Portaal:Middeleeuwen/werkplaats/Honderdjarige Oorlog

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Honderdjarige Oorlog
Datum 1337-1453
Locatie Voornamelijk Frankrijk en de Nederlanden
Resultaat Overwinning voor het Huis Valois
Het Huis Valois stelt de troon van Frankrijk veilig
Casus belli Engelse aanspraak op de Franse kroon
Territoriale
veranderingen
Het Huis Plantagenet verliest alle continentale gebieden behalve Calais
Strijdende partijen
Huis Valois
Gesteund door

Frankrijk
Castilië
Schotland
Genua
Majorca
Bohemen
Kroon van Aragon
Bretagne (Blois)

Huis Plantagenet
Gesteund door:

Engeland
Bourgondië
Aquitanië
Bretagne (Montfort)
Portugal
Navarra
Vlaanderen
Henegouwen
Luxemburg
Heilige Roomse Rijk

De Honderdjarige Oorlog (Frans: Guerre de Cent Ans, Engels: Hundred Years' War) is de naam die achteraf werd gegeven aan een periode van Engels-Franse conflicten en in aansluiting daarop de Franse burgeroorlog tussen Armagnacs en Bourguignons, van 1337 tot 1453. Tijdens deze periode kwamen de Engelsen en de Fransen met elkaar in botsing op Frans grondgebied, wat gepaard ging met vele conflicten, onderbroken door meer of minder lange wapenstilstanden.

De achtergrond was in het begin een leenrechtelijke strijd om de gebieden en de rol van het Engelse koningen als hertogen van Aquitanië in het Koninkrijk Frankrijk, daarop volgde een geschil over de Franse troonsopvolging tussen Eduard III van Engeland (Huis Plantagenet) en Filips VI van Frankrijk (Huis Valois), en ten derde, een Frans intern conflict over macht en invloed tussen de Bourguignons en de Armagnacs. De oorlog eindigde in een overwinning voor het Huis Valois. Hoewel er na 1453 geen grote slag meer plaatsvond, is de Honderdjarige Oorlog in 1475 pas officieel tot een einde gekomen met de ondertekening van het Verdrag van Picquigny door Lodewijk XI van Frankrijk en Eduard IV van Engeland. Het heeft aanzienlijk bijgedragen aan de ontwikkeling van een nationaal bewustzijn in Frankrijk en Engeland.

De oorlog dankt zijn historische betekenis aan een aantal factoren. Hoewel in eerste instantie een dynastiek conflict, gaf de oorlog de aanzet tot ideeën van Frans en Engels nationalisme. Militair gezien, zag men in deze oorlog de introductie van nieuwe wapens en tactieken die het oudere systeem van door zware cavalerie, ridders, gedomineerde feodale legers in West-Europa aantastte. De eerste staande legers in West-Europa sinds de tijd van het West-Romeinse Rijk werden ingezet voor deze oorlog, waardoor de rol van de boerenstand zou veranderen. Omwille van voornoemde zaken, alsook omwille van de lange duur van dit conflict, wordt het vaak als een van de belangrijkste conflicten in de geschiedenis van middeleeuwse oorlogsvoering gezien. In Frankrijk, deden burgeroorlogen, dodelijk epidemieën, hongersnood en plunderende huurlingenlegers die tot banditisme waren overgegaan de bevolking met ongeveer de helft afnemen.[1]

Achtergrond en voorgeschiedenis[brontekst bewerken]

Europa onderging in deze periode een economische en demografische crisis als gevolg militaire, politieke en culturele conflicten. Om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden, is een modernisering van de staat en de fiscaliteit noodzakelijk, maar dit leidt tot spanningen in heel Europa. Om economische redenen is gehele Atlantische kust van Frankrijk afhankelijk van Engeland en omwille van vragen rond staatsstructuur, komt het westen van het Heilig Roomse Rijk meer en meer in de Franse invloedssfeer. Tussen het koninkrijk Frankrijk en koninkrijk Engeland, zijn er talrijke onbesliste geschillen zoals de soevereiniteit over Guyenne (leengoed van de koning van Engeland, waar de rechterlijke beslissingen in beroep kunnen worden aangevochten bij de koning van Frankrijk), de Auld Alliance (tussen Frankrijk en Schotland) en de opvolging van de Huis Capet.[2] De directe aanleiding is echter de confiscatie van Guyenne (en graafschap Ponthieu) op 24 mei 1337 door Filips VI omwille van felonie (trouwbreuk) door de koning van Engeland.[3]

De oorlog kende meerdere fases. In een eerste fase behaalde Engeland talrijke overwinningen, vervolgens kreeg Frankrijk het overwicht vanaf 1364 en in 1378 controleerden de Engelsen niet meer dan enkele dorpen op het continent. De opdeling van beide koninkrijken in grote prinsdommen was administratief efficiënt, maar de verzwakking van de koninklijke macht (de twee soevereinen zijn jonge adolescenten) sinds 1380, gepaard met een moeilijke economische context en leidde tot een periode van burgeroorlog in de twee landen. Het koninkrijk Engeland maakte als eerste hiervan gebruik en Hendrik V van Engeland profiteerde van de waanzin van Karel VI van Frankrijk en de burgeroorlog tussen Armagnacs en Bourguignons om de oorlog te herbeginnen. Steunend op de alliantie met de Bourguignons wist Hendrik V van Engeland de kroon van Frankrijk te verwerven voor zijn zoon Hendrik VI van Engeland door het Verdrag van Troyes in 1420. Vervolgens bemoeilijkte het opkomende nationaal sentiment en de economische veranderingen het behoud van de Engelse bezittingen op het continent. In 1429 is de actie van Jeanne d'Arc doorslaggevend, door de controle te nemen over de steden Reims en Compiègne worden de bezittingen van de hertog van Bourgondië gescheiden in 2 delen. De hertog ziet zich hierdoor genoodzaakt zich te verzoenen met Karel VII in 1435 (de Vrede van Atrecht (1435)). De Engelsen worden zo onverbiddelijk en geleidelijk aan teruggedrongen. In 1453 controleren ze op het continent enkel nog Calais, en in 1475 werd het Verdrag van Picquigny ondertekend.

In vergelijking met het aantal slachtoffers van de Zwarte Dood in 1349 veroorzaakt de oorlog maar relatief weinig doden behalve dan voor de Franse adel, maar de plunderingen hebben wel zwarer gevolgen voor de burgerbevolking. Op militair vlak betekende deze oorlog een breuk met het verleden door het afnemend belang van de cavalerie ten voordele van infanterie en door het ontstaan van een artillerie. De oorlog had eveneens gevolgen voor de handel en op religieus vlak kwamen door het Westers Schisma de pausen van Rome en Avignon tegenover elkaar te staan. De oorlog werd gekenmerkt door een ontstaan van een nationaal gevoel onder de Fransen en Engelsen en de Engels-Franse rivaliteit werd door deze oorlog meer dan alleen een dynastieke kwestie. Op eenzelfde wijze was de omvorming van de het Franse hertogdom Bourgondië tot een onafhankelijk vorstendom de grond voor een 200 jaar lang durend conflict van de Fransen met de Habsburgers.

De Engels-Franse betrekkingen[brontekst bewerken]

De lenen van de Engels koningen (rood) in Frankrijk op het hoogtepunt van hun territoriale expansie (rond 1173).

In 1066 had de Normandische hertog Willem I Engeland veroverd, door de Angelsaksische koning Harold II te verslaan in de Slag bij Hastings en zich tot koning te laten uitroepen. Vervolgens vormden de edelen, die met hem mee naar Engeland waren gekomen, de nieuwe aristocratie van Engeland. Deze nieuwe adel bleef echter nog lang voor hun culturele identiteit nauw verbonden met haar Franse afkomst. Zo drong het gebruik van de Middelengelse taal bij de heersende klasse bijvoorbeeld pas beetje bij beetje door na 1250. Daarnaast bezat de Engelse aristocratie tot aan het begin van 13e eeuw nog vaak meestal aanzienlijk landgoederen in Frankrijk.

Politiek gezien namen de Engelse koningen nu een dubbelrol op zich. Terwijl ze enerzijds over Engeland als soeverein heersten en daarmee de gelijke waren van de koning van Frankrijk, bleven ze tegelijkertijd hertogen en graven in Frankrijk en waren in deze rol aan de koning van Frankrijk leenrechtelijk ondergeschikt. Omdat het als vernederend werd beschouwd dat een koning aan een andere koning trouw zou moeten zweren, trachtten de Normandische koningen van Engeland over het algemeen aan deze verplichting onderuit te komen.

Na een periode van burgeroorlogen en onrust in Engeland, de zogenaamde Anarchie (1135–1154), werd de Anglo-Normandische dynastie opgevolgd door de Angevijnse koningen uit het Huis Plantagenet. Op het hoogtepunt van zijn territoriale expansie (1173) bestreek het Angevijnse Rijk naast het koninkrijk Engeland de Franse hertogdommen Normandië, Aquitanië, Gascogne en Bretagne alsook de graafschappen Anjou, Maine en Touraine. De soevereine Engelse koning was daarmee tegelijkertijd de grootste grondbezitter in Frankrijk en hierdoor de machtigste vazal van de Franse koning.

Het Franse koningsgeslacht van de Capetingen streefde er echter steeds naar de rol van de Engels-Franse vazallen te verzwakken.[4] In een hele reeks van veelal diplomatieke maar ook gewapende conflicten slaagden ze erin beetje bij beetje de ongeliefde vazal terug te dringen. Omstreeks de wisseling van de 13e eeuw kwam het tot een oorlog tussen de Franse koning Filips II August en zijn Engelse vazal Jan zonder Land. Hierdoor gingen in 1202 de graafschappen Touraine en Anjou, in 1204 het Hertogdom Normandië alsook in 1205 het graafschap Maine verloren. En na een strijd om de opvolging, maakte Bretagne zich in 1213 los van Engeland. Alle pogingen van het Engelse koningshuis om de verloren gebieden terug te heroveren in de daarop volgende jaren mislukten (slagen bij Roche-aux-Moines en Bouvines). In 1224 bezette koning Lodewijk VIII het merendeel van Aquitanië. En in 1242 verliest de Engelse koning Saintonge. De Engelse koning Hendrik III erkende de verliezen uiteindelijk in 1259 met het Verdrag van Parijs. De weinige overgebleven gebieden van Aquitanië werden samen met Gascogne tot het nieuwe hertogdom Guyenne samengevoegd.[4]

Ook wanneer het in de volgende decennia op grond van de goede persoonlijke verhoudingen tussen Eduard I en Filips IV eerst tot een zeker rust kwam, bleef de fundamentele tegenstelling sterk bestaan. Onder Eduard II aan Engelse zijde en Lodewijk X, Filips V en uiteindelijk Karel IV aan Franse zijde intensiveerde de geschillen zich weer vanaf 1307 opnieuw. Centrale vraag hierbij was de hulde die de Engelse koning als hertog van Guyenne aan zijn leenheer, de koning van Frankrijk moest brengen en die door hem als een onwaardige vernedering werd ervaren. Ook de circulatie van Engelse munten in Frankrijk met de afbeelding van de Engelse koning, als ook de de strijd om de rechterlijke bevoegdheid [5] belaste de verhoudingen zwaar.[6]

Ten slotte volgde ook nog de Oorlog van Saint-Sardos (1324) en deze oorlog reduceerde het houvast van het Huis Plantagenet in Frankrijk tot enkele kleine provincies in Gascogne en leidde tevens tot het verlies van de kroonjuweel Normandië.[4]

Aan het begin van de 14e eeuw, konden veel leden van de Engels aristocratie zich nog een tijd herinneren waarin hun grootouders en overgrootouders de controle hadden over rijke continentale gebieden, zoals Normandië, hun voorouderlijk geboorteland. Ze waren gemotiveerd om het bezit van deze territoria te herwinnen.[4]

Strijdende partijen[brontekst bewerken]

Koninkrijk Frankrijk[brontekst bewerken]

Het koninkrijk Frankrijk kende een feodaal stelsel dat veel belang hechte aan de ruiterij (ridders). Op deze verluchting deelt Jan II de Goede de ridderslag uit.

