Gebruiker:Meglosko/klad

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Mee bezig Mee bezig
Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.

De techniekfilosofie of filosofie van de technologie is de filosofische discipline die onderzoek doet naar techniek en technologie, verhouding tussen techniek, mens en samenleving en de filosofische vragen die worden opgeroepen door nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals artificiële intelligentie, robotica, nanotechnologie of biotechnologie,en de specifieke aard van wat het betekent een technologisch object te ontwerpen en te produceren.

Hoewel reflecties rond techniek en technologie in de hele geschiedenis van de westerse filosofie terug te vinden zijn, werd de term techniekfilosofie pas voor het eerst gebruikt in de 19e eeuw door Ernst Kapp. Grotendeels door de technologische ontwikkelingen in de 20e eeuw hebben vele hedendaagse filosofen zich bezig gehouden met technologie, zoals Martin Heidegger, Jacques Ellul, Gilbert Simondon, Bernard Stiegler en Don Ihde.

Naam en afbakening[bewerken | brontekst bewerken]

In het Nederlands worden de termen techniekfilosofie en filosofie van de technologie beide gebruikt. In het Engels gebruikt men vooral philosophy of technology. In het Duits en het Frans wordt echter vaak een verschil gemaakt tussen techniek en technologie, zeker in oudere teksten. Techniek (la technique, die Technik) verwijst dat naar concrete activiteiten of objecten, terwijl technologie (la technologie, die Technologie) verwijst naar de studie van deze technieken. Juist zoals biologie verwijst naar de studie (-logos) van het leven (bios), zo verwijst technologie naar de studie van de techniek.

Techniekfilosofie kan verder naar verschillende filosofische projecten verwijzen, maar de volgende drie zijn de meest voorkomende:

  1. Techniekfilosofie als de systematische analyse van de aard van technologie als een aspect en product van de menselijke cultuur.
  2. Techniekfilosofie als de systematische reflectie op de gevolgen van technologie voor het mensleijke leven
  3. Techniekfilosofie als het systematisch onderzoek naar de praktijken van ingenieurskunde en het uitvinden, ontwerpen en het maken van technische artefacten.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de westerse filosofie gaat de term 'technologie' terug op het Griekse begrip techne (τέχνη, kunst of ambachtelijke kennis). Al binnne de Griekse filosofie vindt men reflectie op techne terug, vaak gefocust op het thema dat techne een imitatie van de natuur is: de kunstenaar en ambachtspersoon bootsen processen en entiteiten die zij in de natuur zien na. Volgens deze visie, onder meer terug te vinden bij Heraclitus en Democritus, zou weven zou bijvorobeeld voortkomen uit het observeren van spinnen. In zijn Fysica gaat Aristoteles akkoord met deze stelling, maar voegt er aan toe dat techne ook voorbij de natuur (physis) kan gaan en dat vervolmaken wat de natuur niet zelf tot een einde brengt.[1] Invloedrijk is ook het onderscheid van Aristoteles tussen natuur en techniek: terwijl natuurlijke zaken gekenmerkt worden door ene innerlijk principe dat zorgt voor groei en beweging, is er bij techniek enkel sprake van een doel of beweging door een principe van buitenaf. Natuurlijke dingen streven dus bepaalde doelen na en kunnen zichzelf reproduceren, terwijl technische objecten die capaciteiten niet hebben. In de Timaeus beschrijft Plato hoe de wereld gemaakt is door een goddelijke ambachtsman, de demiurg, die de wereld naar het voorbeeld van de Ideeën maakte. Menselijke ambachtslui bootsen in hun proces deze demiurg na.

Francis Bacon.

Van de Middeleeuwen tot de 19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de Romeinse filosofie zijn de reflecties op techniek vooral terug te vinden in praktische werken, zoals Vitruvius' De Architectura (1e eeuw v. Chr.). Dit geldt ook voor de Middeleeuwen, bijvoorbeeld in Agricola's De Re Metallica (1556). De scholastiek volgde grotendeels de Griekse filosofie in hun stelling dat techniek een imitatie van de natuur was.

