Vlaamse literatuur
Vlaamse literatuur is literatuur uit Vlaanderen en als dusdanig onderdeel van de Nederlandse literatuur. Nadat België in 1830 onafhankelijk werd van Nederland, begon zich ook een specifiek Vlaamse literatuur te ontwikkelen.
Middeleeuwen
[bewerken | brontekst bewerken]Kroniekschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]
De oudste literaire werken uit de regio die nu bekend staat als Vlaanderen (tot 1795 grofweg bestaande uit het Graafschap Vlaanderen, het hart van het Hertogdom Brabant en het Graafschap Loon) werden niet in het Middelnederlands (Diets) geschreven, maar in het Latijn. Naast devotionele literatuur zoals hagiografieën, ontstonden er verschillende lokale en regionale kronieken als vroege vormen van geschiedschrijving. De vroegste tekstuele traditie in het graafschap Vlaanderen was de zogenaamde Flandria generosa, die aan het einde van de 10e eeuw begon als de Genealogia Arnulfi comitis Flandriae, een zeer eenvoudige en basale genealogie van de graven van Vlaanderen. In de volgende fasen, genaamd de Genealogia comitum Flandrensium, werden de teksten bijgewerkt tot het jaar 1168.
Naarmate deze eerste teksten door schrijvers werden gekopieerd en verder uitgebreid, werden er meer verhalende elementen toegevoegd over andere bevolkingsgroepen, de samenleving als geheel, het landschap en de omgeving, en werden er tal van gebeurtenissen en ontwikkelingen in de bredere regio opgenomen. Rond 1200 verschenen de eerste bewerkingen van Flandria generosa B in het Latijn, die tussen 1225 en 1250 naar het Oudfrans werden vertaald onder de titel Li générations, li parole et li lignie de le lignie des contes de Flandres. Tegen het midden van de 14e eeuw, tijdens de overgang van het Oudfrans naar het Middelfrans, werd op basis hiervan de Chronique de Flandre geschreven, die op zijn beurt als basis diende voor de Middelnederlandse Rijmkroniek van Vlaanderen. De belangrijkste tak van de traditie van de Flandria generosa, C, was echter de Continuatio Claromariscensis, die aan het begin van de 15e eeuw een reeks prozaïsche kronieken in het Middelnederlands voortbracht, bekend als de Excellente Cronike van Vlaenderen.
Brabantse kroniekschrijving begon veel later, in de 13e eeuw, aanvankelijk ook in het Latijn. Een van de eerste in het Middelnederlands was de Rijmkroniek van Woeringen, een dramatische vertelling van de Slag bij Woeringen (1288) ter ere van de overwinnaar hertog Jan I van Brabant. Het bekendste voorbeeld van een Brabantse rijmkroniek in het Middelnederlands is de Brabantsche Yeesten, tot 1351 geschreven door Jan van Boendale.
Poëzie
[bewerken | brontekst bewerken]
In de eerste stadia van de literatuur in huidig Vlaanderen was poëzie de overheersende vorm van literaire expressie. In de vroegste stadia van de Nederlandse taal was er een aanzienlijke mate van wederzijdse verstaanbaarheid met sommige (wat we nu noemen) Duitse dialecten, en sommige fragmenten en auteurs worden door beide gebieden opgeëist. Voorbeelden hiervan zijn de 12e-eeuwse dichter Hendrik van Veldeke, die zowel door de Nederlandse als de Duitse literatuur wordt opgeëist. Hij is de eerste bij naam bekende schrijver uit het graafschap Loon die schreef in wat Middelnederlands zou kunnen worden genoemd. Veldeke was een vroege tijdgenoot van Walther von der Vogelweide. Hij schreef hoofse liefdespoëzie, een hagiografie van Sint Servatius en een epische hervertelling van de Aeneis in een Limburgs dialect dat zich uitstrekt over de Nederlands-Duitse taalgrens.
Middelnederlandse fictie
[bewerken | brontekst bewerken]Vanaf de 13e eeuw werden het Vlaams en het Brabants de dominerende literaire volkstalen. In de Lage Landen waren, net als in de rest van Europa, hoofse romantiek en hoofse liefde populaire genres tijdens de middeleeuwen. Een van die minnezangers was de eerder genoemde Veldeke. De ridderroman was ook een populair genre, vaak met Koning Arthur of Karel de Grote als hoofdpersonage (met als bekend voorbeeld Karel ende Elegast). Andere bekende voorbeelden van literaire fictie uit deze tijd zijn Beatrijs, Ferguut en Van den vos Reynaerde. Aan de Vlaams-Brabantse literaire hegemonie zou pas een einde komen aan het einde van de 16e eeuw en vooral in de 17e eeuw, toen de Noordelijke Nederlanden als onafhankelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een cultureel en economisch overwicht kreeg.