Aan het begin van de 14e eeuw telde het Koninkrijk Frankrijk met zijn grote rivierbekkens en gunstig klimaat een bloeiende landbouw met ongeveer 16 à 17 miljoen inwoners,[7] wat het tot het land met het grootste aantal inwoners maakte in Europa. In 1328 kon men op basis van een administratieve enquête, die bij bijna drie vierde van de bevolking werd uitgevoerd en het aantal (fiscale) haardsteden inventariseerde, een schatting geven van het grondgebied. Men telde 2.469.987 haardsteden, wat neerkomt op ongeveer 12 miljoen inwoners en 32.500 parochies.[8] Parijs alleen telde volgens deze (volks)telling meer dan 200.000 inwoners.[9]

Deze bevolkingstoename was niet zonder gevolgen voor de exploitatie van het land, een groot deel van de bossen werden ontgonnen voor landbouw en met de verschijning van nieuwe technieken voor landbewerking zoals het inzetten van spannen, het gebruik van het paard in plaats van een os, was men nu ook in staat minder vruchtbare gebieden te exploiteren. De landbouw was in staat de bevolking te voeden (er was geen hongernood meer geweest sinds de 12e eeuw)[10] en, waarbij de adel tot taak had de gronden, het territorium, te verdedigen.[11] Het landbouwsysteem zelf was gebaseerd een feodaal en erg gehiërarchiseerd religieus stelsel

Het koninkrijk was ook imposant door zijn omvang. Bij de kroning van Philips VI van Valois, strekte Frankrijk zich uit van Schelde tot de Pyreneeën, van de Atlantische Oceaan tot aan de Rhône, de Saône en de Maas, een land dat men op "22 dagen (kon) doorreizen van noord naar zuid en op 16 van oost naar west" aldus Gilles Le Bouvier in de 15e eeuw[12] hetgeen neerkomt op een oppervlakte va 424 000 km².[13] Ongeveer zestig regio's onderscheidden zich van elkaar door linguïstische, culturele, historische en bij momenten zelfs religieuze verschillen (zoals bijvoorbeeld de Katharen in het zuiden). Zo onderscheidde het langues d'oïl sprekende noorden van het koninkrijk zich scherp van het zuiden van het koninkrijk. Het Noorden, vlak bij de plaats van herkomst van de Capetingische dynastie, heeft rijke landbouwgebieden en een talrijkere bevolking (14 haarden per km² voor l’Île-de-France en tot wel 22 haarden per km² voor de baljuwschappen Senlis en Valois, met een gemiddelde van 7,9 haarden per km²)[14] Het Zuiden, waar de langue d’oc werd gesproken, had een door de antieke Romeinse aanwezigheid doordrongen cultuur, veel armere landbouwgronden (meer veeteelt) en was minder dichtbevolkt (ongeveer 4 haarden per km² voor de graafschappen Bigorre en Béarn bijvoorbeeld). Maar bovenal nam deze regio een onafhankelijkere houding aan ten opzichte van de koning. De koning had een deel van zijn autoriteit overgedragen naar zijn vazallen, met wiens advies hij rekening moest houden. Toch liet de soeverein zich zeker vanaf de 12e eeuw niets ontzeggen en bemoeide zich in de binnenlandse politieke van zijn ondergeschikten. Hij stond aan de top van de piramide: ieder die onder hem stond, was trouw aan hem verschuldigd.[15]

De clerus speelde een grote sociale rol in deze maatschappelijke organisatie. De clerici, die konden lezen en schrijven, beheerden de staatsinstellingen; hielden liefdadigheidswerken[16] en scholen draaiende;[17] en door allerlei religieuze feesten kwam het aantal vrije dagen voor de bevolking op 140 per jaar.[18] Er bestond evenwel ook op dit vlak een verschil tussen het noorden en het zuiden. Het zuiden, minder beïnvloed door de Karolingische renaissance en de religieuze ordes dan het noorden, richtte zich op wetenschappen zoals geneeskunde, terwijl het noorden een voorkeur had voor de filosofische en theologische studies. Twee steden die deze tweedeling mooi illustreren zijn Parijs en Montpellier: terwijl Parijs een van de meest gereputeerde universiteiten in de christelijke wereld bezat op het vlak van de theologie, had Montpellier een van de meest prestigieuze faculteiten in geneeskunde in het westerse wereld en was het niet vreemd om er studenten te zien uit het Midden-Oosten of Noord-Afrika.

De adel, de ridders, moest rijkdom, macht en moed tonen op het slagveld; levend van het werk van de landbouwers, moest de heer blijk geven van zijn moed en loyaliteit tegenover hen.[11] De Kerk had zich sinds het eind van de 10e eeuw ingezet om de roofridders in te tomen. Sinds het concilie van Charroux in 989 (godsvrede), werden de mannen onder de wapens verzocht hun kracht ten dienste te stellen van de armen en de Kerk en milites Christi ("soldaten/ridders van Christus") te worden.[19] En sinds de 13e eeuw was de koning van Frankrijk er in geslaagd het idee ingang te doen vinden dat zijn koningschap bij gratie Gods hem toestond (nieuwe) edelen te creëren.[20] De adel onderscheidde zich dus van de rest van de bevolking door zijn zin voor eer en moest een ridderlijke geest tonen, het volk beschermen en recht spreken terwijl men toch een zeker materieel comfort behield. Hij moest op het slagveld zijn sociale status rechtvaardigen: de tegenstanders moest in een heroïsch lijf-aan-lijf-gevecht worden verslagen. Het Frans leger was dan ook opgebouwd rond de machtigste ridderschap van Europa, een zware cavalerie die in de voorlinie gevechten uitvocht.[21] Dit verlangen te schitteren op het slagveld werd vermeerderd door de gewoonte uit de Middeleeuwen om losgeld te eisen voor vrijlating van adel. Oorlog werd aldus zeer lucratief voor hen die goed waren in de strijd en voor de minder succesvolle tegenstander nam het risico om te worden gedood af.[22]

Sinds Filips de Schone, kon de koning "de leenmannen en achterleenmannen" oproepen voor het leger, dit wilde zeggen alle mannen van 15 tot 60 jaar (ridders en boeren, jongeren en ouderen, rijken en armen). Rond 1340 kon de koning zodoende in theorie rekenen op 30.000 krijgslieden alsook 30.000 man voetvolk. Praktisch was deze mobilisatie echter niet uit te voeren, het onderhoud van een dergelijk aantal strijders betekende een buitengewoon hoge kost en het leger was ook een heterocliet en weining gedisciplineerd geheel.[23]

Om de koninklijke macht te verstevigen tegenover de hoge adel en de paus, schonken de Capetingers vrijheden aan het volk. De stichting van vrijsteden met toestemming van een handvest werd mogelijk en de Staten-Generaal werd opgericht [24] Het volk aanvaardde een sterke koninklijke macht die hun emancipeerde van de feodale willekeur, en een een meer en meer gecentraliseerde administratie die hen een zeker materieel comfort verzekerde. Het sociaal evenwicht met de lokale adel verdween.

Aan de vooravond van de Honderdjarige Oorlog, verzwakt de maatschappelijk systeem. Als gevolg van de aanhoudende bevolkinggroei die zich voordeed sinds de 10e eeuw, is er overbevolking op het platteland. Er is vraag naar meer autonomie van de steden.[25] De perceelgrootte van boer vermindert, de landbouwprijzen dalen en dus nemen de financiële middelen van de adel af. Het wordt noodzakelijk voor de adel om te schitteren op het slagveld om inkomsten te versterken [26] En het goud voor de uitrusting van de ridder kost steeds meer.

In drie eeuwen zijn de koningen Capetingers erin geslaagd om hun gezag te consolideren en hun territorium uit te breiden ten koste van de Plantagenets. Het koninklijke prestige van Frankrijk is enorm, en in de tijd van Filips de Schone strekt het Franse netwerk van allianties zich uit tot Rusland. [21] Echter, ondanks de territoriale veroveringen van Filips II, Lodewijk IX en Filips IV, hebben de koningen van Engeland het smalle hertogdom Guyenne en kleine graafschap Ponthieu behouden: de koning van Engeland is dus nog steeds een vazal van de koning van Frankrijk.[27]

Koninkrijk Engeland[brontekst bewerken]

Zie Magna Carta en Longbow voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.
Ywain helpt de jonkvrouw. Verluchting uit een versie van Lancelot van het Meer uit de 15e eeuw. De ridder moet een loyaal gedrag hebben, de strijd is een gelegenheid om zijn sociaal statuut te rechtvaardigen.
De Magna Carta.

Het Koninkrijk Engeland, veel minder bevolkt, met vier miljoen inwoners wordt vanaf de 13e eeuw beïnvloed door een klimatologische afkoeling en moet de productie van bepaalde landbouwproducten opgeven (wijn bijvoorbeeld, eerder produceerde het hele zuiden van Engeland wijn) [28] en kiezen voor een economie gebaseerd op specialisatie en handel. Het regenachtige klimaat en de weelderige weiden bevorderen veeteelt (met name schapen) en zorgen voor een grote wolproductie die gebruikt door de wevers (Engelse schapen produceren een bijzonder fijne wol die uitstekend geschikt voor spinnen). Het ambacht, de handel en de steden hebben zich door deze textielnijverheid ontwikkeld.[29]

Stedelijke bewoners hebben echter ook meestal meer behoefte aan vrijheid van ondernemen en aan een een beperkte belastingdruk (een groot deel van de financiën van de Engelse staat komt van de belasting op wol). [30] Op eenzelfde manier hebben ook de grondeigenaren (baronnen en geestelijken) een negatieve kijk op de belastingverhoging noodzakelijk voor de financiering van de oorlog tegen Filips II, zeker zolang koning Jan zonder Land nederlagen en territoriale verliezen bleef opstapelen. Jan moet hen dan ook in 1215 het handvest Magna Carta gunnen. Het handvest garandeert vrijheid aan de steden en geeft de macht over de belastingen aan het Parlement van Engeland. [31]

De handel maakt Engeland echter ook afhankelijk van Guyenne (leverde wijn), van het Vlaanderen (lakenhandelaren kochten de wol) en van Bretagne (leverde het zout dat onmisbaar was voor het bewaren van voeding).[32]

De conflicten en intriges tussen de koninklijke families Capetingers en Plantagenets, begonnen in het midden van de 12e eeuw met een enorm voorsprong voor de Engelsen, eindigt met de inbeslagnemen van alle bezittingen in het voordeel van de Franse koning.[33] Van hele grote rijk van de Plantagenets blijft enkel een deel van Aquitanië over: de kust van Gascogne en Bordeaux, genaamd Guyenne.[34]

Aan de andere kant moet Engeland het hoofd bieden aan de tweede onafhankelijkheidsoorlog van Schotland (1332 tot 1357). Vanaf 1296, profiterend van de dood van Alexander III die sterft zonder mannelijk erfgenaam en met een poging tot overname van het koninkrijk door een huwelijk, beschouwt Engeland Schotland als een vazalstaat [35]. Echter de Schotten tekenen een verbond met Frankrijk, de Auld Alliance op 23 oktober 1295, en Robert Bruce verplettert bij de slag bij Bannockburn het Engelse ridderleger ondanks hun superieur aantal en dankzij een leger dat voornamelijk bestaat uit een voetleger beschermd tegen de riddercharges door piekeniers.[36] De Engelsen pasten hierdoor hun stijl van vechten aan en verkleinen de grootte van het ridderleger. de cavalerie, gebruiken meer boogschutters en gewapend voetvolk dat beschermd dat bechermd wordt tegen charges door houten palen in de grond te zetten. Deze eenheden verplaatsen zich wel per paard om hun mobiliteit te vergroten, maar vocht te voet.[37]

Eduard III past deze nieuwe manier van vechten toe tijdens het ondersteunen van de strijd van Edward Balliol tegen de partizanen van David II van Schotland, de zoon van Robert Bruce. Dankzij deze taktiek winnen de Engelse verschillend belangrijke veldslagen waaronder de slag van Dupplin Moor in 1332 en de slag van Halidon Hill in 1333.[38] David II moet vluchten naar Frankrijk waar hij ontvangen wordt door Filips VI van Valois.[39] Edward Balliol wordt koning van Schotland, vazal van Engeland en vergruisd door zijn bevolking. Dankzij deze campagne kan Edward III beschikken over een modern leger ingespeeld op de nieuwe taktieken (Er werd ook geëxperimenteerd met de taktiek van raids; het plunderen van het land over grote afstanden met een leger te paard).[37]

De taal van de Engelse elite was een Normandisch Frans, een Frans vermengd met Noorse woorden meegebracht door de Vikingen — vanaf 1066 (verovering van Engeland door Willem de Veroveraar) tot aan het decreet van Eduard III in 1361. Het Anglo-Saxisch bleef echter wel de taal van het volk [40].