Tijdens de Renaissance kwamen er nieuwe reflecties op techniek tot stand, bijvoorbeeld in het werk van Francis Bacon. Zijn utopisch werk, The New Atlantis (1627) bevat een optimistisch wereldbeeld over hoe een fictiteve maatschappij wetenschap en tehcnologie gebruikt om de mens controle te geven over de natuur, om zo de maatschappij en het leven te verbeteren en het oorspronkelijke Goddelijk paradijs te herstellen. Bij moderne filosofen, zoals René Descartes, Robert Boyle en Baruch Spinoza, vindt men ook reflecties op techniek, met name doordat zij de mens en de wereld zelf begonnen te begrijpen via technische metaforen, zoals een automaton of uurwerk.

18 en 19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Omwille van nieuwe technologische ontwikkelingen, en de Industriële Revolutie, kwam techniek en technologie meer onder de aandacht van filosofen. Zo reflecteert Immanuel Kant in zijn Kritik der Urteilskraft (1790) op het onderscheid tussen een organisme en een machine, en komt techniek ook aan bod bij filosofen zoals G. W. F. Hegel en Karl Marx, met name als een onderdeel in hun reflecties op de ontwikkeling van de maatschappij en de geschiedenis.

Een bekende uitspraak die nog vaak door latere techniekfilosofen zal worden aangehaald is "Man is a tool-making animal" ("De mens is een gereedschap-makend dier") van Benjamin Franklin. Het zal later vooral invloedrijk zijn in de beschrijving van de mens als een homo faber. Aan het begin van de 19e eeuw introduceerde de Schotse chemicus Andrew Ure ook de term 'filosofie van de fabricage' (philosophy of manufactures) in zijn gelijknamig boek The Philosophy of Manufactures (1835) dat filosofische thema's rond techniek besprak.[2]

De term 'techniekfilosofie' werd voor het eerste gebruikt door Ernst Kapp in diens Grundlinien einer Philosophie der Technik (1877).

Hhet officiële begin van de techniekfilosofie, als term en afgebakend onderwerp, wordt echter binnen de westerse filosofie vaak verbonden met het werk van Ernst Kapp, met name zijn Grundlinien einer Philosophie der Technik (1877). Daarin verdedidgt hij de stelling dat menselijk gereedschap en wapens moeten begrepen worden als 'orgaanprojecties' (Organprojektionen). Zo moet een hamer worden opgevat als een vuist, een zaag als snijtanden en reproduceert een telescoop onbewust de innerlijke structuur van het oog. Kapp ging nog verder, door ook bijvoorbeeld te stellen dat telegrafie een projectie was van het menselijk zenuwstelsel.

20e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Pas vanaf de 20e eeuw werd techniekfilosofie een vaste thematiek in de filosofie. In de Anglo-Amerikaanse wereld vindt men het bijvoorbeeld terug in het werk van John Dewey en Lewis Mumford. Binnen het pragmatisme van Dewey speel technologie enerzijds een rol in zijn opvatting over hoe kennis tot stand komt, dat de nadruk legt op praktische en technische interactie met de wereld. Anderzijds bevatten werken zoals Essays in Experimental Logic (1916), Experienceand Nature(1925) en Art as Experience (1934) ook kritieken op de rol van technologie in de hedendaagse maatschappij. Zo'n maatschappijkritiek staat ook centraal bij Mumford, wiens Technics and Civilization (1934) bekendstaat als een van de vroege werken binnen techniekfilosofie. Het boek beschrijft een geschiedenis van de technologie, met een focus op hoe nieuwe technologieën (zoals de klok of de mijnbouw) de sociale orde beïnvloedt en omgekeerd. Centraal staat de stelling dat de automatisering van menselijke arbeid, en de vervanging door machines, pas mogelijk werd nadat de mens zelf eerst als 'mechanisch' gemaakt werd in zijn handelingen in de fabriek. Hij bouwt op deze inzichten verder in latere werken, zoals zijn Myth of the Machine (2 delen, 1967 en 1970).

