Paul von Hindenburg

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Paul von Hindenburg in 1914
Paul von Hindenburg
Geboren 2 oktober 1847
Overleden 2 augustus 1934
Partij Conservatief
2e Rijkspresident van Duitsland
Ambtstermijn 12 mei 1925 – 2 augustus 1934
Voorganger Friedrich Ebert sr.
Opvolger Adolf Hitler
Partner Gertrud von Sperling
Handtekening Handtekening
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Paul Ludwig Hans von Beneckendorf und von Hindenburg (Posen, Koninkrijk Pruisen, 2 oktober 1847Gut Neudeck, Nazi-Duitsland, 2 augustus 1934) was de tweede rijkspresident van Duitsland. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij van 19161918 een van de opperbevelhebbers van het Duitse leger, met de rang van veldmaarschalk. Hij gaf onder meer leiding aan de gewonnen Slag bij Tannenberg in 1914.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Paul von Hindenburg werd in 1847 als oudste zoon van de Pruisische officier en grootgrondbezitter Robert von Beneckendorff und von Hindenburg en Luise Schwickart geboren in Posen in het toenmalige groothertogdom Posen.[1]

Op 24 september 1879 huwde Hindenburg met Gertrud von Sperling (1860 - 1921). Het paar kreeg een zoon, Oskar (1883 - 1960) en twee dochters, Irmengard Pauline (1880–1948) en Annemarie (1891–1978).

Hindenburg was een typische vertegenwoordiger van zijn milieu, zeer conservatief, monarchistisch, nationalistisch, meer gericht op Pruisen dan op Duitsland, onverschillig waar het kunst en literatuur betreft. Hij was een aristocraat en zag het landsbestuur en de leiding over de strijdkrachten als een rol waar alleen de adel recht op kon doen laten gelden.

Hindenburgs loopbaan in het Pruisische leger was eervol, maar niet opvallend. Hij vocht in de Slag bij Königgrätz (1866) en in de Slag bij Sedan (1870) tegen het Oostenrijkse en het Franse leger.[1] Later deed hij veel moeite zich te onderscheiden tijdens de herfstmanoeuvres, grote schijngevechten, die door Wilhelm II werden geleid en waarbij de doorgestoken kaart was dat de keizer altijd won.[2] Desondanks raakte Hindenburg niet in de keizerlijke gunst, hij doorliep in een normaal tempo de rangen en beëindigde zijn loopbaan in 1911 als generaal en militair gouverneur van Hannover. Ontevreden met deze positie en de geringe promotiekansen vroeg Hindenburg vervroegd pensioen aan.[3]

De theoreticus van het Duitse verdedigingsplan in de na 1900 onafwendbaar lijkende oorlog op twee fronten, Alfred von Schlieffen, leerde de jonge Hindenburg dat "verdedigen vrouwelijk is en aanvallen mannelijk"[3] Een standpunt dat Hindenburg tot het zijne heeft gemaakt. Tijdens de slag bij Tannenberg koos Hindenburg dan ook voor de aanval in de vorm van een tangbeweging en hij saboteerde, toen hij bevelhebber aan het oostfront werd, de strategie, het Schlieffenplan, die erop berustte eerst de Fransen te verslaan en aan het oostfront in eerste instantie alleen verdedigend op te treden.

