Wittevrouwenklooster (Maastricht)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wittevrouwenklooster
Vrijthof met Wittevrouwenklooster (Valentijn Klotz, 1670)
Land Vlag van Nederland Nederland
Plaats Maastricht-Centrum
Coördinaten 50° 51′ NB, 5° 41′ OL
Religie rooms-katholicisme
Kloosterorde magdalenazusters
Gebouwd in vóór 1252
Uitbreiding(en) ca. 1280
Gesloopt in ca. 1805 (kapel); ca. 1990
Kloosters, kerken en kapellen rondom het Vrijthof (reconstructie Von Geusau, 1895)
Portaal  Portaalicoon   Religie
Maastricht

Het Wittevrouwenklooster was een klooster voor vrouwelijke religieuzen in de Nederlandse stad Maastricht. Het tussen 1230 en 1250 gestichte klooster van magdalenerinnen aan het Vrijthof was een der oudste in Maastricht. In de kloosterkapel werd de Zwarte Christus vereerd. Volgens het laat-middeleeuwse mirakelspel Mariken van Nieumeghen zou de hoofdpersoon Mariken de laatste vijfentwintig jaren van haar leven in dit klooster hebben doorgebracht. Van het in 1796 opgeheven klooster zijn alleen enkele muurfragmenten bewaard gebleven in het souterrain van het Theater aan het Vrijthof.

Ligging[bewerken | brontekst bewerken]

Het Maastrichtse Wittevrouwenklooster bevond zich op een historisch belangrijke locatie in het centrum van de stad, aan de noordzijde van het Vrijthof, langs de van oorsprong Romeinse handelsweg van Keulen naar Het Kanaal (tegenwoordig Via Belgica genoemd). Op deze plek stond in de vroege middeleeuwen een palts, mogelijk gebouwd door Giselbert II, hertog van Lotharingen.[1] Of delen van deze tiende- of elfde-eeuwse palts nog overeind stonden toen het klooster werd gesticht, is niet bekend. Wellicht hangt de aanwezigheid van de hertogelijk munt (later Statenhuis; hoek Vrijthof-Statenstraat) samen met de aanwezigheid van de palts.[2] Het gebied lag net buiten de claustrale singel van het Sint-Servaaskapittel. Aan de noordzijde grensde het kloosterterrein aan de eerste middeleeuwse stadsmuur, die kort na 1229 tot stand kwam. Na de opheffing en gedeeltelijke sloop van het klooster werd hier begin negentiende eeuw het Generaalshuis gebouwd, waarin eind twintigste eeuw een deel van het Theater aan het Vrijthof werd gevestigd.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Ontstaan en bloeitijd[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens een overlevering werd het Wittevrouwenklooster in de zevende eeuw gesticht door Johannes Agnus, bisschop van Maastricht. Een archeologische opgraving in 1988-'89 heeft geen bebouwing uit die tijd kunnen aantonen, waarmee deze legende definitief naar het rijk der fabelen kan worden verwezen.

Een Witte Vrouwe, getekend door Philippe van Gulpen, ca. 1840

Het convent van de Magdalenerinnen of Witte Vrouwen werd waarschijnlijk tussen 1230 en 1250 gesticht.[3] Het was daarmee met zekerheid het oudste vrouwenklooster in de stad Maastricht.[noot 1] Het was een klooster van Magdalenazusters (Ordo Sanctae Mariae Magdalenae, OSMM), waarvan de eerste vestiging in 1226 in Worms plaats had. De in 1227 door de paus goedgekeurde kloosterorde was gesticht om 'gevallen vrouwen' (prostituees) op te vangen, die in het klooster boete zouden kunnen doen. Deze vrouwen stonden tevens bekend als 'boetzusters of penitenten van de Heilige Maria Magdalena' en leefden als tertiarissen volgens de kloosterregel van Sint-Augustinus.

Omstreeks 1261 sloten de Zuid-Nederlandse magdalenerinnenkloosters zich onder druk van de kerkelijke autoriteiten aan bij de Orde van Sint-Victor in Parijs. Van magdalenerinnen werden de zusters victorijnen. De kloosterregel werd versoepeld wat betreft de persoonlijke armoede, het vasten, de zwijgplicht en de omgang met de buitenwereld. Dit betekende een totale omslag voor het Maastrichtse klooster: in plaats van zondaressen werden nu meisjes van onbesproken gedrag opgenomen, bij voorkeur van adel. Dat de zondares Mariken uit het gelijknamige mirakelspel eind vijftiende eeuw in dit klooster werd opgenomen om boete te doen, is dan ook onwaarschijnlijk.[noot 2]