Vroegmoderne periode
[bewerken | brontekst bewerken]
Het graafschap Vlaanderen en het Hertogdom Brabant maakten onderdeel uit van de Bourgondische en vanaf 1477/82 Habsburgse Nederlanden (zonder het tot het Prinsbisdom Luik behorende Loon), die vanaf de late 14e eeuw tot aan de late 16e eeuw een proces van langzame politieke, sociaal-economische en culturele eenwording hadden ondergaan. Door de Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog kwam er een scheiding in de Nederlanden tussen het door calvinisme en later liberalisme gedomineerde noorden en het rooms-katholieke en meer conservatieve zuiden. De hierdoor ontstane migratiestroom in de Nederlanden vanuit het zuiden naar de noordelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden wordt geassocieerd met een verschuiving van het economische en culturele zwaartepunt, omdat de meeste migranten kapitaalkrachtigen en/of intellectuelen waren: ondernemers, handelaars, bankiers, schrijvers, kunstenaars, geleerden, predikanten, schoolmeesters, drukkers etc. Daardoor kreeg in het zuiden, Vlaanderen en Brabant (zonder Staats-Vlaanderen en Staats-Brabant), de literatuur een heel ander karakter. Aan de bloei van de middeleeuwse literatuur in het zuiden kwam een einde, terwijl in de 17e eeuw het noorden zijn 'Gouden Eeuw' zou beleven. Zo verhuisde de uit Brugge afkomstige Simon Stevin in 1581 definitief naar Leiden en leverde aan de Universiteit Leiden als pionier in allerlei academische disciplines belangrijke bijdragen aan de wetenschappelijke literatuur in de Republiek. Veel van zijn boeken werden daar uitgegeven door Christoffel Plantijn, die in 1582 zelf vanuit Antwerpen naar Leiden was verhuisd.
In de door Fransen bezette Westhoek werkten markante figuren als Dominic De Jonghe (1654-1717) die Le Cid van Pierre Corneille in het Nederlands vertaalde, de dichter Michiel de Swaen (1654-1707) die het epos Het Leven en Dood van Jezus Christus (1694) en De gecroonde leerse schreef, en Willem Ogier van wie we onder meer de klucht Droncken Heyn (1639) en een reeks drama's met de titel De seven hooft-sonden (1682) kennen.[1]
Tijdens de 18e eeuw was de Vlaamse literaire productie aan de lage kant, net als in het hele Nederlandse taalgebied. In 1761 publiceerde de in Den Haag geboren Jan Des Roches[1] wel zijn Nieuwe Nederduytsche spraek-konst, een Nederlandse grammatica die de confrontatie aanging met het gebruik van het Latijn als cultuurtaal en het Frans als prestigieuze taal door een gestandaardiseerde Zuid-Nederlandse[2] taal uit te werken. De Brusselse advocaat Jan-Baptist Verlooy (1746-1797) schreef in Maastricht een Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden (1788), een verslag over de status van de taal en de minachting waarmee ze in het verleden was behandeld.[1] Andere auteurs van belang waren Willem Verhoeven (1738-1809), Karel Broeckaert (1767-1826) (auteur van de Vlaamse volksroman Jelle en Mietje), en Jan-Baptist Hofman (1758-1835), auteur van burgerlijke tragedies.
Pas vanaf 1830, na de Belgische Revolutie waardoor de scheiding van België en Nederland een feit werd, zou er een grote opleving van de Vlaamse literatuur komen.
19e eeuw
[bewerken | brontekst bewerken]Romantiek
[bewerken | brontekst bewerken]


Een van de eerste gevolgen van de Belgische Revolutie was een reactie tegen alles dat met Nederland te maken had, en de acceptatie van het Frans als de taal van vrijheid en onafhankelijkheid. De overheid onderdrukte in 1830 het officiële gebruik van het Nederlands, en daarmee ook het Vlaams. Enkele jaren voor 1830 had Jan Frans Willems (1793-1846) geprobeerd nog te bemiddelen tussen België en Nederland. Als archivaris in Antwerpen schreef hij een stuk over de geschiedenis van Vlaamse letterkunde. Na de revolutie maakten zijn Nederlandse sympathieën dat hij in afzondering moest gaan leven. In 1835 vestigde hij zich in Gent, en besloot zich in te gaan zetten voor de Vlaamse cultuur. Hij bewerkte oude Vlaamse klassiekers, Van den vos Reynaerde (1836), de Rijmkroniek van Woeringen en andere werken. Tevens kreeg hij een grote schare Vlaamse volgelingen waaronder Philip Blommaert (1809-1871), Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847), Frans Rens (1805-1874), Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) en Prudens Van Duyse (1804-1859).