Oorzaken van het conflict[brontekst bewerken]

Als we de dieperliggende oorzaken van het conflict in de demografische, economische en maatschappelijke crisis kunnen terugvinden, waardoor het Europa van de 14e eeuw werd geteisterd, dan is het uitbreken van de oorlog ingegeven door de geleidelijke toename in de spanningen tussen de koningen van Frankrijk en Engeland over Guyenne, Vlaanderen en Schotland. De dynastieke vraag, als gevolg van het afbreken van de directe mannelijke lijn van de Capetingers is er het officiële voorwendsel voor.

Culturele, demografische, economische en sociale oorzaken[brontekst bewerken]

Een maaltijd in de 15e eeuw: wijn en vlees staan op het menu van de tafel van de edelen (Très Riches Heures du duc de Berry

Onder invloed van de ontwikkelingen van landbouwtechnieken en landontginning, groeit de bevolking in het Westen sinds de 10e eeuw. Echter op het einde van de 13e eeuw overschrijdt men in sommige delen van Europa de mogelijkheden van de landbouwproductie en is er overbevolking. Door het erfrecht en het verdelen van het nalatenschap, worden ook de gemiddelde landbouwpercelen kleiner: de gemiddelde perceeloppervlakte daalt tussen 1240 en 1310 met twee derde.[10] In Engeland beschikte 46 % van de boeren vanaf 1279 over een bebouwbare oppervlakte van minder dan vijf hectare; de minimale oppervlakte nodig om een gezin van vijf personen te voeden.[10] Vlaanderen, probeert landbouwgrond op de zee te winnen (inpolderen) en kiest het voor een handelseconomie die haar toelaat landbouwgrondstoffen te importeren. In Frankrijk is de situatie slechts marginaal beter. In 1311 in Garges, in de buurt van Parijs, bijvoorbeeld, bezat meer dan twee derde van de bevolking minder dan 34 aren eigen land waarvan het huis bijna 20 aren in beslag nam.[41] In zulke omstandigheden kan dus elke natuurramp een familie ruïneren. Begin 14e eeuw veramt de landelijke bevolking, dalen de prijzen van landbouwproducten, stijgt de belastingdruk en dalen belastinginkomsten voor de adel. Dit leidt tot groeiende spanningen onder de plattelandsbevolking.[42] Vele boeren beproeven hun geluk in de steden als seizoenarbeiders voor zeer lage lonen. Daardoor lopen ook de sociale spanningen in stedelijke gebieden op. Het koudere klimaat leidt tot misoogsten die door de hoge bevolkingsdruk eindigde in hongersnood (in de 12e eeuw zijn hongersnoden in Noord-Europa verdwenen, ze duiken echter opnieuw op in 1314, 1315 en 1316). Ieper verliest in 1316 tien procent van haar bevolking, Brugge vijf procent.[10] Met de groei van de steden stijgt het tekort aan voeding en moeten er handel gedreven over grotere afstanden om de bevoorrading te verzekeren.

Aan de andere kant, de consument heeft een hogere levensstandaard bereikt en wilt een meer gevarieerde en overvloedige voeding: de mode om wijn te drinken verspreidt zich op grote schaal onder de adel; voor alle klassen van de samenleving wordt het beleg bij het brood (compaganagium) rijkelijker en overvloediger.[43] De stijgende welvaart en de stijgende vraag naar waardevollere producten, zorgde ervoor dat de boeren hun productie diversifiëren. De wijnproductie groeit met de vraag: het noorden en het oosten van Frankrijk verhogen hun productie; de Engels vorsten laten in Guyenne steeds meer wijngaarden bijkomen; de hertogen van Bourgondië moedigen de productie en export van wijnen van Beaune aan. Deze diversificatie van de landbouw verhoogt het tekort aan basisvoeding.

De adel wil gecompenseerd worden voor de daling van het inkomen uit landerijen en ziet in oorlog een goede manier om dit te behalen door losgeld te verdienen na het vangen van een tegenstanders, door plundering van het veroverde gebied en door lastenverzwaringen gerechtvaardigd door de oorlog. De adel, met name de Engels adel wiens inkomen meer is getroffen, neemt daarom een ​​oorlogzuchtig houding aan [22] En in Frankrijk moet koning Filips VI de staatkas uit zware financiële moeilijkheden halen en geeft een oorlog hem het excuus om de buitengewone belastingen te heffen.

Economische en culturele invloedssferen van Frankrijk en Engeland[brontekst bewerken]

Invloedssferen en voornaamste handelswegen in het koninkrijk Frankrijk in 1330.
 Bezittingen van Johanna II van Navarra.
 Pauselijke staten.
 Door Eduard III gecontroleerde gebieden.
 Engelse economische invloedssfeer.
 Franse economische invloedssfeer.

De modernisering van het juridisch systeem door Lodewijk IX bracht verschillende aangrenzende regio's in de Franse culturele invloedssfeer. In het bijzonder, in gebieden van het Heilig Roomse Rijk, wenden de steden van de Dauphiné of het graafschap Bourgondië zich tot de koninklijke justitie om geschillen te regelen. Bijvoorbeeld de baljuw van Mâcon mengde zich tussen geschillen in Lyon of de seneschalk van Beaucaire die intervenieerde in Vivier en in Valence.[44] De koningen van Frankrijk weten de adel van deze regio's naar hun hof te lokken door rentes te verstrekken en door een slimme huwelijkspolitiek. De leenhulde geschonken aan de koning van Frankrijk door de graven van Savoye in ruil voor de toekenning van een jaargeld, de heroïsche dood bij slag bij Crécy van de koning van Bohemen Jan van Luxembourg, schoonvader van koning Jan de Goede en de overdracht van de Dauphiné aan Filips VI door de graaf Humbert II die geruïneerd [45] en zonder erfgenaam was na de dood van zijn enige zoon[46] zijn goede voorbeelden van deze taktiek. Daarentegen blijft het feit dat de koning van Engeland door Guyenne een vazal was van de koning van Frankrijk een probleem, al de rechtsgedingen van Engelse koning kunnen worden behandeld in Parijs en dus in zijn nadeel uitvallen.[35]

De groei van de handel heeft een aantal regio's economisch afhankelijk gemaakt van andere koninkrijken. Het goederenvervoer gebeurt vooral over zee of via rivieren. Het graafschap Champagne en Bourgondië voeden Parijs via de Seine en haar zijrivieren en zijn dus pro-Frans. Normandië is verdeeld, zij vormt de overgang van de Parijse omgeving naar het Kanaal. Het kanaal wordt een steeds intensiever handeldsgebied dankzij de vooruitgang in maritieme technologie (het zeilen om het Iberisch Schiereiland door Italiaanse schepen gebeurd steeds vaker). Ook Aquitanië die zijn wijn en Bretagne dat zijn zout exporteren naar Engeland en Vlaanderen dat de Britse wol importeert, hebben er alle belang bij in de Engelse invloedssfeer te blijven.[32]

Zo komen de Vlamingen, met de wil om onder andere aan de Franse belastingdruk te ontsnappen, herhaaldelijk in opstand tegen de koning van Frankrijk; opeenvolgend zijn er de veldslagen van Kortrijk (1302), van Pevelenberg (1304) en Kassel (1328) [47] De Vlamingen ondersteunen de koning van Engeland en verklaren in 1340 zelfs Edward III tot rechtmatig koning van Frankrijk.

Beide staten hebben dus belang bij om hun bezittingen te vergroten om zo hun belastinginkomsten te verhogen en hun staatskas financieel te redden. Daarom leiden de intriges van de twee koningen om Guyenne, Bretagne en Vlaanderen onder hun invloed te brengen al snel tot een oorlog tussen de twee staten die uiteindelijk 116 jaar duurt. [48]

De dynastieke vraag[brontekst bewerken]

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Filips III de Stoute

1270-1285
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Johanna I van Navarra

1274-1305
 
Filips IV de Schone

1285-1314
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Karel van Valois
† 1325
 
 
Lodewijk van Évreux
† 1319
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Lodewijk X de Twister

1314-1316
 
Filips V

1316-1322
 
 
 
Isabella van Frankrijk1
Franse prinses
 
Eduard II van Engeland

1307-1327
 
Karel IV de Schone

1322-1328
 
Filips VI

1328-1350
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Jan I de Postume

1316
 
Johanna II van Navarra1

1316-1349
 
Filips van Évreux
1328-1343
 
Eduard III van Engeland

1327-1377
 
 
 
 
 
 
 
Jan II de Goede

1350-1364
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Karel II de Slechte

1349-1387
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Karel V de Wijze

1364-1380
 
: koning van Engeland..

: koning van Frankrijk....

: koning(in) van Navarra

1 Door de zogenaamde Salische Wet waren vrouwen uitgesloten voor de kroon van Frankrijk.

Om de dynastiek vraag van 1328 te begrijpen, moet men een tiental jaren teruggaan in de tijd. In 1316, markeerde de dood van Lodewijk X de Twister, slechts twee jaar na die van zijn vader Filips de Schone, het einde van het zogenaamde « Capetingische mirakel »: van 987 tot 1316 hadden de Capetingische koningen altijd een zoon gehad aan wie ze de kroon konden doorgeven bij hun dood. Bij zijn eerste echtgenote, Margaretha van Bourgondië, die was veroordeeld wegens ontrouw,[49] had Lodewijk X de Twister slechts één dochter, Johanna van Navarra. Bij zijn dood was zijn tweede echtgenote, Clementia van Hongarije, in verwachting. Een zoon wordt geboren: Jan I de Postume, maar hij zou niet langer dan enkele dagen leven.[14] Een nog nooit eerder voorgevallen zaak doet zich nu voor onder de Capetingen: de directe opvolger van het koninkrijk Frankrijk blijkt Johanna van Navarra te zijn, een vrouw. De beslissing die op dat moment door haar oom en voogd Filips V werd genomen is zeer belangrijk, want zij zou een precedent scheppen en worden toegepast op de dynastieke vraag die zich zal stellen in 1328. De ontrouw van koningin Margaretha is niet meer dan een voorwendsel om haar 4-jarige dochter Johanna aan de kant te schuiven, en te kiezen voor Filips V (de broer van Lodewijk X de Twister) als koning van Frankrijk. Het gaat in feite om een (geo)politieke keuze voortvloeiend uit de weigering om een man van mogelijk vreemde afkomst, die de koningin zou trouwen, het land te laten besturen. De keuze van de Franse monarch is gebaseerd op erfrecht en zalving, maar een verkiezing (van de koning) vindt plaats wanneer zich daarbij een probleem zou stellen.