Het klooster werd geleid door een door de zusters gekozen overste of priorin, "mevrouw" genoemd, die het dagelijks bestuur uitoefende, en een prior, die de geestelijke leiding had. Het toezicht werd uitgeoefend door een commissaris, die werd aangesteld door het kapittel van Sint-Servaas. De naam 'witte vrouwen' dankten de zusters aan hun geheel witte habijt, scapulier, kap, sluier en mantel.[3]

In 1253 werden de zusters voor het eerst genoemd in een bewaard gebleven akte, waarin de verkoop van een stuk land nabij Wyck wordt geregeld. In 1268 werd het klooster verwoest door brand, wellicht als gevolg van het Beleg van Maastricht (1267) en de daarop volgende Luikse bezetting.[noot 3] Daarna duurde het twaalf jaar voordat het klooster kon worden herbouwd. De financiering van het nieuwe klooster werd mogelijk gemaakt door de jaarrente over goederen die de Heer van Hardevust het klooster had nagelaten. In 1310 werd het koor nieuw ingericht van deze jaarrente.[5] In 1345 werd vastgelegd dat er in verband met de inkomsten niet meer dan 24 zusters in het klooster mochten wonen.[noot 4] Naast de koorzusters waren er ook werkzusters die geen stemrecht hadden ("conversen"), en bewoonsters die geen geloften aflegden ("donaten"). De kloosterregel schreef, naast dagelijkse missen en getijdengebeden in de eigen kloosterkapel, het bijwonen van de zondagse hoogmis in de Sint-Servaaskerk voor.[3]

Het klooster genoot eeuwenlang bekendheid vanwege de aanwezigheid van het genadebeeld van de Zwarte Christus, dat bedevaartgangers uit onder andere Duitsland, Bohemen, Slovenië en Hongarije aantrok. Een pauselijke bul uit 1482 verbond een aflaat aan de verering van dit dertiende-eeuwse kruisbeeld. Aan de pelgrims werden zilveren herinneringskruisjes aangeboden, waarvan enkele rekeningen van Maastrichtse zilversmeden bewaard zijn gebleven. Vanaf de zeventiende eeuw werden vooral gedrukte devotieprentjes verkocht.

Priorinnen[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1551 Odilia Passart
  • 1655 Bertha Richterich[7]

Einde klooster en herbestemming[bewerken | brontekst bewerken]

In 1794 raakte het klooster bij het beleg beschadigd door beschietingen van Franse revolutionaire troepen onder generaal Kléber. In 1796 werd het Wittevrouwenklooster, zoals alle kloosters en kapittels in Maastricht, door de nieuwe Franse machthebbers opgeheven. Alle zestien koorzusters en vijf werkzusters moesten het klooster verlaten. Alle kloostergoederen, waaronder de kloostergebouwen met achterliggende tuinen aan het Vrijthof, het buitenverblijf Wittevrouwenhof in Scharn en de uitgestrekte landerijen in het gebied Wittevrouwenveld, werden door de staat geconfisqueerd. Het klooster en de kapel dienden een aantal jaren als opslagruimte, alvorens in 1803 verkocht te worden aan de tabaks- en meekrapfabrikant en handelaar P.F. de Ceuleneer (1743-1816).[8] De in de kapel bewaarde Zwarte Christus werd in 1804 door de bisschop van Luik Jean-Évangéliste Zaepfell toegewezen aan de Sint-Martinusparochie in Wyck-Maastricht.

Na de sloop liet De Ceuleneer op de fundamenten van de kloosterkapel een stadspaleis bouwen in neoclassicistische stijl naar ontwerp van de bouwmeester (en kunstschilder) François Balthasar Hermans (1745-1804).[9] Een deel van de kloostervleugels bleef daarbij behouden. Van 1825 tot 1839 woonde generaal Bernardus Johannes Cornelis Dibbets in het Huis de Ceuleneer, waarna het gebouw werd aangeduid als het Generaalshuis. Na bewoning door verschillende particulieren deed het van 1915 tot eind 1977 dienst als hoofdbureau van politie, stadsarchief en bibliotheek. Van 1989 tot 1992 werd achter het Generaalshuis het Theater aan het Vrijthof gebouwd, naar een ontwerp van de architect Arno Meijs. Daarbij verdwenen de laatste restanten van het klooster.[10]

Erfgoed[bewerken | brontekst bewerken]

Gebouwen[bewerken | brontekst bewerken]

Kloosterrestant in foyer Theater aan het Vrijthof

In de verdiept aangelegde foyer van het Theater aan het Vrijthof bevinden zich nog enkele mergelstenen muurrestanten van het Wittevrouwenklooster. Het pand Vrijthof 47, het Generaalshuis, is gebouwd op de fundamenten van het klooster en bevat nog enkele fragmenten van dit gebouw. Het achthoekige traptorentje aan de achterzijde is mogelijk zeventiende-eeuws.[11] Achter het theater is nog een deel van de eerste middeleeuwse stadsmuur behouden.