Philip Blommaert richtte in 1834 in zijn thuisstad de Nederduitsche letteroefeningen op, een organisatie voor nieuwe schrijvers. Deze werd al snel opgevolgd door meerdere soortgelijke organisaties en literaire gemeenschappen. In 1851 kwam er een centrale organisatie voor bevordering van de Nederlandse taal en de Vlaamse literatuur en cultuur, het Willemsfonds. Deze hadden vooral tot doel het Vlaams te promoten in Vlaanderen. De bevordering sloeg aan. Reeds in 1854 kon men in Gent Vlaamse literatuur studeren. De Vlaamse Rooms-Katholieke Kerk kwam in 1874 met een eigen organisatie, het Davidsfonds. In scholen bleef het Frans nog de voertaal, tot 1883. In 1886 werd een Vlaamse academie opgericht in Gent. Het Nederlands werd in 1893 wettelijk gelijkgesteld aan het Frans als taal voor België.
De eerste dichter van deze nieuwe school was Karel Lodewijk Ledeganck, die vooral bekend is voor zijn gedichten over de drie zustersteden Brugge, Gent en Antwerpen. Deze gedichten werden gebundeld in De drie zustersteden, vaderlandsche trilogie, die werd uitgegeven in Gent in 1846. In deze gedichten protesteerde hij tegen Franse ideeën, manieren en taal. Zijn werk werd al snel tot de Vlaamse klassiekers gerekend. Ledeganck vertaalde tevens de Franse code in het Vlaams.
Jan Theodoor van Rijswijck (1811-1849) vestigde zich als klerk in Antwerpen, en werd een van de belangrijkste leden van de Vlaamse beweging. Hij schreef een serie politieke en satirische liederen. De romantische dichter Jan Van Beers had een typisch Vlaamse kijk op het leven. Prudens van Duyse, wiens meest ambitieuze werk het epische Artevelde (1859) was, staat vandaag de dag vooral bekend om zijn collectie kindergedichten uit 1844. Pieter Frans van Kerckhoven (1818-1857), een inwoner van Antwerpen, schreef romans, gedichten, drama’s en een werk over de Vlaamse heropleving (De Vlaemsche Beweging, 1847).
Realisme / naturalisme
[bewerken | brontekst bewerken]Na 1850 kwam er een nieuwe generatie schrijvers van naam op, onder wie Domien Sleeckx (1818-1901), Tony Bergmann (1835-1874), Virginie Loveling (1836-1923) en Jan Van Beers (1821-1888). Het literaire leven concentreerde zich nog steeds rond Antwerpen en Gent.
In de loop van de 19e eeuw werd zowel in Vlaanderen als in Nederland het literaire realisme steeds belangrijker, om aan het eind van de 19e eeuw over te gaan in het naturalisme. Een van de eerste Vlaamse realistische schrijvers was Domien Sleeckx (1818-1901). Hij was inspecteur voor scholen en literair criticus en in 1844 een van de oprichters van de Vlaemsch Belgie, de eerste dagelijkse krant geheel in het Vlaams. Zijn werken tellen onder andere een groot aantal toneelstukken, waaronder de komedie Jan Steen (1852), Gretry (waarvoor hij een nationale prijs kreeg in 1861), Vissers van Blankenberge (1863), en het patriottische drama Zannekin (1865). Hij was vooral goed in het omschrijven van het leven in de Antwerpse haven. Onder zijn romans bevinden zich In't Schipperskwartier(1856), Dirk Meyer (1860), Tybaerts en Cie (1867), Kunst en Liefde (1870), en Vesalius in Spanje (1895). Zijn complete werk is gebundeld in 17 boeken (1877-1884).
De uit Nederland afkomstige Renier Snieders (1812-1888) schreef romans over Noord-Brabant. Zijn broer August Snieders (1825-1904) schreef aanvankelijk historische romans, maar stapte al snel over op satirische werken. Andere bekende namen in de vroege Vlaamse literatuur zijn de zussen Rosalie (1834-1875) en de reeds genoemde Virginie Loveling. Zij schreven een collectie simpele, maar succesvolle verhalen, en een gedichtenbundel. Vooral Virginie Loveling werd bekend, onder andere met haar politieke schetsen uitgebracht onder de titel In onze Vlaamsche gewesten (1877).