De Capetingers hadden wel al voor een wettelijk kader gezorgd om hun bezitting te versterken door lenen te doen terugkeren naar de kroon van hun overleden vazallen zonder mannelijke erfgenamen. Filips de Schone had namelijk de « clause de la masculinité » ("clausule van de mannelijkheid") ingevoerd, aldus Jean Favier,[50] De dag voor zijn dood herzag hij het statuut van de apanage van Poitou die, « faute d’héritier mâle, reviendrait à la couronne de France » ("bij gebrek aan een mannelijke opvolging, zou (Poitou) terugkeren naar de kroon van Frankrijk").[33]

De Salische wet wordt niet dus ingeroepen bij het kiezen van de nieuwe koning van Frankrijk. Het is pas dertig jaar later, rond 1350, dat een Benedictijn van de abdij van Saint-Dennis, die de officiële kroniek van het koninkrijk bijhield, deze wet inriep om de positie van de toenmalige koning van Frankrijk, Filips VI van Frankrijk en zijn zoon Jan II van Frankrijk, te versterken in het propagandaduel dat hij leverde met Eduard III van Engeland.[51] De wet dateerde uit de tijd van de Germaanse stam Salische Franken en stelde dat vrouwen werden uitgesloten van het erven van « Salische grond ». De term Salisch is afgeleid van de rivier de Sala, de huidige IJssel in Nederland, land van de Salische Franken.[52] Deze wet wordt hernomen, aangepast aan de situatie en naar voren geschoven als zwaarwichtig argument in de disputen rond de legitimiteit van de koning.

Na de korte regering van Filips V, die ook stierf zonder mannelijke nakomeling, was het zijn veel jongere boer, Karel IV, die, profiterend van het door zijn oudere broer gestelde precedent, op zijn beurt de kroon mocht dragen. Maar ook zijn regering was van korte duur. Voordat hij stierf, zijn vrouw was op dat moment zwanger, vroeg hij aan haar dat, indien ze hem een zoon zou schenken, deze koning zou worden. Hij droeg de edelen echter op, in het geval het een dochter zou zijn, te kiezen aan wie de kroon dan zou toekomen.[53]

Toen Karel, de derde en laatste zoon van Filips de Schone ook zonder mannelijke erfgenaam stierf in 1328, stelde zich de volgende dynastieke vraag: Isabella van Frankrijk, de jongste dochter van Filips de Schone, had een zoon, Eduard III, koning van Engeland.[54] Kon zij een recht overdragen dat zijzelf niet kon uitoefenen volgens een tien jaar eerder vastgelegd gebruik? Eduard III stelde zich kandidaat voor het koningschap van Frankrijk, maar het is Filips VI van Valois die werd verkozen.[33] Hij was de zoon van Karel van Valois, de jongere broer van Filips de Schone en behoorde dus via een volledig mannelijke lijn tot de Capetingische dynastie. De pairs van Frankrijk weigerden de kroon te geven aan een buitenlandse koning, dezelfde logica van nationale politiek volgend als tien jaar tevoren.[55] Met weliswaar enige tegenzin, betuigde Eduard III van Engeland vervolgens hommage aan Filips VI als zijn vazal voor het leen van Guyenne.[56]

Eduard III, die Filips VI van Valois als koning had erkend en concessies had toegestaan in Guyenne (maar zich het recht behield de arbitrair geconfisqueerde gebieden terug te eisen)[33], verwachtte dat Filips hem hierdoor de vrije hand zou laten in Schotland. Maar Filips VI bevestigde zijn steun aan David Bruce. Eduard III greep zodoende het voorwendsel van zijn aanspraak op de kroon aan om de oorlog te ontketenen.[57]

De twist over Guyenne[brontekst bewerken]

Intriges en oorlogsverklaring[brontekst bewerken]

Overzicht[brontekst bewerken]

De overwinningen van Edward III (1337-1364)[brontekst bewerken]

Oorlog bij volmacht[brontekst bewerken]

Een beter georganiseerd Engels leger[brontekst bewerken]

De snel uitgevoerde strooptochten[brontekst bewerken]

De betwiste Valois[brontekst bewerken]

Het Verdrag van Brétigny (1360)[brontekst bewerken]

De herovering door Karel V de Wijze (1364-1380)[brontekst bewerken]

Regenten en burgeroorlog (1380-1429)[brontekst bewerken]

Dood van Karel V de Wijze en aanvang van de regering van Karel VI (1380-1392)[brontekst bewerken]

Armagnacs en Bourguignons (1392-1429)[brontekst bewerken]

De Engelsen uit Frankrijk verdreven (1429-1453)[brontekst bewerken]

Jeanne d'Arc[brontekst bewerken]

Jeanne d'Arc bij het beleg van Orléans (Jules Eugène Lenepveu, 1886-1890, Panthéon de Paris).
Sacre de Charles VII par Jules Eugène Lenepveu, 1886-1890, Panthéon (Parijs).

Het gerucht deed in het koninkrijk de ronde dat een door God gezonden maagd (pucelle), afkomstig uit het hertogdom Lotharingen, op miraculeuze wijze de ware koning van Frankrijk te Chinon had herkend. Berekend als hij was, stemde de dauphin (de toekomstige Karel VII) in Jeanne d’Arc te sturen naar Orléans, dat zij voorstelde aan hem over te leveren als bewijs van goede trouw, samen met een bevoorradingskonvooi. Bij een overwinning zou hij zijn aanspraak op de Franse troon zien gelegitimeerd worden (een troon waarop Henri VI krachtens het verdrag van Troyes tevens aanspraak op maakte) ; bij een nederlaag zou niemand zich dit boerenmeisje herinneren en zijn zaak zou waarschijnlijk dan sowieso verloren zijn.

Zie Jeanne d'Arc voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het beleg van Orléans est une bataille phare, capitale, suivie par toute l’Europe.[58] Le 29 avril 1429, Jeanne entre dans la ville. Le 4 mai, une des bastilles anglaises (construites pour le siège) est prise. Les jours suivants, une seconde, puis une troisième. Le 8 mai, les Anglais se rangent en ordre de bataille. Jeanne interdit à l'armée française d'engager le combat, car c'est un dimanche, un jour sacré pour les chrétiens. Les Anglais lèvent alors le siège[59]. Cet évènement fait l’effet d’une véritable bombe en Europe : le contraste est saisissant entre la lenteur du siège et la vitesse à laquelle il est levé dès l’intervention de Jeanne. Les contemporains croient y voir un miracle. Bonne d'Armagnac, femme de Charles I d'Orléans, prisonnier des Anglais et chef des Armagnacs, lui écrit pour lui demander de l’aide. La ville de Toulouse fait de même. Du côté français comme du côté anglais, la propagande fait rage, invoquant dans les deux cas le surnaturel, bon ou mauvais.

1429
 Gebieden gecontroleerd door Hendrik V
 Gebieden gecontroleerd door de hertog van Bourgondië
 Gebieden gecontroleerd door de dauphin Karel
 Voornaamste veldslagen
 Engelse raid van 1415
 Tocht van Jeanne d'Arc naar Reims in 1429

Jeanne désire ensuite marcher sur Reims, projet difficilement réalisable, la ville étant en plein pays bourguignon. Charles VII aurait pu être sacré à Orléans (comme le fut Louis VI, par exemple) ; cependant l’impact psychologique d’un sacre à Reims serait bien plus important, car il serait interprété comme un nouveau miracle, preuve de la légitimation divine du dauphin. La bataille de Patay, victoire française, à laquelle participe le connétable Arthur de Richemont[60], ouvre les portes de Reims, où Charles VII est sacré roi de France[61]. Cela coupe l’herbe sous les pieds à Henri VI qui ne put être sacré qu’à Notre-Dame de Paris en 1431. À partir de ce moment, l’influence de Jeanne dans le conflit est plus faible : elle n’est plus soutenue par Charles VII[21] qui, une fois sacré, souhaite ménager les ecclésiastiques (qui ont été profondément divisés par le Grand Schisme d’Occident) pour assoir sa couronne. Elle échoue devant Paris en 1429. Elle est envoyée dans le Berry pour neutraliser les Grandes compagnies qui écument le pays durant les trêves. Elle est alors capturée en 1430, à Compiègne, par Jean de Luxembourg. Charles VII l’abandonne[21]. Son procès est confié à l’évêque de Beauvais, Pierre Cauchon, proche des Bourguignons, mais elle est brûlée par les Anglais à Rouen, le 30 mai 1431. Cette manœuvre permet de ne mettre en cause directement ni les Bourguignons, ni le Pape (l’Inquisition l’avait un temps réclamée), dans ce qui est perçu à l’époque par beaucoup comme le martyre d’une sainte (Jeanne d’Arc ne fut cependant canonisée qu’en 1922 dans un tout autre contexte politique). Le régent anglais fait couronner en hâte Henri VI à Paris le 16 décembre 1431, mais c'est trop tard : les Anglais sont perçus comme des occupants et les soulèvements se multiplient.[62]

Het einde van het conflict[brontekst bewerken]

À partir de 1431, la situation politique et militaire des Anglais se dégrade. De fait, depuis le traité de Troyes, ils sont loin de contrôler physiquement tout le territoire qui leur a été assigné : ils n'occupent qu'en partie la Picardie et la Champagne et ne contrôlent qu'imparfaitement l'Île-de-France où les partisans de Charles VII tiennent encore plusieurs places fortes et se cachent dans les forêts du Hurepoix. Entre Saône et Loire les allégeances s'emmêlent[63]. Les capitaines français[63] Dunois, La Hire, Barbazan ou le routier Rodrigue de Villandrando multiplient les coups de main en Champagne et en Île-de-France[64]. La haine des Anglais entraîne de nombreux soulèvements et en Normandie la situation est de plus en plus intenable. En 1432, un coup de main sur le château de Rouen est à deux doigts de réussir[65]. En 1434, la Normandie est en insurrection quasi-générale à la suite de l'augmentation des exigences fiscales anglaises[65] et malgré la répression sanglante ordonnée par le duc de Bedford[64]. Jan I van Bourgondië avait multiplié les promesses démagogiques d'exonérations fiscales et les Anglais ne peuvent les tenir[63]. De même, la création d'une université de Caen en 1432 est vécue par les maîtres de l'Université de Paris comme une défiance, voire un détournement de clientèle : les Parisiens s'éloignent des Anglais[64].

En mai 1435, La Hire et Saintrailles taillent en pièces l'armée anglaise du Comte d'Arundel à la bataille de Gerberoy. Le duc de Bourgogne sent le vent tourner et, sous la pression des villes flamandes et des Parisiens qui souhaitent la paix pour des raisons économiques, se rapproche des Français[64]. En 1435, Charles VII fait amende honorable pour l'assassinat de Jean sans Peur, ce qui permet la conclusion de la paix d’Arras avec les Bourguignons[65]. Ce traité permet en outre à Philippe le Bon d'accroître ses possessions : il reçoit les comtés d'Auxerre et de Mâcon, des seigneuries de Péronne, Royes et Montdidier et prend en gage des villes de Picardie comme Amiens, Saint-Quentin et Abbeville[64]. Ce traité fait définitivement basculer le rapport de force en faveur des Français[66]. Immédiatement, des soulèvements anti-anglais se déclenchent, en particulier en pays de Caux et dans le val de Vire[67]. Dans la foulée Dieppe, Montivilliers et Harfleur sont reprises[67]. En 1436, par suite de l'action du connétable Arthur de Richemont[68], Paris ouvre ses portes aux Français[65] qui proclament le pardon général[67]. Charles VII ne se presse pas : il réorganise le royaume et prépare la reconquête.

Karel VII de Victorieuze door Jean Fouquet.