In Frankrijk was Alfred Espinas een vroeg voorbeeld van een techniekfilosoof, met name in zijn Les origines de la technologie (1897). De bekendste techniekfilosofische reflecties zijn echter bij de eeuwwisseling te vinden bij Henri Bergson, die onder meer in L'Évolution créatrice]] (1907) de mens beschrijft als een homo faber: de mens in in de eerste plaats een wezen dat gereedschap gebruikt om zijn lot en omgeving te controleren. Volgens Bergson was de menselijke intelligentie dan ook best te begrijpen als een faculteit die instond voor het maken van (mentaal) gereedschap om (materieel) gereedschap te maken. Dit werk heeft vele latere techniekfilosofen beïnvloedt, onder meer André Leroi-Gourhan wat zou uitmonden in invloedrijke studies, zoals L'homme et la Matière (1943) en Millieu et techniques (1943) en zijn later hoofdwerk Le Geste et la Parole (1964-1965). Het vroege werk van Leroi-Gourhan beïnvloedde op zijn beurt ook iemand als Marcel Mauss, onder meer in diens invloedrijke lezing "Les Techniques du corps" (1934), dat ingaat op hoe verschillende culturen variërende technieken ontwikkelen om met hun menselijk lichaam te gebruiken. In 1932 werd ook door Abel Rey het Institut d'Histoire des Sciences et des Techniques opgericht, dat naast wetenschapsgeschiedenis ook de geschiedenis van de technologie bestudeerde.

Maar het is vooral in de Duitstalige wereld dat techniekfilosofie begint op te komen. Na Kapp waren vroege werken in de techniekfilosofie onder meer Philosophie der Technik (1927) van Friedrich Dessauer, Der Mensch un die Technik (1931) van Oswald Spengler, Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit (1935) van Walter Benjamin, Das Phänomen der Technik (1939) van Eugen Diesel, Der Mensch, seine Natur und seine Stellung in der Welt (1940) van Arnold Gehlen. Daarnaast vindt men ook techniekfilosofische thema's terug in het werk van denkers zoals Ernst Jünger, Karl Jaspers en Ernst Cassirer. Daarnaast speelde techniek ook een rol binnen de fenomenologie, onder meer in Die Stellung des Menschen im Kosmos (1928) van Max Scheler en later ook in The Human Condition (1958) van Hannah Arendt.

Ook bij de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset zijn techniekfilosofische thema's terug te vinden.

Na de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Door toedoen van de Tweede Wereldoorlog vluchtten vele Europese, voornamelijk Duitse intellectuelen naar de Verenigde Staten. Als gevolg daarvan worden veel techniekfilosofische geschriften geschreven in de Verenigde Staten, onder meer door Theodor Adorno,Günther Anders, Hannah Arendt, Herbert Marcuse en Hans Jonas. Veel van hun reflecties gaan over de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog, zoals de rol van technologie in de Holocaust en de atoombom. In Dialektik der Aufklärung (1944, 1948) stellen Max Horkheimer en Theodor Adorno dat de Verichting is omgeslagen in zijn tegendeel, doordat rationaliteit vernauwd is tot louter een 'instrumentele rede', die de (menselijke) natuur louter wil beheersen en sturen.

Günther Anders is vooral bekend vanwege zijn Die Antiquiertheit des Menschen. (in twee delen: 1958 en 1980), waarin hij op aforistische wijze uiteenzet hoe technologie nu het subject van de geschiedenis is geworden en de mens zelf erdoor bepaald wordt, of zelfs gezien wordt als een obstakel van de technologie die zichzelf efficiënter wil maken. Anders focust ook de impact van de atoombom en ziet het als een keerpunt, aangezien de mens hier in staat is om iets te produceren (herstellen) dat hij niet meer kan voorstellen, aangezien de impact van een atoomexplosie onze verbeeldingsvermogen te boven gaat. Deze thematiek staat ook centraal bij Karl Jaspers, bijvoorbeeld in Die Atombombe und die Zukunft des Menschen (1957).

Ook bij Arendt staat het totalitarisme centraal, bijvoorbeeld in The Origins of Totalitarianism (1951). Techniek komt echter vooral centraal te staan in The Human Condition (1958), dat naast reflecties over Sputnik ook een onderscheid maakt tussen arbeid, werk en handelen. Terwijl arbeid verwijst naar de activiteiten die nodig zijn omwille van biologische noden (en een vluchtig karakter heeeft), verwijst werk naar de actieve ontwikkeling van een object met een doel in het hoofd (een kunstwerk, een technisch object, enzovoort). Handelen, ten slotte, verwijst naar een open activiteit (zoals communicatie of politiek activisme), dat een mens altijd samen met andere mensen voltrekt. Arendt haar historische claim is dat filosofen, zoals Plato, politiek handelen steeds hebben willen reduceren tot werk (en in de recente massamaatschappij zelfs tot arbeid). In die zin wordt politiek handelen gereduceerd tot een technisch vraagstuk, waardoor de eigen aard van het politiek wwordt miskend.

