Naar inhoud springen

Wandelende takken: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
+{{schrijfwedstrijd}}
oplevering
Regel 1: Regel 1:
{{schrijfwedstrijd}}
{{Taxobox insect
{{Taxobox insect
| afbeelding = Phasmatodea overview.jpg
| afbeelding= Extatosoma tiaratum lichenform.JPG
| afbeeldingtekst= Een variatie van ''[[Extatosoma tiaratum]]'' is nagenoeg onzichtbaar tussen de met korstmossen begroeide takken, afgebeeld is een onvolwassen vrouwtje.
| afbeeldingtekst = Verschillende diersoorten uit de orde Phasmatodea
| fossiel = [[Eoceen]]<ref>{{citeer journal |auteur=Wedmann S, Bradler S, Rust J.|title=The first fossil leaf insect: 47 million years of specialized cryptic morphology and behavior |journal=PNAS |date=2006 |volume=104 |issue=2 |pages=565–569 |doi=10.1073/pnas.0606937104 |pmid=17197423 |pmc=1766425}}</ref> – [[holoceen|heden]]
| fossiel= [[Eoceen]]<ref>{{citeer journal |auteur=Wedmann S, Bradler S, Rust J.|title=The first fossil leaf insect: 47 million years of specialized cryptic morphology and behavior |journal=PNAS |date=2006 |volume=104 |issue=2 |pages=565–569 |doi=10.1073/pnas.0606937104 |pmid=17197423 |pmc=1766425}}</ref> – [[holoceen|heden]]
| onderklasse = [[Pterygota (dieren)|Pterygota]]
| onderklasse = [[Gevleugelde insecten|Pterygota]] (Gevleugelde insecten)
| superorde = [[Endopterygota]]
| superorde= [[Endopterygota]]
| taxon = [[Orde (biologie)|Orde]]
| taxon= [[Orde (biologie)|Orde]]
| w-naam = Phasmatodea
| w-naam= Phasmida
| auteur = Jacobson & Bianchi
| auteur= [[William Elford Leach|Leach]]
| datum = 1902
| datum= 1815
| species = Phasmatodea
| commons = Phasmatodea
}}
}}
'''Wandelende takken'''<ref name="WINKLER">{{Citeer boek | achternaam = Kleine Winkler Prins| titel = Dieren encyclopedie deel 9: VLO – ZEE | pagina's = Pagina 2650, 2651| datum = 1980 | uitgever = Winkler Prins | ISBN = 90 10 02845 3}}</ref>, ook wel '''wandelende takken en bladeren'''<ref name="GRZ">{{Citeer boek | achternaam = Bernhard Grzimek| titel = Het leven der dieren Deel II: Insecten| pagina's = Pagina 132, 133| datum = 1970| uitgever = Uitgeverij Het Spectrum, Antwerpen| ISBN = 90 274 8621 2}}</ref> (Phasmida) zijn een relatief kleine [[orde (biologie)|orde]] van [[insecten]].


Ze behoren tot de de insecten met een [[onvolledige gedaanteverwisseling]]; de [[Endopterygota]]. Het is een vrij jonge groep waarvan de vertegenwoordigers pas bekend zijn van fossielen uit het [[Eoceen]]. De insecten komen wereldwijd voor in [[tropisch klimaat|tropische]] en [[subtropisch klimaat|subtropische]] bossen, een klein aantal leeft in gematigde streken.
'''Wandelende takken''' (Phasmatodea of Phasmida) vormen samen een [[orde (biologie)|orde]] van [[insecten]]. De groep wordt ook wel aangeduid met '''wandelende takken en bladeren''', maar de wandelende bladeren vormen slechts een van de veertien families van de wandelende takken. Ze hebben de kunst van de [[camouflage]] tot op grote hoogte gedreven en lijken sterk op al dan niet dorre takken of bladeren, zodat ze voor hun [[natuurlijke vijanden]] moeilijk te ontdekken zijn. De [[Phasmid Study Group]] publiceert een lijst van soorten wandelende takken en wandelende bladeren die worden gehouden door leden. Zo hebben de meeste wandelende takken een PSG-nummer.


Wandelende takken worden middelgroot tot groot of zelfs zeer groot. Een aantal soorten kan een totale lichaamslengte bereiken van meer dan 50 centimeter. Ze hebben meestal een groene tot bruine lichaamskleur, veel soorten hebben een glad lichaamsoppervlak maar andere bezitten stekels en bulten om meer op te gaan in de omgeving waarin ze leven. Veel soorten hebben een zeer dun en langwerpig lichaam. Een uitzondering vormen de wandelende bladeren, die juist een breed en blad-achtig lichaam hebben. Wandelende takken hebben de kunst van de [[camouflage]] tot op grote hoogte gedreven en lijken vaak sterk op al dan niet dorre takken of bladeren, zodat ze voor hun [[Predator|natuurlijke vijanden]] moeilijk te ontdekken zijn.
== Taxonomie ==
De Phasmatodea zijn als volgt onderverdeeld:<ref>{{Brontabel|9999-Phasmida}}</ref>
* Onderorde [[Agathemerodea]] - <small>[[Sven Bradler|Bradler]], 2003</small>
** Familie [[Agathemeridae]] - <small>Bradler, 2003</small>
* Onderorde [[Timematodea]] - <small>Kevan, 1982</small>
** Familie [[Timematidae]] - <small>Caudell, 1903</small>
* Onderorde [[Verophasmatodea]] - <small>[[Oliver Zompro|Zompro]], 2004</small>
** Infraorde [[Anareolatae]]
*** Familie [[Diapheromeridae]] - <small>Kirby, 1904</small>
*** Familie [[Phasmatidae]] - <small>Gray, 1835</small>
** Infraorde [[Areolatae]]
*** Superfamilie [[Aschiphasmatoidea]] - <small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>
**** Familie [[Aschiphasmatidae]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
**** Familie [[Damasippoididae]] - <small>Zompro, 2004</small>
**** Familie [[Prisopodidae]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
*** Superfamilie [[Bacilloidea]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
**** Familie [[Anisacanthidae]] - <small>Günther, 1953</small>
**** Familie [[Bacillidae]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
**** Familie [[Heteropterygidae]] - <small>Kirby, 1896</small>
*** Superfamilie [[Phyllioidea]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
**** Familie [[Phylliidae]] - <small>Brunner von Wattenwyl, 1893</small>
*** Superfamilie [[Pseudophasmatoidea]] - <small>Rehn, 1904</small>
**** Familie [[Heteronemiidae]] - <small>Rehn, 1904</small>
**** Familie [[Pseudophasmatidae]] - <small>Rehn, 1904</small>


Vele kennen een passieve verdediging door zich stil te houden of zich te laten vallen bij verstoring. Er zijn echter ook soorten die zich effectief weten te verweren tegen vijanden. Vrouwtjes kunnen vaak levensvatbare eieren produceren zonder te paren met een mannetje. Hier komen in de regel alleen vrouwtjes uit. Bij sommige soorten zijn er zelfs geen mannetjes bekend. Er zijn ongeveer 3000 vertegenwoordigers die allemaal 's nachts actief zijn en leven van bladeren.
==Wandelende takken==
===Uiterlijk===
Wandelende takken hebben, zoals alle [[insecten]], 6 poten, 2 [[voelspriet]]en en soms [[vleugels]]. De grootte van wandelende takken varieert tussen 5 cm (''[[Peruphasma schultei]]'') en groter dan 50 cm (''[[Phobaeticus chani]]''). Het op een na zwaarste insect ter wereld is ''[[Heteropteryx dilatata]]''. Deze kan tot 60 gram wegen. Wandelende takken zien er soms uit als een klein groen of bruin twijgje zoals de [[Indische wandelende tak]] (''Carausius morosus''), maar ze kunnen er ook helemaal anders uitzien zoals ''[[Anisomorpha buprestoides]]'', ''[[Peruphasma schultei]]'' en ''[[Extatosoma tiaratum]]''.


==Naam en indeling==
===Herkomst===
De wetenschappelijke naam Phasmida is afgeleid van het geslacht ''[[Phasma]]'', dat op zijn beurt weer een [[Latijn|Latinisering]] is van [[Grieks]]e woord voor [[spook|(spook)verschijning]]; φάσμα (phasma). In de [[Engels]]e taal worden de dieren aangeduid met verschillende namen, waarvan ''stick insects'' (takinsecten) en ''walking sticks'' (lopende takken) het bekendst zijn. In het [[Duits]] is de naam ''gespenstschrecken'' het meest gebruikt, dat vrij vertaald 'spooksprinkhanen' betekent. In andere talen is de naam een variatie op de wetenschappelijke naam Phasmida, zoals het [[Spaans]]e ''fásmidos'' en het [[Frans]]e ''phasmes''. Voor de wandelende takken werden in het verleden verschillende wetenschappelijke namen gebruikt zoals Cheleutoptera, Phasmatoptera, Phasmoptera en Phasmatodea, waarvan de laatste het bekendste is en veel in de literatuur wordt gebruikt.
In [[Nederland (hoofdbetekenis)|Nederland]] en [[België (hoofdbetekenis)|België]] komen in het wild geen wandelende takken en wandelende bladeren voor. In [[Europa (werelddeel)|Europa]] leven echter rond het [[Middellandse Zeegebied]] enkele soorten zoals ''[[Leptynia hispanica]]''. [[Zuid-Amerika]] en [[Oceanië]] zijn ook plaatsen waar verscheidene soorten voorkomen.


==Bestudering van wandelende takken==
===Verdediging===
[[Bestand:Oreophoetes topoense? (14915499916).jpg|thumb|right|260px|Wandelende takken zijn relatief populair als huisdier en worden door veel mensen bestudeerd, afgebeeld is een exemplaar van de soort ''[[Oreophoetes topoense]]'' uit [[Ecuador]].]]
Alle wandelende takken gebruiken vooral hun [[Crypsis (dieren)|camouflage]] als verdediging.


De naam Phasmida voor de groep van wandelende takken werden voor het eerst geopperd door [[William Elford Leach]] in 1815. De naam Phasmatodea werd pas later voorgesteld door [[Georgij Georgiewitsch Jacobson]] en [[Valentin Lvovich Bianchi]] in 1902. Vaak wordt in de taxonomie de eerst beschreven naam aangehouden. De naam Phasmida is bovendien korter dan Phasmatodea en lijkt het meest op het Engelse woord voor de insecten; 'phasmids'.<ref name="PHAS"/> Er is echter ook kritiek op de naam Phasmida omdat deze naam grammaticaal niet juist is.<ref name="ZOM">{{voetnoot web | url = https://bioone.org/accountAjax/Download?downloadType=Journal%20Article&urlId=10.1665%2F1082-6467(2005)14%5B271%3AABROPS%5D2.0.CO%3B2&isResultClick=True| titel = A Book Review of: Phasmida Species File. Catalogue of Stick and Leaf Insects of the World by Otte D. & Brock P. D| auteur = Oliver Zompro }}</ref> Aangezien de naam van de orde is afgeleid van het genus ''Phasma'' zou de uitgang Phasm'''at'''ida moeten zijn en niet Phasmida. Daarom gebruiken sommigen liever de oudst gebruikte naam met de juiste uitgang; Phasmatodea. Hierdoor worden beide namen in de recente literatuur door elkaar gebruikt.
Soorten zoals de [[Indische wandelende tak]] (''Carausius morosus'') gebruiken felle [[schrikkleur]]en. Ze sperren hun poten open zodat er een felle rode kleur tevoorschijn komt. Zo worden roofdieren even afgeleid, waarna de wandelende tak zich laat vallen en het roofdier het insect niet meer kan vinden tussen de echte takjes op de grond.


