Gebruiker:Zomerklokje/Schilderlijst

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Dit is een lijst van schilders die in de Gouden Eeuw actief waren op het grondgebied van de toenmalige Republiek. De ook wel gehanteerde term Hollandse school is misleidend. Holland was weliswaar de plek waar de bloei van de schilderkunst geconcentreerd was, maar veel schilders die in Holland werkten, waren uit andere regio's en (vooral in het begin) uit Vlaanderen afkomstig of hadden daar hun roots liggen. Als ruwe grens is aangehouden de periode van Frans Hals tot en met Johannes Vermeer, aangevuld met de belangrijkste schilders ervoor (Hendrick Goltzius, Jacob de Gheyn) en erna (Adriaen van der Werff).

Welp[bewerken | brontekst bewerken]

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

Vroeger werd er altijd van uitgegaan dat het woord verwant is aan woorden als het Oudnoorse hvellr ("een schril geluid makend") en het Oudengelse hwelan ("brullen, razen"). Het dier zou in dat geval naar zijn geluid zijn genoemd.[1] Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands uit 2003-2009 is wat minder stellig.[A]

Hond en wolf[bewerken | brontekst bewerken]

In de middeleeuwen was welp de gebruikelijke aanduiding voor het jong van een (jacht)hond.

In het dagelijks spraakgebruik is het woord grotendeels vervangen door het Engelse leenwoord puppy, dat mogelijk is afgeleid van het Oudfranse poupée ("pop") en dus eigenlijk "popje" betekent.

Leeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Vos[bewerken | brontekst bewerken]

Beer[bewerken | brontekst bewerken]

Kunst[bewerken | brontekst bewerken]

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

Het woord kunst is afgeleid van kunnen en betekende oorspronkelijk kennis, vaardigheid. Een kunstenaar was iemand die iets kende of iets kon: iemand die een vak beheerste (het huidige vakman of ambachtsman), maar ook iemand die een "kunstje" beheerste zoals een acrobaat of een goochelaar. De laatste betekenis is nog te herkennen in het woord kunstenmaker (straatartiest, aansteller). In andere talen heeft het begrip dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Het Latijn gebruikte het woord ars, waarvan zowel artisanaal ("ambachtelijk") als artiest is afgeleid, en het Grieks kende het woord technè, de oorsprong van ons woord techniek. [In het Engels zowel artisan als artist] [1]

Definities van het begrip kunst[bewerken | brontekst bewerken]

Prehistorie[bewerken | brontekst bewerken]

De voorwerpen en afbeeldingen uit de prehistorie en de oudheid, die we tegenwoordig "kunst" noemen, kunnen grotendeels worden onderverdeeld in twee categorieën: gebruiksvoorwerpen en religieuze of rituele uitingen. Dat wil niet zeggen dat de mensen vroeger geen gevoel voor "schoonheid" zouden hebben gehad – wat dat ook moge betekenen. Volgens sommige historici is daaraan juist het ontstaan van de moderne mens af te lezen: het moment waarop mensen voorwerpen gaan bewerken op een manier die geen duidelijke functie heeft, in tegenstelling tot een bijvoorbeeld een vuistbijl. Maar het blijft onmogelijk om vast te stellen of degene die bijvoorbeeld versieringen en figuren op een bot of een steen heeft gekerfd, dit uit een soort magisch bijgeloof deed om een talisman te maken of puur voor zijn plezier "iets moois" wilde maken. Waarschijnlijk allebei tegelijk.

Oude Egypte en Mesopotamië[bewerken | brontekst bewerken]

De oudste kunstenaars – Deir el-Medina? Amarna?

Klassieke oudheid[bewerken | brontekst bewerken]

In het Athene van de vijfde eeuw voor Christus vinden we de eerste kunstenaars die zelfverzekerd hun werk signeren en elkaar uitdagen om de artistieke grenzen te verleggen met opmerkingen als "zo goed kan ... het niet".[2]

Horatius: Exegi monumentum

Europese middeleeuwen[bewerken | brontekst bewerken]

De middeleeuwen kende het begrip de "zeven vrije kunsten", maar hiermee werden niet de beeldende kunsten bedoeld. In feite ging het om wat we nu wetenschap, filosofie en literatuur noemen: wiskunde, logica (dialectica), grammatica

De schilders, beeldhouwers, de makers van gebrandschilderde ramen en de verluchters van manuscripten werkten grotendeels anoniem.

