Spore
Een spore (afgeleid van het Oudgriekse σπορά, sporā, zaad, zelden ook spoor), is een klein, gewoonlijk eencellig reproductief lichaam dat meestal bestand is tegen uitdroging en hitte en tot een nieuw organisme kan groeien. Het wordt vooral door bepaalde bacteriën, schimmels, algen en mossen, varens en varenachtigen en ook door zaadplanten geproduceerd.
Een spore is over het algemeen een cel die door een celwand wordt omringd. In het rustende stadium van reproductieve sporen wordt deze celwand taai en waterdicht. Dit staat de cel toe om ongunstige omstandigheden zoals temperatuurschommelingen en vochtigheid te overleven.
Bij de ontkieming kunnen de sporen die ongeslachtelijk werden geproduceerd cellulaire of meercellige vormen aannemen die tot geslachtelijke voortplanting kunnen bijdragen.
Vele eencellige planten en dieren reproduceren zowel door de vorming van sporen als door eenvoudige mitose. Gist, bijvoorbeeld, plant zich voort door sporen te vormen evenals door knopvorming.
Bij paddenstoelen hebben sommige sporen een dunne celwand en ontkiemen snel; anderen hebben een dikker omhulsel en zijn beter bestand tegen invloeden van buitenaf.
Een diaspore is een eenheid bij de verspreiding van organismen bij de ongeslachtelijke voortplanting, zoals bol, knol of bij de geslachtelijke voortplanting, zoals zaad, vrucht, plantendelen. Dit komt bijvoorbeeld voor bij paddenstoelen, mossen, varens, varenachtigen en andere planten.
Categorisatie[bewerken]
Sporen kunnen op diverse manieren gecategoriseerd worden. Een mogelijke indeling is naar moment van vorming in de levenscyclus:
- Mitosporen zijn sporen die ontstaan bij mitose, zoals conidia bij schimmels.
- Meiosporen zijn sporen die ontstaan bij meiose, zoals bij planten;
- Microsporen (zelden ook androsporen genoemd) zijn de mannelijke, gewoonlijk kleinere meiosporen.
- Macrosporen (zelden ook gynosporen genoemd) zijn de vrouwelijke, gewoonlijk grotere meiosporen.
- Tetrasporen: de in tetraden gevormde meiosporen bij Roodwieren (de sporen liggen in twee ongeveer haaks op elkaar staande paren, als op de hoekpunten van een regelmatig viervlak of tetraëder).
Een andere indeling, naar beweeglijkheid, is de volgende:
- Zoösporen of planosporen kunnen zich door middel van één of meerdere zweepstaartjes bewegen. Dit komt voor bij sommige algen.
- Aplanosporen kunnen zich niet bewegen, maar er kan zich potentieel een zweepstaartje vormen.
- Autosporen kunnen zich niet bewegen en hebben niet het vermogen een zweepstaartje te vormen.
- Ballistosporen wordt actief afgescheiden van een vruchtlichaam van een schimmel (paddenstoel).
- Statismosporen wordt niet actief afgescheiden van een vruchtlichaam van een schimmel (zie stuifzwam).
Een andere indeling is de volgende:
- Endospore, rustend stadium in de levenscyclus van sommige bacteriën
- Chlamydosporen (Chlamydia) zijn rustende sporen met een dikke buitenlaag bij paddenstoelen.
- Zygosporen zijn rustende sporen met een dikke wand, die ontstaan uit hypnozygoten; bij lagere schimmels die door geslachtelijke voortplanting worden geproduceerd en tot conidioforen kunnen leiden.
Voorbeelden[bewerken]
De volgende afbeeldingen tonen de positie van sporen in de levenscyclus van enkele organismen.