Het rijksmonument Statenstraat 11 maakte ooit deel uit van het Wittevrouwenklooster. Onder het pand bevindt zich een grote overwelfde kelderruimte. De gevel aan de Statenstraat is in het midden van de negentiende eeuw gepleisterd. De langgerekte noordgevel uit 1619 telde ooit negen vensterassen, maar is sinds de bouw van het Theater aan het Vrijthof aan het oog onttrokken. De eveneens onzichtbare zuidgevel bestond gedeeltelijk uit vakwerk. In deze gevel zou zich een zeventiende-eeuwse gedenksteen bevinden van 86,5 x 70 cm met een reliëf van een geknielde kanunnik met een beschermheilige en een calvariegroep (zie hieronder).[5][12]

De Wittevrouwenhof is een achttiende-eeuws landhuis met een koetshuis in Scharn, destijds even buiten Maastricht gelegen, dat aan het Wittevrouwenklooster toebehoorde. Het complex bestaat uit twee rijksmonumenten en omvatte 18 bunder land. Na de opheffing van het klooster werd het in 1796 als domeingoed verkocht.[13] Sinds 2007 is er een (para)medisch centrum in gevestigd.

Zwarte Christus[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Zwarte Christus van Wyck voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het genadebeeld van de Zwarte Christus van Wyck bevindt zich sinds 1804 in de Sint-Martinuskerk in Wyck. Het behoort tot de vier zogenaamde 'stadsdevoties' van Maastricht, samen met de Sterre der Zee, het borstbeeld van Sint-Servaas en dat van Sint-Lambertus. Het kruisbeeld speelt een rol bij processies en bedevaarten, zoals de Heiligdomsvaart van Maastricht. Uit de tijd van het Wittevrouwenklooster dateren tal van devotieprentjes, die aan pelgrims werden verkocht. Een verzameling devotieprentjes bevindt zich in het Museum De Mindere in Sint-Truiden.

Niet bekend is of een serie schilderijen die het Heilig Kruis of de kruisweg tot onderwerp hadden, bewaard gebleven is. Deze schilderijen zijn te herkennen op de hierboven afgebeelde tekening van het kapelinterieur door Philippe van Gulpen (1792–1862). Van Gulpen vermeldde in het onderschrift tevens de (helaas onleesbare) naam van de schilder.

Overig erfgoed[bewerken | brontekst bewerken]

Van het hierboven vermelde reliëf, dat in een muur aan de tuinzijde van het klooster was ingemetseld, is de huidige verblijfplaats onbekend. Een foto in de collectie van het Regionaal Historisch Centrum Limburg is ongedateerd.

Een gedecoreerd wasbord van brons uit circa 1200 werd bij een archeologische opgraving ter plekke van het Wittevrouwenklooster gevonden en zou het oudste overblijfsel van het klooster kunnen zijn. Het bord bevindt zich in de collectie van het Centre Céramique. Een zilveren miskelk uit 1610 werd in opdracht van priorin Van Ricterich vervaardigd door een Maastrichtse zilversmid en bevindt zich thans in de Sint-Martinuskerk in Gronsveld.[14]

Het achttiende-eeuwse kabinetorgel van orgelbouwer Joseph Binvignat belandde na de opheffing van het klooster in de (oude) Sint-Monulphus en Gondulphuskerk in Berg en Terblijt. Van 1935 tot 1962 bevond het zich in de Antonius van Paduakerk in Scharn. Na een restauratie door Verschueren Orgelbouw werd het in 1970 opgesteld in de Cellebroederskapel in Maastricht.[15][16]

Behalve de veldnaam, later buurtnaam Wittevrouwenveld, herinnerden ook andere topografische aanduidingen aan de zusters en hun klooster. Zo liep ongeveer ter plekke van de Groene Loper de Wittevrouwenweg. De weg verdween eind jaren 1950 door de aanleg van de A2. In Itteren was tot 1970 een Witte Vrouwenvoetpad (nu Heinsbergstraat). In Wittevrouwenveld en Scharn bestond tot 1975 eveneens een Wittevrouwenvoetpad (nu Pastoor Jacobsweg). De eerstgenoemde verdween als gevolg van de annexatie van 1970; bij de laatste is de reden onbekend.[17]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]