Renaissance en barok[bewerken | brontekst bewerken]

Het onderscheid tussen de ambachtsman en de beeldende kunstenaar in de moderne betekenis is in de renaissance ontstaan, toen schilders en beeldhouwers zichzelf op één lijn gingen stellen met schrijvers, dichters en filosofen, die al vanaf de veertiende eeuw werden gezien als mensen die tijdens hun scheppende werk [bevangen] werden door een goddelijke vonk. Uit dezelfde tijd stamt het moderne idee van het "genie", de scheppende kunstenaar die geraakt werd door een goddelijke vonk.[A]

Door het werk van Vasari werd Michelangelo gezien als het prototype van de geniale, door een furor divinus ("goddelijke razernij") bezeten kunstenaar.(Gombrich, Panofsky) In Noord-Europa werd dit idee al rond 1500 omarmd door Albrecht Dürer [zijn Melencolia I wordt wel gezien als een uitbeelding van de 'verheven melancholie' van het genie], en later in de zeventiende eeuw ook door onder meer Rembrandt. [Hij...][3] "const"

18e en 19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Degas: kunstenaar als misdadiger

In de loop van de achttiende eeuw, maar vooral in de negentiende eeuw, kreeg het woord "kunstenaar" de moderne betekenis van "beeldend kunstenaar". Daarvoor werden ze simpelweg aangeduid naar hun discipline, zoals "schilder", "beeldsnijder", "graveur" of "glasschilder". In de negentiende eeuw werd het onderscheid tussen de ambachtsman en de kunstenaar verder benadrukt met begrippen als les beaux arts ("de schone kunsten"), l'art pour l'art ("kunst om de kunst") en arts and crafts ("kunsten en ambachten"). De aanhangers van de arts-and-craftsbeweging bepleitten een terugkeer naar de ambachtelijke vaardigheden uit de middeleeuwen om ze vervolgens te verheffen tot kunst. [wilden een synthese tot stand brengen tussen moderne kunst en middeleeuwse ambachten] [Ruskin?]

In de negentiende eeuw werd het onderscheid tussen de ambachtsman en de kunstenaar verder benadrukt, enerzijds om het verhevene en unieke van de kunst uit te drukken, bijvoorbeeld met begrippen als les beaux arts ("de schone kunsten") en l'art pour l'art ("kunst om de kunst"), anderzijds om aan te geven dat de kunstenaars juist naar een synthese streefden van kunst en (middeleeuwse) ambachten, zoals in het geval van de arts and crafts-beweging ("kunsten en ambachten"). De aanhangers van de arts-and-craftsbeweging bepleitten een terugkeer naar de ambachtelijke vaardigheden uit de middeleeuwen om ze vervolgens te verheffen tot kunst. [wilden een synthese tot stand brengen tussen moderne kunst en middeleeuwse ambachten] [Ruskin?]

20e en 21e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

In de eerste helft twintigste eeuw kreegt het begrip kunst een nieuwe inhoud. / ontstonden er radicale veranderingen in de opvatting over wat kunst is. Terwijl daarvoor stijlen als renaissance, barok en classicisme pas achteraf hun naam kregen, bedachten de kunstenaars voortaan hun eigen stromingen met pakkende namen als futurisme, suprematisme en rayonisme. Kandinsky maakte het eerste abstracte schilderij En Duchamp gaf met zijn Fontein een nieuwe definitie aan kunst: iets is kunst als de kunstenaar het kunst noemt./zegt dat het kunst is. Hij was hiermee de grondlegger van de conceptuele kunst.