La dernière phase de la guerre est très lente. Elle est cependant caractérisée par un élément majeur : la supériorité militaire anglaise, fondée sur des archers performants et une infanterie disciplinée, disparaît progressivement au profit des Français qui font émerger une nouvelle technologie sur les champs de bataille : l’artillerie de campagne, organisée par Jean Bureau, qui fait débander l’adversaire, laissant prise à des charges de cavalerie lourde[69]. Le roi d'Angleterre Henri VI, dont la mère est française, se révèle francophile et peu enclin à la guerre. Depuis la mort de Bedford, son conseil est en proie aux discordes[65]. En 1444, la trêve de Tours est conclue entre les deux camps. Charles VII la met à profit et réorganise son armée de manière à pouvoir vaincre les Anglais. Il obtient progressivement des états de la langue d'Oïl (1438 et 1443) puis d'Oc (1439) la possibilité de reconduire les aides sans réunir les états annuellement : c'est l'instauration de la permanence de l'impôt[70]. Le roi a dès lors les moyens d'entretenir une armée permanente et d'éviter que les mercenaires démobilisés ne se livrent au pillage. Il envoie le dauphin Louis à la tête de plus de 20.000 écorcheurs combattre les cantons suisses révoltés contre le duc d'Autriche. Cela lui permet de tester ses hommes et de se débarrasser des éléments douteux ou mal équipés. Beaucoup de routiers périssent face aux Suisses et aux Alsaciens[71]. Il renvoie ensuite un grand nombre d'éléments indésirables dans leur pays d'origine (en particulier en Espagne) ou les recycle dans l'administration, les disperse par petits groupes, leur ayant accordé des lettres de rémissions[71].

Au total, Charles VII ne retient à son service que la moitié environ des combattants. Par l'ordonnance de Louppy-le-Châtel de 1445, il les organise en lances, unité de base où les compétences de chacun se complètent. Chacune est constituée d'un homme d'armes accompagné de deux archers à cheval, d'un coutilier (armé d'une épée et d'une longue dague), d'un page et d'un valet (ces derniers ne combattant pas en règle générale). 100 lances forment une compagnie. Les 15 compagnies totalisent 9.000 man, dont 6.000 combattants qui forment la grande ordonnance. Bientôt, trois nouvelles compagnies sont créées. Cette armée est entretenue de façon permanente et est mise en garnison dans des villes du royaume qui ont la charge de l'entretenir. Le coût ne repose donc plus sur les finances royales. En 1448, il crée la petite ordonnance : en cas de mobilisation, chaque paroisse (cinquante feux[72]) est tenue de mettre à la disposition du roi un archer bien équipé et bien exercé. Pour compenser les charges qui pèsent sur lui, il est dispensé d'impôt (la taille[72]) : on l'appelle franc-archer. Choisi par les agents du roi, il est tenu au service de ce dernier. Le royaume en compte environ 8.000 et possède enfin une archerie comparable à l'armée anglaise. Ceci n'empêche pas le roi de recruter le cas échéant des mercenaires[70] (une garde écossaise permanente est d'ailleurs constituée[71]). Enfin, l'artillerie est organisée en parcs de 24 pièces. Cette artillerie fut utilisée dans un premier temps lors des sièges puis sur les champs de bataille. Au total, le roi peut tabler sur une armée de 15.000 man te paard, mobiles et entraînés[70].

Slag bij Formigny (1450).

Inversement, les archers anglais, dont la formation est très lente, voient leur nombre diminuer progressivement avec les batailles. Capturés, ils sont mis hors d’état de combattre définitivement par amputation du majeur avant d'être rançonnés[73] (ils préfèrent alors souvent mourir plutôt que de se rendre et être mutilés). Moins nombreux, les archers sont aussi moins efficaces : les chevaux de la cavalerie française sont maintenant protégés[74] afin d’être moins vulnérables aux tirs paraboliques des archers et d’autre part, la cavalerie essaye de déborder l’adversaire plutôt que de le charger frontalement comme à Patay où les archers anglais sont massacrés.

Slag bij Castillon (1453) door Charles-Philippe Larivière (1798-1876).

L'occasion de rompre la trêve survient le 24 mars 1449 : François de Surienne prend Fougères au duc de Bretagne rallié à Charles VII pour le compte du duc de Somerset, le lieutenant d'Henri VI pour la Normandie[72]. Charles VII attaque aussitôt la Normandie sur trois fronts. Les Anglais y sont considérés comme des occupants et une année, de 1449 à 1450, suffit pour reprendre le duché. La campagne commence par une guerre de siège qui tourne à l'avantage des Français, grâce à l'artillerie : en quelques semaines Lisieux, Argentan, Saint-Lô et Coutance sont reprises[72]. Les habitants de Rouen ouvrent les portes de la ville et Charles VII y entre le 10 novembre[72]. Somerset débordé n'y a même pas pu tenir le château[72]. La prise de Honfleur libère l'estuaire de la Seine. Une armée de secours débarque en Normandie, mais elle est écrasée le 15 avril 1450 à Formigny, où l'artillerie française désorganise les rangs anglais : les archers doivent charger pour neutraliser deux couleuvrines et sont alors balayés par la cavalerie bretonne du connétable de Richemont[75] qui intervient de manière décisive[76]. Cherbourg tombe 4 mois plus tard, il n'y a plus d'Anglais en Normandie.

En Guyenne, les populations sont moins profrançaises[77], la région exportant massivement du vin vers l'Angleterre. Ainsi, les résultats d'une première campagne victorieuse en 1451, pendant laquelle Bordeaux et Bayonne ont été prises, ont été réduits à néant par une insurrection pro-anglaise, les habitants ayant du mal à accepter la lourde fiscalité française.[78]. Elle est livrée le 17 juillet 1453, à Castillon. Les Anglais qui chargent les Français retranchés sont taillés en pièces par 300 pièces d'artillerie tirant à la fois (il s'agit pour la plupart de canons à main), chargées à mitraille et disposées de manière à prendre les assaillants en enfilade[79]. Le carnage est effrayant. Les assaillants sont pressés les uns contre les autres ne pouvant ni s'échapper ni se dissimuler. La cavalerie bretonne charge les survivants et c'est le massacre : 4000 Anglais perdent la vie[79]. Cette écrasante victoire remportée par Jean Bureau sur John Talbot est décisive.

Le 5 octobre 1453, à château de Lormont, dit château du Prince noir, un traité entre Jean de Breuil, amiral de France, chef du corps assiégeant, et Roger de Camois, chef d'artillerie, précise les modalités du départ des Anglais de Bordeaux. Le document stipule que tous les navires anglais peuvent quitter Bordeaux avec leur armement et leurs marchandises. Des sauf-conduits sont délivrés à ceux qui partent par les terres. Il est précisé que ces contrats restent valables jusqu'au 6 octobre[80].

Le 9 octobre 1453, au château de Montferrand, près de Bordeaux, était signé le nouveau traité qui donnait pour toujours la Guyenne à la France. La ville de Bordeaux perdait ses privilèges, le droit de battre monnaie, celui de voter l'impôt… Bon nombre de seigneurs gascons furent livrés au roi, ou durent s'exiler, comme Bertrand de Montferrand, seigneur de Langoiran. Sur le continent, les Anglais ne gardent que Calais (Philippe le Bon ayant souhaité que les importations de laine anglaise indispensables à l'économie des Flandres ne soient pas perturbées[77]). Aucune paix n’est conclue, mais ils subissent une difficile guerre civile et il n'y a plus de combats sur le continent entre les deux pays après cette date qui marque, pour beaucoup d'historiens, la fin du conflit.

Het Verdrag van Picquigny (1475)[brontekst bewerken]

Gevolgen[brontekst bewerken]

Demografische gevolgen[brontekst bewerken]

Verspreiding van de Zwarte Dood in Europa.

Contrairement à ce qu’on pourrait penser, les combats pendant la guerre de Cent Ans font peu de morts directes. À la vue de la longueur de la période étudiée, il y a peu de batailles et celles-ci engagent rarement plus de 10.000 hommes ; elles font souvent peu de victimes du fait de l'habitude de l'époque d'épargner les prisonniers pour en tirer une rançon. Mais, à Poitiers ou à Azincourt, les Anglais, voulant affaiblir durablement la chevalerie française, ne font pas de quartier, ce qui a pour conséquence de saigner fortement la noblesse française. Certains auteurs ont estimé que 40 % de la chevalerie française disparaît lors de la bataille de Poitiers (1356), et au moins 70 % à Azincourt[81]. Cela entraîne un renouvellement important de la petite noblesse qui contribuera à sa perte de pouvoir : en Beauce, par exemple, vers 1500, seuls 19 % des nobles peuvent se prévaloir d'un titre antérieur au 14e eeuw![20]

Le second grand fléau est la grande Peste de 1349 qui est largement plus dévastatrice que la guerre : entre le début du 14e et le milieu du 15e eeuw, l’Occident a perdu 30 % de sa population.[82] La maladie surprend la population de l'époque puisque depuis 767, la Peste a disparu d'Occident ce qui la rend d'autant plus redoutable.[83] La contamination des populations suit les routes commerciales; la maladie pénètre à Marseille puis remonte le Rhône mais aussi le Languedoc en février 1348. En avril, Toulouse est touchée et un mois plus tard c'est au tour de Bordeaux ce qui permet à l'infection d'atteindre plus facilement l'Angleterre[84]. Elle n'a pas seulement été dévastatrice en 1349 mais a eu des récurrences pendant de longues années. Ces récurrences sont d'autant plus dévastatrices que les chevauchées (et la tactique de la terre déserte) et les pillages des compagnies ont durablement touché les campagnes : des terres sont retournées en friches, des périodes de disettes ont été notées en 1345-1348, 1351, 1361, 1368, 1373-1375, avec à chaque fois une augmentation de la mortalité[85]. Vers 1310-1320, la France compte peut-être 21 millions d’habitants dans les frontières actuelles ; un siècle plus tard, en 1430, elle ne compte plus que 8 à 10 millions environ d’habitants ; avec une perte de 60 % de sa population, elle est revenue au niveau de l’jaar duizend. En Angleterre, vers 1400, il ne reste que 2,1 millions sur 4 millions d’habitants en début du conflit.[86] On observe, en Angleterre, une désertification des campagnes qui accentue la transition vers une société commerçante avec un fort pouvoir des villes, alors que la France garde une population à 90 % agricole.[21] Des mesures sont prises comme la mise en quarantaine des navires arrivant de Marseille en 1383 ou bien à Lille, l'interdiction d'enterrer les malades dans les églises urbaines mais dans la grande majorité de l'Europe les mesures prises sont totalement inefficaces[87]. Les réactions des populations face à la maladie sont très diverses, certains se lancent dans un épicurisme débridé alors que d'autres cherchaient des boucs émissaires qui à cause de leur religion, maladie autre que la peste ou origine géographiques étaient rendus responsable de l'épidémie, beaucoup enfin considèrent la maladie comme une punition divine, et par conséquent on note aussi une augmentation de la ferveur religieuse[88].

Puis finalement la croissance démographique reprend et vers 1450 en Angleterre par exemple, la population qui à son plus bas niveau ne comptait plus que 2 millions de personnes monte à environ 10 et 15 millions d’habitants.[21]

Militaire ontwikkelingen[brontekst bewerken]

(Tactische ontwikkelingen, Wapens, Oorlog en samenleving) The Hundred Years' War was a time of military evolution. Weapons, tactics, army structure, and the societal meaning of war all changed, partly in response to the demands of the war, partly through advancement in technology, and partly through lessons that warfare taught.

Before the Hundred Years' War, heavy cavalry was considered the most powerful unit in an army, but by the war's end, this belief had shifted. The heavy horse was increasingly negated by the use of the longbow (and, later, another long-distance weapon: firearms) and fixed defensive positions of men-at-arms — tactics which helped lead to English victories at Crécy and Agincourt. Learning from the Scots, the English began using lightly armoured mounted troops — later called dragoons — who would dismount in order to fight battles. By the end of the Hundred Years' War, this meant a fading of the expensively outfitted, highly trained heavy cavalry, and the eventual end of the armoured knight as a military force and the nobility as a political one.[89]

Slag bij Patay (1429): het ridderschap chargeert voordat de Engelse boogschutters zich kunnen verschansen, waardoor Jeanne d'Arc er een beslissende overwinning mee behaalt.