Wandelende takken werden in 1758 door [[Carl Linnaeus|Linnaeus]] ingedeeld in het geslacht ''[[Gryllus (geslacht)|Gryllus]]'', dat tegenwoordig een groep van krekels is maar indertijd nog werd ingedeeld bij de [[kevers]] (Coleoptera).<ref name="PHAS"/> Later deelde hij de wandelende takken samen met de bidsprinkhanen in bij het geslacht ''[[Mantis (insect)|Mantis]]''. Wandelende takken werden voor het eerst als een aparte groep beschouwd door [[Pierre André Latreille]] in 1825 die ze tot de [[rechtvleugeligen]] rekende als de familie Phasmidae. De vroegste classificatie van de groep werd in 1908 voorgesteld door [[Karl Brunner-von Wattenwyl]] en [[Josef Redtenbacher]]. [[Albert Günther]] presenteerde in 1953 een herziene indeling van de wandelende takken waarin de groep voor het eerst als een aparte orde werd gezien onder de naam Phasmatodea. Uit een onderzoek van [[Paul Flook]] en [[Charles Hugh Fraser Rowell]] in 2008 bleek door [[DNA-sequencing]] dat wandelende takken het nauwst verwant zijn aan de rechtvleugeligen.<ref name="PHAS"/>
Sommige soorten zoals ''[[Heteropteryx dilatata]]'' verdedigen zich met behulp van stekels op de poten. Ze strekken hun achterpoten en als het roofdier ertussen raakt plooien ze hun poten snel waardoor de stekels in de huid geprikt worden. Die stekels zijn groot en scherp en (zelfs voor de mens) pijnlijk.


===Phasmid Study Group===
Andere soorten zoals ''[[Peruphasma schultei]]'' gebruiken een irriterende vloeistof om roofdieren weg te jagen.
Wandelende takken en -bladeren worden bestudeerd door liefhebbers van deze insecten die zich verenigd hebben in de [[Phasmid Study Group]]. De PSG is een collectief variërend van [[entomoloog|amateurentomologen]], professionele schrijvers, wetenschappers en wereldwijd erkende experts op het gebied van wandelende takken. Het doel van de groep is het bestuderen, het houden en het grootbrengen en zich laten voortplanten van wandelende takken in gevangenschap op een zo natuurlijk mogelijke manier. Nieuwe informatie wordt openbaar gedeeld op de website. Veel van de informatie over wandelende takken is ontsloten uit de vergaarde kennis van de PSG. De invloed van de PSG blijkt wel uit het feit dat van ruim 70 wandelende takken de wetenschappelijke soortaanduiding een eerbetoon is aan een van de leden van de groep.<ref name="NAME">{{voetnoot web | url = http://phasmidstudygroup.org/index.php/phasmids/species-care/naming/species-after-members| titel = Species Named After PSG and Phasma Members| auteur = Phasmid Study Group}}</ref>


Iedere soort wandelende tak heeft een PSG-nummer toebedeeld gekregen zodat taxonomische veranderingen minder verwarring veroorzaken. Het PSG-nummer verandert namelijk niet als bijvoorbeeld de geslachtsnaam van een soort op basis van nieuwe inzichten aangepast. Voorbeelden zijn de soorten uit het geslacht ''Baculum'', die later allemaal tot het geslacht ''[[Ramulus (wandelende tak)|Ramulus]]'' werden gerekend maar hun PSG-nummer hebben behouden.
Enkele wandelende takken gebruiken hun [[Vleugel (insect)|vleugels]] om hun vijand weg te jagen. Sommige zoals ''[[Peruphasma schultei]]'' kunnen niet vliegen omdat hun vleugels te klein zijn, maar roofdieren schrikken wel van de felle rode kleur van de vleugels indien ze die openen. Andere zoals ''[[Necroscia annulipes]]'' hebben wel grote vleugels en kunnen dus zeer goed vliegen. ''[[Heteropteryx dilatata]]'' kan zelfs met haar vleugels geluid maken om vijanden af te schrikken. Dit wordt [[stridulatie|striduleren]] genoemd.


===Onderlinge indeling===
<div style="text-align:center;">
[[Bestand:Timema poppense camouflaged on its host, Redwood (Sequoia sempervirens), California.jpg|thumb|left|200px|De familie [[Timematidae]] wordt als een aparte groep gezien, afgebeeld is de soort ''[[Timema poppense]]'' op zijn [[waardplant]], de [[kustmammoetboom ]] (''Sequoia sempervirens'').]]
<gallery>
Er zijn momenteel ongeveer 3400 verschillende soorten wandelende takken beschreven.<ref name="SPEC">{{voetnoot web | url = http://phasmida.speciesfile.org/HomePage/Phasmida/HomePage.aspx| titel = Phasmida Species File| auteur = Paul D. Brock}}</ref> Het totale aantal, dus inclusief de nog niet ontdekte soorten, is waarschijnlijk aanzienlijk hoger. In het wild komen soorten voor die nog niet wetenschappelijk zijn beschreven en ook exemplaren die in museumcollecties zijn opgenomen zijn nog niet allemaal onderzocht. Een moeilijkheid bij de classificatie van wandelende takken ligt in het feit dat de dieren zich in verschillende delen van de wereld steeds opnieuw hebben moeten aanpassen aan veranderende [[habitat|micro-habitats]]. De gelijkende uiterlijke kenmerken van verschillende soorten zegt hierdoor weinig over hun gemeenschappelijke voorouders.<ref name="FRONT"/>
Bestand:Carausius morosus-legs.JPG|Felle [[schrikkleur]]en<br/>(''[[Carausius morosus]]'')
Bestand:Dares ulula Pärchen.jpg|[[Crypsis (dieren)|Camouflage]]<br/>(''[[Dares ulula]]'')
Bestand:Eurycantha spp. 0012 L.D.jpg|Verdediging met stekels<br/>(''[[Eurycantha calcarata]]'')
Bestand:Flügel Peruphasma schultei.jpg|Afschrikken met [[Vleugel (insect)|vleugels]]<br/>(''[[Peruphasma schultei]]'')
Bestand:Phasme1x.jpg|Grote vleugels waarmee de dieren goed kunnen vliegen
</gallery>
</div>


Lange tijd werden de wandelende takken verdeeld in twee onderordes op basis van de aan- of afwezigheid van een structuur aan de schenen van de poten, de area apicalis. Deze indeling in grofweg twee groepen, de Anareolatae (die de structuur wel bezitten) en de Areolatae (zonder deze aanpassing), bleek niet [[Monotypisch taxon|monotypisch]] en wordt beschouwd als verouderd.<ref name="STU">{{voetnoot web | url = http://phasmidstudygroup.org/files/Phasmid_Studies/Phasmid_Studies_Vol10_Iss1and2.pdf| titel = Phasmid Studies - 2001| auteur = P. E. Bragg}}</ref>
===Voortplanting en ontwikkeling===
[[Bestand:Heteropteryx dilatata 0028 L.D.jpg|thumb|225px|left|[[Geslachtelijke voortplanting]] bij ''[[Heteropteryx dilatata]]'']]
De [[voortplanting (biologie)|voortplanting]] bij wandelende takken kan op twee manieren gebeuren: [[maagdelijke voortplanting]] (of parthenogenese voortplanting) en [[geslachtelijke voortplanting|geslachtelijke of seksuele voortplanting]].


Een andere indeling splitst de wandelende takken in drie groepen; de Agathemerodea (vertegenwoordigd door een enkel geslacht) , de Timematodea (eveneens een geslacht) en de Verophasmatodea (alle andere geslachten). Op basis van moleculair onderzoek zijn de Agathemerodea waarschijnlijk binnen de Verophasmatodea waardoor deze indeling niet breed wordt gedragen.<ref name="ZHI">{{Citeer boek | achternaam = Zhi-Quang Zhang| titel = Animal biodiversity: An outline of higher-level classification and survey of taxonomic richness| pagina's = Pagina 198| datum = 2011| uitgever = Magnolia Press| ISBN = 9781869778491}}</ref>
Bij parthenogenese voortplanting komen er geen mannetjes aan te pas. De vrouwtjes leggen zonder enige [[paring]] bevruchte eitjes waar ook enkel vrouwtjes uitkomen.


De insecten worden door de Phasmid Study Group verdeeld in twee onderordes en veertien families. Deze indeling is met name gebaseerd op basis van het aantal segmenten aan de uiteinden van de poten. Dertien van deze families worden tot de onderorde [[Euphasmatodea]] gerekend, vroeger wel Verophasmatodea genoemd, en worden verder verdeeld in vier superfamilies. De veertiende familie, [[Timematidae]], wordt tot een aparte onderorde gerekend; [[Timematodea]]. Er is binnen deze groep slechts een enkel geslacht met veertien soorten. De reden van deze afsplitsing is het feit dat het een zeer primitieve familie betreft. De vertegenwoordigers van deze familie blijven klein tot ongeveer 2,5 centimeter en hebben drieledige uiteinden van de poten (tarsi) in plaats van vijfledige zoals alle andere wandelende takken. Daarnaast hebben alle mannetjes een vergrote lob aan hun rechter-cercus, dit terwijl asymmetrische lichaamsdelen zeer ongebruikelijk zijn bij insecten.
Bij seksuele voortplanting moet er eerst een paring plaatsvinden voordat eitjes gelegd kunnen worden. Het mannetje zit dikwijls gewoon op de rug van het vrouwtje maar tijdens de paring raakt het achterlijf ([[Achterlijf (insect)|abdomen]]) van het mannetje dat van het vrouwtje.


Een nieuwe classificatie verdeelt de wandelende takken in twee groepen; de Oriophasmata (de 'oostelijke' wandelende takken) en de Occidophasmata (de 'westelijke' wandelende takken).<ref name="COX"/> Deze in 2019 geïntroduceerde indeling wordt echter nog niet breed erkend.
Sommige soorten kunnen enkel voortplanten op één manier, andere op beide manieren. Bij kwekers wordt echter, indien beide manieren mogelijk zijn, geopteerd voor seksuele voortplanting. Dit zorgt er meestal voor dat de jongen sterker zijn en langer leven.


==Evolutie==
[[Bestand:21 Phasmid Eggs.jpg|thumb|Eitjes van verschillende soorten wandelende takken]]
[[Bestand:Renphasma sinica.jpg|thumb|right|260px|Fossiel van ''[[Renphasma sinica]]'' uit het [[Krijt (periode)|Vroege Krijt]].]]
Wandelende takken maken geen nestje om eitjes te leggen. Sommige soorten laten ze gewoon op de grond vallen en andere begraven ze in de grond met hun [[legboor]]. De legboor bevindt zich achteraan het lichaam en wordt door mensen soms verward met een [[Angel (insect)|angel]]. De legboor is een goed geslachtskenmerk, alleen vrouwtjes kunnen hierover beschikken.
Wandelende takken zijn ontstaan uit insecten die tot het [[cohort]] [[Polyneoptera]] behoren. Deze groep is verdeeld in twee aan elkaar verwante subgroepen; de [[kakkerlakachtigen]] of Dictyoptera ([[bidsprinkhanen]] en [[kakkerlakken]]) en een zustergroep [[Notoptera]] die zowel de [[Xenonomia]] ([[Grylloblattodea]] en [[Mantophasmatodea]]) als de [[Eukinolabia]] ([[webspinners]] en wandelende takken) omvat.<ref name="NEOP">{{voetnoot web | url = https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fevo.2019.00345/full| titel = Old World and New World Phasmatodea: Phylogenomics Resolve the Evolutionary History of Stick and Leaf Insects| auteur = Sabrina Simon, Harald Letsch, Sarah Bank, Thomas R. Buckley, Alexander Donath, Shanlin Liu, Ryuichiro Machida, Karen Meusemann, Bernhard Misof, Lars Podsiadlowski, Xin Zhou, Benjamin Wipfler, Sven Bradler}}</ref> Zie ook het schema onderaan deze sectie voor een meer visuele weergave.


