Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger | ||
---|---|---|
![]() | ||
Wapenschild Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
| ||
Oprichting | 14 september 1814 | |
Ontbinding | 26 juli 1950 | |
Land | ![]() | |
Motto | Wij zijn bereid (Kami Adalah Sedia) | |
Veldslagen | Java-oorlog Atjeh-oorlog Boni-expedities Opstand in Mandor Expedities naar de Palembangse Bovenlanden Militaire acties op Borneo (1817-1867) Expedities naar Bali Padri-oorlog expedities naar Palembang Tweede Wereldoorlog Indonesische onafhankelijkheidsstrijd |
Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was het Nederlandse leger in de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Het heeft officieel bestaan van 1814 tot 1950.[1] Het Nederlands-Indische leger ressorteerde onder het ministerie van Koloniën en bestond uit beroepsmilitairen die zowel binnen als buiten Nederlands-Indië geworven werden. Het KNIL heeft tussen 1814 en 1914 vele militaire veldslagen en expedities uitgevoerd die uiteindelijk resulteerde in de verovering van het gebied dat nu de republiek Indonesie vormt. Tijdens de tweede wereldoorlog was het KNIL samen met de marine de Nederlandse inbreng in de geallieerde verdediging van het gebied tegen de japanse invasie. In de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesie was het KNIL een onderdeel van de Nederlandse troepenmacht en werd na afloop ontbonden.
Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
Nederlanders in de Indische Archipel[bewerken | brontekst bewerken]
Zowel over land als over zee werd er al vanaf de oudheid gehandeld in specerijen tussen Azie, Afrika en Europa. Nadat de Portugezen als eerste Europeanen een scheepsroute vonden langs Kaap de Goede Hoop, kwamen de Nederlanders er snel achteraan. Bestaande aziatische handelsroutes werden uitgeschakeld door de superieure vuurkracht van de kanonnen aan boord van de Europese schepen. Na een aantal succesvolle reizen werden verschillende Nederlandse scheepvaartondernemingen, of compagnieën in 1602 samengevoegd tot de Vereenigde Oostindische Compagnie, die het alleenrecht had op alle handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat van Magellaan. De VOC streefde naar een monopolie in de handel in nootmuskaat, foelie en kruidnagelen. Deze geliefde kruiden groeiden alleen in de zuid-Molukken. Hiertoe besloot Jan Pieterszoon Coen om in 1621 een groot deel van de bevolking van de Molukse Banda-eilanden te vermoorden en verdreef de rest. De ontvolkte eilanden werden vervolgens gekoloniseerd met slaven, die uitsluitend aan de compagnie leverden. Omdat de Nederlanden oorlog voerden met Spanje, dat een unie vormde met Portugal, was de Compagnie gerechtigd alle Portugese nederzettingen te veroveren.
Coen veroverde in 1619 Jakarta en vestigde daar de nieuwe hoofdplaats van de Nederlandse bezittingen in Indië, Batavia. Voortdurend breidde de invloed van de VOC zich uit en in 1640 waren de Portugezen voorgoed verslagen. Tegen het eind van de 17e eeuw werden de omliggende gebieden van Batavia op zowel Java als Sumatra definitief veroverd op het Sultanaat Bantam. In de 18e eeuw werden meerdere Javaanse koninkrijken onderworpen aan de VOC met behoud van de feodale structuur. Verschillende oorlogen en het in stand houden van de gebieden was uiteindelijk niet houdbaar en aan het eind van de 18e eeuw werd de VOC opgeheven. Hierop kwamen al deze gebieden direct in handen van de Nederlandse staat.

Na de Franse verovering van Nederland en de daaopvolgende gevechten met onder meer Engeland, kwamen de Indische bezittingen kortstondig onder Frans-Nederlands bestuur, vervolgens engels bestuur om uiteindelijk na het definitieve verlies van Napoleon weer bij Nederland te behoren. Onder toezicht van de gouverneur-generaal, werd het plaatselijke bestuur opgedragen aan residenten en inheemse regenten en verdere ambtenaren. Java werd in drie arrondissementen verdeeld met als hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaja en in drie militaire afdelingen. De 21 residenties en assistent-residenties waren weer in regentschappen verdeeld; de Vorstenlanden (Soerakarta of Solo en Jogjakarta) waren onderworpen aan het Nederlands-Indisch gouvernement, maar werden geregeerd door eigen vorsten.