Dat er zo veel geïmgrireerde filosofen waren, wil niet zeggen dat er geen eien filosofische reflectie was in de Anglo-Amerikaanse context. Naast de eerder vermelde Lewis Mumford is een invloedrijk voorbeeld Marshall McLuhan, die met werken zoals The Gutenberg Galaxy (1962), Understanding Media (1964) en The Medium Is the Massage (1967) enorm populair werd. In deze werken beschrijft McLuhan hoe nieuwe communicatietechnologieën, zoals het schrift, de drukpers of recenter radio en televisie. Een ander voorbeeld is Herbert Simon en zijn The Sciences of the Artificial (1969), dat een methodologische reflectie is op (onder andere) de ingenieurswetenschappen.

Ook in Frankrijk ontwikkelt de techniekfilosofie zich verder. Allereerst worden de thematiek die door Bergson en Leroi-Gourhan ontwikkeld werden verder uitgewerkt door Gilbert Simondon, Georges Canguilhem en Gilles Deleuze. Centraal in hun werken staat de relatie tussen technologie en biologie, en hoe men enerzijds technologische en biologische entiteiten en ontwikkelingen dient te vergelijken, en anderzijds hoe de mens zelf altijd technologisch geconstitueerd wordt: er is geen menselijke natuur los van de technische objecten die gebruikt worden; de menselijke natuur is altijd al door technologie gemedieerd. Techniek staat wellicht met meest centraal in het werk van Simondon, met name in zijn Du mode d'existence des objets techniques (1958).

Daarnaast is er ook de traditie binnen de historische epistemologie, in navolging van Rey en Gaston Bachelard. Hun werk beïnvloedde, naast de eerder genoemde Canguilhem en Simondon, ook auteurs als Maurice Daumas, François Dagognet. Verder was techniekfilosofie in Frankrijk ook verbonden met esthetica (en werd het werk van de kunstenaar als techniek beschouwd), onder meer in het werk van Paul Souriau, Étienne Souriau, Jacques Viénot en Georges Friedmann. Ten slotte is er ook een traditie van christelijke denkers over techniek in Frankrijk, in navolging van het personalisme. Naast Bernard Charbonneau is het bekendste voorbeeld Jacques Ellul die in La Technique ou l'Enjeu du siècle (1954) de stelling verdedigt dat de techniek zich tot een autonoom systeem heeft ontwikkeld waaraan de mens geen sturing meer kan geven. Techniek verwijst bij Ellul in de eerste plaats naar een logica die de maatschappij vormgeeft, eerder dan naar concrete technische toepassingen.

De meest invloedrijke Duitse techniekfilosoof is Martin Heidegger. Techniek speelt enerzijds al een rol in vroege werken zoals Sein und Zeit (1927), waarin ook de nadruk werd gelegd op de rol van een technische interactie van de mens met de wereld. Maar Heidegger ontwikkelt zijn techniekfilosofie met name in latere essays zoals Die Frage nach der Technik (1954), en Die Technik und die Kehre (1962). Heidegger contrasteert daarin de rol van techne binnen de Griekse filosofie met de huidige plaats van technologie, dat hij samenvat onder de term van Gestell: onze relatie met de natuur is er een waar de dingen aan ons verschijnen als een grondstof of voorraad om door de mens te gebruiken.

Daarnaast blijft in Duitsland ook de kritische theorie vertegenwoordigd, en houdt ze zich nog steeds bezig met een evaluatie van de rol van technologie in de huidige maatschappij. Een invloedrijk voorbeeld daarvan is Jürgen Habermas, die in "Technik und Wissenschaft als 'Ideologie'" (1968) en latere werken ingaat op hoe de instrumentele rede de leefwereld bedreigd, die echter volgens Habermas getypeerd wordt door een andere rationaliteit, dat hij later communicatieve rationaliteit noemt: het redelijk debat (naar analogie met Arendts notie van handelen). Habermas waarschuwt voor wat hij de kolonisatie van de leefwereld door het systeem noemt.