De evolutie van de insecten is lastig te bestuderen omdat fossielen heel zeldzaam zijn, vooral van volwassen dieren en de eieren. Vrijwel alle bekende fossielen bestaan slechts uit afdrukken van de vleugels die op het sediment zijn achtergebleven. Lange tijd werd gedacht dat de meeste fossielen van wandelende takken uit het [[Paleozoïcum]] stammen, tot bleek dat de fossielen die aan de groep werden toegedicht vertegenwoordigers van andere insecten waren. De oudste fossielen waarvan zeker is dat het wandelende takken betreft dateren uit het [[Eoceen]] en zijn ongeveer 44 tot 49 miljoen jaar oud. Ze zijn gevonden van de [[Groeve Messel|Messelgroeve]] in [[Duitsland]] tot in de [[John Day Fossil Beds National Monument]] in de westelijk gelegen staat [[Oregon]] in de [[Verenigde Staten]]. Jongere fossielen zijn bekend uit het [[Oligoceen]] en het [[Mioceen]] en zijn aangetroffen in [[Schalie (gesteente)|schalielagen]] in de [[Florissant Fossil Beds National Monument]] in [[Colorado (staat)|Colorado]], VS. Ook in [[barnsteen|Baltisch barnsteen]] uit [[Scandinavië]] en [[Dominicaanse Republiek|Dominicaans]] barnsteen zijn wandelende takken van dezelfde leeftijd gefossiliseerd.<ref name="PHAS">{{voetnoot web | url = https://getd.libs.uga.edu/pdfs/tilgner_erich_h_200208_phd.pdf| titel = Systematics of Phasmida| auteur = Erich Hunter Tilgner}}</ref> Er zijn alleen fossielen bekend van de grootste onderorde [[Euphasmatodea]], van de [[Timematodea]] zijn nog geen fossielen gevonden.
De eitjes zijn zeer klein en soms moeilijk te onderscheiden van uitwerpselen en plantenzaden. Ze zijn meestal zeer kwetsbaar en kunnen snel breken. De eitjes hebben een klein "dopseltje" ([[operculum (insecten)|operculum]]) bovenaan. Als het jong, ook wel [[Nimf (biologie)|nimf]] genoemd, geboren wordt komt dit los en kruipt het daarlangs naar buiten. Wandelende takken doen niet aan [[broedzorg]], de jongen zijn [[nestvlieders]].


Wandelende takken moeten volgens genetische analyses veel ouder zijn. De twee onderordes splitsten zich af aan het begin van het [[Krijt (periode)|Krijt]], ongeveer 120 miljoen jaar geleden.<ref name="NEOP"/> Volgens recenter onderzoek vond deze splitsing nog eerder plaats, tussen 190 en 270 miljoen jaar geleden.<ref name="TRIAS">{{voetnoot web | url = https://royalsocietypublishing.org/doi/10.1098/rsos.201689| titel = Integrated phylogenomic and fossil evidence of stick and leaf insects (Phasmatodea) reveal a Permian–Triassic co-origination with insectivores| auteur = Erik Tihelka, Chenyang Cai, Mattia Giacomelli, Davide Pisani, Philip C. J. Donoghue}}</ref> Aan het einde van het Krijt vond een tweede splitsing plaats tussen de geslachten ''[[Orthomeria]]'' en ''[[Abrosoma]]'' en alle andere moderne soorten. Gedurende het [[Paleogeen]] en het [[Neogeen]] vonden nog vele andere afsplitsingen plaats, die hebben geleid tot de verschillende moderne families. De onderlinge verwantschappen tussen de families zijn echter nog grotendeels onbekend.
Indien de eitjes gehouden worden op een te warme plaats kunnen bij verschillende soorten wandelende takken [[Gynandromorfisme|gynadromorfen]] geboren worden. Gynandromorfen zien eruit als mannetjes en zijn onder andere iets kleiner dan de vrouwtjes. Deze zullen ook proberen met de "echte" vrouwtjes te paren, wat natuurlijk niet lukt.


In 2013 werd ''[[Palaeochresmoda grauvogeli]]'' gevonden, een insect dat ongeveer 245 miljoen jaar geleden leefde in het [[Trias]]. Het fossiel werd aangetroffen in [[Hangviller]] in [[Frankrijk]] en lijkt sterk op een wandelende tak of een voorloper ervan. De groep waartoe het dier behoort is niet met zekerheid bekend.<ref name="ANDRE">{{voetnoot web | url = https://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/00379271.2004.10697402?needAccess=true| titel = A “stick insect-like” from the Triassic of the Vosges (France) (“pre-Tertiary Phasmatodea”)| auteur = André Nel, Francine Marchal-Papier, Olivier Béthoux & Jean-Claude Gall}}</ref>
Wandelende takken groeien door middel van [[vervelling]]en. Als bepaalde lichaamsdelen zoals voelsprieten en poten afgebroken of afgebeten zijn kunnen deze terug aangroeien. De kans dat dit gebeurt is groter als de wandelende tak nog veel moet vervellen.
{{clearboth}}


Wandelende bladeren werden lange tijd gezien als een vroege aftakking van de wandelende takken, maar tegenwoordig vermoeden biologen dat ze juist een meer recente oorsprong hebben.<ref name="COX">{{voetnoot web | url = https://zookeys.pensoft.net/article/49044/element/4/437//| titel = Notes on the leaf insects of the genus Phyllium of Sumatra and Java, Indonesia, including the description of two new species with purple coxae (Phasmatodea, Phylliidae)| auteur = Royce T. Cumming, Sarah Bank, Stephane Le Tirant, Sven Bradler}}</ref> Het oudst bekende wandelend blad is ''Eophyllium messelensis'', dit fossiel werd eveneens gevonden in de Messelgroeve en is er ook naar vernoemd. De soort leek al sterk op de huidige wandelende bladeren maar had nog geen verbrede voorpoten zoals voorkomt bij veel van de moderne vertegenwoordigers.<ref name="EOPHYL">{{voetnoot web | url = https://www.pnas.org/content/104/2/565| titel = The first fossil leaf insect: 47 million years of specialized cryptic morphology and behavior| auteur = Sonja Wedmann, Sven Bradler, and Jes Rust}}</ref>
===Huisvesting===
Wandelende takken kunnen heel goed als [[huisdier]] gehouden worden in een [[terrarium]]. Sommige soorten kunnen tot 50 cm lang worden, dus moet het terrarium aangepast zijn aan hun grootte. Een goede regel is dat het terrarium minstens twee tot drie keer de grootte van de volwassen wandelende takken moet hebben. Dit is nodig om goed te kunnen vervellen, anders kunnen er misvormingen optreden waar de wandelende takken aan kunnen overlijden.


===Schema: indeling van de Polyneoptera===
De temperatuur en relatieve vochtigheid in het terrarium hangt af van de plaats van herkomst van de dieren. Sommige soorten leven oorspronkelijk in [[Australië (land)|Australië]], andere in [[Amerika (continent)|Amerika]], bepaalde komen uit [[Azië]] en een aantal leven in [[Zuid-Europa]].
Onderstaand is een schema weergegeven van de positie van de wandelende takken binnen de groepen van insecten die het sterkst verwant aan ze verwant zijn.


[[Bestand:Live reconstruction of Cretophasmomima melanogramma - journal.pone.0091290.g007.png|thumb|right|260px|Reconstructie van ''[[Cretophasmomima melanogramma]]'', die leefde in het Vroege Krijt.]]
Het terrarium bevat best [[ventilatie]]openingen. Bij bepaalde soorten is het echter niet nodig om het terrarium te ventileren, maar ventilatie houdt ook [[Beschimmeling|schimmel]] weg. Let ook op dat er geen kleine gaatjes of spleten in het terrarium zitten, jonge nimfen kunnen namelijk zeer goed ontsnappen.
{{Clade
|label1=[[Polyneoptera]]
|1={{clade
|1=[[Zoraptera]]
|2=[[Oorwormen]] (Dermaptera)
|3={{Clade
|1=[[Steenvliegen]] (Plecoptera)
|2={{Clade
|label1=[[Rechtvleugeligen]] (Orthoptera)
|1={{Clade
|1=[[Ensifera|Krekels]] (Ensifera)
|2=[[Caelifera|Sprinkhanen]] (Caelifera)
}}
|2={{Clade
|1={{Clade
|label1=[[Notoptera]]
|1={{Clade
|1=[[Mantophasmatodea]]
|2=[[Grylloblattodea]]
}}
|2={{Clade
|1=[[Webspinners]] (Embioptera)
|2='''Wandelende takken (Phasmatodea)'''
}}
}}
|label2=[[Kakkerlakachtigen]] (Dictyoptera)
|2={{Clade
|1=[[Bidsprinkhanen]] (Mantodea)
|2=[[Kakkerlakken]] (Blattodea) en [[termieten]] (Isoptera)
}}
}}
}}
}}
}}
}}


==Verspreiding en habitat==
Als bodembedekking wordt meestal [[krant]]en- of [[Keukenrol|keukenpapier]] gebruikt, aangezien dit goedkoper is. Om het terrarium er mooier uit te laten zien kan eventueel [[zand]], [[potgrond]] of andere bodembedekkers voor terrariums in het verblijf.
[[Bestand:Bactrododema tiaratum (Diapheromeridae Palophinae Palophini) (40275543543).jpg|thumb|right|260px|Gevleugelde soorten, zoals de afgebeelde ''[[Bactrododema tiaratum]]'' uit [[Zuid-Afrika]], kunnen zich sneller verspreiden en hebben vaak een groter areaal.]]
Wandelende takken komen wereldwijd voor van ongeveer 45° noorderbreedte tot ongeveer 45° zuiderbreedte, verreweg de meeste soorten leven in de [[Tropen (geografie)|tropen]]. Vooral in delen van [[Zuidoost-Azië]] en [[Zuid-Amerika]] zijn veel soorten te vinden. Daarnaast komen ze voor in zuidelijk [[Noord-Amerika]], [[Afrika]], het [[Midden-Oosten]], [[Midden-Azië]], [[Oceanië]] en [[Australië (land)|Australië]].<ref name="ABOUT"/>


In [[Europa (werelddeel)|Europa]] komen relatief weinig vertegenwoordigers voor, hier zijn ongeveer twintig soorten bekend.<ref name="IMRAN">{{voetnoot web | url = https://books.google.nl/books?id=Zwn6CAAAQBAJ&printsec=frontcover&hl=nl#v=onepage&q&f=false| titel = Arthropodes & Classification of class Insecta - Pagina 43 - 45| auteur = Imran Ali Sani & Shahjahan Shabbir Ahmed}}</ref> Voorbeelden zijn soorten uit de geslachten ''[[Bacillus (insecten)|Bacillus]]'', ''[[Clonopsis]]'' en ''[[Leptynia]]''. ''[[Clonopsis gallica]]'' komt voor tot in de [[Frankrijk|Franse]] regio [[Bretagne (regio)|Bretagne]]. In het [[Middellandse Zeegebied]] is de soort ''[[Leptynia hispanica]]'' algemeen. Ook in het noordelijk gelegen [[Engeland]] komen drie soorten voor, maar deze zijn geïntroduceerd en allemaal afkomstig uit [[Nieuw-Zeeland]].<ref name="IMRAN"/> In [[Cornwall]], [[Devon]] en [[Dorset]] leeft de soort ''[[Acanthoxyla inermis]]'', in Cornwall en Devon is ''[[Acanthoxyla geisovii]]'' te vinden en de wandelende tak ''[[Clitarchus hookeri]]'' is aangetroffen op de [[Scilly-eilanden]]. Al deze soorten zijn meegekomen met de import van Nieuw-Zeelandse planten. Ze leven dan ook exclusief van planten die voorkomen in dit land, zoals [[pohutukawa]] en [[manuka]].<ref name="UK">{{voetnoot web | url = https://phasmidstudygroup.org/index.php/phasmids/uk-phasmid-sighting| titel = The Naturalised British Stick Insects| auteur = Phasmid Sudy Group}}</ref>
===Voeding===
De meeste wandelende takken eten [[Braam (plant)|braam]] en [[klimop]], maar sommige soorten zijn kieskeurig wat hun voeding betreft en lusten moeilijker te verkrijgen planten zoals ''[[Eucalyptus]]''.<br/ >Wandelende takken drinken weinig of niets en halen het vocht uit de bladeren. Als de planten dus uitgedroogd zijn, zullen de wandelende takken ook niet veel vocht binnenkrijgen. Als er te weinig voeding in het terrarium te vinden is bestaat de kans dat er [[kannibalisme]] optreedt. Uit honger beginnen ze dan aan soortgenoten te knabbelen.