Het Nederlands Indische leger[bewerken | brontekst bewerken]
Tot 1830 was de Indische strijdmacht te beschouwen als een onderdeel van het Nederlandse leger, aangevuld met in Indië geworven personeel. De ontwikkeling tot een zelfstandig leger voltrok zich in de periode 1820-1830; de scheiding tussen het Nederlandse en het Nederlands-Indische leger werd echter pas een voldongen feit toen de eerste formatie, vastgesteld bij Besluit van gouverneur-generaal Van den Bosch van 4 december 1830 nummer 1, werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 10 maart 1832 nummer 93 en 94. De formatie 1830, die was gebaseerd op een reorganisatie van de strijdkrachten in Indië na afloop van de Java-oorlog, telde 603 Europese officieren, 37 inheemse officieren, 12.905 onderofficieren en minderen, waarvan 5.699 Europeanen en 7.206 inheemsen. Door inschakeling van schutterijen, pradjoerits, en het corps van Sentot kon een oorlogssterkte worden bereikt van 640 officieren en 21.486 minderen. Ter uitvoering van de door gouverneur-generaal Van den Bosch voorgestane verdedigingsplannen kwam de formatie 1840 tot stand. Rond 1850 was de sterkte van het Nederlands-Indische leger bepaald op 27.000 man, van wie ongeveer 10.000 Europeaan was. Het door generaal-majoor Von Gagern ingediende verslag, inzake de samenstelling van het Indische leger, in verband met het aangenomen verdedigingsstelsel, leidde tot de formatie 1854, die door verschillende omstandigheden nooit geheel ten uitvoer kwam. In 1882 kwam een nieuwe formatie tot stand; in het desbetreffende besluit werd onder meer vastgelegd dat de dislocatie der onderdelen zou worden vastgesteld door de gouverneur-generaal, die tevens de bevoegdheid kreeg de formatie onder nadere Koninklijke goedkeuring in te krimpen en voor hoogstens twee jaar tijdelijk uit te breiden, terwijl deze tijdelijke uitbreidingen telkens voor ten hoogste één jaar konden worden verlengd. Een veldbataljon bestond in de regel uit Europese, Ambonese, Afrikaanse en Inlandse soldaten. De Afrikaanse troepen (Orang Blanda Itam) waren afkomstig uit Guinea, het gebied dat Nederland afstond aan het Verenigd Koninkrijk en waar ook soldaten waren gerekruteerd. Naarmate de contracten verliepen, nam het aantal Afrikaanse soldaten bij het Indische leger af. In de regel waren er per bataljon één of twee Nederlandse compagnieën, één of twee Ambonese dan wel Inlandse en één Afrikaanse compagnie(ën). De inlandse troepen (ter onderscheid van de Amboneese) waren gerekruteerd op Java of de andere eilanden; het leger was daardoor zeer divers, veel soldaten spraken verschillende talen of dialecten en hadden verschillende religies. Het waren hoofdzakelijk moslims, hindoes en christenen). Nederlandse officieren hadden de taak uit deze diversiteit een effectief functionerend militair apparaat te formeren. Intern leidde dat vaak tot discussies, zoals over de positie van inheemse officieren en of het acceptabel was dat zij Europeese minderen commandeerden. Pas zeer laat werden alle wapens opengesteld voor alle landaarden; de hogere rangen bleven evenwel overwegend Europees.[2]
De daaropvolgende formatie was die van 1915. In de tussenliggende periode was nog de oprichting, in 1907, van de gemengde brigade van belang. Deze brigade zou in oorlogstijd bestaan uit vier bataljons infanterie, een half eskadron cavalerie, een afdeling artillerie en twee secties genietroepen. Hier kwam later nog een mitrailleur-compagnie bij. In verband met het vastleggen, in 1917, van de bepaling, waarbij de dienstplicht voor Europeanen werd geregeld, mede met het oog op het invoeren van het Divisie- en Regimentsverband, kwam in 1922 een nieuwe formatie tot stand. De formatie 1922 werd in verband met de bezuiniging van landsuitgaven vervangen door de formatie van 1925. De totale sterkte van het leger werd bij deze formatie teruggebracht tot 1.274 officieren en 31.988 onderofficieren en minderen. In 1929 was de toestand, voor wat betreft de werkelijke sterkte, als volgt: 1.136 officieren, 143 onderluitenants, 6.743 Europese onderofficieren en minderen en 30.296 niet-Europese onderofficieren en minderen; de sterkte op Java bedroeg wat betreft de infanterie 323 officieren, 56 onderluitenants, 3.683 Europese onderofficieren en minderen en 15.926 niet-Europese onderofficieren en minderen. Die der buitengewesten 237 officieren, 27 onderluitenants, 763 Europese onderofficieren en minderen en 11.125 niet-Europese onderofficieren en minderen. Een landsgewijze indeling van niet-Europese militairen gaf het volgende beeld: 8.731 Ambonezen en Menadonezen, 14.050 Javanen, 1.199 Soendanezen, 126 Madoerezen, 99 Boeginezen, 78 Atjehers, 272 Maleiers en 1.358 Timorezen. Ter illustratie de groei van het Nederlands-Indische leger in de periode 1830-1930:
Jaar | Aantal | Jaar | Aantal |
---|---|---|---|
1830 | 13.545 | 1840 | 19.994 |
1871 | 28.096 | 1880 | 31.981 |
1882 | 29.817 | 1915 | 35.884 |
1922 | 36.577 | 1925 | 33.266 |
1926 | 32.500 | 1927 | 36.500 |
1929 | 38.318 | 1930 | 36.922 |