La guerre de Cent Ans marque le déclin de la chevalerie. Les chevaliers, modèles de guerriers feodale, formant des unités de cavalerie lourde constituées par la levée de la noblesse en cas de guerre, sont débordés par les stratégies anglaises. En France, la tactique de la chevalerie est restée la même depuis le 11e eeuw: elle repose sur la charge frontale rangée, grâce aux étriers et aux selles profondes, le chevalier peut tenir sa lance tenue en « chantaîne » c’est-à-dire horizontale, sous le bras, ce qui confère avec l'inertie de son destrier, une puissance dévastatrice considérable. Depuis le mouvement de la Godsvrede au 10e eeuw, L'Église a imposé à l'élite guerrière des règles de conduite.[90] Ainsi pour faire partie de la noblesse, il faut justifier d'une conduite honorable. La guerre est l'occasion pour chaque chevalier français de justifier son statut social: Il doit faire montre de bravoure mais aussi de loyauté sur le champ de bataille. La capture de chevaliers adverses est une bonne source de revenus via la rançon, ce qui fait que les risque d'être tué sont faibles et que l'appât du gain pousse à charger en première ligne au combat.[91]

Engelse boogschutters met longbow, die een reële superoriteit verleenden aan de Engelsen in de slag bij Azincourt.

Cette stratégie de charge frontale est battue en brèche dès le début du 14e eeuw car une haie de piquiers suffit à briser les charges de chevalerie : ainsi à Courtrai, les Flamands ont écrasé la chevalerie française et à Bannockburn, les Écossais ont écrasé la chevalerie anglaise:[36] les chevaliers désarçonnés et engoncés dans leurs lourdes armures sont des proies faciles pour les fantassins. Les guerres écossaises ont permis aux Anglais d'améliorer le principe en organisant leur armée autour de nombreux archers et hommes d’armes à pied (au fur et à mesure les archers armés d'une épée jouent les deux fonctions) protégés des charges par une haie de pieux. Ce système tactique va permettre aux Anglais d’enchaîner des victoires écrasantes malgré une grande infériorité numérique à Crécy, Poitiers ou Azincourt. D'autre part, ces armées de piétons n'ont que faire du code de l'honneur chevaleresque: en infériorité numérique, il est préférable de neutraliser définitivement un maximum d'adversaires : ainsi à Courtrai, Crécy, ou Azincourt les chevaliers français sont massacrés plutôt que faits prisonniers pour en tirer rançon. De la même manière, les archers anglais très longs à entraîner sont mutilés de manière à ne plus pouvoir tirer.

Piekeniers in formatie (1650).

La démobilisation des armées de mercenaires parfois étrangers (Nord-Italiens, Allemands, Suisses, Flamands, Brabançons…) posant le problème des compagnies pillant le pays durant les trêves, les armées se professionnalisent et deviennent permanentes, constituées de combattants soldés financés par des levées d’impôts. Ces levées sont devenues possibles suite à l'enrichissement de la population avec le développement du commerce et des villes (qui peuvent d’ailleurs lever leurs propres armées).[92]

Bombarde uit. de 15e eeuw.

Progressivement, les armures évoluent pour être moins vulnérable aux flèches. La cotte de maille est progressivement remplacée par des plates qui couvrent d'abord les membres avant de protéger tout le corps. En fin de conflit, les chevaux sont protégés et moins vulnérables aux flèches, l’artillerie de campagne désorganise les rangs d’archers adverses et permet aux Français de lancer leurs redoutables charges de cavalerie sur l’ennemi dispersé[69]. Cette stratégie reste payante jusqu'aux guerres d'ItalieMarignan reste la meilleure illustration de cette combinaison cavalerie/artillerie, mais progressivement grâce à l'apparition de l'arquebuse, les fantassins suisses puis espagnols[93], vont s'imposer sur les champs de batailles de la renaissance[94].

L’apparition de l’artillerie transforme aussi l’art des fortifications. Les murs s'épaississent, on entoure les forteresses de talus pour arrêter les tirs de boulets. À la Renaissance, (que certains font commencer à la fin de cette guerre), les châteaux sont devenus incapables de résister à l’artillerie et se transforment en demeures spacieuses et confortables à habiter. Le château fort, symbole de la féodalité, disparaît. La sécurité devient du ressort d’un pouvoir central, capable de financer une armée permanente. La noblesse perd de son influence au profit de la monarchie[95].

Dans tous les domaines, cette longue guerre marque la fin de l'âge féodal et le déclin de la civilisation médiévale.

Economische gevolgen[brontekst bewerken]

Pauselijke crisis in de kerk[brontekst bewerken]

De Frans-Engelse tegenstellingen[brontekst bewerken]

(Engeland en de Honderdjarige Oorlog, Frankrijk en de Honderdjarige Oorlog)

De Bourgondische geschillen[brontekst bewerken]

Gegevens[brontekst bewerken]

Belangrijkste personen[brontekst bewerken]

Belangrijkste gebeurtenissen in de Honderdjarige Oorlog[brontekst bewerken]

  • Zeeslag bij Sluis (24 juni 1340) : de Engelsen vernietigen de Frans-Genuese vloot en verwerven zich de heerschappij over de zeeën.
  • Chevauchée van Eduard III in 1346 : Eduard III plundert Normandië en keert vervolgens terug naar het noorden, verpletert de Fransen bij Crécy en met beleg van Calais.
  • Slag bij Crécy (26 augustus 1346) : Eduard III, die Normandië had geplunderd, keert terug naar het noorden, achternagezeten door Filips VI. Hij wordt ingehaald bij Crécy, maar de Engelse boogschutters decimeren de Franse cavalerie. Deze nederlaag brengt de Franse adel serieus in diskrediet.
  • Beleg van Calais (1346) : steunend op zijn verpletterende overwinning bij Crécy, begint Eduard III met het beleg van Calais. Filips VI slacht er niet in de stad te ontzetten, waarop deze zich overgeeft. Ze zou tot in de 16e eeuw Engels bezit blijven.
  • Strijd van de Dertig/Slag van Dertig/Slag van de Dertig (*) (1351)
  • Slag bij Poitiers (19 september 1356) : de Zwarte Prins leidt een chevauchée. Hij wordt door Jan II de Goede achtervolgd en wordt ingehaald bij Poitiers. De Fransen zijn de overwinning nabij, maar de koning wordt gevangen genomen. De gevolgen zijn desastreus want de koninklijke macht is in diskrediet geraakt en het land zinkt in een burgeroorlog weg. De Engelsen gebruiken hun machtspositie om talrijke territoriale en financiële concessies te verkrijgen in het verdrag van Brétigny.
  • Slag bij Cocherel (16 mei 1364) : Karel de Slechte profiteert van de burgeroorlog, die het land teistert, om de Franse kroon op te eisen. Hij wordt verslagen door Bertrand du Guesclin, die hiertoe een volmacht had gekregen van koning Karel V de Wijze.
  • Slag bij Auray (*) (29 september 1364) : Jan van Montfort en zijn Engelse bondgenoten verslaan Karel van Blois en du Guesclin, wat een einde maakte aan de Bretonse Successieoorlog (verdrag van Guérande).
  • Slag bij Nájera (1367) : in Castillië is Peter de Wrede door Hendrik van Trastámara en Bertrand du Guesclin in het nauw is gedreven, waarop hij zijn schoonbroer, de Zwarte Prins, ter versterking inroept. Deze laatste bracht de Frans-Castilliaanse strijdkrachten een nederlaag toe. Du Guesclin wordt gevangen genomen.
  • Slag bij Montiel (14 maart 1369) : du Guesclin en Hendrik van Trastámara nemen wraak. Ze verslaan een door Portugal geleide pro-Engelse alliantie. Peter de Wrede wordt doodgestoken in een tweegevecht met Hendrik van Trastámara, die de troon van Castillië bestijgt en een trouw bondgenoot van Frankrijk wordt.
  • Slag bij Pontvallain (1370) : du Guesclin (nog maar enkele maanden maarschalk van Frankrijk), Olivier de Clisson en Jean de Vienne verpletteren bij Pontvallain (nabij Le Mans) de Engelse aanvoerders Knolles en Granson.
  • Slag bij La Rochelle (1372) : de Castiliaanse vloot, een bondgenoot van Frankrijk, vernietigt de Engelse vloot. Deze nederlaag berooft de Engelsen van hun logistieke ondersteuning op het continent. De Fransen verdreven hen geleidelijk aan terwijl ze een voor een bijna al hun bolwerken heroverden.
  • Slag bij Azincourt (25 oktober 1415) : Hendrik V profiteert van de burgeroorlog tussen Armagnacs en Bourguignons om aan te vallen. Hij brengt de Fransen een zware nederlaag toe en begint met de verovering van Noord-Frankrijk.
  • Slag bij Bauge (1421)
  • Slag bij Cravant (1423) : nederlaag van de Franse strijdkrachten van Karel VII.
  • Slag bij la Brossinière (26 september 1423) : Franse overwinning.
  • Slag bij Verneuil (17 augustus 1424) : Franse nederlaag.
  • Slag van de Haringen (12 februari 1429) : onderschepping van een Engels konvooi voor Orléans. Matig Franse succes (grote verliezen).
  • Beleg van Orléans (1429) : Jeanne d’Arc, aan het voor een bevoorradingskonvooi, weet de verdedigers aan te moedigen die in enkele dagen tijd de Engelsen dwingen het beleg op te heffen.
  • Slag bij Patay (1429) : Franse overwinning die de weg opende voor de herovering van Noord-Frankrijk.
  • Chevauchée op Reims (1429) : een gewaagde onderneming van Jeanne d'Arc en Karel VII, wat deze laatste toeliet tot koning te worden gezalfd, hoewel Reims midden in door de Bourgondiërs gecontroleerd gebied lag. De impact van de zalving en kroning is enorm. Het plaatste Karel VII op de troon, terwijl zijn legitimiteit in twijfel was getrokken doordat hij was onterft geworden in het verdrag van Troyes.
  • Slag bij Formigny (15 april 1450) : deze Franse overwinning maakte de herovering van Normandië mogelijk.
  • Slag bij Castillon (17 juli 1453) : deze Franse overwinning maakte de herovering van Guyenne mogelijk. Militair einde van de Honderjarige Oorlog.

(*) : slag die deel uitmaakt van de Bretonse Successieoorlog, een secundair conflict van de Honderdjarige Oorlog.

De Honderdjarige Oorlog in de kunst[brontekst bewerken]

Romans[brontekst bewerken]

Films en televisieseries[brontekst bewerken]

Begripsgeschiedenis[brontekst bewerken]

Historicus Henri Martin (1810–1883).
Historicus John Richard Green (1837–1883).