In 1893, ten tijde van het fin de siècle, werd Van Nu en Straks opgericht, het eerste moderne Vlaamse literair tijdschrift, dat als reactie tegen het provincialisme meer aansluiting zocht bij de internationale kunststromingen. Belangrijke redactieleden waren Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom, Prosper Van Langendonck en August Vermeylen. Ook Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en anderen droegen door hun werk bij aan de hoge bloei van de Vlaamse literatuur in deze periode.
20e eeuw
[bewerken | brontekst bewerken]In de 20e eeuw bleef de Vlaamse literatuur zich ontwikkelen. Zo werd ze onder andere beïnvloed door internationale literaire ontwikkelingen.





Interbellum
[bewerken | brontekst bewerken]Na de Eerste Wereldoorlog werd de dichter Paul van Ostaijen een belangrijk vertegenwoordiger van het expressionisme. Tussen de twee wereldoorlogen waren Gerard Walschap, Willem Elsschot en Marnix Gijsen prominente Vlaamse schrijvers. Rond 1930 trad er een vernieuwing op onder de romanschrijvers; men begon zich af te keren van het impressionistisch naturalisme dat het proza van de tijd ervoor had gekenmerkt. Ook het streekgebonden en folkloristische karakter van de Vlaamse romans verdween, het taalgebruik richtte zich in plaats daarvan meer op de standaardtaal. De romans zelf werden meer psychologisch-realistisch en waren vaak in de ik-vorm. Belangrijke beoefenaars van dit genre uit deze tijd zijn Elsschot, Roelants, Raymond Brulez, Albert van Hoogenbemt en Maurice Gilliams. Van 1932 tot en met 1935 verscheen het door Menno ter Braak, E. du Perron en de Vlaamse schrijver Maurice Roelants opgerichte tijdschrift Forum, dat deze vernieuwing verder trachtte te propageren.
Tweede Wereldoorlog
[bewerken | brontekst bewerken]De Tweede Wereldoorlog is in de Vlaamse literatuur een wat minder prominent thema geworden dan in Nederland. Alleen in de eerste paar jaar na de oorlog zijn er enkele Vlaamse schrijvers van naam op dit gebied: Julien Kuypers (Donderkoppen, 1945), Albert van Hoogenbemt (Winst en verlies, 1945), Louis Paul Boon (Mijn kleine oorlog, 1947), Gerard Walschap (Zwart en wit, 1948) en Frans van Isacker (Maar er is een uitweg, 1949).
In Vlaamse literatuur over WOII is met name collaboratie een belangrijk thema. De collaboratie van de Vlaamse beweging met de Duitsers en de verwerking hiervan na de oorlog wordt ook wel 'Het Tweede Wereldoorlogtrauma' genoemd. In tegenstelling tot de oorlogsliteratuur uit Nederland speelt de Holocaust in de Vlaamse literatuur nauwelijks een rol.[3]
Na 1945
[bewerken | brontekst bewerken]Na de oorlog verscheen het eerste avant-gardistische tijdschrift Tijd en Mens, dat werd gepubliceerd van 1949 tot 1955. In 1955 werd het blad opgevolgd door Gard Sivik, dat tot 1964 verscheen. Een van de belangrijkste Vlaamse schrijvers van de jaren 50 was Hugo Claus. Zijn werk droeg voor een belangrijk deel bij aan de heropleving van de Vlaamse literatuur na de Tweede Wereldoorlog. Claus' Het verdriet van België heeft voor een verandering in de mentaliteit van de Vlaamse literaire wereld gezorgd. Eerder al had Louis Paul Boon zijn naam als schrijver gevestigd. De Kapellekensbaan, gepubliceerd in de jaren 50, geldt als een monument in de Vlaamse en in het algemeen in de Nederlandstalige literatuur. Boon kreeg pas laat erkenning; in 1957 won hij de Henriette Roland Holst-prijs voor De kleine Eva uit de kromme Bijlstraat. Zeker na het verschijnen van de Engelse vertaling van De Kapellekensbaan in 1972 werd Boon beschouwd als een serieuze kandidaat voor de Nobelprijs voor Literatuur, maar die heeft hij niet gekregen.
Andere bekende naoorlogse Vlaamse schrijvers zijn Anton van Wilderode en Christine D'Haen.
