurige, vlotte druk in grote oplages mogelijk. De kostprijs en hun volume houdt de litho's beperkt voor een publiek dat zich een grote tuin en bergruimte kan permitteren. Dit keerpunt voor de illustratietechniek leidt er begin negentiende eeuw toe dat het tekenen en schilderen van planten tot een burgerlijke rage de uitgroeit. Er komen handleidingen en bloemenschilders krijgen uitnodigingen om hun ervaringen te delen of om les te geven. Voor tekst is de lithografie minder interessant.

.

1799[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Tijdens de Franse expeditie naar Egypte ontdekken genietroepen de Steen van Rosetta. Bonaparte keert terug uit Egypte.

.

.

.

Kijk

.

.

Een nieuwe eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Robert Mitchell, doorsnede van een panoramagebouw op Leicester Square. [...].
David toont Napoleon in 1800 die de Grote Sint-Bernhardpas oversteekt de rug van Marengo. In werkelijkheid stak Napoleon de pas over op een ezel.

.

1800[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Een divisie van het Franse leger vormt zich om tot de Brigade des Sapeur-Pompiers.

.

1801[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

  • Herschikking van de bisdommen.

.

1802[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • ♣ De term 'biologie' duikt op als de wetenschap van het leven.

.

  • ♣ In New York verkoopt Grant Thorburn met een geïllustreerde catalogus zaden in zijn ijzerwinkel.

.

  • Lieven Bauwens schrijft aan de Franse regering: 'Ik schep een tweede Manchester'. Enkele jaren eer kocht hij op het Gentse Fratersplein een leegstaand klooster dat hij inricht als fabriek.[9]

.

1803[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

  • ♣ Door de aankoop van Louisiana verdubbelt het grondgebied van de V.S. en opent "het Westen" officieel zich voor kolonisten uit Europa, hun zaden, planten en tuingewoontes.

1804[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

  • Napoleon benoemt zich tot keizer in de aanwezigheid van een beteuterde Pius VII en groeit uit tot de synthese van de goddelijke Lodewijk XIV, het volkse van de revolutie en de Verlichtingsidealen.

.

.