Het geleidelijk opvoeren van de sterkte van het Nederlands-Indische leger vond zijn oorsprong in het feit dat een goede gezagsuitoefening in de Buitengewesten gewaarborgd diende te worden; naarmate de pacificatie in die gewesten voortschreed nam de sterkte van de buiten Java gelegerde troepen af. Het totale sterktecijfer onderging echter hierdoor een wijziging, aangezien in de loop van de twintigste eeuw zich meer en meer de noodzaak deed voelen om ook op het eventuele bestrijden van een buitenlandse vijand bedacht te zijn. Gedurende de negentiende eeuw moesten door het Indische leger verschillende onlusten, ongeregeldheden en opstanden worden bedwongen en noodzakelijke oorlogen worden gevoerd, waardoor het nodig was expedities uit te zenden van grotere of kleinere sterkte, bestaande uit land- dan wel zeemacht of uit beiden. In deze woelige periode ging bijna geen jaar voorbij zonder dat de Nederlandse troepen in het een of ander deel van het eilandrijk moesten optreden, dikwijls in verschillende gebieden tegelijk. Door de jarenlange onophoudelijke expedities werd uiteindelijk de pacificatie van Nederlands-Indië een feit en kon de ontwikkeling van deze gewesten op allerlei manieren ter hand worden genomen. Het leger ontving vele blijken van Koninklijke waardering, een lange reeks militairen werd gedecoreerd met de Militaire Willems-Orde, ingesteld door Z.M. Koning Willem I, bij de wet van 30 april 1815, talrijke Eresabels en Eervolle vermeldingen werden uitgereikt. Het ridderkruis der Militaire Willems-Orde werd gehecht aan het vaandel van drie corpsen, namelijk het derde en het zevende bataljon infanterie en het Korps Marechaussee, terwijl aan een lang gevoelde behoefte werd voldaan door het predicaat Koninklijk te schenken aan het leger.

Expedities van het KNIL in de negentiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]
Nu de zaken staatkundig geregeld waren was de taak van het Nederlands Indisch Leger om het Nederlandse gezag te doen eerbiedigen en zo nodig krachtdadig te handhaven. Hiertoe werden de volgende expedities uitgezonden en oorlogen gevoerd:
Onderdelen van het KNIL (vanaf 1830)[bewerken | brontekst bewerken]

Wapens van het KNIL[bewerken | brontekst bewerken]
Infanterie[bewerken | brontekst bewerken]
- Korps Jagers van Cleerens, opgericht door Johannes Baptista Cleerens en in 1837 omgedoopt tot het toenmalige negende bataljon infanterie
- eerste bataljon
- tweede bataljon
- derde bataljon
- vierde bataljon
- vijfde bataljon
- zesde bataljon
- zevende bataljon
- achtste bataljon
- negende bataljon
- tiende bataljon
- elfde bataljon
- twaalfde bataljon
- dertiende bataljon
- veertiende bataljon
- vijftiende bataljon
- zestiende bataljon
- zeventiende bataljon
- achttiende bataljon
- negentiende bataljon
- twintigste bataljon
- eenentwintigste bataljon
- Korps Marechaussee te voet of Korps Marechaussee van Atjeh en Onderhoorigheden
Andere Wapens (KNIL)[bewerken | brontekst bewerken]
- Wapen der Artillerie (KNIL)
- Wapen der Cavalerie (KNIL)
- Wapen der Genie (KNIL)
- Wapen der Militaire Luchtvaart (KNIL)
Dienstvakken (KNIL)[bewerken | brontekst bewerken]
(Hulp)korpsen van het KNIL[bewerken | brontekst bewerken]
- De Lijfwacht-Dragonders van Djokjakarta
- De Lijfwacht-Dragonders van Soerakarta
- Het Barisankorps van Madoera
- Het Legioen van Mangkoe Nagoro te Soerakarta
- Het Legioen van Pakoe Alam te Soerakarta
- Het Korps Prajoda van Bali
- De Land- en Stadswachten (Indië)
- Het Reservistenkorps
- Het Vrouwen Automobiel Corps (VAC)
- Het Korps Marechaussee te voet
Werfdepots van het KNIL[bewerken | brontekst bewerken]
- Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk (Gelderland)
- Het Korps Koloniale Reserve te Nijmegen en Zutphen
- De Militaire Pupillenschool te Gombong voor inlandse militairen
- Werfdepot te Elmina voor de Orang Blanda Itam (Zwarte Hollanders)
Kaderopleidingen[bewerken | brontekst bewerken]
- De Koninklijke Militaire Academie te Breda
- De Koninklijke Militaire Academie te Bandoeng
- De Cadettenschool te Alkmaar
- Het Instructiebataljon te Kampen (Overijssel)
- De Militaire School te Meester Cornelis
- Het CORO voor de opleiding van reserve-officieren
- De Kaderschool te Magelang
Diversen[bewerken | brontekst bewerken]
- De Topografische Dienst
- Het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis Bronbeek
- Het Hoog Militair Gerechtshof in Nederlands-Indië
- Het Departement van Oorlog (Bandoeng)
- De Stafmuziek KNIL
Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]
- Het Korps Speciale Troepen
- Het Korps Insulinde
- Het Vrouwenkorps KNIL, opgericht 3 maart 1944 te Melbourne
- De NEFIS, militaire inlichtingendienst
- 1ste Bataljon Infanterie, opgericht 1 juni 1944 in te Victory Camp
Na de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]
Het Nederlands-Indische leger in de periode na 1930 tot mei 1940[bewerken | brontekst bewerken]
