Zaadlob



Een zaadlob, kiemlob of cotyl (meervoud: cotylen, uitspraak y als [ie]) kan gezien worden als het eerste blaadje van een kiemplant. Er zijn eenzaadlobbige (monocotyle) en tweezaadlobbige (dicotyle) planten. Soms bezit een plant meer dan twee zaadlobben, tot zelfs een tiental bij de naaktzadigen (gymnospermen), waarvan er veel naaldbomen zijn.
Zaadlobben kunnen, afhankelijk van de plantensoort, al na enkele dagen na de kieming afvallen of meer dan een jaar aan de plant blijven zitten. Als ze langer aan de plant blijven zitten, worden er chloroplasten gevormd en dragen ze door assimilatie bij aan de verdere groei van de plant.
Eenzaadlobbigen[bewerken | brontekst bewerken]
Bij veel eenzaadlobbige planten zit het reservevoedsel opgeslagen in het endosperm. In het zaad zit slechts één kiemlob (scutellum of schildje), die na de kieming het voedsel vanuit het endosperm doorgeeft aan het kiemplantje. Als zaadlobben afvallen worden ze pikzwart.
Tweezaadlobbigen[bewerken | brontekst bewerken]
Bij veel van de tweezaadlobbigen bevinden zich per zaad twee zaadlobben (cotylen), waarin het reservevoedsel zit opgeslagen.
Naaktzadigen[bewerken | brontekst bewerken]
Naaktzadigen hebben meer dan twee zaadlobben. Zo heeft een den (Pinus) aan de top van het hypocotyl 5 tot 20 zaadlobben, die het pluimpje omgeven.