Parijs is opnieuw Frans hoofdkwartier. Tijdens de revolutie trekt Parijs alle aandacht naar zich toe. Versailles heeft afgedaan als machtscentrum. Georges-Eugène Haussmann is niet de eerste die het middeleeuwse Parijs moderniseert. 1848 is nog ver weg. Napoleon is hem voor als die eind 1804 een reeks vakwerkhuizen sloopt en er pleinen, fonteinen en boulevards aanlegt. Stedelingen spreken de dames niet langer aan met het revolutionaire 'citoyenne'. Ze koesteren het elegante 'mademoiselle' of 'madame'. Restaurants en cafés schieten als paddenstoelen uit grond. De stad telt een half miljoen inwoners, na Londen is dit de tweede wereldstad, de eerste wereldstad op het continent. Een kanaal van honderd kilometer brengt Parijs van schoon water en een politiekorps ziet toe op de orde in het stadsleven. De Jardin du Roi krijgt een naam die niet naar de oude kroon verwijst. Dit is de geboorte van de Jardin des Plantes. Die omvat een botanische tuin, een menagerie, een bibliotheek en een (hét) natuurhistorisch museum. De collectie groeit parallel met Napoleons oorlogsbuit. In het Louvre komt een werk uit Kortrijk aan. Een Antoon van Dyck. De man schilderde 'zijn' Christus-afneming toen hij 33, net zoals zijn leermeester Rubens deed, jaren eerder. Van Dyck schilderde op vraag van kanunnik Rogier Braye. De verzameling schilderijen, planten, fossielen en dieren van wetenschappers stromen binnen. Eind achttiende eeuw kent Europa zesduizend plantensoorten. Als Alexander von Humboldt rond zijn vijfendertigste in Parijs arriveert, heeft hij 60.000 planten bij zich.[10] Professor Pierre-Joseph Redouté (1759-1840), gekend als de ‘Prince des Roses’ moet von Humboldts collectie gekend hebben. Professor Pierre-Joseph Redouté (1759-1840) gaat niet zomaar als de ‘Prince des Roses’ door het leven. Deze telg uit een kunstenaarsfamilie uit Saint-Hubert schildert aquarellen voor koningin Marie-Antoinette en keizerin Joséphine. Na hun beider dood is ook de eerste Belgische koningin onder de indruk: Louise-Marie van Orléans. De aquareltechniek is een product van de 18de eeuw. Vroegere experimenten zijn te vinden bij Albrecht Dürer (1471-1528), Hans Bol (1534-1593) en Antoon van Dyck (1599-1641). Ontwikkelingen in de papierproductie maken het medium mogelijk. De rage ontstaat in Engeland met Thomas Gainsborough (1727-1788) en John Constable (1776-1837). Net voor de revolutie steekt de mode met de ‘transparante effecten’ het kanaal over. Redouté verlaat zijn geboortestad zeven jaar voor de revolutie – hij is dan 23 – op uitnodiging van een broer. Die staat hij in Parijs en omstreken bij als schilder decorateur. Hij leert er Gerard van Spaendonck, de directeur van de Jardin des Plantes kennen en geniet van zijn lessen. In het Petit Trianon, de tuin van Marie-Antoinette bij Versailles combineert hij als hofartiest de aquarel met botanica. Met andere woorden, hij schildert bloemen. Na de executie van de koningin komt hij in dienst van de (eerste) echtgenote van Napoleon, keizerin Joséphine de Beauharnais en documenteert hij de genationaliseerde tuinen. Een andere broer vergezelt Bonaparte tijdens de Franse expeditie naar Egypte. Zo gaan zijn platen bloemen tonen uit het hele keizerrijk en dankzij de rozen van Malmaison bereikt het aquarel een cultstatus. De groeiende vraag leidt tot de uitvinding van de snelle en goedkope diepdruk. Na de dood van de keizerin in 1814 komt hij in dienst bij het Muséum national d'histoire naturelle (1822) en werkt hij aan rozenverzamelingen. Redoute maakt meer dan 2.100 plantentekeningen waarvan vele onbekende. In Saint-Hubert herinnert een museum aan hem.
Toen von Humboldt in het Parijs van Napoleon in 1804 arriveerde, had hij 60.000 planten (zesduizend soorten) bij zich waarvan botanisten er bijna tweeduizend niet kenden. Hun kennis beperkte zich toen tot ongeveer 6.000 soorten. Verder puilden de kisten en de koffers van von Humboldt uit van de aantekenschriften en schetsen met 10.000 waarnemingen omtrent de astronomie, de geologie, de meteorologie.

Buitenlanders stonden er vaak van te kijken hoezeer het Parijse leven zich op straat afspeelde. Iedereen leefde in het openbaar, 'alsof de huizen uitsluitend zijn gebouwd om in te slapen', meende de Engelse dichter Robert Southey. Langs de oevers van de Seine, vlak bij Alexander Von Humboldts bescheiden huurappartement in Saint-Germain, stonden honderden wasvrouwen met opgerolde mouwen hun linnengoed te boenen, in het volle zicht van iedereen die een van de vele bruggen overstak. Langs de straten stonden rijen kraampjes met allerlei koopwaar, van oesters en druiven tot meubilair. Schoenmakers, scharensliepen en marskramers boden luidruchtig hun diensten aan. Dieren deden kunstjes, jongleurs wierpen hun ballen in de lucht en 'filosofen' stonden te oreren of voerden experimenten uit. Op de ene straathoek zat een oude man harp te spelen, ergens anders sloeg een kind op een tamboerijn en trad een orgeldraaier op, bijgestaan door zijn hondje. Grimaciers trokken de angstaanjagendste gezichten en de geur van geroosterde kastanjes mengde zich met minder prettige luchtjes. Het was, zo merkte een bezoeker op, alsof de hele stad 'zich uitsluitend aan genoegens wijdde. Zelfs om middernacht was het nog druk op straat en werd de mensenmassa vermaakt door muzikanten, toneelspelers en goochelaars. Parijs leek 'in voortdurende opwinding' te verkeren, schreef een andere toerist. Waar buitenlanders ook versteld van stonden, was het feit dat alle standen in grote huizen onder één dak leefden: van een hertog in zijn riante vertrekken op de begane grond tot een dienstmeisje of hoedenmaakster in een armetierig kamertje op zolder. Ook de geletterdheid was niet aan de hoge klasse voorbehouden. Zelfs bloemenmeisjes en sieradenverkoopsters zaten, zodra ze even geen klandizie hadden, met hun neus in een boek. Rijen boekenkraampjes stonden langs de straten en op de overvolle stoepterrassen voor cafés en restaurants gingen de gesprekken veelal over schoonheid, kunst of 'en ander ingewikkeld wiskundig probleem'. Humboldt vond Parijs geweldig.