Het begrip "Honderdjarige Oorlog" werd door historici na de feiten geïntroduceerd en verwijst gewoonlijk naar de periode van 1337 tot 1453, in dewelke de Engelse koningen trachtten, hun aanspraak op de Franse troon met wapengeweld te doen gelden. Dit conflict bestond uit verschillende fasen en individuele oorlogen, die pas later als een geheel werden begrepen. a Franse kroniekschrijvers uit die tijd dateerden het begin van de oorlogen van die tijd reeds terug tot het jaar 1328 en duidden hiermee op de grotere verbanden. Zo schreef bijvoorbeeld Eustache Deschamps omstreeks 1389 in een gedicht over de toenmalige gevechten, die al cinquante deux ans (52 jaar) duurden. Ook in de 16e eeuw onderkende men een samenhang tussen de afzonderlijke gevechtsacties. Zo merkte Jacobus Meyerus in zijn Commentarii sive Annales Rerum Flandricarum, dat de oorlog tussen Engeland en Frankrijk met zijn tussenperiodes meegeteld over de honderd jaar duurde.[96] Toch was het Jean de Montreuil die er in zijn in 1643 verschenen boek Histoire de France voor het eerst expliciet van één enkele oorlog uitging, die van 1337 tot 1497 heeft geduurd. Daarin volgden hem later ook Engelse historici zoals David Hume in zijn History of England (1762) en Henry Hallam in zijn View of the State of Europe During the Middle Ages (1818), ook wanneer ze in verband met de duur van het conflict van elkaar verschilden.[97]

In Frankrijk maakte professor François Guizot deze aanpak/visie vanaf 1828 bekend, ook al was het concrete begrip „guerre de cent ans“ reeds enkele jaren eerder geïntroduceerd. Chrysanthe Ovide Des Michels gebruikte het begrip als eerste in 1823 in zijn Tableau chronologique de l'Histoire du Moyen Âge. Het eerste boek, dat dit begrip als titel had, verscheen in 1852 van de hand van Théodore Bachelet.[98] Kort daarop, in 1855, maakte de historicus Henri Martin het begrip en een veelomvattend concept daarbij in zijn populaire Histoire de France bekend. Begrip en concept vinden in Frankrijk snel ingang. Reeds in 1864 gebruikte Henri Wallon dit begrip en later ook François Guizot zelf in zijn Histoire de France (1873). In het Engelse taalgebied pleitte Edward Freeman sinds 1869 voor het overnemen van het Franse begrip. John Richard Green volgde deze raad in zijn Short History of the English People (1874) en in de daarop volgenden jaren verschenen in Groot-Brittannië talrijke monografieën met deze titel. De Encyclopædia Britannica vermeldt het begrip voor het eerst in haar uitgave van 1879.[99]

In de 20e eeuw werd dit concept meermaals bekritiseerd. Men wees erop, dat het slechts de dynastische aspecten en een bepaalde fase van de Engels-Franse betrekkingen op de voorgrond plaatste, die zich niet wezenlijk van de voorafgaande ontwikkeling sinds de Normandische verovering van Engeland (1066) onderscheidde. Andere historici waren van mening dat de verschillende fasen en oorlogen van het conflict te verschillende, opdat ze als een geheel zouden kunnen worden gezien. Een anders punt van kritiek was dat het vastleggen van het einde van de oorlog in 1453 volledig willekeurig is, daar op de val van Bordeaux geen vredessluiting volgde en ook daarna kwam het in 1474, 1488 en 1492 tot Engelse invasies, die in het verlengde van de voorafgaande conflicten lagen. Voorts behield de Engelse kroon de stad Calais tot het jaar 1558, terwijl ze zijn aanspraak op de Franse troon tot 1802 volhield. So unterschiedlich die Kritik ausfiel, so unterschiedlich sehen bis heute die verschiedenen Konzepte aus, die daraus resultierten. Gemeinsam ist ihnen lediglich eine allgemeine Abkehr von der nationalen Herangehensweise des 19. Jahrhunderts. Wie der Historiker Kenneth Fowler betonte, betrachtet man die Geschichte des Krieges inzwischen als anglo-französisch statt englisch und französisch. Dies sei notwendig, weil es ein „England“ oder „Frankreich“ in unserem heutigen Verständnis vor 1337 nicht gab und beide vorstaatlichen Gebilde eng ineinander verwoben waren. Ihre Loslösung voneinander ergab sich erst im Laufe des Konfliktes selbst.[100]

Zie ook[brontekst bewerken]

Noten[brontekst bewerken]

  1. P. Turchin, Historical Dynamics: Why States Rise and Fall, Princeton, 2003, pp. 179180.
  2. art. Hundred Years War, Causes of, in J.A. Wagner, Encyclopedia of the Hundred Years War, Westport, 2006, pp. 157-159.
  3. R. Gazelles (ed.), Lettres closes, lettres "de par le roy" de Philippe de Valois, Parijs, 1958, pp. 64-65 (nr. 71) [voorbereiding op de oorlog], Bibliothéque Nationale, MS. français n.a. 7413, fol. 172 (Eu), J. Kervyn de Lettenhove, Oeuvres de Froissart, XVIII, Brussel, 1874, pp. 33-37, P. Varin, Archives administratives de la ville de Reims, II.2, Reims, 1843, pp. 781-784 [voorbereiding op oorlog].
  4. a b c d L. Gormley - eHistory staff, The Hundred Years War: Overview, eHistory.OSU.edu (2001-2007).
  5. Als gevolg van een decreet konden Franse onderdanen zich in een juridische strijd met de vorstelijke overheid zich rechtstreeks tot het Parlement van Parijs richtten, waardoor de Franse koning opperste rechter werd en direct in het territorium van een vazal recht kon spreken. Vaak eigende Parijs zich toentertijd het zeggenschap over processen van de Franse onderdanen van de Engelse koning toe of besliste "politiek/tactisch", waardoor de Engelse koning zijn autoriteit en handelingsbekwaamheid als hertog van Guyenne bewust werd ondergraven.
  6. Vgl. J. Sumption, The Hundred Years War I: Trial by Battle, Philadelphia, 1991, pp. 1-99.
  7. La ville en crise, in L'enfance au Moyen Âge, classes.BnF.fr (2004), M. Girot, L'affirmation du pouvoir royal (XII°-XV° siècles), pedagene.Creteil.IUFM.fr (1998), B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 30.
  8. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 26.
  9. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 32.
  10. a b c d M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, pp. 222-223.
  11. a b M. Kaplan - P. Boucheron, Le Moyen Âge, XIe - XVe siècle, Parijs, 1994, pp. 89-90.
  12. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 22.
  13. G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007, p. 296.
  14. a b B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 30.
  15. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 15.
  16. M.-T. Lorcin, Des Restos du cœur avant la lettre, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 48-51.
  17. C. Beaune, Petite école, grand ascenseur social, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 42-47.
  18. J.-M. Mehl, Près de cent quarante jours chômés par an, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 58-64.
  19. L. Bourquin, Qu'est-ce que la noblesse?, in L'Histoire 195 (1995), p. 24.
  20. a b L. Bourquin, Qu'est-ce que la noblesse?, in L'Histoire 195 (1995), p. 26.
  21. a b c d e f M. Girot, L'affirmation du pouvoir royal (XII°-XV° siècles), pedagene.Creteil.IUFM.fr (1998).
  22. a b M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, pp. 231-232.
  23. X. Hélary, Charles VII remet la France en ordre de bataille, in Historia Spécial 107 (2007), p. 25.
  24. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, p. 144.
  25. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 54, La ville en crise, in L'enfance au Moyen Âge, classes.BnF.fr (2004), Communautés rurales et urbaines, Le royaume de France, politique et institutions (XIIe au XIIIe), in Le Bas Moyen Age, Cliohist.net (1999).
  26. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 53.
  27. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 13.
  28. De bevindingen van onder andere A. Scott Mandia ( de Kleine ijstijd in Europa ) worden bevestigd door mediëvisten die de kronieken van die tijd hebben geanalyseerd zoals Philippe Contamine (de Honderdjarige oorlog, Que Sais-Je nr 1309, PUF 2002). Volgens andere auteurs gebeurt de klimaatafkoeling later en meer gematigde en anderen relativeren de gevolgen van de klimaatverandering op de economie: Emmanuel Le Roy Ladurie 'Histoire humaine et comparée du climat, Fayard 2006. De Kleine ijstijd in Europa,' 'Sunny Suffolk. geraadpleegd 11 april 2010
  29. The Wool Trade in English medieval History, Eileen Power, pagina 6-14
  30. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, p. 164
  31. Magna Carta - La Grande Charte, traduction de l’anglais par Claude J. Violette. Consulté le 11 avril 2010
  32. a b Philippe Richardot, Y a-t-il une pensée navale dans l’occident médiéval ?, Stratisc.org. Consulté le 11 avril 2010
  33. a b c d Alix Ducret, Cent ans de malheur : les origines de la guerre de Cent Ans, Historia Nostra. Consulté le 11 avril 2010
  34. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 15.
  35. a b J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 19.
  36. a b Tony Pollard et Neil Oliver, A Soldier's View of Battle through the Ages, BBC. Consulté le 11 avril 2010
  37. a b B. Cottret, 2007, p. 116.
  38. G. Bordonove, La guerre de 600 ans, Parijs, 1971, p. 132, [8 Bataille de Haldon Hill Tim Midgley, The Battle of Halidon Hill]. Consulté le 11 avril 2010
  39. Comment le roi David d’Escosse avec la roine sa femme vinrent à Paris au roi de France; et comment il et tous les barons d’Escosse lui promirent et jurèrent qu’ils ne feroient point paix aux Anglois sans son conseil. Chroniques de Jean Froissart, Livre I, partie I, chapitre 75 page 67, Bibliothèque Nationale de France. Consulté le 11 avril 2010, Les Valois directs: Philippe VI. Édouard III roi d’Angleterre prête hommage à Philippe VI (6 juin 1329), A la découverte de l'Histoire de France. Consulté le 11 avril 2010
  40. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 51.
  41. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 39
  42. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, pp. 70-73.
  43. L. Pietri - M. Meuleau, Le monde et son histoire. La fin du moyen âge et les débuts du monde moderne du XIII' siècle au XVII' siècle, Parijs, 1971, p. 13.
  44. F. Autrand, Charles V le Sage, Parijs, 1994, p. 60.
  45. F. Autrand, Charles V le Sage, Parijs, 1994, p. 72.
  46. F. Autrand, Charles V le Sage, Parijs, 1994, p. 70.
  47. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, pp. 22-26.
  48. G. Bordonove, La guerre de 600 ans, Parijs, 1971, p. 135.
  49. Margaretha van Bourgondië was veroordeeld na bekend te hebben sinds 1311 een overspelige relatie te hebben met de ridder Filips van Aunay. Zie het schandaal van de Tour de Nesle.
  50. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 31.
  51. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 37.
  52. s.v. salique, in A. Rey (ed.), Dictionnaire historique de la langue française, Parijs, 1998.
  53. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 32.
  54. J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 33.
  55. Jean Froissart, Chroniques I 3 (pp. 5-6; Comment le père au roi Édouard fut marié à la fille au beau roi Philippe de France), J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 36.
  56. Jean Froissart, Chroniques I 53 (pp. 43-45; Comment le roi de France envoya en Angleterre de son plus espécial conseil, pour savoir par les registres d’Angleterre comment le dit hommage se devoit faire; et comment le roi d’Angleterre lui envoya unes lettres, contenant le dit hommage.), J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980, p. 16.
  57. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, p. 234.
  58. stejeannedarc.net
  59. Jeanne d’Arc, Henri Wallon, 5e édition 1876, Livre II Orléans, 3e partie: la délivrance d’Orléans stejeannedarc.net
  60. Richemont s'était composé une armée de 600 hommes d'armes et 400 hommes de trait. Elle comprenait notamment les compagnies des sires de Beaumanoir, Rostrenen, Montauban, G. de St Gilles, A. de la Feuillée, de nombreux autres Bretons de sa maison et des seigneurs du Poitou en tout 400 lances et 800 archers (environ 4.000 hommes). La Pucelle arrive à Beaugency. Richemont la rejoint et décide de secourir Meung, puis de poursuivre les Anglais regroupés à Janville. Richemont avec ses Bretons et l'armée de la Pucelle les surprennent et ils sont complètement défaits au village de Patay. Références sur le site de Skol Uhel Ar Vro
  61. Jeanne d’Arc, Henri Wallon, 5e édition 1876, Livre III Reims, 3e partie: Le sacre stejeannedarc.net
  62. N. Coulet, Le temps des malheurs (1348-1440), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs,‎ 2007, p. 427.
  63. a b c N. Coulet, Le temps des malheurs (1348-1440), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs,‎ 2007, p. 422.
  64. a b c d e L. Theis, Histoire du Moyen Âge français, Parijs,‎ 1992, pp. 343-344.
  65. a b c d e N. Coulet, Le temps des malheurs (1348-1440), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs,‎ 2007, pp. 427-428.
  66. Laurent Albaret, XVe siècle. Le traité d’Arras, Clionautes
  67. a b c L. Theis, Histoire du Moyen Âge français, Parijs,‎ 1992, pp. 344-345.
  68. Enguerran de Monstrelet, Chronique, 1400-1444, Drouet d’Arcq, Paris 1861, pp. 217-221, Etcheverry (J-P), Arthur de Richemont le justicier, France-Empire, Paris, 1983, pp. 172-179. Lobineau (Dom G.), Histoire de Bretagne, I, 1707, p.605. Argentré (B. d’), Histoire de Bretaigne, 1618, p. 792, Arthur de Richemont, futur duc de Bretagne, est connétable depuis 1425, mais après une période disgrâce, il eut un rôle éminent (et oublié) dans la dernière phase de la guerre de cent ans. Selon Jules Michelet, de tous temps « la meilleure arme de la France contre la Grande-Bretagne avait été la Bretagne », « Parmi les hommes célèbres du règne de Charles VII… s'il en est un qui mérite d'occuper à côté de Jeanne d'Arc le premier rang, on peut affirmer, tout bien pesé, que c'est le connétable de Richemont » Ernest Lavisse. "Du Guesclin, Clisson, Arthur de Richemont, les plus grands capitaines du Moyen Âge, sortirent du duché" de Bretagne, " Vies des grands capitaines français du Moyen Âge, par Alexandre Mazas ", « Le connétable de Richemont était le seul homme qui prit à cœur les intérêts de la monarchie et songé à sa défense », Simonde de Sismondi
  69. a b Philippe Contamine, « La bataille de Castillon : fin de la guerre de Cent Ans », site du ministère de la Culture.
  70. a b c M. Mollat du Jourdin, La reconstruction (1440-1515), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007, p. 434.
  71. a b c L. Theis, Histoire du Moyen Âge français, Parijs,‎ 1992, p. 355.
  72. a b c d e f M. Mollat du Jourdin, La reconstruction (1440-1515), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007, p. 435.
  73. Henri de Wailly, Crécy, 1346, autopsie d'une bataille, Lavauzelle, 1985, p. 17.
  74. Les bardes, qui sont relativement coûteuses, ne se généralisent qu'au cours du 15e eeuw: Fabrice Murgala, Histoire de l'armure medieval.mrugala.net.
  75. Sur l'action décisive de Richemont, avec 200 lances et 800 archers (1500 hommes) : Argentré (Bertrand d'), Histoire de Bretagne, Paris, 1618, pp. 824-826, Etcheverry (J. P.), Arthur de Richemont, France-Empire, 1983, pp. 223-229 (plan)
  76. (en) Battle of Formigny (15 April 1450) Xénophon group
  77. a b M. Mollat du Jourdin, La reconstruction (1440-1515), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007, p. p. 435-436.
  78. L'objectif n'est alors plus de prendre les villes mais bien de battre les Anglais dans une bataille rangée
  79. a b La Bataille de Castillon. Un mois auparavant, le 17 juin 1453, Chalais fut repris en présence de Chatles VII. (17 juillet 1453) Xénophon group
  80. Jean-Jacques Déogracias, Le Fort du Hâ d Bordeaux, Les dossiers d'Aquitaine, p. 7.
  81. J. Dupâquier, Histoire de la population française, I, Parijs, 1988, p. 367.
  82. bron?
  83. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 282.
  84. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 286.
  85. N. Coulet, Le temps des malheurs (1348-1440), in G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007, pp. 407-410.
  86. C. Vincent, Introduction à l’histoire de l’Occident médiéval, Parijs, 1995, hoofdstuk XI.
  87. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 288.
  88. B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009, p. 297.
  89. R. Preston, Men in arms: a history of warfare and its interrelationships with Western society, New York, 1991.
  90. L. Bourquin, Qu'est-ce que la noblesse?, in L'Histoire 195 (1995), p. 24.
  91. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, pp. 231-232.
  92. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, p. 233.
  93. François Pernot, « Janvier 1595 : Henri IV veut couper le Camino Español en Franche-Comté », Revue historique des armées, nº222, année 2001, Service historique de la Défense.
  94. René Quatrefages, L’Organisation militaire de l’Espagne, 1492-1592, thèse d’État soutenue à l’université de Paris-Sorbonne, 1989.
  95. M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003, pp. 236-237; R. Nosotro, The Effects of the Hundred Years War, HyperHistory.net (2009).
  96. P. Contamine, La guerre de Cent ans, Parijs, 20028, pp. 3-4.
  97. K. Fowler, The Age of Plantagenet and Valois. The Struggle for Supremacy 1328–1498, Bergamo, 1967, p. 13 (a,b,c,d).
  98. P. Contamine, La guerre de Cent ans, Parijs, 20028, p. 3 (n. 1).
  99. K. Fowler, The Age of Plantagenet and Valois. The Struggle for Supremacy 1328–1498, Bergamo, 1967, pp. 13-14 (a,b,c).
  100. K. Fowler, The Age of Plantagenet and Valois. The Struggle for Supremacy 1328–1498, Bergamo, 1967, p. 14 (a,b,c).