Volgens de Defensiegrondslagen 1927 was het doel van de weermacht in Nederlands-Indië (a) handhaving van het Nederlandse gezag in de Archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde en (b) de vervulling van de militaire plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volkeren. De onder (a) omschreven taak moest in hoofdzaak door het leger worden vervuld, dat daartoe berekend en uitgerust diende te zijn; de taak, omschreven onder (b), beperkte zich tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tussen andere mogendheden. Bij de vaststelling van de organisatie van de weermacht werd ervan uitgegaan, dat de neutraliteitshandhaving op Java werd vervuld door het leger met steun van de vloot; in de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op kwetsbare punten door het leger werd gesteund. De sterkte van het leger aan infanterie, daaronder begrepen de Europese militie, werd bepaald door hetgeen nodig was voor het vervullen van de hierboven beschreven taken. Voor zover de infanterie op Java was gelegerd, werd zij georganiseerd, bewapend alsmede versterkt met hulpwapens en diensten voor de neutraliteitshandhaving (met steun van de vloot) op Java en wel in het bijzonder voor de verdediging van Soerabaja te land tegen landingsdivisies van kruiser-eskaders, die in de Archipel konden worden verwacht en de bescherming van de haven van Tandjong Priok tegen een actie van enkele schepen, die zich meester zouden willen maken van die haven voor eigen gebruik. Als bijzonder kwetsbare punten in de gewesten buiten Java werden de plaatsen van opslag en verwerking van zware stookolie te Tarakan en Balikpapan beschouwd. Ter bescherming van deze plaatsen werd gebruikgemaakt van de in die plaatsen aanwezige personen, die ingedeeld waren bij de Europese militie, een troepenmacht van voldoende sterkte zou dan met ernstig verzet moeten waarborgen tegen gewelddadige pogingen, die met beperkte middelen eventueel zouden worden ondernomen, om zich van die voorraden meester te maken; indien de macht daartoe dwong, kon men dan de tijdige vernietiging van die voorraden verzekeren. Als Nederlands-Indië ondanks serieuze pogingen buiten de oorlog te blijven toch daarin betrokken zou worden dan zou de aanwezige weermacht met de aanwezige middelen zich zo goed mogelijk tegen bezetting van het Nederlandse gebied verzetten, in afwachting van steun, die verleend zou worden. De taak van het Indische leger was aldus vastgelegd en de organisatie om genoemd programma uit te voeren kon worden opgezet. De inmiddels ingetreden depressie had tot gevolg dat er drastisch op de uitgaven van het land werd bezuinigd, wat de opbouw van het Indische leger nadelig beïnvloedde.
Er werd nu besloten tot een versterking van de defensie in de Buitengewesten door een uitbreiding van het luchtwapen, de aanleg van vliegvelden aldaar en verder een zo krachtig mogelijke verdediging van de belangrijke punten Balikpapan en Tarakan en uitbreiding van die punten tot Samarinda en Ambon. Verder werd besloten tot een versteviging van de bestaande legerorganisatie, aanvulling van de leemten daarin en verdere gebruikmaking van de mogelijkheden van de dan voortschrijdende techniek. De maatregelen op organisatorisch gebied omvatten onder meer verhoging van de gevechtskracht van de luchtvaartafdeling, door de aanschaf van moderne bommenwerpers met een groot actie-radius, een betere bescherming van enkele gebiedsdelen buiten Java, de uitbreiding van het instituut van buiten het staande corpsen, onder meer door de oprichting van een corps Prajoda op Bali, uitbreiding van luchtafweermiddelen, uitbreiding van de organisatie op en buiten Java van reserve-corpsen van oud-militairen en aanschaffing van vechtswapens, voorlopig van één proefafdeling. Het personeelsvraagstuk werd opgelost door het instellen van verschillende soorten dienstverband. In deze zogenaamde overgangsperiode heerste veel onrust bij de troepen; zo moesten door de inzet van nieuwe wapens bestaande onderdelen worden omgezet in nieuw te vormen onderdelen, bijvoorbeeld tirailleur-compagnieën in mitrailleur compagnieën of moesten er kernen worden gevormd, waaruit de nieuwe organisaties moesten worden opgebouwd. Voortdurend moest personeel in opleiding of in heropleiding worden genomen voor de nieuwe wapens (zoals pantserafweer, luchtafweer en vechtwapens). Ook het materieelprobleem bracht grote moeilijkheden met zich mee. De politieke spanningen namen meer en meer toe, de verschillende rijken waren sterk aan het bewapenen en het aantal wapenleveranciers was beperkt. Het oplossen van de personele en materiële vraagstukken ging aldus met zeer grote moeilijkheden gepaard, die nog toenamen, toen in mei 1940, ten gevolge van de overmeestering van het moederland, vele bronnen Indië ontvielen. In mei 1940 bedroeg de legersterkte: beroepsmilitairen: 1.345 officieren en 37.583 onderofficieren en manschappen, 1.783 reserveofficieren, 13.263 militieplichtigen (onderofficieren en manschappen), 17.596 landstormplichtigen (onderofficieren en manschappen), inheemse corpsen: 74 officieren en 4.501 onderofficieren en manschappen; in totaal dus 3.202 officieren en 72.943 onderofficieren en manschappen.