In [[Nederland]] en [[België]] komen van nature geen soorten voor. Wel worden regelmatig wandelende takken waargenomen die in de natuur zijn gedumpt, voornamelijk exemplaren van de [[Indische wandelende tak]] (''Carausius morosus''). Eieren van deze soort werden in 1897 door [[Frankrijk|Franse]] missionarissen naar Nederland gestuurd waar ze werden opgekweekt door de pater [[Robert de Sinéty]] (1872 - 1931). Waarschijnlijk zijn alle populaties van deze soort in westelijk Europa afkomstig uit het nageslacht van deze dieren.<br>Begin 2020 echter werd door het [[EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden|EIS Kenniscentrum Insecten]] vastgesteld dat er een stabiele populatie van ''Clonopsis gallica'' voorkomt in Nederland. Het is hiermee de eerste vertegenwoordiger van de insectenorde die zich hier vestigt.<ref name="NATURE">{{voetnoot web | url = https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=25829| titel = Populatie wandelende takken in Nederland ontdekt| auteur = Nature Today}}</ref> De locatie wordt geheim gehouden om het wegvangen van de dieren te voorkomen.<ref name="RTL">{{voetnoot web | url = https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/artikel/5005656/wandelende-takken-nieuwe-diersoort-gevonden-nederland| titel = Nieuwe insectensoort gevonden in Nederland: Gallische wandelende tak | auteur = RTL Nieuws}}</ref>
==Wandelende bladeren==
[[Bestand:Phyllium bilobatum, male larva.jpg|thumb|Een wandelend blad: ''[[Phyllium bilobatum]]'']]
Wandelende bladeren zien eruit als al dan niet dorre bladeren zodat ze zich goed kunnen [[Camouflage|camoufleren]].


De habitat van wandelende takken bestaat hoofdzakelijk uit [[tropisch klimaat|tropische]] en [[subtropisch klimaat|subtropische]] bossen, zowel in laaglanden als in bergstreken en tropische en subtropische droge [[scrubland]]s en bossen. Daarnaast komen ze voor in tropische en subtropische vochtige scrublands, gematigde bossen en scrublands en tropische en subtropische droge [[grasland]]en. Ook in door de mens aangepaste streken zoals landelijke [[tuin]]en kunnen de dieren worden aangetroffen.<ref name="IUCN2"/> In [[Afrika]] komen wandelende takken vooral voor in graslanden, deze soorten hebben een zeer lang en sprieterig lichaam om niet op te vallen tussen de grashalmen.
Wandelende bladeren in één terrarium met wandelende takken zetten is geen goed idee: de wandelende takken zouden in de wandelende bladeren kunnen bijten omdat ze denken dat het echte bladeren zijn.

Wandelende takken leven in verschillende [[vegetatielaag|vegetatielagen]], zowel deze lagen als de soorten die erin leven kennen een sterke overlap. In de [[kruidlaag]] op de bosbodem en het onderste deel van de [[struiklaag]] tot een hoogte van ongeveer vijf meter komen kleine tot middelgrote soorten voor die zowel gevleugeld als ongevleugeld kunnen zijn. Voorbeelden zijn soorten uit de geslachten ''[[Dares (geslacht)|Dares]]'', ''[[Pylaemenes]]'', ''[[Haaniella]]'', ''[[Acanthoclonia]]'', ''[[Parectatosoma]]'', ''[[Ramulus (wandelende tak)|Ramulus]]'', ''[[Lonchodes]]'' en ''[[Pseudophasma]]''. In struikachtige planten in het bovenste deel van de struiklaag en het onderste deel van de [[boomlaag]] tot een hoogte van ongeveer tien meter komen de grotere en veelal vliegende soorten voor, zoals die uit de geslachten ''[[Orthonecroscia]]'', ''[[Calvisia]]'', ''[[Necroscia]]'', ''[[Diesbachia]]'' en ''[[Hermarchus]]''. In tropische regenwouden komen bomen voor van 15 tot meer dan 50 meter hoogte. Deze laag wordt wel de ''emerging layer'' (Engels voor '[[Kroon (plant)|kruinlaag]]') genoemd. Hier leven veelal de kleinere vertegenwoordigers van de wandelende takken zoals de soorten uit de geslachten ''[[Necroscia]]'', ''[[Nescicroa]]'', ''[[Stratocles]]'', ''[[Prisopus]]'' en ''[[Phyllium]]''.<ref name="ABOUT">{{voetnoot web | url = http://www.phasmatodea.com/zoogeography-and-habitats| titel = About Phasmids - Zoogeography and Habitats | auteur = Phasmatodea.com}}</ref>

==Uiterlijke kenmerken==
[[Bestand:Argosarchus horridus body parts PNG.png|thumb|right|320px|Algemene lichaamsdelen van een wandelende tak, afgebeeld is de soort ''[[Argosarchus horridus]]''. De linkerpoten zijn weggelaten.<br>
{{Kolommen2|Kolom1=
K = Kop<br>
P = [[Prothorax]]<br>
Mo = [[Mesothorax]]<br>
Ma = [[Metathorax]]<br>
A = [[achterlijf (insect)|Abdomen]]<br>
An = [[antenne (insect)|Antenne]]<br>
O = [[Samengesteld oog|Oog]]
| Kolom2=
Co = [[Coxa]]<br>
Tr = [[Trochanter]]<br>
Fe = [[Femur (geleedpotige)|Femur]]<br>
Ti = [[Tibia (geleedpotige)|Tibia]]<br>
Ta = [[tarsus (insect)|Tarsus]]<br>
Sp = [[Spoor (dier)|Sporen]]<br>
Ce = [[cercus|Cerci]]
}}
]]
Wandelende takken staan bekend als extreem goed gecamoufleerde insecten. Ze bootsen verschillende plantendelen na, zoals [[Tak (plant)|takjes]], bladeren, uitlopers, stukken [[schors]] of met [[mossen|mos]] begroeide takjes. Soorten die van grassen leven hebben vaak een zeer dun en langwerpig lichaam. Soorten in tropische regenwouden lijken soms op een bemost takje of een tak begroeid met [[Korstmos|korstmossen]]. Een klein aantal bootst bladeren na, deze wandelende takken staan wel bekend als wandelende bladeren.<ref name="COX"/> Bij de meeste soorten heeft het lichaam een glad oppervlak maar bij een aantal wandelende takken komen wratachtige uitsteeksels, bobbels of stekels voor op het lichaam.

De lichaamslengte varieert sterk; de soorten uit de geslachten ''[[Miniphasma]]'' en ''[[Grylloclonia]]'' blijven relatief klein. Mannetjes van ''[[Grylloclonia minima]]'' worden tot maximaal 1,7 centimeter lang. Van de soort ''[[Miniphasma prima]]'' is alleen een vrouwtje bekend, van 1,7 cm, de mannetjes zijn nog niet ontdekt maar blijven vermoedelijk nog iets kleiner.<ref name="COM"/> De langst bekende wandelende tak was lange tijd ''[[Phobaeticus kirbyi]]'', die in 1907 werd beschreven, deze soort bereikt een maximale lichaamslengte van 32,8 centimeter, exclusief poten. ''P. kirbyi'' wordt als zodanig vaak in de literatuur vermeld, hoewel de soort ''Phobaeticus serratipes'' (ontdekt in 1835) een langere lengte had als de poten werden meegerekend. In 2008 werd ''[[Phobaeticus chani]]'' ontdekt op [[Sabah]] ([[Borneo]]) die net iets langer wordt. Exclusief poten meet het langst gevonden exemplaar 35,7 centimter en met de poten erbij gemeten komt de totale lichaamslengte op 56,7 cm.<ref name="NRC1">{{voetnoot web | url = https://www.nrc.nl/nieuws/2008/10/23/wandelende-tak-met-reuzenformaat-11627943-a983011| titel = Wandelende tak met reuzenformaat| auteur = NRC}}</ref> In 2017 werd een exemplaar van de Chinese soort ''[[Phryganistria chinensis]]'' opgemeten en dit dier had een totale lichaamslengte van 64 centimeter. Het is hiermee volgens het [[Guinness Book of Records]] het langste insect ter wereld.<ref name="RECORD">{{voetnoot web | url = https://www.guinnessworldrecords.com/news/2018/11/bugs-beyond-belief-shining-the-spotlight-on-celebrity-creepy-crawlies-549559/| titel = Bugs beyond belief! Shining the spotlight on celebrity creepy-crawlies| auteur = Guinness Book of Records - Adam Millward}}</ref>

Wandelende takken staan ook bekend als de een van de zwaarlijvigste insecten ter wereld. De zwaarst bekende wandelende tak is ''[[Heteropteryx dilatata]]'', waarvan een zwanger vrouwtje meer dan 65 gram kan wegen. Alleen de [[weta's|krekel]] ''[[Deinacrida heteracantha]]'' wordt met 70 gram nog zwaarder.

Wandelende takken hebben vrijwel altijd een groene of bruine lichaamskleur. Slechts enkele soorten hebben een gele, rode of blauwe kleur. Veel wandelende takken kunnen van kleur veranderen, afhankelijk van de omstandigheden. Een wandelende tak kan zijn lichaamskleur aanpassen aan de sterkte van het licht en ook de omgevingskleur speelt een rol.<ref name="LECTURAMA">{{Citeer boek | titel = Lekturama Encyclopedie; Geheimen der dierenwereld deel 10 - Geheimen van de zeebodem: Ongewervelde dieren | pagina's = Pagina 16 - 19| uitgever = Uitgeverij Lekturama}}</ref> De soort ''[[Sceptrophasma hispidulum]]'' heeft overdag een bleekgele kleur en krijgt 's nachts een donkere oranjerode kleur.<ref name="GIL">{{voetnoot web | url = https://www.gillislab.org/uploads/7/3/9/3/73930663/gillis_and_gillis__2020_.pdf| titel = Diurnal colour change in the Andaman Island stick insect ''Sceptrophasma hispidulum'' (2020) - Pagina 95 - 105| auteur = Freya I. Gillis & J. Andrew Gillis}}</ref>

Bij de veel bestudeerde Indische wandelende tak is deze kleurverandering goed onderzocht. De jonge nimfen verkrijgen hun uiteindelijke volwassen kleur deels door de kleur van de ondergrond waarop ze leven. Nimfen die op een lichte ondergrond verblijven worden groen en die op een donkere ondergrond worden uiteindelijk bruin. Exemplaren die uiteindelijk geheel groen worden blijken niet van kleur te kunnen veranderen. Bruin gekleurde dieren hebben vier soorten pigmentstoffen in de cellen van de huid; groene, bruine, oranje en gele. De bruine pigmenten kunnen zich op- en neer in de huidcellen verplaatsen en de oranje pigmenten kunnen zich in de cel verspreiden of samenklonteren. Wanneer de bruine pigmenten zich verplaatsen in de bovenste huidlaag en de oranje pigmenten worden samengetrokken wordt de kleur donkerder en vice versa. De groene en gele pigmenten kunnen echter niet verplaatst worden.<br>De kleurverandering volgt een bepaald dag- en nachtritme op basis van de lichtintensiteit; overdag is het dier lichter dan 's nachts. Wanneer de wandelende tak bij wijze van proef overdag in het donker wordt gehouden en 's nachts aan licht wordt blootgesteld duurt het nog weken eer de kleurverandering zich weer heeft aangepast. Dit komt omdat de interval van de veranderende lichtintensiteit via de oogzenuwen in het centraal zenuwstelsel wordt 'opgeslagen'. De pigmentverdeling in de huid wordt waarschijnlijk bepaald door het periodiek uitscheiden van hormonen.<ref name="GIL"/>

Wandelende takken kunnen onder bepaalde omstandigheden [[polymorfie (biologie)|polymorfie]] vertonen. Als ze in grote dichtheden voorkomen, veranderen ze drastisch van lichaamskleur, net zoals voorkomt bij [[treksprinkhanen]]. Deze specifieke vorm van polymorfie wordt [[kentromorfie]] genoemd. De normale gecamoufleerde vorm verandert bij dieren die in grote dichtheden leven in een felle schrikkleur.<ref name="FOOD">{{voetnoot web | url = https://agricultureandfoodsecurity.biomedcentral.com/articles/10.1186/s40066-015-0040-6| titel = The worldwide status of phasmids (Insecta: Phasmida) as pests of agriculture and forestry, with a generalised theory of phasmid outbreaks| auteur = Agriculture & Food Security volume 4, Article number: 22 (2015) - Edward Baker }}</ref>

===Geslachtsonderscheid===
Mannetjes zijn in de regel aanzienlijk kleiner dan vrouwtjes. De vrouwtjes moeten immers de relatief grote eieren dragen waardoor een groter achterlijf nodig is, dit is ook het geval bij andere geleedpotigen zoals [[Caelifera|sprinkhanen]] en [[spinnen (dieren)|spinnen]]. Om de eieren te kunnen produceren hebben ze ook meer voedsel nodig en dus een grotere kop en mond. Er zijn wel enkele uitzonderingen op deze regel; bij ''[[Eurycantha calcarata]]'' zijn mannetjes bijna net zo groot en bij de soort ''[[Oncotophasma martini]]'' zijn mannetjes zelfs groter dan vrouwtjes.