Referenties[brontekst bewerken]

Primaire bronnen[brontekst bewerken]

  • Grandes Chroniques de France. [428 tot 1461]
  • Sir Thomas Gray, Scalacronica. [1066-1362]
  • Chroniques de Londres/Croniques de London. [1259-1343]
  • Rotuli Parliamentorum; ut et Petitiones, et Placita in Parliamento. [1272-1503]
  • Brut (Chronicle). [-1377]
  • Adam Murimuth, Continuatio chronicarum (1303-1347)
  • Geoffrey le Baker, Chronicon Angliae temporibus Edwardi II et Edwardi III (1303-1356).
  • William van Dene, Historia Roffensis. (1315-1350)
  • Anonimalle Chronicle. [1333-1381]
  • Jean de Venette, Chronica (1340-1368).
  • Saint-Omer Chronique (BnF, MS Fr. 693, fos. 248-279v.). [1342-1347; voortzetting van de Chronique de Flandre]
  • Jean le Bel, Vrayes Chroniques.
  • Jean Froissart (ca. 1337-ca. 1405), Chroniques (1373-1400). [1322 tot 1400]
  • Chronique du Mont-Saint-Michel (1343-1468).
  • Acta bellicosa Edwardi Tertii et Edwardi Principis Walliae A.D. 1346.
  • Chronica Johannis de Readinge et Anonymie Cantauriensis, 1346-1367.
  • Register of Edward the Black prince.
  • Cuvelier (?-1387), Chanson de Bertrand du Guesclin (1384).
  • Chandos Herald, La vie du Prince Noir (1377-1386).
  • Henry Knighton, Chronicon. [1337-1396]
  • Robert van Avesbury (- ca. 1359), De gestis mirabilibus regis Edwardi Tertii.
  • Gesta Henrici Quinti.
  • Jean II Jouvenel des Ursins (1388-1473), Histoire de Charles VI. [zoon van de prévôt des marchands van Parijs, Jean Jouvenel des Ursins]
  • Récits d'un bourgeois de Valenciennes.
  • Enguerrand de Monstrelet (ca. 1395-1453), Chronique. [1400 tot 1444; Hieraan werden toevoegingen voor de periode tot 1516 gedaan]
  • Journal d'un bourgeois de Paris (1405-1449).
  • Titus Livius Frulovisi, Vita Henrici Quinti.
  • Thomas Basin (1412–1489), Historiae de rebus a Carolo VII. et Ludovico XI. Francorum regibus en Opinio et consilium super processu et condemnatione Johanne, dicte Puelle. [had een afkeer van Lodewijk XI; nam de rehabilitatie van Jeanne d'Arc op zich]
  • Thomas Elmham, Liber Metricus de Henrico Quinto. (ca. 1420)
  • Pseudo-Elmham, Vita et Gesta Henrici Quinti.
  • Thomas Walsingham (- ca. 1422), Historia Anglicana [1272-1422] en Chronicon Angliae [1328-1388].
  • Perceval de Cagny, Chroniques des ducs d'Alençon. (ca. 1436)
  • Jacques of Gilles de/le Bouvier, Chroniques du roi Charles VII (ca. 1455) en voortzetting Grandes Chroniques de France (1402-1422).
  • Journal du Siège d'Orléans (1468). [beschrijft beleg in 1429]
  • Jean de Wavrin (1395-1475), Recueil des croniques et anciennes istoires de la Grande Bretaigne, à present nommé Engleterre.
  • Jean Chartier, Chronique de Charles VII. [1476-1493]
  • Mathieu d'Escouchy (1420-1482), Chronique. [1444 tot 1467; Werk in navolging van dat van Enguerrand de Monstrelet; pro-Bourgondisch]

Verzamelingwerken van primaire bronnen[brontekst bewerken]

  • R. Barber (ed. trad.), Life and Campaigns of the Black Prince, Woodbridge, 1997.
  • A. Curry (ed.), The Battle of Agincourt: Sources and Interpretations, Woodbridge, 2000.
  • H. Ellis (ed.), Original Letters Illustrative of English History, I, Londen, 1846.
  • C.J. Rogers (ed. trad.), The Wars of Edward III: Sources and Interpretations, Woodbridge, 1999.
  • T. Rymer (ed.), Fœdera, conventiones, literæ, et cujuscunque generis acta publica, inter reges Angliæ et alios quosvis imperatores, reges, pontifices, principes, vel communitates. [meerdere delen, meerdere edities]

Secundaire bronnen[brontekst bewerken]

  • M. Balard - J.-P. Genet - M. Rouche, Le Moyen Âge en Occident, Parijs, 2003.
  • C. Beaune, Petite école, grand ascenseur social, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 42-47. (non vidi)
  • L. Bourquin, Qu'est-ce que la noblesse?, in L'Histoire 195 (1995), pp. 24-31. (non vidi)
  • B. Bove, Le Temps de la guerre de Cent Ans 1328-1453, Parijs, 2009. (non vidi)
  • P. Contamine, art. Hundertjähriger Krieg, in Lexikon des Mittelalters V (1991), coll. 215–218.
  • P. Contamine, La guerre de Cent ans, Parijs, 20028.
  • G. Duby (ed.), Histoire de la France des origines à nos jours, Parijs, 2007.
  • J. Favier, La guerre de Cent Ans, Parijs, 1980. (non vidi)
  • K. Fowler, The Age of Plantagenet and Valois. The Struggle for Supremacy 1328–1498, Bergamo, 1967.
  • X. Hélary, Charles VII remet la France en ordre de bataille, in Historia Spécial 107 (2007), pp. 22-27. (non vidi)
  • M.-T. Lorcin, Des Restos du cœur avant la lettre, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 48-52. (non vidi)
  • J.-M. Mehl, Près de cent quarante jours chômés par an, in Historia Spécial 65 (2000), pp. 58-65. (non vidi)
  • R. Preston, Men in arms: a history of warfare and its interrelationships with Western society, New York, 1991.
  • J. Sumption, The Hundred Years War I: Trial by Battle, Philadelphia, 1991. ISBN 0571138950
  • J. Sumption, The Hundred Years War II: Trial by Fire, Philadelphia, 1999. ISBN 0571138969
  • J. Sumption, The Hundred Years War III: Divided Houses, Philadelphia, 2009. ISBN 0571138977
  • P. Turchin, Historical Dynamics: Why States Rise and Fall, Princeton, 2003. ISBN 0691116695
  • J.A. Wagner, Encyclopedia of the Hundred Years War, Westport, 2006. ISBN 9780313327360

Externe links[brontekst bewerken]