Een invloedrijk essay van die tijd is ook "Technology as Applied Science" (1966) van de Argentijnse filosoof Mario Bunge.[3]

Recente ontwikkelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Ook in de laatste decennia blijft techniekfilosofie een populair onderwerp. Op het einde van de 20e eeuw komt vooral de rol van computers en nieuwe communicatiemedia aan bod. In Frankrijk hebben auteurs zoals Jean Baudrillard en Paul Virillio deze ontwikkelingen centraal gesteld in hun werk. Baudrillard zal vooral de notie van simulatie gebruiken om de huidige maatschappij te typeren: we leven in een wereld waarin er geen 'echte' zaken meer zijn, maar alles gemodelleerd is als een simulatie. Reality-tv is daarvan een duidelijk voorbeeld, waarin het onderscheid tussen wat echt en gesimuleerd is implodeert. Op dezelfde wijze kijkt Baudrillard naar de golfoorlog, die door de enorme media-aandacht volgens hem zelfs in zekere zin 'nooit hebben plaatsgevonden', aangezien enkel een gemediatiseerde versie heeft plaatsgevonden, meer gericht op hoe het in beeld kwam, dan wat er werkelijk gebeurt is.

De traditie van Leroi-Gourhan en Simondon wordt ook nog verdergezet in het werk van Bernard Stiegler, die zich daarnaast ook door Edmund Husserl, Martin Heidegger en Jacques Derrida laat inspireren. Nog meer dan zijn voorgangers legt hij de nadruk op het feit dat technologie constitutief is voor de mens: de mens heeft geen essentie, maar geeft zichzelf steeds vorm door technieken. Deze technieken worden echter getypeerd, in navolging van Derrida's analyse van Plato's kritiek op het schrift, als een pharmakon: het kan zowel een hulpmiddel zijn (om dingen te herinneren) als een gif (dat ons juist doet vergeten, want we worden niet meer getraind dingen te onthouden). Deze fundamentele ambiguiteit typeert volgens Stiegler alle technologie, maar in het huidige kapitalisme worden we bovendien geconfronteerd met fundamentele asymmetrieën: we zijn niet enkel geproletariseerd als producent, in de zin van Karl Marx, maar ook als consument. Onze verlangens zijn evengoed altijd technisch gemedieerd, maar vandaag de dag worden ze vooral extern bepaald door technologische structuren waarop we geen controle hebben.

Binnen de Franse filosofie zal de relatie tussen techniek en wetenschap centraler komen te staan, deels onder invloed van ontwikkelingen in de wetenschapssociologie en science studies. Auteurs zoals Gilbert Hottois, Jean-François Lyotard en Bruno Latour zullen de term 'technowetenschap' populariseren om deze nieuwe vorm van kennisproductie te typeren, waar het verschil tussen technologie en wetenschap vervaagt. Latour is ook vertegenwoordiger van de actor-netwerktheorie, samen met Madeleine Akrich en Michel Callon, die hun theorie ook gaan gebruiken om de sociale vormgeving van technische systemen te vatten (deels geïnspireerd door Michel Serres). Dit zal op zijn beurt invloed hebben op andere filosofen, zoals Donna Haraway en Isabelle Stengers. Haraway is ook bekend omwille van haar "Cyborg Manifesto" (1985) waarin ze pleit voor de onhoudbaarheid van klassieke tegenstellingen tussen mens en dier, mens en machine.

In de Anglo-Amerikaanse filosofie is technologie niet zo'n prominent onderwerp, grotendeels door de dominantie van de analytische filosofie die er tot voor kort weinig aandacht aan schenkt. Techniekfilosofie is dan ook vooral te vinden buiten de analytische filosofie, zoals Technics and Praxis (1979) van Don Ihde. Hij zal dit in latere werken verder uitwerken tot wat hij postfenomenologie noemt. Deze postfenomenologie gaat aan de fenomenologie voorbij doordat het de rol van technologie in onze leefwereld herwaardeert en de idee van een vast subject opgeeft en eerder vertrekt van de aanname dat het subject als gevormd wordt door de technologische objecten in zijn omgeving.

Een invloedrijk werk dat techniekfilosofie verder populariseerde kwam van de hand van de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis. Na eerdere werken zoals De maat van de techniek (1992) en Natuur tussen mythe en techniek (1995) was vooral Van stoommachine tot cyborg (1997) invloedrijk. Het werk werd internationaal invloedrijk door de Engelse vertaling American Philosophy of Technology: The Empirical Turn (2001). Het boek is een inleiding op een nieuwe reeks Amerikaanse techniekfilosofen, zoals Albert Borgmann, Hubert Dreyfus, Andrew Feenberg, Langdon Winner, naast de reeds vermelde Haraway en Ihde.