Militaire loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Generaal-majoor von Hindenburg rond 1897 met vijf commandeurskruisen en de plaque van de Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus
  • 18 april 1878: bevordering tot kapitein der infanterie
  • 5 mei 1881: een staffunctie bij de Eerste Divisie in Koningsbergen.
  • 12 november 1885: bevordering tot majoor.
  • 25 november 1890: chef van de IIe afdeling in het Ministerie van Oorlog.
  • 14 februari 1891: bevordering tot luitenant-kolonel
  • 1 juni 1893: commandeur van het "Oldenburgisches Infanterie-Regiment Nr. 91"
  • 17 maart 1894: bevordering tot kolonel
  • 14 augustus 1896: stafchef van het VIIIe legerkorps in Koblenz
  • 22 maart 1897: bevordering tot generaal-majoor
  • 9 juli 1900: bevordering tot luitenant-generaal en commandeur van de 28e Divisie in Karlsruhe
  • 22 juni 1905: bevordering tot generaal der infanterie en bevelhebber van het IVe legerkorps in Maagdenburg
  • 18 maart 1911: de keizer verleent Paul van Hindenburg de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar en willigt zijn verzoek in hem eervol te ontslaan uit actieve dienst. Hindenburg gaat in Hannover wonen.

De achtergrond van het afscheid is onduidelijk. In de eerste biografie van Hindenburg wordt het vertrek met een cryptisch "om redenen waar wij niet op in hoeven te gaan" verklaard. Er zijn onbevestigde geruchten dat Hindenburg de ijdele maar onbekwame keizer tijdens oefeningen zou hebben verslagen. Daarmee verspeelde men in het wilhelminische Duitsland zijn carrière. De verlening van de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar suggereert dat er geen sprake was van "allerhoogste" ongenade.

In een gesprek heeft Hindenburg later verklaard dat hij "alles had bereikt, dat er geen oorlog in zicht was en dat het tijd was geweest om plaats te maken voor jongere officieren".

Eerste Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Propagandistische afbeelding van Hindenburg en Erich Ludendorff

In 1914 vielen de Russen sneller dan verwacht Oost-Pruisen binnen. De Duitse bevelhebber aldaar raakte in paniek. Paul von Hindenburg, reeds 66 jaar oud en bovendien al drie jaar met pensioen, werd teruggeroepen om de Russische opmars een halt toe te roepen. Pas na lang aarzelen stemde hij toe en werd bevelhebber van het Duitse achtste leger, aan het oostfront.

Erich Ludendorff werd zijn chef-staf. Dit duo bracht de geallieerden nederlaag op nederlaag toe. De vraag of Ludendorff daarvoor verantwoordelijk was terwijl Hindenburg met de eer ging strijken, werd door veel historici gesteld en is nog steeds onderwerp van debat.[4] Zeker is dat de oorlog in het westen werd verloren omdat er te veel troepen aan het westelijk front werden onttrokken om Pruisen te verdedigen. Het Schlieffenplan voorzag in een snelle overwinning door een sterk leger in het westen dat daarna de langzaam mobiliserende en oprukkende Russen zou gaan verslaan. Nu waren er nét te weinig divisies om in de eerste Slag aan de Marne een doorbraak te forceren en Parijs te veroveren. Het westelijk front kwam tot stilstand en de loopgravenoorlog begon.

Door de goede resultaten werden Hindenburg en Ludendorff in november verantwoordelijk voor het opperbevel van het oostfront, en kregen in 1916 de opdracht het bevel te voeren over alle Duitse strijdkrachten. Deze positie verkregen ze door de interne strijd binnen de Duitse legerleiding die al sinds de aanstelling van Erich von Falkenhayn in november 1914 aan de gang was. Deze werd in 1916 door meerdere factoren uit zijn post ontheven. Dit gebeurde naar aanleiding van kwestie omtrent de onbeperkte oorlog op zee, de mislukte operatie bij Verdun, maar voornamelijk de intrede van Roemenië in de oorlog. Na diens afzetting trokken Hindenburg en Ludendorff de politieke macht naar zich toe, waarbij ze de macht van de keizer en de Rijksdag gewoon naast zich neerlegden. Zo zorgden zij ervoor dat de gehele Duitse economie en maatschappij in dienst stond van de oorlog.

In 1918 leek Duitsland een tijdlang aan de winnende hand, de Russen hadden de Vrede van Brest-Litovsk moeten sluiten en Roemenië had gecapituleerd. De impulsieve keizer verleende Hindenburg nu na het Grootkruis van het IJzeren Kruis ook een "Hindenburgster", een IJzeren Kruis op een ster met gouden stralen, voor de overwinning bij Tannenberg.