Oorlogsvoorbereiding na de val van Nederland[bewerken | brontekst bewerken]
De moeilijkheden, die in Nederlands-Indië bij de materieelvoorziening werden ondervonden, namen belangrijk toe nadat de Duitsers in 1939 Polen waren binnengevallen. Europa viel hierdoor als wapenleverancier uit, zodat het Indische leger in hoofdzaak verder op leveranties uit de Verenigde Staten was aangewezen. Om niet geheel en al van het buitenland afhankelijk te zijn werd ernaar gestreefd om de capaciteit van de artillerie-inrichtingen te Bandoeng zo veel mogelijk op te voeren. Na de val van Nederland werden de moeilijkheden op personeelsgebied nog groter. De uitzendingen van de voor de legeruitbreiding zo noodzakelijke Europese beroepsmilitairen, vooral technici, werd stopgezet. De in Europa opgedane ervaring ten aanzien van het optreden van parachutisten en een vijfde colonne schiepen het probleem om op de korte termijn de voor dat doel benodigde bestrijdingskrachten te vormen. Er bleef geen andere weg open dan een beroep te doen op het spontaan door de burgerij gevormde Comité voor Stads- en Landwachten; de beperkte oefengelegenheid en mogelijkheid om aan wapens te komen waren de oorzaak dat de stads-en landwachten slechts gedeeltelijk bewapend en geoefend konden worden. Ten slotte werd, om op korte termijn aan de nodige chauffeurs te komen, overgegaan tot de oprichting van een Vrijwillig Automobiel Korps (Vaubek), waarbij Indische burgerchauffeurs zich bij de mobilisatie verbonden om te dienen en daartoe in vredestijd een aantal dagen voor oefening opkwamen. De ontsteltenis van het leger was groot, toen het bericht van de plotselinge dood van luitenant-generaal Berenschot vernomen werd; zijn dood had een verschuiving in de hogere rangen tot gevolg, wat een nadelige invloed op de gang van zaken had. De mobilisatie van het leger, die werd gelast nadat de Indische regering op 8 december 1941 het besluit had genomen om Japan de oorlog te verklaren, verliep redelijk vlot. Op de verschillende plaatsen in de Buitengewesten, zoals Tarakan, Balikpapan, Ambon en Menado was het leger al sinds maanden op voet van oorlog, zodat de aldaar gelegerde detachementen slechts behoefden te worden aangevuld met de onder de wapens geroepen dienstplichtigen. Op Java echter had de mobilisatie meer voeten in de aarde en moest tevens op grote schaal tot vordering van paarden en auto's worden overgegaan; mede ten gevolge van de vele te verrichten wachtdiensten bleef weinig tijd over de gemobiliseerde eenheden te oefenen, wat de later uit te voeren operaties nadelig beïnvloedde.
Verloop van de strijd in Nederlands-Indië[bewerken | brontekst bewerken]
De verrassende aanvallen op Pearl Harbor en op Manilla, waren er de oorzaak van dat Japan een voorsprong van zeer grote betekenis in de strijd in het Verre Oosten had gekregen. De onmiddellijk hierop gevolgde aanvallen op Malakka waren duidelijke tekenen dat Nederlands-Indië niet lang buiten de oorlog zou blijven. Ondanks de op zee geleden verliezen wisten de Japanners hun landingen op de oostkust van Malakka voort te zetten; deze konden niet belet worden door Britse landstrijdkrachten. De Britse troepen werden al spoedig gedwongen terrein prijs te geven; geleidelijk moest onder druk van de Japanse strijdkrachten langs de westkust van Malakka worden teruggetrokken en spoedig daarop viel Penang in Japanse handen. Gedurende de eerste maand van de oorlog vonden er geen operaties van betekenis in Nederlands-Indië plaats; wel werden enkele plaatsen aan luchtbombardementen onderworpen; onder meer op 19 december 1941 kreeg Pontianak het zwaar te verduren en wist de vijand zich van een beslissend luchtoverwicht te verzekeren, zodat de landingen in Brits Borneo ongestoord plaats konden vinden. Na doorschrijding van dit gebied rukten de Japanse troepen ongeveer midden januari 1942 West-Borneo binnen. De zwakke strijdkrachten in dit gebied waren niet bij machte om de opmars van de overmachtige vijand te stuiten; ook de door de Nederlandse troepen ingezette guerrilla-actie had, voornamelijk door de weinige medewerking die van de bevolking ondervonden werd, weinig succes. Tarakan werd helfdhaftig verdedigd en onder leiding van luitenant-kolonel de Waal wist men de opmars van de vijand zo lang te vertragen dat de vernietiging van de belangrijkste oliebronnen op het eiland plaats kon hebben. Achtereenvolgens wist de vijand zich van Celebes, Ambon, Timor en Bali meester te maken. Het sluiten van de ring om Java werd voltooid door de val van Singapore op 15 februari 1942, waarop kort daarop de bezetting van Zuid-Sumatra volgde. Generaal Wavell zag zich na de val van Singapore genoodzaakt zijn commando naar Birma te verplaatsen, zodat bij de verdediging van Java niet meer op steun van de geallieerde troepen kon worden gerekend.