Mannetjes en vrouwtjes hebben vaak een verschillende lichaamskleur zodat de geslachten hieraan kunnen worden onderscheiden. Bij de soort ''[[Heteropteryx dilatata]]'' hebben de mannen een bruine lichaamskleur terwijl de vrouwen groen van kleur zijn. Over het algemeen zijn mannetjes ook veel beweeglijker en vaker actief dan de vrouwtjes.<ref name="LECTURAMA"/>

===Kop===
[[Bestand:2012-12-05 14-35-08-Aretaon asperrimus head parts.png|right|260px|thumb|Delen van de kop van de soort ''[[Aretaon asperrimus]]''.<br>
{{Kolommen2|Kolom1=
'''Fl''' = [[Flagellum (geleedpotigen)|flagellum]]<br>
'''Pe''' = [[pedicel]]<br>
'''Sc''' = [[scapus]]<br>
'''O''' = [[Samengesteld oog|oog]]<br>
| Kolom2=
'''Pmx''' = [[maxillaire palp]]<br>
'''Plb''' = [[labiale palp]]<br>
'''Ma''' = [[Mandibel (geleedpotigen)|mandibel]]<br>
}}
]]
De kop van een wandelende tak lijkt sterk op die van [[Caelifera|sprinkhanen]], de kop is relatief klein en niet erg beweeglijk. De kop is naar voren gericht en is meestal relatief smal maar sterk gewelfd. De ogen kunnen zowel klein als relatief groot zijn en hebben een ronde tot ovale vorm. De ogen bestaan uit zogenaamde [[samengesteld oog|facetogen]], dit is een complex van kleine lensjes die tezamen een beeld vormen van de omgeving. Bij een aantal soorten zijn aan de kop ook enkelvoudige lensoogjes of [[ocellus|ocelli]] aanwezig maar deze kunnen ook ontbreken. Ocelli komen alleen voor bij gevleugelde soorten.<ref name="LIFE">{{voetnoot web | url = https://www.earthlife.net/insects/phasmida.html| titel = Stick Bugs 101: The Amazing World Of Order Phasmida| auteur = Earth Life}}</ref>

Aan de voorzijde van de kop zijn de [[Mandibel (geleedpotigen)|mandibel]]s of kaken en de [[Maxillaire palp|maxillae]] of achterkaken gelegen aan de bovenzijde en het [[labrum]] of lip aan de onderzijde. Beide hebben een paar aanhangsels die dienen om het voedsel de mond in te manoeuvreren. Bij wandelende takken zijn deze aanhangsels langer en breder dan bij andere groepen van insecten. De monddelen hebben een bijtende en kauwende configuratie.

Aan de bovenzijde van de kop zijn de [[antenne (insect)|antenne]]s of voelsprieten gepositioneerd. Deze kunnen zowel zeer lang en draadvormig zijn als juist zeer kort en nauwelijks zichtbaar. De meeste soorten hebben erg lange voelsprieten, deze zijn aan de kop gehecht met de [[scapus]], het breedste deel van de antenne. De scapus is het enige antennedeel dat voorzien is van spieren en is hierdoor het enige beweegbare deel. De scapus is middels een tweede antennelid, de [[pedicel]], verbonden met de rest van de antenne. De pedicel is aanzienlijk korter dan de scapus. Het langste deel van de antenne bestaat uit het [[Flagellum (geleedpotigen)|flagellum]] (vrij vertaald: zweep), dit zijn een aantal gelijkgevormde delen die naar het einde toe dunner worden. Het flagellum bestaat bij wandelende takken uit acht tot meer dan 100 segmenten.<ref name="LIFE"/> Een uitzondering vormen de soorten uit het geslacht ''[[Paragongylopus]]'', die slechts drie antenneleden bezitten. De antennes hebben zowel een tastzintuiglijke als een chemosensorische functie. Ze worden gebruikt om de omgeving af te speuren naar obstakels maar kunnen ook bepaalde chemische stoffen waarnemen en temperatuursveranderingen vaststellen.

Veel soorten hebben opvallende stekels of andere structuren aan de kop, waarvan de functie nog niet precies bekend is. Bij een aantal soorten doen de vele stekels aan de vobvenzijde van de kop denken aan een [[Doornenkroon (kroon van takken)|doornenkroon]]. ''[[Bactrododema tiaratum]]'' heeft twee [[oorschelp|oor]]-achtige uitsteeksels op de kop.

===Borststuk===
Het borststuk van insecten bestaat uit drie delen die de borststuk- of thoraxsegmenten worden genoemd. Bij de wandelende takken is het voorste deel relatief zeer kort, hieraan zijn ze te onderscheiden van veel andere langgerekte insecten zoals de langwerpige [[bidsprinkhanen]] uit het geslacht ''[[Thesprotia]]''. Dit voorste segment van het borststuk wordt de [[prothorax]] genoemd en draagt het voorste paar poten. Aan de voorzijde van de prothorax is dorsaal het [[pronotum|halsschild]] of pronotum gelegen. Bij sommige wandelende takken zijn aan weerszijden van het halsschild openingen van speciale afweerklieren gelegen die gebruikt worden om vijanden af te schrikken. Het tweede en middelste deel van het borststuk wordt de [[mesothorax]] genoemd, het wordt aan de bovenzijde beschermd door een verharde plaat; het [[Scutum (insect)|scutum]]. De mesothorax draagt het middelste potenpaar en bij de gevleugelde soorten zijn hier de voorvleugels aangehecht. De mesothorax is verreweg het langste lichaamsdeel van de wandelende tak. Met name bij de gevleugelde soorten is de mesothorax langer en breder omdat hierin de vleugelspieren zijn geborgen. Het achterste deel heet de [[metathorax]], ook dit deel kan relatief zeer lang zijn bij de staafvormige soorten die in grassen leven. De metathorax wordt aan de bovenzijde beschermd door een verharde plaat; het [[Metathorax|metanotum]]. De metathorax draagt het achterste potenpaar en bij gevleugelde soorten de achtervleugels. Dit achterste borststuksegment is versmolten met het eerste deel van het achterlijf.

====Poten====
[[Bestand:Stick Insect (Haaniella echinata) threat display (14013272487).jpg|thumb|right|260px|[[Dreiggedrag]] van de soort ''[[Haaniella echinata]]'' waarbij de stekelige poten worden getoond.]]
De poten zijn ontwikkeld tot grote en langgerekte looppoten waarmee de dieren zich verplaatsen tussen de bladeren en takken. De poten reiken als ze naar achteren worden gestrekt in de regel veel verder dan de achterlijfspunt. De poten bezitten flexibele gewrichten, veel soorten kunnen hierdoor wiegende bewegingen maken om een takje na te bootsen dat meebeweegt met de wind. Ondanks de lange poten kunnen wandelende takken niet snel rennen en ze kunnen eveneens niet springen.

De poten zijn met een ronde [[coxa]] aan het lichaam gehecht, gevolgd door de [[trochanter]] of dijbeenring. De coxa is relatief groot in vergelijking met die van andere insecten. De dijbeenring is smal en is het meest flexibele pootgewricht. De volgende segmenten bestaan uit de sterk verlengde [[Femur (geleedpotige)|femur]] of dij en de eveneens relatief lange [[Tibia (geleedpotige)|tibia]] of scheen.

Het laatste deel van de poot bestaat uit de [[tarsus (insect)|tarsus]] of voet. Deze is verdeeld in vijf verschillende leden die de [[tarsomeer|tarsomeren]] worden genoemd. Een uitzondering vormen de soorten uit de familie [[Timematodea]], die slechts drie leden hebben. De eerste tarsomeer is aanmerkelijk langer dan de overige delen, de laatsten zijn ongeveer even lang. Aan het eind van de tarsus is de [[pretarsus]] gelegen. Deze bevat gekromde, verharde haakjes die de [[tarsale klauw]]en worden genoemd en kussenachtige structuren, de [[arolium|aurolia]]. Ook op het midden van de onderzijde van de eerste paar tarsomeren, gezien vanaf de pootbasis, zijn dergelijke kussentjes gelegen; de [[euplantula|euplantulae]]. Soms is ook op het laatste tarsussegment een dergelijke structuur aanwezig.<ref name="LEGS">{{voetnoot web | url = https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fevo.2018.00069/full| titel = The Evolution of Tarsal Adhesive Microstructures in Stick and Leaf Insects (Phasmatodea)| auteur = Thies H. Büscher, Thomas R. Buckley, Constanze Grohmann, Stanislav N. Gorb and Sven Bradler}}</ref> De aurolia en euplantulae zijn kleine hechtkussentjes die een vergelijkbare functie hebben met de kleefvoetjes van sommige hagedissen zoals [[gekko's]]. Ze zijn aan de onderzijde voorzien van kleine haartjes die het contactoppervlak vergroten. Hierdoor blijven de poten als het ware 'plakken' aan de ondergrond maar kunnen ook gemakkelijk worden losgemaakt als de poot onder een bepaalde hoek van het oppervlak wordt getild.<ref name="CAM">{{voetnoot web | url = https://phys.org/news/2014-02-insects-honed-friction.html| titel = How stick insects honed friction to grip without sticking| auteur = University of Cambridge }}</ref>

====Vleugels====
[[Bestand:Phasmid wing structure.png|thumb|right|240px|Vleugelstructuren van een wandelende tak:
{{Kolommen2|Kolom1=
<font color="red">'''C = costa'''</font><br>
<font color="darkorange">'''Sc = subcosta'''</font><br>
<font color="black">'''R= radius'''</font><br>
<font color="darkgreen">'''M= media'''</font><br>
<font color="blue">'''Cu= cubitus'''</font><br>
| Kolom2=
<font color="black">'''Rs= radiaalsector'''</font><br>
<font color="darkgreen">'''Ma= media anterior'''</font><br>
<font color="darkgreen">'''Mp= media posterior'''</font><br>
<font color="purple">'''A= anaaladeren'''</font><br>
}}
]]
Zowel de voorvleugels aan de bovenzijde als de achtervleugels aan de onderzijde hebben een verharde basis wat doet denken aan de bouw van de vleugels van [[wantsen]]. Wandelende takken hebben in beginsel vleugels, maar bij zo'n 60 procent van alle soorten zijn de vleugels gereduceerd of zijn in de loop van de evolutie helemaal verdwenen. Bij de gevleugelde soorten zijn het vaak alleen de mannetjes die kunnen vliegen. Bij de soort ''[[Extatosoma tiaratum]]'' daarentegen beschikken alleen de vrouwtjes over vleugels.<ref name="EXOTIC">{{Citeer boek | achternaam = Chris Mattison| titel = Exotische terrariumdieren | pagina's = Pagina 22 - 25| datum = 1994| uitgever = Zuid Boekprodcuties | ISBN = 9062487793}}</ref> Bij andere soorten zoals ''[[Necroscia annulipes]]'' hebben alle exemplaren grote vleugels en kunnen hiermee ook zeer goed vliegen.

Veel van de gevleugelde soorten hebben ontwikkelde achtervleugels maar sterk gedrongen voorvleugels die nauwelijks als zodanig te herkennen zijn. Het vleugeloppervlak is bij deze soorten sterk verkleind en de vleugel is omgevormd tot een flapje. Zelfs de volledig gevleugelde soorten staan bekend als slechte vliegers en met name de zwangere vrouwtjes kunnen door hun toegenomen gewicht niet meer opstijgen.<ref name="FRONT"/> Bij een aantal soorten hebben alleen de mannetjes ontwikkelde vleugels waarmee ze kunnen vliegen en hebben de vrouwtjes [[degeneratie|rudimentaire]] vleugels die niet meer functioneel zijn. De vleugels zijn vaak doorzichtig en niet voorzien van kleuren maar er zijn enkele uitzonderingen. De vleugels van wandelende bladeren zijn groen en de vleugeladeren zijn zo gerangschikt en gekleurd dat ze op [[Nerf (blad)|bladnerven]] lijken.