De inzet van Amerikaanse troepen zorgde er echter voor dat aan het westelijk front geen doorbraak kon worden gerealiseerd. De catastrofale economische situatie, het slechte moreel van de troepen en voedseltekorten deden Duitsland nu in snel tempo instorten.

Na meer dan vier jaar oorlog zag Hindenburg in dat de oorlog niet meer te winnen was en hij bood zijn ontslag aan, vlak na collega Ludendorff.

Chronologie van de "Grote Oorlog"

  • 22 augustus 1914: Hindenburg wordt tot bevelhebber van het VIIIe leger benoemd, hij vertrekt de volgende dag naar Oost-Pruisen.
  • 26 augustus 1914: een verpletterende overwinning op de Russen in de Slag bij Tannenberg en bevordering tot kolonel-generaal
  • 2 september 1914: verlening van de Orde Pour le Mérite
  • 1 november 1914: opperbevelhebber aan het Oostfront
  • 27 november 1914: bevordering tot generaal-veldmaarschalk
  • 23 februari 1915: toekenning van het eikenloof bij de Orde Pour le Mérite
  • 30 juli 1916: chef van de Generale Staf van het leger
  • 25 maart 1918: toekenning van de ster van het IJzeren Kruis, de („Hindenburgstern“)
  • 25 juni 1919: ontslag als stafchef van het leger
  • 3 juli 1919: de definitieve demobilisatie

Hindenburg in het Interbellum[bewerken | brontekst bewerken]

Portret door Max Liebermann (1927)
Hindenburg en Hitler op de Dag van Potsdam in 1933.

In 1925 stierf Rijkspresident Friedrich Ebert. Bij de verkiezing van een opvolger behaalde in de eerste ronde geen enkele kandidaat een absolute meerderheid. In de tweede ronde stelde Hindenburg zich tegen zijn zin, maar op verzoek van zijn rechtse achterban kandidaat en werd met ruime meerderheid gekozen.

Er was aanvankelijk twijfel over de vraag of een antidemocratisch gezinde edelman, behangen met de orden van zijn geliefde keizer, wel een goed president van de eerste democratische Duitse republiek kon zijn, een staat waarin de politiek door de rijkskanselier en het kabinet werden geformuleerd.[5] Hij moest inderdaad niets van democratie hebben, maar zwoer toch een eed op de democratische grondwet van Weimar en hield zich er ook aan. De oude Hindenburg deed het beter dan verwacht als constitutioneel staatshoofd. Aan het eind van zijn zevenjarige termijn, toen zijn lichamelijke en geestelijke krachten hem al in de steek lieten, liet hij zich toch overhalen tot een nieuwe kandidatuur. Nationaalsocialist Adolf Hitler besloot daarop om zijn tegenkandidatuur in te dienen. De campagne werd namens de president gevoerd door kanselier Heinrich Brüning, die echter direct na de overwinning door Hindenburg werd afgedankt.

Hij werd in 1932 herkozen met 49% van de stemmen (tegenover de 30% van Adolf Hitler) maar moest toezien hoe de Republiek van Weimar nu zozeer door extreem rechts en extreem links werd verscheurd dat de politieke toestand hopeloos leek. De benoeming van de door Hindenburg verachte "Boheemse korporaal" Hitler werd door de op eigenbelang bedachte "camarilla" onder wie zijn secretaris dr. Meisner, oud-kanselier Franz von Papen en Hindenburgs zoon Oskar doorgedrukt. Na twee zeer korte tussenkabinetten benoemde hij aldus in 1933 Adolf Hitler tot rijkskanselier, als opvolger van Kurt von Schleicher.