Professionalisering[bewerken | brontekst bewerken]

Juist zoals in andere deeldisciplines van de filosofie wordt ook techniekfilosofie aan het einde van de 20e eeuw getypeerd door een proces van professionalisering. Naast leerstoelen en opleidingen die expliciet gericht zijn op techniekfilosofie, komen er ook gespecialiseerde organisaties tot stand, zoals de Society for Philosophy and Technology (opgericht in 1976) dat ook een eigen tijdschrif uitgeeft, Techné: Research in Philosophy and Technology. Andere invloedrijke tijdschriften zijn Philosophy & Technology, Science and Engineering Ethics, Science, Technology & Human Values, Ethics and Information Technology, NanoEthics en Neuroethics.

Internationaal zijn vooral Nederlandse universiteiten bekend omwille van hun techniekfilosofie. Nederland kent inderdaad een rijke traditie van techniekfilsoofie. Naast Achterhuis zijn bekende voorbeelden Jos de Mul, Hans Radder, Bas Haring en Arie Rip. Internationaal wordt vaak de analytische techniekfilosofie van de Technische Universiteit Delft en Technische Universiteit Eindhoven afgezet tegen de continentale techniekfilosofie van, onder meer, de universiteit Twente. De eerste groep wordt vooral geassocieerd met het project rond de dubbele natuur van technische artefacten (Dual nature of Technical Artefacts): technische objecten zijn zowel materiële objecten als het resultaat van de intenties van mensen en maatschappijen. De tweede groep wordt vooral geassocieerd met postfenomenologie in navolging van Don Ihde, hoewel ze zich ook laten inspireren door Martin Heidegger, Gilbert Simondon, Bruno Latour en Bernard Stiegler. Enerzijds zijn er dus analytische techniekfilosofen zoals Anthonie Meijers, Wybo Houkes en Pieter Vermaas en anderzijds continentale techniekfilosofen zoals Peter-Paul Verbeek, Sjoerd van Tuinen, Pieter Lemmens, Vincent Blok en Hub Zwart.

In België is techniekfilosofie minder invloedrijk, hoewel het werk van Gilbert Hottois en andere bioethici internationaal wel bekend is. In Vlaanderen is een bekende techniekfilosofe Katleen Gabriels. Aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan de KU Leuven is er sinds 2018 ook een Working Group on Philosophy of Technology (WGPT).

Andere hedendaagse invloedrijke techniekfilosofen Davis Baird, Bernadette Bensaude-Vincent, Mark Coeckelbergh, Manuel DeLanda, Luciano Floridi, Xavier Guchet, Yuk Hui, Carl Mitcham, Alfred Nordmann, Joseph C. Pitt, Eugene Thacker en Shoshana Zuboff.

Bekende thema's[bewerken | brontekst bewerken]

Techniekfilosofie kent juist als de meeste andere filosofische disciplines geen vastomlijnde definitie noch een afbakend aantal vragen. Volgens Alfred Nordmann is dit echter bij techniekfilosofie extremer het geval: "Niet alleen gaat het om een werkdomein zonder traditie, het is in de eerste plaats een domein zonder leidende vragen. Uiteindelijk komt de techniekfilosofie erop neer de hele filosofie die vanaf het begin opnieuw wordt gedaan - enkel ditmaal met een oog voor technologie."[4] Wat men bij techniekfilosofie wel kan onderscheiden zijn een aantal belangrijke debatten en wederkerende thema's.

Techniekfilosofie heeft verder duidelijke overlap met politieke filosofie, ethiek, metafysica en wetenschapsfilosofie.

Wat is techniek?[bewerken | brontekst bewerken]

Een van de centrale vragen binnen de techniekfilosofie is 'Wat is techniek?' of 'Wat is de essentie van techniek?'. Een manier om op deze vraag antwoord te geven is via het opstellen van een definitie, bijvoorbeeld door te stellen dat techniek verwijst naar alle artifacten die door de mens gemaakt zijn. Een probleem is echter dan dat deze definitie nogal breed is, en literatuur, cultuur of zelfs wetenschappelijke theorieën ook onder deze definitie vallen, aangezien ze ook door de mens gemaakt worden.