De vleugels zijn te onderscheiden van die van andere insecten door de vorm en de positie van de vleugeladeren. De vleugelstructuur van wandelende takken lijkt nog het meest op die van [[wantsen]], hoewel ze hieraan niet verwant zijn. De ader aan de bovenrand van de achtervleugel is onvertakt en wordt de [[Costa (insect)|costa]] genoemd, de costa ontbreekt op de voorvleugels. Hieronder is de tweede vleugelader, de subcosta, gelegen die eveneens geen vertakkingen heeft. De derde ader is de radius en heeft geen vertakkingen op de voorvleugels maar splitst zich wel op de achtervleugels. De vierde vleugelader is de media die zich aan de vleugelbasis vertakt in de voorste (posterior) en de achterste (anterior) ader. De vijfde vleugelader is de cubitus en deze is weer onvertakt. De voorvleugels zijn voorzien van twee anale aders aan de onderzijde van de vleugel, de achtervleugels hebben er veel meer.

===Achterlijf===
Het achterlijf bestaat uit elf segmenten die terga (enkelvoud tergum) worden genoemd. De achterlijfssegmenten zijn vaak lastig van elkaar te onderscheiden omdat ze samengesmolten lijken te zijn. Bij een aantal soorten hebben ze duidelijke knoop-achtige segmentgrenzen. Hierdoor lijkt het achterlijf op bepaalde plantendelen zoals de stengels van [[bamboe|bamboeplanten]], die eveneens verdikkingen hebben tussen de verschillende segmenten. De relatieve grootte van de verschillende achterlijfssegmenten kan een belangrijk determinatiekernmerk zijn. Bij de soort ''[[Hermarchus leytensis]]'' bijvoorbeeld is het eerste achterlijfssegment twee keer zo lang als het metanotum, het tweede tot het vijfde deel zijn opvolgend steeds iets langer terwijl segment zes tot acht juist steeds korter worden.<ref name="HER">{{voetnoot web | url = https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1631069114000353| titel = External macro- and micromorphology of the male of the stick insect ''Hermarchus leytensis'' (Insecta: Phasmatodea) with phylogenetic considerations| auteur = Marco Gottardo, Davide Vallotto}}</ref>

Onder de laatste twee achterlijfssegmenten is bij de mannetjes de [[vomer (insect)|vomer]] aanwezig, deze is te herkennen aan een verdikking aan de laatste twee achterlijfssegmenten. Deze langwerpige structuur past als een sleutel in een slot in twee kuiltjes aan achterlijf van het vrouwtje van dezelfde soort. Hierdoor kunnen mannetjes alleen met vrouwtjes van dezelfde soort paren en dit verkleint de kans op kruisingen. Vrouwtjes bezitten een [[ovipositor]], die ook wel legboor of eiglijder wordt genoemd. Deze is al in het nimfstadium te zien is en dient om de eieren de deponeren. De ovipositor is aan de laatste drie achterlijfssegmenten gepositioneerd.<ref name="BRUIN">{{Citeer boek | achternaam = Eugène Bruins | titel = Terrarium Encyclopedie | datum = 2002 | pagina's = Pagina 62 - 87| uitgever = Rebo Productions | ISBN = 90 366 1176 8}}</ref> Aan het laatste achterlijfssegment zijn de [[cercus|cerci]] gelegen, dit zijn de lichaamsaanhangsels die een tastzintuiglijke functie hebben. De cerci bestaan uit een enkel deel en zijn nooit geleed zoals bij veel andere insecten voorkomt.

Het achterlijf bevat de voortplantingsorganen en het belangrijkste deel van de spijsverteringsorganen. Het spijsverteringsstelsel van wandelende takken is lange tijd onbegrepen geweest. Veel dieren die van planten leven hebben een [[symbiose|symbiotische]] relatie met [[micro-organisme|micro-organismen]] die de celwanden afbreken zodat de voedingsstoffen door de [[Maag-darmstelsel|darmen]] kunnen worden opgenomen. Aangezien wandelende takken sterke zuren en [[oxidatie|oxiderende]] spijsverteringssappen produceren was het maar de vraag of micro-organismen wel zouden overleven in het spijsverteringsstelsel. Uit recentelijk onderzoek naar de spijsvertering blijkt dat de insecten zelf [[enzym|enzymen]] produceren om de celwanden te verteren en inderdaad geen gebruik maken van eencelligen. Het langwerpige en dunne achterlijf is ook niet geschikt om een dergelijk fermentatieproces te huisvesten.<ref name="SPIJS">{{voetnoot web | url = https://bioone.org/journals/journal-of-orthoptera-research/volume-24/issue-1/034.024.0105/Review-of-the-Gross-Anatomy-and-Microbiology-of-the-Phasmatodea/10.1665/034.024.0105.full| titel = Review of the Gross Anatomy and Microbiology of the Phasmatodea Digestive Tract| auteur = Matan Shelomi, Irnayuli R. Sitepu, Kyria L. Boundy-Mills, Lynn S. Kimsey }}</ref>

==Onderscheid met andere insecten==
[[Bestand:Paraproscopia riedei.jpg|thumb|left|260px|''[[Paraproscopia riedei]]'' lijkt op een wandelende tak maar behoort tot de sprinkhanenfamilie [[Proscopiidae]] en is te herkennen aan de springpoten en de langwerpige kop.]]
Wandelende takken zijn met maar weinig andere insectengroepen te verwarren. De sprinkhanen uit de familie [[Proscopiidae]] vormen een uitzondering en hebben een sprieterige lichaamsvorm en hebben een enigszins gelijkende lichaamsbouw. Ze hebben springpoten hoewel ze die weinig gebruiken. Ze zijn daarnaast gemakkelijk te herkennen aan de langwerpige, opstaande kop, waarbij de ogen helemaal bovenaan geplaatst zijn.

Een andere uitzondering vormen de vleugelloze, op sprinkhanen gelijkende [[Mantophasmatodea]]. Deze vrij onbekende insecten uit zuidelijk [[Afrika]] hebben geen springpoten en hebben niet zo'n langwerpig lichaam als de meeste wandelende takken.

Daarnaast zijn verschillende soorten [[bidsprinkhanen]] lastig te onderscheiden door hun sterk gecamoufleerde en langwerpge lichaam en lange poten. Bidsprinkhanen hebben een zeer beweeglijke kop en relatief grote ogen waaraan ze te herkennen zijn. Tenslotte lijken sommige [[wantsen]] op wandelende takken zoals de [[staafwants]] (''Ranatra linearis'') uit de familie [[waterschorpioenen]] (Nepidae). Deze wants leeft echter niet op het land maar in zoet water en bovendien is het voorste potenpaar omgebouwd tot grijppoten.

Een aantal [[rechtvleugeligen]] uit de familie [[sabelsprinkhanen]] (Tettigonidae) lijkt sprekend op de bladeren van de planten waarop ze leven. Deze soorten worden ook wel aangeduid als 'wandelend blad' en zijn te verwarren met de wandelende bladeren. Tenslotte zijn er ook soorten uit de orde van de cicaden die sterke gelijkenissen vertonen met bladeren. Deze soorten zijn allemaal aanzienlijk kleiner en bereiken een lichaamslengte van hooguit enkele centimeters.

==Voortplanting en ontwikkeling==
[[Bestand:Trachyaretaon brueckneri pair.JPG|thumb|right|260px|Paring van ''[[Trachyaretaon brueckneri]]'', de mannetjes zijn bij deze soort veel kleiner en hebben een groene kleur, de vrouwtjes zijn bruin.]]
[[Bestand:Heteropteryx dilatata 0034b L.D.jpg|thumb|right|260px|[[Gynandromorfisme|Gynandromorf]] van de soort ''[[Heteropteryx dilatata]]''. De linkerzijde van het lichaam vertoont mannelijke kenmerken, zoals grotere vleugels en een bruine kleur, de rechterzijde vrouwelijke.]]

Wandelende takken kunnen zich in [[tropisch klimaat|tropische streken]] het gehele jaar door voortplanten en meerdere jaren oud worden. In meer gematigde streken zetten de vrouwtjes aan het eind van de zomer eieren af waarna ze spoedig sterven. De volgende generatie komt dan in de lente weer tevoorschijn waarna de cyclus opnieuw begint.

De [[voortplanting (biologie)|voortplanting]] van wandelende takken kan op twee manieren gebeuren: [[maagdelijke voortplanting]] (parthenogenese) en [[geslachtelijke voortplanting|geslachtelijke]] (seksuele voortplanting). Sommige soorten kunnen zich alleen geslachtelijk voortplanten, andere soorten zowel geslachtelijk als ([[facultatief]]) ongeslachtelijk en bij weer andere soorten bestaan er überhaupt geen mannetjes en deze planten zich obligaat ongeslachtelijk voort.<ref name="PHAS"/> Bij insectenkwekers wordt echter, indien beide manieren mogelijk zijn, seksuele voortplanting geprefereerd omdat de jongen sterker zijn en langer leven.

===Geslachtelijke voortplanting===
Ongeveer twee tot vier weken na de laatste vervelling worden de dieren geslachtsrijp en kunnen ze paren.<ref name="BRUIN"/> Bij wandelende takken blijven de vrouwtjes op hun voedselplant terwijl de mannetjes actief op zoek gaan naar een partner. De vrouwtjes scheiden geurstoffen af om een mannetje te lokken. De mannetjes hebben een voorkeur voor kleinere vrouwtjes omdat de kans groter is dat zij nog niet gepaard hebben. Ze zijn met name kieskeurig als er in de omgeving veel vrouwtjes aanwezig zijn. Mannetjes proberen te paren met meerdere vrouwtjes.<ref name="HOOK"/>

Mannetjes zijn kleiner en lichter gebouwd dan vrouwtjes en soms wordt wel gedacht wordt dat een vrouwtje haar 'jong' op de rug neemt. Aangezien wandelende takken geen enkele vorm van [[broedzorg]] kennen betreft een dergelijk paartje steeds een koppeltje. Ook na de paring blijft het mannetje enige tijd op het vrouwtje zitten, dit dient niet zozeer om haar te bewaken tegen natuurlijke vijanden, zoals lange tijd werd gedacht, maar om te voorkomen dat andere mannetjes haar bevruchten. Voorafgaand aan de paring klimt een mannetje op het vrouwtje en maakt met zijn achterlijfspunt contact met die van haar. Hij blijft op haar zitten tot de paring voorbij is, dit kan enkele uren tot meerdere dagen duren. Het mannetje plakt een [[spermatofoor]] vast aan haar geslachtsopening, dit is een zaadhoudend pakketje. Het vrouwtje kan het sperma opslaan in een speciale holte in haar lichaam ([[spermatheek]]) en maanden later nog bevruchte eieren afzetten.

===Maagdelijke voortplanting===
Een opmerkelijk kenmerk van wandelende takken is het vermogen om zich [[Maagdelijke voortplanting|maagdelijk voort te planten]]. Hierbij produceren de vrouwtjes onbevruchte eieren die desondanks wel uitkomen en voor levensvatbaar nageslacht zorgen. Bij maagdelijke voortplanting komen er geen mannetjes aan te pas.

Ongeslachtelijke voortplanting is in de regel niet voordelig voor een organisme omdat de nakomelingen altijd vrouwelijk zijn en er verhoudingsgewijs minder eieren uitkomen in vergelijking met bevruchte eitjes. De incubatietijd is in de regel ook aanmerkelijk langer. Er zijn hierop wel uitzonderingen, bij soorten uit het geslacht ''[[Carausius]]'' is de incubatietijd en het uitkomstpercentage van onbevruchte en bevruchte eitjes ongeveer gelijk. Bij wandelende takken komen regelmatig [[Gynandromorfisme|gynandromorfen]] voor, dit zijn in wezen vrouwtjes die mannelijke eigenschappen hebben. Bij sommige parthenogene soorten komen bij een hogere temperatuur relatief veel exemplaren uit het die er mannelijk uitzien maar genetisch gezien toch vrouwelijk zijn. Ondanks paarpogingen kunnen ze geen levensvatbare eieren produceren.