>>>Van Gogh en Cézanne vormen rond 1900 de inspiratiebronnen tot een reeks kunststromingen, te beginnen met expressionisme en kubisme, kunststijlen waarin de karikatuur tot kunst verheven. Terwijl vroeger stijlen als renaissance, barok en classicisme pas achteraf hun naam kregen, bedenken vanaf nu de kunstenaars hun eigen stromingen met pakkende namen als futurisme, suprematisme en rayonisme. [aeropitturo enzovoorts]

>>>Wassily Kandinsky wordt gezien als degene die het eerste abstracte schilderij maakte, dwz: (itt decoratieve schilderingen) een niet-figuratieve voorstelling die niet – zoals een abstract behangetje – alleen ter decoratie bedoeld is, maar de pretentie heeft even waardevol/artistiek/diepzinnig te zijn als een historieschilderij, een portret of een sfeervol landschap. [filosofie, religieuze dimensie/pretentie, al snel gevolgd door Mondriaan, Malevitsj]

>>>De naoorlogse kunst borduurt voort op de nieuwe richtingen die de kunst in de eerste helft van de twintigste eeuw is ingeslagen. ->


Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • (en) Boardman, John,
  • (en) Buck, Carl Darling, 1949, A Dictionary of Selected Synonyms in the Principal Indo-European Languages. A Contribution to the History of Ideas, Chicago / Londen, The University of Chicago Press (herdruk in paperback uit 1988)
  • (en) Gombrich, E.H., 1960/1977 (1991), The Story of Art (vijfde editie), Oxford, Phaidon (vertaald als: Eeuwige schoonheid)
  • (en) Gombrich, E.H., 1960/1977 (1991), Art & Illusion. A study in the psychology of pictorial representation (vijfde editie), Oxford, Phaidon
  • (en) Gombrich, E.H., 1966/1985, Norm and Form, Oxford, Phaidon
  • (en) Gombrich, E.H., 1972, Symbolic Images, Oxford, Phaidon
  • (en) Gombrich, E.H., 1976, The Heritage of Apelles, Oxford, Phaidon
  • (en) Gombrich, E.H., 1986, New Light on Old Masters, Oxford, Phaidon
  • (nl) Erwin Panofsky, 1970 (1984), Iconologische studies, SUN, Nijmegen (vertaald uit het Engels)
  • (en) Erwin Panofsky, 19, Renaissance and Renascences in Western Art,
  • (en) Wetering, Ernst van de, 1997, Rembrandt. The painter at work, Amsterdam, Amsterdam University Press
  • (en) Wetering, Ernst van de, 2016, Rembrandt. The painter thinking, Amsterdam, Amsterdam University Press

Hollandse school[bewerken | brontekst bewerken]

Hollandse school is een verouderde term om de Nederlandse schilderkunst in de Gouden Eeuw aan te duiden. Hollandse school is niet de benaming van een stijl, zoals renaissance of barok. Er was niet één school van schilderen die in de hele Republiek beoefend werd, maar er waren veel verschillende stijlen die naast elkaar bestonden. Bovendien dekt de term "Hollands" niet helemaal de lading. Weliswaar was de productie van schilderijen en prenten voor een groot deel in de Hollandse steden geconcentreerd, maar veel schilders waren afkomstig uit andere regio's (vooral de Zuidelijke Nederlanden) of hebben voor enige tijd in het buitenland gewerkt.[1] De term wordt soms nog wel door veilinghuizen en musea gebruikt voor anonieme schilderijen die niet in een bepaald atelier of een stad geplaatst kunnen worden.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Het idee dat de Hollandse kunst uit de zeventiende eeuw een unieke plaats in de kunstgeschiedenis inneemt, werd al geformuleerd door de Duitse filosoof Hegel, maar raakte vooral in zwang door twee invloedrijke boeken uit de tweede helft van de negentiende eeuw: Musées de la Hollande. Amsterdam et la Haye. Études sur l'école hollandaise (1858-1860) van Thoré-Bürger en Het land van Rembrand [sic] (1882-1884) van Busken Huet.[2] De "Hollandsche school" was in deze werken geen kunsthistorisch begrip of de beschrijving van een bepaalde schilderstijl. De Hollandse schilderkunst werd vooral gedefinieerd aan de hand van de uitgebeelde onderwerpen en de mentaliteit (vrijheid, ondernemingszin, soberheid) die uit de schilderijen zou spreken. Verder werd de nadruk gelegd op het vermeende realisme van onder andere de genrestukken, landschappen, stadsgezichten en schutterstukken.[3]