Ook het debuut van Herman Portocarero, Het anagram van de wereld, werd in 1984 als een werk van internationale klasse onthaald. Schrijvers werden eerst nog ‘de stille generatie’ genoemd, maar mede door bovengenoemde feiten groeide het zelfbewustzijn van Vlaamse schrijvers en kropen ze uit hun schulp. Ze eisten de aandacht op en werden angry young Belgen genoemd, omdat ze nu pas de aandacht naar zich konden toetrekken en daarover lichtelijk verbolgen en gefrustreerd waren. Bovendien was er weinig subsidie voor Vlaamse schrijvers. Het werd daarom ook wel het 'Catastrofen’ budget voor de letteren' genoemd.
Thematiek
[bewerken | brontekst bewerken]Vaak terugkerende thema's in de Vlaamse literatuur zijn: De uitwassen van de taalstrijd. Juist doordat het Frans een tijdlang overheerste kwam er een tegenreactie van de Vlaamse kant. Zij wilden het Vlaams puur houden en zich hiermee tegelijk verzetten tegen de Franse taal. Andere thema's zijn: de kleinburgerlijkheid en zelfgenoegzaamheid, mede veroorzaakt door het katholicisme, gebrek aan durf en openheid, politiek cliëntelisme, culturele middelmatigheid en het bekrompen katholicisme. Deze motieven en/of thema's komen allemaal terug in 'Het verdriet van België' van Hugo Claus, maar ook in boeken van andere Vlaamse schrijvers.
Auteurs Ivo Michiels en Paul de Wispelaere vertegenwoordigden de 'nieuwe roman'. In de jaren 80 bleven Walter van den Broeck en Monika van Paemel doorschrijven in de stijl van Louis Paul Boon. Andere belangrijke auteurs waren Ward Ruyslinck en Jef Geeraerts, Patrick Conrad, Kristien Hemmerechts, Eric de Kuyper, Stefan Hertmans, Pol Hoste, Paul Claes, Anne Provoost en Jos Vandeloo.
Noord-Nederlandse versus Vlaamse literatuur
[bewerken | brontekst bewerken]Jaartallen als 1579 en 1830 zijn historische ankerpunten die implicaties hebben voor de literaire geschiedschrijving, zonder dat daarop overdreven nadruk gelegd hoeft te worden. Men kan ook enigszins vloeiende overgangen aangeven. Verder wordt met name voor de tijd na de Tweede Wereldoorlog het onderscheid Noord-Nederlands versus Vlaams minder gemaakt. Schrijvers als Stijn Streuvels en Virginie Loveling kunnen nog als meer specifiek Vlaams worden gezien. Dat geldt al minder voor Herman Teirlinck en Cyriel Buysse. Het geldt in het geheel niet meer voor Willem Elsschot.
Overzicht
[bewerken | brontekst bewerken]Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]Bibliografie
[bewerken | brontekst bewerken]- Boven, E.van en Kemperink, M., Literatuur van de moderne tijd: Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Uitgeverij Coutinho, ( 2006)
- Brems, Hugo (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Deel 1 van A.J. Gelderblom en A.M. Musschoot (hoofdredactie), Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
- Ida van Duringsfeld, Von der Schelde bis zur Maas: Das geistige Leben der Vlamingen seit dem Wiederaufblühen der Literatur. Biographien, Bibliographien, und Proben, (Leipzig, 3 vols., 1861)
- Jean Stecher, Histoire de la littérature néerlandaise en Belgique, (1886)
- Theodoor Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde van het jaar 1830 tot heden, De Nederlandsche Boekhandel, (1899)
- A. de Koninck e.a., Bibliographie nationale, (1886-1897)
- Paul Hamelius, Histoire politique et littéraire du mouvement flamand, (1894)
- Frans de Potter, Vlaamsche bibliographie : lijst der boeken, vlug- en tijdschriften, muziekwerken, kaarten, platen en tabellen, in België van 1830 tot 1890 verschenen. Uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche academie voor taal- en letterkunde, (1893)
- Wilhelmus Jacobus Arnoldus Huberts, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde, (1878)
- ↑ a b c de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ . In zijn Nederlandse spraakkunst en woordenboeken volgt Des Roches de Brabants-Antwerpse accentspelling (met toonteken op de zachtlange ee en oo), die omstreeks 1750 te Antwerpen in gebruik was gekomen, benevens andere Zuid-Nederlandse spellingeigenaardigheden. (bron: DBNL)
- ↑ Brems, p. 90