Het vermogen tot maagdelijke voortplanting is waarschijnlijk pure noodzaak; wandelende takken verplaatsen zich zeer langzaam en bij de gevleugelde soorten zijn vrouwtjes te zwaar om te vliegen. Onder natuurlijke omstandigheden komen veel vrouwtjes simpelweg nooit een mannetje tegen en kunnen zo toch nakomelingen produceren.<ref name="FRONT">{{voetnoot web | url = https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fevo.2018.00216/full| titel = Evolution of Oviposition Techniques in Stick and Leaf Insects (Phasmatodea)| auteur = James A. Robertson, Sven Bradler and Michael F. Whiting}}</ref>

Van de Nieuw-Zeelandse soort ''[[Acanthoxyla prasina]]'' werd lange tijd aangenomen dat er helemaal geen mannetjes bestonden tot er in 2016 toch een gevonden werd. Dit mannetje werd aangetroffen in een geïntroduceerde populatie in het [[Engeland|Engelse]] [[Cornwall]] en was waarschijnlijk het resultaat van een zeldzame mutatie.<ref name="MISS">{{voetnoot web | url = http://evolves.massey.ac.nz/PDFs/Brock%20et%20al%202018_Atropos%20%2060_Stickman%20article.pdf| titel = Missing stickman found: the first male of the parthenogenetic New Zealand phasmid genus ''Acanthoxyla'' Uvarov, 1944, discovered in the United Kingdom.| auteur = Brock, Paul D; Lee, Malcolm; Morgan-Richards, Mary; Trewick, Steven A (2017). }}</ref>

De mannetjes van de soort ''[[Clitarchus hookeri]]'' op Nieuw-Zeeland zijn even talrijk als de vrouwtjes. In Engeland echter, waar ze net als de voorgaande soort zijn geïntroduceerd, zijn mannetjes zeer zeldzaam of komen helemaal niet voor.<ref name="HOOK">{{voetnoot web | url = https://www.mdpi.com/2075-4450/10/7/202/htm| titel = Parthenogenetic Females of the Stick Insect ''Clitarchus hookeri'' Maintain Sexual Traits| auteur = Mari Nakano, Mary Morgan-Richards, A. Jonathan R. Godfrey & Andrea Clavijo McCormick}}</ref>

===Ei===
[[Bestand:Egg of Haaniella muelleri, Paramenexenus laetus edited.jpg|thumb|right|260px|De eieren van ''[[Haaniella erringtoniae]]'' (links) en ''[[Paramenexenus laetus]]'' (rechts), met de belangrijkste kenmerken.<br>
{{Kolommen2|Kolom1=
C = [[capitulum]]<br>
O = [[operculum (insecten)|operculum]]<br>
MPl = [[micropilarplaat]]<br>
MP = [[micropilar]]<br>
| Kolom2=
E = [[exochorion]]<br>
L = [[Lichaamslengte|lengte]]<br>
B = [[Breedte (meetkunde)|breedte]]<br>
}}
]]
De eieren van een wandelende tak zien er per soort steeds iets anders uit zodat op basis van de kenmerken van het ei de soort kan worden bepaald. Het aantal eieren varieert sterk per soort, de vrouwtjes van sommige soorten produceren 50 eitjes gedurende hun gehele leven en anderen tot wel 1000. Een vrouwtje van de soort ''[[Hermarchus leytensis]]'' is met 2375 eieren gedurende haar leven de recordhoudster.<ref name="COM">{{voetnoot web | url = http://www.phasmatodea.com/curiosities| titel = About Phasmids - Curiosities| auteur = Phasmatodea.com}}</ref> De grootste eieren zijn bekend van ''[[Haaniella echinata]]'', deze hebben een ovale vorm en zijn tot 12 millimeter lang en 0,3 gram zwaar. De langste eitjes zijn van de soort ''[[Medauromorpha regina]]'' en hebben een lengte tot 16 mm. Deze zijn echter zeer langwerpig van vorm en veel lichter dan die van de eerstgenoemde soort.

De frequentie waarmee de eieren worden afgezet verschilt sterk, van drie tot vijftien per nacht tot een enkel ei per week.<ref name="BRUIN"/> De incubatietijd loopt uiteen van enkele maanden tot een jaar. Dit is afhankelijk van de omgevingstemperatuur, bij de bekende Indische wandelende tak komen de eieren uit na vier tot zes maanden bij kamertemperatuur. Wordt de temperatuur verhoogd dan verschijnen de nimfen al na twee maanden en bij een onverwarmde ruimte pas na acht maanden. ''[[Sipyloidea sipylus]]'' uit Madagaskar kent een incubatieperiode van een maand bij een temperatuur van 24 tot 27 graden Celsius, maar bij lagere temperaturen kan het tot een jaar duren eer de eieren uitkomen.<ref name="SPECTRUM">{{Citeer boek | achternaam = D Hillenius ea | titel = Spectrum Dieren Encyclopedie Deel 7 - VLA-ZWE | pagina's = Pagina 2372-2374| datum = 1971 | uitgever = Uitgeverij Het Spectrum| ISBN = 90 274 2091 2}}</ref> Van soorten die in koelere streken leven is bekend dat de eieren in een ruststadium ([[diapauze]]) kunnen geraken en pas na drie jaar uitkomen.

====Uiterlijk====
De eieren zijn relatief groot in verhouding tot het lichaam van het vrouwtje. Ze hebben een harde schaal met aan de bovenzijde een dekseltje dat het [[operculum (insecten)|operculum]] wordt genoemd. Het is aan de buitenzijde van het ei nog te zien waar het zaadje het ei is binnengekomen. Deze zogenaamde micropilar is gelegen op een vaak goed te onderscheiden deel van het ei dat bekend staat als de micropilarplaat. Deze plaat is vaak langgerekt tot ovaal of druppelvormig.<ref name="BRUIN"/>

De eieren zijn rond tot ovaal van vorm, slechts enkele soorten produceren langwerpige eieren. Eieren van de soort ''[[Phobaeticus chani]]'' hebben kenmerkende vleugelachtige uitsteeksels aan weerszijden, die waarschijnlijk dienen om het ei een stukje te kunnen laten zweven. Zo worden ze door de wind beter verspreid, vergelijkbaar met de gevleugelde [[Vrucht (plant)|vrucht]] van de [[Esdoorn (geslacht)|esdoorn]]. Het ei kan de meest uiteenlopende vormen en oppervlakken hebben, die van de meeste soorten zijn goed gecamoufleerd en lijken op een plantenzaden of uitwerpselen van insecten. Veel soorten produceren eieren die sprekend lijken op de zaden van hun voedselplant.<br>De vrouwtjes van ''[[Timema]]''-soorten slikken bodemdeeltjes in die in het lichaam aan het ei worden vastgeplakt als ze worden afgezet zodat de eieren gecoat zijn met het bodemmateriaal waarop ze worden gedeponeerd.

====Verspreiding====
Wandelende takken maken geen nest, eicocon of spinselweb om de eitjes in te bergen, de eieren worden een voor een afgezet. Tot 2015 werd gedacht dat dit voor alle soorten gold, maar in dat jaar werd in [[Vietnam]] een wandelende tak ontdekt die een eicocon of [[Oötheek|ootheca]] produceert. De wetenschappelijke naam van de soort is nog onbekend maar de wandelende tak behoort vrijwel zeker tot de onderfamilie [[Korinninae]]. Het dier zet een eicocon af met tientallen eieren die een voor een uitkomen. De cocon heeft een ovale vorm en wordt aan een blad gelijmd.<ref name="EGGS">{{voetnoot web | url = https://www.nature.com/articles/srep07825| titel = Extreme convergence in egg-laying strategy across insect orders| auteur = Julia Goldberg, Joachim Bresseel, Jerome Constant, Bruno Kneubühler, Fanny Leubner, Peter Michalik & Sven Bradler }}</ref>

De eieren van de wandelende tak worden op verschillende manieren verspreid. De meeste soorten laten de eieren simpelweg naar beneden vallen waarna ze op de bodem terecht komen. Het voordeel is dat het vrouwtje in de plant kan blijven zitten en niet op zoek hoeft naar een geschikte afzetplaats voor de eieren.<ref name="FRONT"/> Bij ''[[Diapheromera femorata]]'', die erg talrijk kan zijn, kan het voorkomen dat gedurende de voortplantingstijd een continu geruis te horen is, vergelijkbaar met een regenbui. Dit wordt veroorzaakt door de enorme aantallen eieren die de vrouwtjes continu op de bosbodem laten vallen.<ref name="COM"/>

Veel wandelende takken hebben een manier gevonden om de eieren door mieren te laten beschermen en verspreiden. Deze soorten produceren eieren met een suikerhoudend goedje op het operculum. Dit wordt het [[capitulum]] genoemd en doet sterk denken aan een [[mierenbroodje]] of elaiosoom. Dit is een zoete afscheiding die sommige planten toevoegen aan hun zaden om mieren aan te trekken. De vettige, zoete substantie op het ei wordt erg gewaardeerd door de mieren die het ei meenemen naar hun nest. Omdat de stoffen van het capitulum en het elaiosoom dezelfde chemische structuur hebben is het voor de mieren vrijwel onmogelijk om het verschil te bepalen.<ref name="FRONT"/><br>Het capitulum wordt geconsumeerd terwijl het ei ongemoeid wordt gelaten en op de afvalhoop nabij het nest wordt gedeponeerd. Hier kan het embryo zich in alle rust verder ontwikkelen terwijl het wordt beschermd door de mieren tegen vijanden en parasieten die de eieren proberen binnen te dringen. Tevens biedt het mierennest enige bescherming tegen [[Natuurbrand|bosbranden]].<ref name="LIFE"/> Het trucje werkt niet bij alle mieren; van de soorten [[glimmende dikkop]] (''Pheidole megacephala'') en het [[spookdraaigatje]] (''Tapinoma melanocephalum'') is bekend dat ze de eieren van soorten uit het geslacht ''[[Graeffea]]'' juist opeten.<ref name="FOOD"/>

Sommige wandelende takken verspreiden de eieren zelf en gebruiken het achterlijf om te eieren zo ver mogelijk van zich af te slingeren. Het ei kan zo enkele meters worden weggeworpen.<ref name="LECTURAMA"/> Voorbeelden hiervan zijn soorten uit het geslacht ''[[Extatosoma]]''. Wandelende takken die in koelere gebieden leven zetten de eieren vaak af in de bodem met de legboor. Dergelijke eieren hebben vaak een [[kogel (munitie)|kogel]]-achtige vorm waarbij het ei met de punt naar beneden in de bodem wordt gebracht om de weerstand te verminderen. Voorbeelden van soorten die de eieren in de bodem afzetten zijn soorten uit de geslachten ''[[Acacus]]'', ''[[Centrophasma]]'', ''[[Diesbachia]]'' en ''[[Orxines]]''.<ref name="FRONT"/> Soorten uit het geslacht ''[[Leptinia]]'' zetten de eieren af onder boomschors zodat ze verborgen blijven. Vrouwtjes van de soort ''[[Timema californica]]'' plakken de eieren vast aan bladeren of schors of zelfs aan andere dieren.<ref name="BRUIN"/> Veel wandelende takken plakken de eieren los van elkaar aan bladeren, zoals de soorten uit de geslachten ''[[Sceptrophasma]]'' en ''[[Sipyloidea]]''. Vertegenwoordigers van de geslachten ''[[Calvisia]]'' en ''[[Trachythorax]]'' zetten de eieren in groepjes af.<ref name="FRONT"/> Wandelende takken doen niet aan [[broedzorg]], de jongen zijn [[Nestvlieder en nestblijver|nestvlieders]] en zijn direct zelfstandig.