— Andrea Wulf[11]

.

1805[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Oostenrijk, Rusland, Zweden en Groot-Brittannië sluiten een verbond tegen Frankrijk.

.

.

  • Von Humboldt bezoekt na Parijs en Rome, Berlijn. Het lijkt hem een provinciestad, er is niet eens een universiteit.

.

.

1806[bewerken | brontekst bewerken]

.

.

.

1807[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Franse overwinning op Rusland bij Friedland.

.

1808[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Het Wetboek van Strafvordering bepaalt regels van het opsporen van misdrijven, het onderzoek, de vervolging, de rechten en plichten van de partijen en de beslissingen.

.

  • In de herberg Au Jardin de Frascati (in Gent?) ontstaat de Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde, later bekend als de Koninklijke Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde van de Gentse Floraliën.

.

1809[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Napoleon verslaat Oostenrijk bij Wagram.

.

.

Kijken

.

.

Tienerjaren van de negentiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Le Grand-Hornu is een industrieel mijnbouwcomplex in de Borinage, Henegouwen en een vroeg voorbeeld van functionele stedenbouw begin van de 19e eeuw. Henri De Gorge (1774-1832) bouwde de stad, de werkplek, de kantoren en zijn residentie tussen 1810 en 1830 in neoklassieke stijl met booggewelven, geveldriehoeken en halfronde vensters. Dit huis is/was als enige nog in de originele kleuren te zien.

.

1810[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • ♣ In de zomer bezoekt de Zwitserse botanicus Augustin Pyramus de Candolle (1778-1841) Vlaanderen. Net zoals andere buitenlandse agronomen maakt de landbouw indruk op hem. Hoge opbrengsten, intens wieden en draineren, slimme vruchtwisselingen en bemesting zorgen voor ongeziene opbrengsten. Sanitair en huishoudelijk afval, afvalwater en slachtresten belanden in de Gentse cisternen en beerputten. Een schip brengt het via het Lievekanaal naar de boerenbuiten waar de boeren de stadsbeer met hun vinger of op een lepel proeven. Zout, zoet, sterk, slap, het aandeel duivenmest... het zijn aanwijzingen die de kwaliteit van de beer laten inschatten. Na het ploegen werken ze het zuinig het land in en in de groei mesten ze bij. Graszoden en hagen vermijden het wegspoelen van het kostbare goed. In zijn reisverslag belicht de Candolle Vlaanderens keerzijde. De regio mist vegetatievariatie. De landbouwers dulden geen onkruid en de elite heeft geen aandacht voor de inheemse flora. Hun kasteeltuinen, parken en (Gentse) serres bulken uit van de exoten en sierplanten.[12]

.

.

  • De ondernemer Henri De Gorge koopt de steenkoolexploitatie Grand-Hornu van de weduwe van Charles Godonnesche. Rond het industriële complex bouwt vanaf 1816 een arbeiderswijk met straten, honderden woningen, nutsvoorzieningen, een school en een bibliotheek. Bij elk arbeidershuisje hoort een eigen tuin. De waterput en de oven zijn gemeenschappelijk.