In verband met deze omstandigheid besloot legercommandant ter Poorten om de hem ter beschikking staande troepen, namelijk vier regimenten infanterie met hulpwapens, zo veel mogelijk te concentreren in West-Java, waar de regeringszetel was gevestigd en waar de voornaamste magazijnen van het leger werden aangetroffen. Ten behoeve van de verdediging van de vlootbasis Soerabaja, gelegen in Oost-Java, diende echter één regiment infanterie te worden achtergelaten. Nadat de voornaamste strijdkrachten van de Koninklijke Marine in de nacht van 27 op 28 februari 1942 in de Javazee roemrijk ten onder waren gegaan, had de vijand bij de landing op Java, die op drie ver uit elkaar gelegen plaatsen in de nacht van 28 februari op 1 maart 1942 werd uitgevoerd, volkomen vrij spel. Een luchtmacht, om deze landingen te bestrijden, was niet meer ter beschikking; deze was ten gevolge van de op Malakka en in de Buitengewesten gevoerde strijd dusdanig verzwakt, dat zij bij de acties op Java geen rol van betekenis meer kon spelen. Haar vaandel werd naderhand met de Militaire Willems-Orde gedecoreerd. De vijand, ter sterkte van ongeveer acht divisies, begon direct na zijn geslaagde landing met zijn opmars, en wist zich van een van de belangrijkste vliegvelden meester te maken. Pogingen van de Nederlanders om dit vliegveld te heroveren mislukten, waardoor feitelijk het lot van West-Java bezegeld was. Ook in Midden-Java en Oost-Java hadden de Nederlanders een echec geleden; de troepen waren ten gevolge van de vele verplaatsingen en het gemis aan behoorlijke nachtrust volkomen uitgeput, zodat op 8 maart 1942 tot capitulatie moest worden besloten. De strijd werd echter op Sumatra, onder leiding van generaal-majoor Roelof Overakker, tot 28 maart 1942 voortgezet, waarna ook daar tot de overgave moest worden overgegaan. Deze datum is ook het tijdstip waarop aan het bieden van georganiseerde weerstand een einde kwam; in enkele gebieden in de Archipel, namelijk Noord-Celebes, Timor en Nieuw-Guinea werd de strijd door guerrillatroepen nog voortgezet. De worsteling om het bezit van Nederlands-Indië duurde ongeveer 3 maanden. Van het begin af aan was deze strijd, gelet op de sterkteverhoudingen en vooral met het oog op de Nederlandse zeer zwakke luchtstrijdkrachten, een hopeloze onderneming.
Het Nederlandsch-Indisch Leger na de Japanse capitulatie[bewerken | brontekst bewerken]
Slechts enkele onderdelen van het Nederlands-Indische leger, voornamelijk kleine detachementen die waren gelegerd in het oostelijke gedeelte van de Indische archipel, wisten zich aan de greep van de Japanse overweldigers te onttrekken en naar Australië uit te wijken. Hierbij voegden zich eind 1942 de guerrillastrijders van het Indische leger, die onder commando van luitenant-kolonel N.L.W. van Straten, in samenwerking met de restanten van een Australisch bataljon, in Portugees-Timor hadden geageerd. In de loop der jaren werden de in Australië aanwezige troepen uitgebreid met kleine groepen van de op Nieuw-Guinea, de Bismarck-archipel en andere eilanden in de Pacific bevrijde Nederlands-Indische gevangenen, met uit Nederland en Suriname uitgezonden O.W.V.'ers en met personeel van de Prinses Irene Brigade. Omstreeks 1944 werd in Australië in het Victory Camp NIW het eerste bataljon KNIL opgericht. Hiermee was de eerste grote eenheid van het nieuwe Nederlands-Indische leger gevormd, bestaande uit de eerste rechterhelft, waaruit later het technisch bataljon werd gevormd, en de linkerhelft (het strijdend gedeelte), dat op 15 november 1944 werd hernoemd tot eerste bataljon infanterie en na de Jungle Warfare School te hebben doorlopen, in de strijd werd gebracht. Onderdelen van dit bataljon namen deel aan de landing op Biak (9 januari 1945), de landing op Tarakan (1 mei 1945) en de landing nabij Balikpapan (1 juli 1945). Op 4 oktober 1945 kwam dit bataljon te Batavia aan en werd in samenwerking met het op 4 oktober 1945 gevormde IIde bataljon (voornamelijk bestaande uit de te Balikpapan bevrijde krijgsgevangenen) bestemd om de omgeving van van Batavia veilig te stellen. Ook uit de uit Singapore en Thailand bevrijde krijgsgevangenen werden gedurende de laatste maanden van 1945 en het eerste half jaar van 1946 bataljons infanterie, batterijen artillerie en genie-compagnieën gevormd, die in samenwerking met de uit Nederland gezonden O.V.W.-bataljons orde en veiligheid probeerden te brengen, zowel in een groot deel van Java als in de omgeving van de belangrijkste havenplaatsen in de Buitengewesten.
Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond er een machtsvacuüm in Nederlands-Indië. Nederland was niet in staat om direct troepen te sturen en de Britten deden dit pas na enkele weken. Op 17 augustus stichtten Soekarno en Mohammed Hatta de Republiek Indonesië. KNIL-militairen waren als krijgsgevangen verspreid over heel Zuidoost-Azië en Japan, velen waren ziek en verzwakt. Toch werden veel KNIL-militairen snel weer ingezet in de strijd tegen de nieuwe republiek tijdens de zogenoemde politionele acties, in feite een koloniale oorlog. Door deze oorlog kreeg Nederland kritiek van de Verenigde Naties en later ook van de Verenigde Staten. De VS dreigden de economische hulp, die Nederland kreeg voor de wederopbouw en het omhoog brengen van de welvaart, in te trekken. Hierdoor gedwongen ging Nederland in 1949 na langdurig onderhandelen over tot erkenning van de Republiek Indonesië en dus de onafhankelijkheid van Indonesië. Het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger hield in juli 1950 op te bestaan overeenkomstig de afspraken die waren gemaakt op de Rondetafelconferentie in Den Haag. Officieren, kader en manschappen gingen over naar de Koninklijke Landmacht, naar het leger van de Republiek Indonesië, werden gepensioneerd of naar Nederland gezonden. De tradities van het KNIL leven voort in het Regiment van Heutsz.
Bij de ontbinding bestond het KNIL uit Indische Nederlanders, Zuid-Molukkers, Indo-Afrikanen, Toegoenezen, Surinamers, Antillianen en Armenen.

Rechtsherstel KNIL-militairen[bewerken | brontekst bewerken]
Militairen die krijgsgevangen worden genomen krijgen normaal hun salaris doorbetaald of achteraf met terugwerkende kracht uitbetaald. Na de oorlog bleek dat Nederlands marinepersoneel wel, maar KNIL-militairen geen salaris kregen uitbetaald over de jaren dat ze in krijgsgevangenschap hadden gezeten. KNIL-militairen werden betaald door de toenmalige Nederlands Indische regering, marinepersoneel werd direct door Nederland betaald. De Nederlandse regering erkent dat ze wel recht hebben op achterstallige soldij maar dat met de creatie van de republiek Indonesië deze alle plichten van de oude Nederlands-Indische regering heeft overgenomen. Dit zou betekenen dat Indonesië al deze oud-KNIL-militairen hun achterstallige soldij zou moeten betalen, hetgeen Indonesië echter niet doet. Oud-KNIL-militairen stellen dat Nederland moet betalen omdat zij toen voor Nederland en niet voor Indonesië vochten, ze vochten direct na de oorlog zelfs tegen de nieuwe republiek Indonesië.[3] Oud-KNIL-militairen vechten tot op de dag van vandaag voor erkenning en uitbetaling van hun achterstallige soldij (zie het Gebaar).
Commandanten van het Nederlands-Indische leger[bewerken | brontekst bewerken]
Namen | In welke rang of betrekking werkzaam geweest | levensjaren | commandant | afbeelding |
---|---|---|---|---|
C.H.W. Anthing | generaal-majoor | 1766-1823 | 1815-1819 | ![]() |
G.A.G.P. van der Capellen | gouverneur-generaal | 1778-1848 | 1819-1819 | ![]() |
H.M. de Kock | generaal-majoor | 1779-1845 | 1819-1822 | ![]() |
J.J. van Geen | generaal-majoor | 1775-1846 | 1822-1828 | ![]() |
H.M. de Kock | generaal-majoor | 1779-1845 | 1828-1828 | ![]() |
B. Bischoff | generaal-majoor | 1787-1829 | 1828-1828 | |
H.M. de Kock | generaal-majoor | 1779-1845 | 1829-1830 | ![]() |
J. van den Bosch | gouverneur-generaal | 1780-1844 | 1830-1831 | ![]() |
H.J.J.L ridder de Stuers | luitenant-generaal | 1788-1861 | 1830-1835 | ![]() |
F.D. Cochius | generaal-majoor | 1786-1876 | 1835-1847 | ![]() |
C. van der Wijck | generaal-majoor | 1797-1852 | 1847-1849 | |
A.V. Michiels | luitenant-generaal | 1797-1849 | 1849-1849 | ![]() |
K.B. hertog van Saksen-Weimar | luitenant-generaal | 1792-1862 | 1849-1851 | ![]() |