Ook Huizinga gebruikte de zeventiende-eeuwse schilderkunst als een middel om een typisch Nederlandse mentaliteit op het spoor te komen. Met zijn Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw, waarin hij bewust de schaduwkanten van die zeventiende eeuw wegliet, stak hij in 1941 de bevolking tijdens de bezetting een hart onder de riem. Hij zette "het Hollandse karakter van [Frans] Hals", dat zich uitte in "forsche natuurlijkheid en oprechte eenvoud", waar de geportretteerde regenten zich maar naar te schikken hadden, tegenover Antoon van Dyck met zijn (in Huizinga's ogen) achterhaalde "gratie, virtuositeit, raffinement en distinctie".[4]

Hoe briljant en meeslepend deze boeken ook waren, er werd over het hoofd gezien dat bijvoorbeeld de genrestukken, die als kenmerkend voor de kunst van de Gouden Eeuw gezien werden, maar een klein onderdeel van de totale zeventiende-eeuwse productie aan schilderijen uitmaakten. In de Hollandse huizen waren vooral portretten van familieleden en bijbelse voorstellingen populair.[5] Voor de grote projecten zoals de Oranjezaal en het stadhuis van Amsterdam, werd een beroep gedaan op kunstenaars die in de stijl van Rubens werkten, zowel uit Holland als uit Antwerpen.[6] En ondanks de "forse natuurlijkheid en oprechte eenvoud" die Huizinga bij Frans Hals waarnam, was diens werk even geraffineerd als dat van het Antoon van Dyck. De ogenschijnlijk nonchalante en geïmproviseerde stijl van Hals en de late Rembrandt was in werkelijkheid een Hollandse versie van de Italiaanse sprezzatura, waarmee de regenten hun aristocratische ambities benadrukten,[7] want de Franse en de Italiaanse invloed, die volgens de negentiende-eeuwse kunsthistorici mede de oorzaak was van het verval van de Hollandse schilderkunst na 1680, was al in de hele zeventiende eeuw aanwezig.[8] Een oorzaak voor het vertekende beeld dat later ontstond, is dat het buitenland en de kleinere verzamelaars, die zich geen schilderijen konden veroorloven, de Nederlandse kunst uit de zeventiende eeuw vooral leerden kennen dankzij de verspreiding van enorme aantallen prenten, waarin de boerenscènes, genrestukken, stillevens, landschappen en zeegezichten domineerden.[9]

Deels als reactie op het boek Overvloed en onbehagen uit 1988 van de Britse historicus Simon Schama, dat volgens veel Nederlandse historici een origineel en erudiet maar ook nu weer te eenzijdig beeld gaf van de Nederlandse zeventiende eeuw, richt het kunsthistorische onderzoek zich sindsdien juist op de grote diversiteit van de zeventiende-eeuwse schilderkunst (en de Hollandse cultuur in het algemeen) die uit allerlei verschillende invloeden ontstaan is.[10]


Deze pagina bestaat uit drie delen: twee overzichten van de belangrijkste schilders geordend naar genre en naar stad, gevolgd door een zo compleet mogelijke alfabetische lijst. Voor een overzicht van de Vlaamse schilderkunst in deze periode zie Vlaamse barokschilderkunst.

De voornaamste gebruikte bronnen zijn Hollandse schilders in de Gouden Eeuw van Bob Haak (voor de selectie van de eerste twee lijsten) en de website van het RKD (voor de volledigheid en de recentste gegevens).