.

  • In Luik zorgt de gasverlichting dat een staalfabriek de klok rond kan werken. Een nieuw arbeidersritme ontstaat: het ploegentelsel. En dat vraagt discipline.

.

1811[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Luddieten slaan de textielmachines in Nottingham kort en klein. Het Engelse leger draaft op. Velen krijgen strenge straffen: een terechtstelling of een deportatie naar Australië.

.

.

1812[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Napoleon trekt terug uit Moskou na zijn nederlaag op de Russen.

.

  • Londense gasverlichting in werking.

.

  • Robert Owen richt de eerste bewaarschool van Groot-Brittannië op. Later zal hij een school voor kinderen openen opdat zij niet langer in fabrieken moeten werken. Het is het begin van Owens pleidooi voor een arbeidswetgeving.

.

1813[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • In de Slag bij Leipzig in de herfst verslaan de coalitielegers van Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Zweden Napoleon. Bij deze 'volkerenslag' zijn 500.000 soldaten betrokken, de grootste veldslag in Europa vóór de Eerste Wereldoorlog.

.

  • ♣ De Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde heeft het kritisch reisverslag van De Candolle gelezen en start een programma op om de Oost-Vlaamse plantenwereld in kaart te brengen.

.

1814[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • ♣ De Gentse Maatschappij voor Land en Kruidkunde ontvangt zes anonieme herbaria. De maatschappij streeft naar een compleet plantenoverzicht in de provincie en doneert een gouden medaille en een geldbedrag aan Charles Van Hoorebeke (1790-1821), de (latere?) directeur van de Gentse Plantentuin.[13] In de komende jaren haalt hij vele prijzen binnen. Hij bezoekt en documenteert Berchem, Kwaremont, Orroir, Ruien, Oudenaarde, Dendermonde en Eeklo. De zaden voor zijn Flore de la Flandere Orientale zijn geworpen. Van Hoorebeke studeerde op de Baudelosite van de Gentse centrale school waar een botanische tuin, een natuurhistorische collectie en bibliotheek zijn. Na de opheffing van de school in 1804 specialiseert hij zich in kruiden in de nieuwe Ecole de médecine, chirurgie et pharmacie. Later werkt hij (waarschijnlijk als apotheker) in het Gentse militair hospitaal en neemt na de val van Napoleon in 1816 een apothekerszaak over in de Oudburg. Hij blijft focussen op natuuronderzoek en verzamelt gesteenten en opgezette dieren. De Oost-Vlaamse boeren leren van hem meeldauw te bestrijden. Rond 1818 is hij assistent op de Universiteit en conservator van het fysisch en mineralogisch kabinet. Als botanicus noemt hij een plant naar hemzelf, de Hoorebekia chiloensis. Na zijn dood verdwijnt zijn roem.

.

  • Een stoommachine drijft de drukpersen van The Times aan.

.

  • Geallieerden nemen Parijs in en verbannen Napoleon naar Elba. Bonaparte verblijft er van 4 mei 1814 tot 26 februari 1815 als balling en als soeverein vorst van het eiland met een leger van 600 man. Napoleon verbetert de economie, bouwt twee vestingen en twee residenties waaronder het Palazzina dei Mulini. Napoleon ervaart de luxe als vernederend en ontsnapt na tien maanden voor zijn Honderd Dagen.

.

  • Lodewijk XVIII betreedt als restauratiekoning de troon (tot 1824).

.

1815[bewerken | brontekst bewerken]

.

  • Waterloo maakt een definitief einde aan Napoleon.

.

  • Dit jaar staat bekend als het jaar zonder zon en de uitvinding van de loopfiets.

.