Vaak speelt ook het verschil tussen techniek en technologie mee, en wordt technologie gedefinieerd als 'de wetenschap van de techniek', en dus als deeltak van de epistemologie gezien. Ook hier blijft onenigheid over wat voor soort kennis het dan gaat, hetzij specifieke kennis over het ontwerp- en productieproces van technische artefacten, hetzij abstracte kennis over natuurfenomenen en -wetten die ingezet kunnen worden om menselijke problemen op te lossen. Die laatste visie wordt bijvoorbeeld verdedigt door Mario Bunge, die technologie definieert als 'toegepaste wetenschap'. Technologie is dan het subdomein van wetenschap dat zich bezighoudt met toepassingen.<[3]

De definitie van technologie gegeven door de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) bevat niet enkel specifieke kennis, maar ook alle machines, productiesystemen en menselijke vaardigheden gebruikt in arbeid. Op basis daarvan stelt Richard Li-Hua een vierdelige definitie op: technologie bevat (a) de specifieke technieken om bepaalde producten te maken; (b) de specifieke kennis om dat product te maken; (c) de productieorganisatie om dit te verwezenlijken; en (d) het eindproduct zelf.[5]

Technologisch determinisme[bewerken | brontekst bewerken]

Een bekend debat in de techniekfilosofie is de vraag van technologisch determinisme. Deze positie verwijst naar een aantal verwante stellingen die er vanuitgaan dat een bepaalde (nieuwe) technologie veranderingen in de maatschappij of het individu determineren. Populaire voorbeelden van zulke technologieën die sociale veranderingen hebben bepaald zijn het schrift, de stijgbeugel, de drukpers, de stoommachine, de gloeilamp, de atoombom of het internet. Technologisch deterministen wijzen er dan op hoe een bepaalde maatschappij, of een deel daarvan, moet gezien worden als het gedetermineerde product van de introductie van deze nieuwe technologie. Een voorbeeld hiervan is de stelling dat het feodalisme in Europa een product was van de invoering van de stijgbeugel voor cavalerie in de 8e eeuw.

Technologisch determinisme wordt vaak ook verbonden het werk van Karl Marx en zijn stelling dat de bovenbouw wordt bepaald door de onderbouw. Technologische verschuivingen in hoe het productieproces verloopt resulteren dus in een transformatie van de politiek en cultuur. Het wordt ook wel geassocieerd met het werk van Martin Heidegger, Günther Anders en Jacques Ellul, die elk op hun manier stelden dat onze maatschappij bepaald wordt door een technische logica. Maatschappelijke fenomenen worden dan bepaald door eigenschappen van deze technologische logica.

Op deze visie is kritiek gekomen vanaf de jaren 1970, grotendeels uit de sociologie en wetenschapsstudies, met name de theorie van de sociale constructie van de technologie (Social Construction of Technology, SCOT). In tegenstelling tot technologisch determinisme beweren sociologen zoals Thomas P. Hughes, Wiebe Bijker en Trevor Pinch dat alle vormen van technologie juist door en door sociaal gevormd worden. Het succes van technologie moet met andere worden niet verklaard worden vanwege haar intrinsiek succes, maar door sociale factoren. Technologieën worden pas geaccepteerd en verspreid als ze passen in de sociale belangen en interesses die aanwezig zijn in de maatschappij, en waarnaar de technologie zich schikt.

Deels als reactie is ook de actor-netwerktheorie (ANT) ontstaan, met auteurs als Madeleine Akrich, Bruno Latour, Michel Callon en John Law. Volgens deze auteurs zijn beide bovenstaande visies eenzijdig, en dient men technologieën beter te analyseren als hybride netwerken waar zowel menselijke als niet-menselijke factoren allianties aangaan. Het succes of het falen van technologie hangt dus af van de mate waarin men zowel menselijke als niet-menselijke factoren met elkaar weet te verbinden en het netwerk te stabiliseren.

Technologie en vervreemding[bewerken | brontekst bewerken]

Ethiek van de technologie[bewerken | brontekst bewerken]

Neutraliteitsthese[bewerken | brontekst bewerken]

Toegepaste techniekfilosofie[bewerken | brontekst bewerken]

(AI, biotech, klimaat/geoengineering ...)


Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

[[Categorie:Filosofisch vakgebied]] [[Categorie:Techniek]]