Schilders per genre (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

Vermeld zijn de schilders die zich gespecialiseerd hebben in een bepaald genre, en schilders die een kleine, maar belangrijke bijdrage aan het genre hebben geleverd (zoals de landschappen van Rembrandt of de stadsgezichten van Vermeer). Schilders die groepsportretten schilderden, hebben meestal ook 'gewone' portretten geschilderd. Die zijn daarom niet altijd ook nog een keer onder 'portret' vermeld.

Bijbelse en historische voorstellingen[bewerken | brontekst bewerken]

Mythologische en allegorische voorstellingen[bewerken | brontekst bewerken]

Portret[bewerken | brontekst bewerken]

Schuttersstuk en groepsportret[bewerken | brontekst bewerken]

Genre en figuurstuk[bewerken | brontekst bewerken]

Landschap[bewerken | brontekst bewerken]

Dierstuk[bewerken | brontekst bewerken]

Zeegezicht[bewerken | brontekst bewerken]

Caspar van den Bos*? – Jan Claesz. Rietschoof

Stadsgezicht[bewerken | brontekst bewerken]

Johannes VermeerJan van der HeydenGerrit Berckheyde

Kerkinterieur[bewerken | brontekst bewerken]

Stilleven en bloemstuk[bewerken | brontekst bewerken]

Trompe l'oeil[bewerken | brontekst bewerken]

Schilders per stad (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

Deze lijst geeft een overzicht van de steden waarin de belangrijkste schilders actief waren, min of meer in chronologische volgorde. Een * achter de naam van de schilder geeft aan dat hij of zij ook in de desbetreffende stad geboren is.

Haarlem[bewerken | brontekst bewerken]

Hendrick GoltziusHendrick Cornelisz. Vroom* – Floris van Dyck

Utrecht[bewerken | brontekst bewerken]

Abraham BloemaertPaulus Moreelse* – Adam Willaerts

Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Boëtius à Bolswert

Het Noorderkwartier: Alkmaar en Hoorn[bewerken | brontekst bewerken]

Middelburg[bewerken | brontekst bewerken]

Ambrosius Bosschaert de Oude

Leiden[bewerken | brontekst bewerken]

Den Haag[bewerken | brontekst bewerken]

Jacob de Gheyn (II)Jan van Ravesteyn(*) –

Delft[bewerken | brontekst bewerken]

Michiel Jansz. Miereveld* – Willem Jacobsz. Delff

Dordrecht[bewerken | brontekst bewerken]

Rotterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Leeuwarden[bewerken | brontekst bewerken]

Overijssel[bewerken | brontekst bewerken]

Praag[bewerken | brontekst bewerken]

Jan Harmensz Muller

Alfabetische lijst[bewerken | brontekst bewerken]

Dit is een zo volledig mogelijke lijst van de schilders die in de Gouden Eeuw actief waren. De gegevens zijn zo goed mogelijk gecontroleerd op basis van de vermelde bronnen en literatuur.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • (nl) Haak, B., 1984 (2003), Hollandse schilders in de Gouden Eeuw, Zwolle, Waanders, ISBN 9040087911
  • (nl) Luijten, Ger e.a. (red.), 1993, Dageraad der Gouden Eeuw. Noordnederlandse kunst 1580-1620, Zwolle, Waanders / Rijksmuseum Amsterdam, ISBN (p. 299-327)
  • (nl) Marijnissen, Peter e.a. (red.), 1992, De Zichtbaere Werelt [schilders uit Dordrecht], Zwolle, Waanders / Dordrechts Museum, ISBN 9066303670
  • (nl) Kersten, M. & Lokin, D. (red.), 1996, Delftse meesters, tijdgenoten van Vermeer. Een andere kijk op perspectief, licht en ruimte, Zwolle, Waanders, ISBN 9040098263
  • (nl) Schadee, Nora (red.), 1994, Rotterdamse meesters uit de Gouden Eeuw, Zwolle, Waanders, ISBN 9066304839

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

  • RKD
  • Teylersmuseum
  • Mauritshuis
  • Rijksmuseum Amsterdam
  • Museum Boijmans van Beuningen
  • Frans Halsmuseum
  • Utrechts Museum
  • Groninger Museum
  • enz.