Meiosporen[bewerken]
Aantal sporangia |
Iso- en heterosporangiaat |
Iso- en heterosporie | |
---|---|---|---|
isospoor | heterospoor | ||
monosporangiaat (isosporangiaat) | levermossen, mossen, hauwmossen |
(mossen) | |
polysporangiaat | isosporangiaat | Lycopodophyta p.p., Pteridophyta |
Selaginella (Lycopodophyta), Salviniaceae, Marsileaceae |
heterosporangiaat | "zaadvarens", Spermatophyta |
Meiosporen komen onder andere voor bij Embryophyta (landplanten).
Varens[bewerken]


spm: sporewand
pr: megaprothallium
ar: onbevrucht archegonium
emb1 en emb2: embryo's
Varens zijn overblijvende planten. Jonge bladeren ontspringen uit de wortelstok en zijn aan de top opgerold. Aan de onderzijde of aan de rand van de bladeren zitten de sporenhoopjes met de sporendoosjes. Door middel van meiose vormt de varen haploïde sporen.
Uit een spore ontstaat niet direct een varenplant, maar komt er eerst een haploïde voorkiem (prothallium), een hartvormig blaadje. Op de prothallia worden de voortplantingsorganen (antheridia en / of archegonia) gevormd, zij maken door mitose gameten.
Onder vochtige omstandigheden vindt bevruchting plaats. Uit de zygote (bevruchte eicel) groeit een diploïde varenplant. Deze leeft eerst op de voorkiem, maar vormt later zelf wortels en gaat zelfstandig groeien.
Sommige varengroepen zijn heterospoor (anisospoor): zij hebben twee typen sporen: de mannelijke microsporen en de vrouwelijke macrosporen (ook wel megasporen). Hier groeien nog binnen hun sporewand de mannelijke microprothallia met antheridia uit de microsporen, en uit de macrosporen nog binnen hun sporewand de vrouwelijke macroprothallia met archegonia.
Bij het geslacht paardenstaart (Equisetum) zijn de sporen van gelijke vorm en grootte, maar er kan toch onderscheid gemaakt worden tussen mannelijke sporen ("androsporen") die mannelijke prothallia opleveren, en vrouwelijke ("gynosporen") die vrouwelijke prothallia opleveren.
Mossen[bewerken]
Bij mossen is de generatiewisseling enigszins vergelijkbaar. In de archegonia en antheridia vormt de mosplant de geslachtscellen (gameten).
Uit de bevruchte eicel ontstaat dan een diploïde sporogoon (een steel met een sporendoosje), afgedekt met een mutsvormig huikje (calyptra). In het sporendoosje worden door meiose de haploïde sporen gevormd. Bijna alle mossoorten zijn homospoor (isospoor): de sporen hebben gelijke vorm en afmetingen.
Enkele mossoorten (zoals enkele soorten behorend tot de Gaffeltandmossen) zijn heterospoor. Uit de macrosporen groeien de vrouwelijke planten, uit de microsporen groeien dwergmannetjes.
Uit een spore ontstaat een draadvormige, haploïde voorkiem (protonema), waaruit een of meer nieuwe haploïde mosplantjes groeien. Op de mosplantjes groeien de voortplantingsorganen.
Bacteriën[bewerken]
Sommige bacteriesoorten produceren endosporen, die heel lang kunnen overleven en bestand zijn tegen chemische (ontsmettingsmiddelen, maagzuur) en fysische (druk, temperatuur) invloeden. Bacillus anthracissporen (veroorzaker van miltvuur) zouden tot 50 jaar in de bodem kunnen overleven. Bij het eenvoudig begraven van met miltvuur besmette kadavers zal de ziekte kunnen terugkeren bij dieren die er grazen. Ook niet-pathogene Clostridiumsoorten vormen sporen die schuimlever veroorzaken bij runderkarkassen.