Hindenburg leed al langer aan dementie (wellicht de ziekte van Alzheimer) en werd in zijn laatste jaren steeds verwarder. Hij wist vaak niet meer waar hij was of wat er gaande was. De schandalen rond zijn zoon, generaal-majoor von Hindenburg, en de intriges en corruptie, waaronder het Osthilfeskandal, rond de zoon en de kliek rondom hem zijn Hindenburg waarschijnlijk ontgaan. Echte macht kon hij niet meer uitoefenen, zodat Hitler kon doen en laten wat hij wilde. Het resultaat was dat Hindenburg zijn laatste jaar nog slechts een papieren rol kreeg te vervullen terwijl Hitler zijn macht ongestoord kon uitbreiden over het regeringsapparaat. In 1933 was de nu 85-jarige president soms zo verward dat hij dacht dat Hitler "zijn" keizer was. Na de Rijksdagbrand en de Nacht van de Lange Messen feliciteerde Hindenburg Hitler met zijn "succesvolle onderdrukking" van "ongewenste elementen". Waarschijnlijk wist de oude president niet eens wat er gaande was.

Dood[bewerken | brontekst bewerken]

In de zomer van 1934 was hij al stervende, en op 2 augustus dat jaar overleed hij op Gut Neudeck nabij Freystadt in West-Pruisen (Regierungsbezirk West-Pruisen) in de toenmalige provincie Oost-Pruisen.

Toen Hitler hem bezocht, noemde Hindenburg Hitler "Majesteit" in de veronderstelling dat de keizer voor hem stond. Volgens Hitler zelf keek de oude president hem raadselachtig en hoopvol aan voor hij zijn laatste adem uitblies. Volgens familieleden herkende hij niemand meer en waren zijn laatste woorden: "Mijn keizer ... mijn Duitse vaderland." Hindenburg is 86 jaar geworden. Hij werd met groot ceremonieel bijgezet in het Tannenbergmonument bij Hohenstein. Dit monument was in 1924 opgericht ter ere van de voor Hindenburg zeer succesvolle Slag bij Tannenberg in 1914. Toen het monument in 1945 werd vernietigd, om zo te voorkomen dat de lichamen in handen van het Rode Leger zouden vallen, werden de stoffelijke resten van Hindenburg en zijn vrouw met de kruiser Emden overgebracht naar het westen van Duitsland. Aan het eind van de oorlog bevonden de stoffelijke resten zich in een zoutmijn in Thüringen, waar ze door de Amerikaanse troepen werden ontdekt. In augustus 1946 werden de lichamen van Von Hindenburg en zijn vrouw uiteindelijk bijgezet in de Elisabethkirche in Marburg.

Beoordeling[bewerken | brontekst bewerken]

Hindenburg wordt vaak gezien als een typische Pruisische paleoconservatief en een monarchist, die weliswaar antidemocratisch was, maar ook vasthield aan oude normen, waarden en tradities. Tegen dat beeld spreekt zijn betrokkenheid bij het zogenaamde Osthilfeskandal. Dit schandaal ging over de manier waarop Hindenburg en Oost-Pruisische grootgrondbezitters zich, op een oneigenlijke manier, geld hadden toegeëigend dat bestemd was voor noodlijdende boeren. Het Osthilfeskandal speelde volgens sommige historici een rol bij het besluit van Hindenburg Hitler tot rijkskanselier te benoemen.

Hindenburg speelde vrij actief een rol in het conservatieve complot om de Weimarrepubliek ten grave te dragen, maar is waarschijnlijk nooit van plan geweest de nazi's aan de macht te helpen. Hij wilde het liefst de restauratie van het huis Hohenzollern op de vacante Duitse keizerstroon. Diep in zijn hart koesterde hij een grote minachting voor Hitler. Hitler was immers van huis uit een Oostenrijker, die in de Eerste Wereldoorlog niet hoger was geklommen dan korporaal, en bovendien niet eens van adel. Bovendien waren de NSDAP en de SA in zijn ogen slechts tuig dat de discipline van het leger miste.