G. Bakker | generaal-majoor | 1801-1869 | 1851-1854 | |
F.V.H.A. ridder de Stuers | luitenant-generaal | 1792-1881 | 1854-1858 | ![]() |
J. van Swieten | luitenant-generaal | 1807-1888 | 1858-1862 | ![]() |
C.A. de Brauw | luitenant-generaal | 1809-1862 | 1862 (overleden maar wel al officieel benoemd) | ![]() |
C.P. Schimpf | luitenant-generaal | 1813-1886 | 1862-1865 | ![]() |
A.J. Andresen | luitenant-generaal | 1808-1872 | 1865-1869 | |
W.E. Kroesen | luitenant-generaal | 1817-1873 | 1869-1873 | ![]() |
N.H.W.S. Whitton | luitenant-generaal | 1816-1880 | 1873-1875 | |
G.P. de Neve | luitenant-generaal | 1823-1888 | 1875-1879 | |
H.G. Boumeester | luitenant-generaal | 1831-1894 | 1879-1883 | ![]() |
K.L. Pfeiffer | luitenant-generaal | 1834-1901 | 1883-1885 | |
A. Haga | luitenant-generaal | 1834-1902 | 1887-1889 | ![]() |
Th.J.A. van Zijll de Jong | luitenant-generaal | 1836-1917 | 1889-1893 | ![]() |
A.R.W. Gey van Pittius | luitenant-generaal | 1838-1896 | 1893-1895 | |
J.A. Vetter | luitenant-generaal | 1837-1907 | 1895-1897 | ![]() |
L. Swart | luitenant-generaal | 1847-1909 | 1897-1900 | |
H.C.P. de Bruijn | luitenant-generaal | 1847-1903 | 1900-1903 | |
J.C. van der Wijck | generaal-majoor | 1848-1919 | 1903-1903 | |
W. Boetje | luitenant-generaal | 1849-1943 | 1903-1905 | ![]() |
G.J. van Kooten | luitenant-generaal | 1851-1923 | 1905-1905 | |
J.C. van der Wijck | generaal-majoor | 1848-1919 | 1905-1907 | |
M.B. Rost van Tonningen | luitenant-generaal | 1852-1927 | 1907-1909 | ![]() |
P.C. van der Willigen | luitenant-generaal | 1859-1910 | 1909-1910 | |
G.C.E. van Daalen | luitenant-generaal | 1863-1930 | 1910-1914 | ![]() |
J.P. Michielsen | luitenant-generaal | 1862-1916 | 1914-1916 | |
H.C. Kronouer | luitenant-generaal | 1863-1932 | 1916-1916 | |
W.R. de Greve | luitenant-generaal | 1864-1924 | 1916-1918 | |
C.H. van Rietschoten | luitenant-generaal | 1862-1942 | 1918-1920 | |
G.K. Dijkstra | luitenant-generaal | 1867-1946 | 1920-1922 | |
F.J. Kroesen | luitenant-generaal | 1870-1950 | 1922-1924 | |
K.F.E. Gerth van Wijk | luitenant-generaal | 1870-1935 | 1924-1926 | |
W.A. Blits | luitenant-generaal | 1874-1949 | 1926-1926 | |
H.L. La Lau | luitenant-generaal | 1876-1945 | 1926-1929 | ![]() |
H.A. Cramer | luitenant-generaal | 1877-1951 | 1929-1932 | |
J.C. Koster | luitenant-generaal | 1882-1963 | 1932-1935 | ![]() |
M. Boerstra | luitenant-generaal | 1883-1953 | 1935-1939 | ![]() |
G.J. Berenschot | luitenant-generaal | 1887-1941 | 1939-1941 | ![]() |
H. ter Poorten | luitenant-generaal | 1887-1968 | 1941-1942 | ![]() |
L.H. van Oyen | luitenant-generaal | 1889-1953 | 1943-1946 | ![]() |
S.H. Spoor | luitenant-generaal, vanaf 23 mei 1949 generaal | 1902-1949 | 1946-1949 | ![]() |
D.C. Buurman van Vreeden | luitenant-generaal | 1902-1964 | 1949-1950 | ![]() |
Markante oud-KNIL-militairen[bewerken | brontekst bewerken]
- Costavina Aya Ayal, verzetsvrouw in Nieuw-Guinea, korporaal Vrouwenkorps
- Christiaan Eijkman, militair arts, Nobelprijswinnaar geneeskunde
- Jacob Pieter van Helsdingen, vlieger, ridder MWO
- Jan Klinkhamer, sergeant, guerrillastrijder
- Machiel van den Heuvel, Colditz-krijgsgevangene
- Toontje Poland, kolonel, ridder MWO
- Jan Frederik Scheffer, vlieger, ridder MWO
- Richard Schoemaker, olympisch schermer, architect, hoogleraar bouwkunde
- Jan Semmelink, militair arts, ridder MWO
- Charles Prosper Wolff Schoemaker, architect, hoogleraar bouwkunde
- Anton Muskita, meerdere malen onderscheiden Moluks KNIL en VN Korea veteraan
- William Harings, voetballer Nederlandsch-Indisch Voetbalelftal
Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]
- Nederlandse excuses voor het koloniale verleden
- Eerste Divisie 7 December
- Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger
Bronnen, noten en/of referenties
|