  • Gasverlichting in Parijs.
De Parijse Jardin des Plantes die onder Napoleon een nooit geziene uitstraling kende, is na zijn verbanning naar Elba op 6 april 1814 en zijn definitieve nederlaag bij Waterloo bedreigd door het Pruisische leger. In 1814 wil dit ijzersterke leger er zijn kamp bouwen en in 1815 slaan tweeduizend soldaten er effectief hun kamp op. 'De soldaten prutsen aan fragiele objecten of zeldzame prularia met wetenschappelijke waarde, de dieren worden onrustig' noteert een tijdgenoot. In beide gevallen kan kan Alexander von Humboldt de collecties vrijwaren. 

.

.

Kijken

.

.

  1. FRANTZ FUNCK-BRENTANO. Les secrets de la bastille tirés de ses archives, Flammarion, 1932.
  2. Vgl. JULIEN VERMEULEN. Gezelle in context: taal, macht en identiteit, Guido Gezellekring, Kortrijk, 2021, p. 348-352.
  3. KAAT SCHAUBROECK. Kom eens naar mijn voortuin. In: De Standaard, 9.11.2019.
  4. HARRY STALKNECHT. ‘’Een kleine geschiedenis van alledaagse dingen. Van kamerplant tot winteruur, van frietkot tot prikkeldraad, van kauwgom tot beha’s.’’ Houtekiet, Antwerpen, 2019, p. 82-85. Wat de geranium is in Nederland, is de sanseveria in België: het toonbeeld van kleinburgerlijkheid. Tegenwoordig is de kamerplant als woonaccessoir in te wisselen als consumptieproduct. Wie zijn oude interieur naar het containerpark brengt, brengt zijn kamerplanten naar het plantenasiel tot een ander er zich over ontfermt. Verder verwerken: De drogisterij (foto) met besteller. Op 31 augustus 1913 is er een sportfeest vol muziek, voetbal, atletiek, rugby (later komt er een wielerpiste) dat aanleiding is tot de oprichting van de Philips Sportvereniging die uitgroeien tot de voetbalclub in Eindhoven.
  5. JEKATERINA MEDVECKA. ’Architect on the Imperal Throne or Fools’ Tower by Joseph II.’ Technische Iniversität, Wien, sd.
  6. ADAM ZAMOYSKI, (vertaald door Gerrit Jan Zwier). De fantoomterreur. Revolutiedreiging en de onderdrukking van de vrijheid 1789-1848, Balans, sp. 2015, p. 28.
  7. VICTOR HUGO. ''De Klokkenluider van de Notre Dame''. Skarabee, Utrecht 1982. p. 57-58.
  8. KEN ALDER, vertaald door Rogier van Kappel. De maat van alle dingen. De zevenjarige zoektocht naar de universele meter, Anthos, Amsterdam, 2002.
  9. JOS VANDERVELDEN & ALEXANDER DUMAREY. Baanbrekende plekken: achter deze Gentse muren werd de industriële revolutie in Vlaanderen ingezet. VRT NWS, 12.12.2020.
  10. Hoe het er in Parijs aan toegaat, beschrijft Andrea Wulf. Haar Parijs is vergelijkbaar met Amsterdam een kleine twee eeuwen eerder.
  11. ANDREA WULF (Vertaald door MARIELLA DUINDAM & FENNIE STEENHUIS). De uitvinder van de natuur. Het avontuurlijke leven van Alexander Von Humboldt, Contact, Antwerpen, 2016, p. 151 ev.
  12. KATRIJN VANNERUM & THIJS LAMBRECHT. Groen van toen. De verdwenen flora van Oost-Vlaanderen, Academia, Gent, 2022, p. 12, 96.
  13. De Plantentuin Universiteit Gent is een erkend erfgoedmuseum en kent zijn oorsprong in 1794 bij de Baudeloo-abdij. Vanaf 1804 beheert de stad Gent de site en na de oprichting van UGent in 1817 door Willem I krijgt de universiteit het vruchtgebruik. In 1903 verhuist de tuin naar het Citadelpark. Tijdens de jaren dertig komen er serres en het Marshallplan financiert de rotstuin. Het Ledeganck-complex typeert tegenwoordig het tuinzicht.