De tegenstrijdigheid van Hindenburgs conservatieve wereldbeeld bestond erin dat hij aan de ene kant geloofde dat de adel als enige in staat was te regeren en een diepe minachting koesterde voor het idee dat niet-adellijken de waardigheid zouden kunnen bezitten een positieve rol in de politiek te spelen, maar er aan de andere kant niet voor terugschrok juist de nationaalsocialisten aan het roer van de staat te brengen.

Onderscheidingen[bewerken | brontekst bewerken]

Paul von Hindenburg verwierf in twee oorlogen en zijn jarenlange dienst in vredestijd tal van decoraties. Zijn onderscheiding met de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar bij zijn pensionering laat zien dat men een hoge dunk van hem had. Na de overwinning bij Tannenberg stroomden de onderscheidingen binnen, alle Duitse staten en de drie Hanzesteden wilden hem eren en ook de bondgenoten Bulgarije, Oostenrijk en Turkije verleenden hem hun hoogste decoraties. Daarmee ging men door toen de oorlog al verloren was.

In Nederland is het gebruikelijk dat een militair voor een dappere daad of een behaalde overwinning één onderscheiding ontvangt. Dit was de vierde Pruisische onderscheiding voor de overwinning bij Tannenberg en de ster werd vlak voor het laatste offensief aan het Westelijk front uitgereikt. De keizer heeft niet op een overwinning in het Westen kunnen of willen wachten.[8]

In een "broederoorlog" werd het niet passend geacht om het IJzeren Kruis opnieuw in te stellen zoals dat in 1870 en 1914 wel zou gebeuren. In 1930 keerde het IJzeren Kruis als ridderorde terug. De verdienstelijke officieren werden na de overwinning op Oostenrijk onderscheiden met de bestaande Pruisische onderscheidingen.

Het Duitse Keizerrijk bezat geen ridderorden, die waren het domein van de vorsten zoals de koning van Pruisen. Er waren wél medailles, bijvoorbeeld voor dienst in de koloniën. Paul von Hindenburg ontving deze medaille zonder ooit in de Afrikaanse kolonie geweest te zijn.

Ieder van de drie Hanzesteden heeft in de Eerste Wereldoorlog een eigen "Hanseatenkreuz" ingesteld.

De Orde van de Glorie was een schitterend uitgevoerd juweel dat overvloedig met diamanten was ingezet.

Dit was de hoogste Turkse onderscheiding in oorlogstijd.

De Weimarrepubliek was, als reactie op de hoogconjunctuur van de ridderorden in het keizerrijk wars van onderscheidingen. Er werden geen ridderorden ingesteld en Duitsers mochten officieel geen buitenlandse onderscheidingen aannemen. Bij de schaarse staatsbezoeken tijdens zijn ambtsperiode mocht de president dan ook geen nieuwe onderscheidingen aannemen of dragen. Het kan geen groot gemis zijn geweest, Hindenburg bezat meer orden dan men dragen kan en verscheen vaak in uniform met het brede oranjegrootlint en de ster van de door de verjaagde keizer verleende Hoge Orde van de Zwarte Adelaar, het Pour le Mérite en zijn onderscheidingen van het IJzeren Kruis.

Op 20 april 1933, de verjaardag van Adolf Hitler, ontving Hindenburg samen met de latere dictator het ereburgerschap van Berlijn. In februari 2020 werd Hindenburg deze status ontnomen omdat hij in januari 1933 politiek verantwoordelijk was geweest voor de benoeming van Hitler tot rijkskanselier en feitelijk de weg vrij had gemaakt voor diens dictatuur.[10]

Zie de categorie Paul von Hindenburg van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Voorganger:
Erich von Falkenhayn
Hoofd van de Generale Staf
1916-1919
Opvolger:
Wilhelm Groener
Voorganger:
Friedrich Ebert
Rijkspresident
1925-1934
Opvolger:
Adolf Hitler
(Führer en Rijkskanselier)