Levensvorm, groeivorm: | boom · chamaefyt · eenjarige plant · epifyt · fanerofyt · geofyt · groeivorm · hapaxant · helofyt · hemikryptofyt · houtige plant · hydrofyt · kruidachtig · levensduur · levensvorm · meerjarige plant · monocarpisch · overblijvend kruid · overblijvende plant · struik · teloomtheorie · therofyt · tweejarige plant · vaste plant · waterplant |
Wortel: | bijwortel · centrale cilinder · diktegroei · endodermis · exodermis · luchtwortel · penwortel · pericambium · pericykel · rhizodermis · rizoïde ·secundaire diktegroei · centrale cilinder · topmeristeem · wortel · wortelhaar · wortelmutsje · zijwortel |
Stengel: | bast · cambium · centrale cilinder · concaulescentie · diktegroei · knoop · lenticel · metatopie · stekel · stele · stengel · tak · topmeristeem · stam · uitloper · vertakking · wortelstok |
Blad: | ader · blad · bladgroen · chloroplast · bladkussen · bladmoes · bladnerf · bladschede · bladschijf · bladstand · bladsteel · bladvoet · catafyl · cladoprofyllum · chlorenchym · fyllotaxis · hoofdnerf · kokertje · ligula · nerf · nervatuur · prefoliatie · ptyxis · steunblaadje · tongetje · tuitje · vernatie · zaadlob · zijnerf |
Bloem, gameet, spore: | androecium · androfoor · androgynofoor · anthofoor · anthere · anthotaxis · bijkelk · bloemstengel · bloeiwijze · bloemgestel · bloem · bloembodem · bloembekleedsel · bloemdek · bloemdekblad · bloemkroon · bloemstengel · bractee · calyx · carpel · carpofoor · caulis · connectivum · corolla · discus · epicalyx · filament · funiculus · gametofyt · gynoecium · gynofoor · helmbindsel · helmdraad · helmhokje · helmhokje · hoogteblad · hypanthium · hypsofyl · inflorescentie · integument · kegel · kelk · kelkblad · knopligging · kroon · kroonblad · macrospore · meeldraad · meeldraaddrager · microspore · navelstreng · nucellus · omwindsel · ovarium · ovulum · periant · perigoon · petaal · placenta · pollenbuis · receptaculum · schijf · schutblad · sepaal · sporangium · spore · sporofyl · sporophyllum · sporofyt · stamper · stamperdrager · stempel · stengel · stigma · stijl · stylopodium · stylus · strobilus · tepaal · theca · vruchtbeginsel · vruchtblad · zaadbeginsel · zaadknop · zaadknopkern · zaadknopkern · zaadlijst |
Vrucht, zaad, kieming: | carpel · cotyl · cryptocotylair · embryo · endosperm · epigeïsch · fanerocotylair · hypogeïsch · integument · kieming · kiemopening · kiemwit · mierenbroodje · perisperm · pluimpje · schijnvrucht · vaatmerk · vrucht · vruchtbeginsel · vruchtblad · zaad · zaadhuid · zaadlijst · zaadlob · zygote |
Morfologie & anatomie: | apoplast · blad · bladgroenkorrel · bladstand · bloeiwijze · bloem · boomkruin · celwand · chloroplast · collenchym · cortex · cuticula · eicel · epidermis · felleem · fellogeen · felloderm · fenologie · floëem · fytografie · gameet · gametofyt · groeivorm · haar · houtvat · huidmondje · hypodermis · intercellulair · kelk · klierhaar · bloemkroon · kurk · kurkcambium · kurkschors · levensduur · levensvorm · merg · meristeem · middenlamel · palissadeparenchym · parenchym · periderm · plantaardige cel · plastide · schors · sclereïde · sclerenchym · spermatozoïde · sponsparenchym · sporofyt · stam · steencel · stengel · stippel · symplast · tak · thallus · topmeristeem · trachee · tracheïde · tylose · vaatbundel · vacuole · vrucht · wortel · xyleem · zaad · zaadcel · zeefvat · zygote |
Beschrijvende plantkunde: terminologie voor levermossen, mossen en hauwmossen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
|