===Nimf===
[[Bestand:Extatosoma tiaratum hatching.jpg|right|260px|thumb|''[[Extatosoma tiaratum]]'' verlaat het ei.]]
Wandelende takken behoren tot de groep van de [[Endopterygota]] en kennen een [[onvolledige gedaanteverwisseling]]. Dit betekent dat ze geen wormachtig larvestadium kennen, zoals bijvoorbeeld [[kevers]], maar dat de jonge dieren al sterk op de ouderdieren lijken. De juvenielen worden bij deze insecten ook wel nimfen genoemd. Ze hebben nog niet alle lichaamskenmerken van hun ouders, zo zijn ze kleiner en ontbreken de geslachtsorganen en vleugels. Na iedere [[vervelling]] wordt de oude huid afgeworpen en komt een steeds grotere nimf tevoorschijn. Bij de meeste soorten vervellen de mannetjes vijf keer en de vrouwtjes zes keer voor ze geslachtsrijp zijn. Dit duurt afhankelijk van de soort en de omstandigheden ongeveer drie tot zes maanden.<ref name="BRUIN"/> Nimfen die bij een hogere temperatuur leven en veel voedsel voorhanden hebben, ontwikkelen zich aanmerkelijk sneller dan exemplaren die bij lagere temperaturen leven en over minder voedsel beschikken.<ref name="LIFE"/>

De nimfen vervellen regelmatig, waar bij de oude huid wordt afgeworpen en het hieruit kruipende exemplaar een maatje groter is geworden. Als het dier toe is aan een nieuwe huid blijft het enige tijd zitten en kromt het lichaam. De oude huid scheurt open op het halsschild waarna eerst de prothorax tevoorschijn komt en vervolgens de kop en de voelsprieten. Daarna worden het borststuk en het achterlijf uit de oude huid getrokken. De achterlijfspunt blijft nog verbonden met de oude huid terwijl de poten worden losgemaakt en tenslotte laat ook het achterste deel van de huid los. De wandelende tak zal enige tijd stil blijven zitten en kan door de nog zachte monddelen niet eten. Terwijl het dier de nieuwe huid laat uitharden wordt de oude huid opgegeten om geen chitine -waaruit de huid is opgebouwd- verloren te laten gaan. Na enkele dagen is het nieuwe pantser volledig uitgehard.

Zowel tijdens als enige tijd na een vervelling is een wandelende tak zeer kwetsbaar voor vijanden omdat het lichaam nog zacht is en de poten nog niet goed functioneren. Als het dier gestoord wordt tijdens een vervelling of in een ongunstige omgeving vervelt kunnen misvormingen ontstaan wat fatale gevolgen kan hebben. Van in gevangenschap gehouden dieren is bekend dat een te hoge of juist te lage luchtvochtigheid kunnen leiden tot een mislukte vervelling, evenals een te kleine ruimte of te veel soortgenoten die voor verstoring zorgen.

===Imago===
Het volwassen insect wordt wel [[imago (biologie)|Imago]] genoemd. De volwassen dieren zijn vaak tientallen tot honderden keren groter dan de net uit het ei geslopen nimfen. Bij de gevleugelde soorten hebben alleen de volwassen dieren ontwikkelde vleugels. Aangezien ze niet meer vervellen veranderen imago's niet meer van uiterlijk en afgebroken ledematen kunnen ook niet meer aangroeien.

De levensverwachting van wandelende takken varieert sterk per soort, mannetjes leven bovendien aanzienlijk korter dan vrouwtjes. Volwassen wandelende takken leven afhankelijk van de soort ongeveer drie maanden tot maximaal drie jaar.<ref name="BRUIN"/> Exemplaren in gevangenschap worden in de regel veel ouder dan dieren in het wild omdat ze niet te lijden hebben van natuurlijke vijanden, parasieten en voedselschaarste. De mannetjes van ''[[Phyllium bioculatum]]'' hebben waarschijnlijk de kortste levensverwachting en leven ongeveer drie weken. Exemplaren van de soort ''[[Dares verrucosus]]'' leven het langst en kunnen tot vijf jaar oud worden.<ref name="FAQ"/>(DUB)

==Voedsel==
[[Bestand:Oreophoetes peruana - male 4.JPG|thumb|right|260px|''[[Oreophoetes peruana]]'' is een van de weinige soorten die van [[varens]] leeft, afgebeeld is een mannetje.]]
Wandelende takken zijn zonder uitzondering planteneters ([[Herbivoor|fytofaag]]) en leven van verschillende typen planten varierend van bomen en struiken tot grassen. Ze eten uitsluitend het blad van de plant en zuigen geen plantensappen op zoals van veel andere insecten bekend is. Het is de enige insectenorde waarvan alle leden uitsluitend leven van bladeren, deze voedselspecialisatie wordt ook wel aangeduid met [[folivoor]] of bladetend. De meeste soorten eten van [[bedektzadigen|bedektzadige]] planten, een kleiner aantal van [[naaktzadigen]] of van [[varens]]. De nimfen eten dezelfde voedselplant(en) als de volwassen dieren.<ref name="PHAS"/>

Alle soorten hebben de neiging om zich van de bodem af te bewegen, dit wordt wel [[geotaxie|negatieve geotaxie]] genoemd. Hierdoor klimmen ze naar het hoogste deel van een plant, waar de jongste blaadjes groeien.<ref name="FOOD"/> Wandelende takken leven daardoor meestal op enige hoogte in bomen of hoge struiken maar er zijn er ook die dichter bij de bodem leven op grassen en [[Kruidachtig|kruidachtige planten]]. Gevleugelde soorten zijn in staat zich snel te verspreiden en zijn hierdoor vaak voedselspecialisten die slechts van enkele soorten planten eten. Voorbeelden zijn de vaak volledig gevleugelde soorten uit de onderfamilie [[Necrosciinae]]. Soorten die niet kunnen vliegen zijn noodgedwongen [[Polyfaag en monofaag|polyfaag]] en leven van veel verschillende planten omdat ze zich langzamer kunnen verplaatsen.<ref name="FRONT"/>

Wandelende takken kunnen veel schade aanrichten aan een plant, zie ook onder het kopje [[#Plaaginsect|plaaginsect]]. Ze staan bekend als bijzonder vraatzuchtig en zijn daarnaast relatief inefficiënte eters. Veel soorten eten niet het hele blad op maar knagen een stuk af waarna de rest van het blad op de grond valt en verloren gaat.

==Vijanden==
Wandelende takken vormen een eiwitrijke voedselbron en er zijn veel dieren die op ze jagen. Voorbeelden zijn [[vogels]], [[reptielen]] en rovende geleedpotigen zoals [[spinnen (dieren)|spinnen]]. Ook [[vleermuizen]] zijn een belangrijke vijand, zij sporen de wandelende tak op door middel van hun uitstekende gehoor. Het knagen aan planten brengt minieme geluidjes voort die door de vleermuis kunnen worden gedetecteerd en de wandelende tak heeft hierdoor niets aan zijn uitstekende camouflage.<ref name="DES">{{voetnoot web | url = https://www.desertusa.com/insects/walking-stick.html| titel = Walking Stick| auteur = Desert USA - Jay Sharp}}</ref>
[[Bestand:Southern Yellow-billed Hornbill (Tockus leucomelas) with Giant Stick Insect (Bactrododema tiaratum) in its bill ... (17165476539).jpg|thumb|right|260px|Een [[zuidelijke geelsnaveltok]] (''Tockus leucomelas'') met een buitgemaakte wandelende tak.]]
Geleedpotige vijanden zijn [[Schorpioenvliegen (orde)|schorpioenvliegen]] en ook van [[bidsprinkhanen]] en [[mieren]] is bekend dat ze wandelende takken eten. Ze worden geparasiteerd door vele verschillende ongewervelde dieren. Bekende voorbeelden zijn de [[tweevleugeligen]] uit de familie [[sluipvliegen]] (Tachinidae). Deze parasiteren voornamelijk op de nimfen, de soort ''[[Euhallidaya sverinii]]'' daarentegen tast de eieren aan. ''[[Phasmophaga antennalis]]'' heeft er zelfs zijn naam aan te danken; ''Phasmo-phaga'' betekent vrij vertaald 'wandelende tak-etend'. Belangrijke [[vliesvleugeligen|vliesvleugelige]] parasieten van de eieren zijn verschillende soorten [[goudwespen]], met name uit de onderfamilies [[Amiseginae]] en [[Loboscelidiinae]], en wespen uit de familie [[Eupelmidae]]. Deze soorten zoeken gericht naar de eieren, waar ze hun eigen ei in brengen en de uitsluipende larve vervolgens het embryo opeet. Van parasitisme is feitelijk geen sprake omdat het embryo van de wandelende tak hierbij niet wordt aangetast maar ten gronde gaat.

Als echte parasieten kunnen [[Rondwormen|nematoden]] worden vermeld, die de nimfen en imago's aantasten, zoals de nematoden uit de familie [[Mermithidae]].<ref name="FOOD"/> Deze zogenaamde [[paardenhaarwormen]] verlaten het lichaam van het geïnfecteerde dier als ze volgroeid zijn en zijn dan veel langer hun slachtoffer. Uit een mannetje van de soort ''[[Haaniella echinata]]'', die maximaal acht centimeter lang wordt, verscheen eens een worm van maar liefst 54 cm lang.<ref name="BRAGG">{{voetnoot web | url = https://phasmidstudygroup.org/files/Papers/Bragg,%20P.E.%20(1993)%20Entomologist,%20112(1)%2037-42.pdf| titel = Parasites of Phasmida | auteur = P. E. Bragg}}</ref>

Van verschillende soorten bloedzuigende mijten is bekend dat ze wandelende takken aantasten door hun lichaamssappen op te zuigen. Mijten uit het geslacht ''Lepus'' zijn bekend van de soort ''[[Anisomor­pha buprestoides]]'' en de mijt ''[[Allidosoma froggatti]]'' zuigt bloed van de soort ''[[Podacanthus wilkinsoni]]''. Een dergelijk bloedzuigend gedrag is ook bekend van kleine muggen die tot de familie [[knutten]] (Ceratopogonidae) behoren.

==Verdediging==
[[Bestand:Stick Insect (Dinophasma braggi) (6749652907).jpg|thumb|right|260px|''[[Dinophasma braggi]]'' is nagenoeg onzichtbaar op de bladeren waarop het dier leeft.]]
Verreweg de meeste wandelende takken lijken op plantendelen en gaan zo volledig op in hun natuurlijke omgeving, dit wordt ook wel [[Crypsis (biologie)|crypsis]] genoemd. Ook hun nachtactieve levenswijze helpt ze om niet op te vallen, overdag blijven ze doodstil zitten op de plant waarin ze leven. Veel soorten eten pas als er enige wind staat zodat ze minder opvallen. De meeste soorten blijven altijd op hun voedselplant maar er zijn ook wandelende takken die de plant verlaten als het licht wordt en zich overdag verschuilen in de [[strooisellaag]].

Wandelende takken blijven vaak op hun plaats als ze worden bedreigd, ze kunnen niet snel weg rennen bij gevaar. Geen enkele soort kan springen zoals bekend is van de gelijkende sprinkhanen. Veel soorten laten zich bij verstoring op de grond vallen en verstijven alsof ze dood zijn, hierbij worden de lange poten tegen het lichaam gehouden. Dit wordt ook wel [[Schijndood (bewusteloosheid)|schijndood]] genoemd en deze vorm van schijndood staat bekend als [[thanatose]]. Het verstijven van de spieren wordt aangeduid met [[catalepsie]]. Van een aantal soorten is bekend dat ze [[autotomie]] vertonen; als ze worden vastgepakt laten ze de desbetreffende poot los om zelf te kunnen ontsnappen. Net zoals bij [[hagedissen]] voorkomt, die hun staart kunnen loslaten, breekt de poot op een vaste plaats af; tussen de [[trochanter]] (dijbeenring) en de [[Femur (geleedpotige)|femur]] (dij). De dieren hebben hier weinig last van en gaan gevoeglijk op vijf poten verder. Bij jongere dieren groeit de poot na een aantal vervellingen weer geheel aan. Ook afgebroken of afgebeten antennes kunnen weer aangroeien.

Wandelende takken kunnen het lichaam laten schommelen als het waait zodat het net lijkt of het lichaam meebeweegt met de plant waarop ze zitten. Dit versterkt de camouflage nog eens omdat de meeste insecten zich juist zo stil mogelijk proberen te houden als ze worden verstoord. Het schommelen heeft ook een visuele functie, het dient om de afstand tot objecten in de omgeving beter in te kunnen schatten.

Een andere techniek die wordt toegepast is het gebruik van [[schrikkleur|schrikkleuren]]. Hierbij houden de dieren hun poten in rust bij elkaar maar als ze worden verstoord worden de poten gespreid waarbij de felle kleuren aan de binnenzijde van de poten tevoorschijn komen. Soorten zoals de [[Indische wandelende tak]] (''Carausius morosus'') gebruiken [[schrikkleur]]en. Hierdoor worden roofdieren even afgeleid, waarna de wandelende tak zich laat vallen en het roofdier het insect niet meer kan vinden tussen de echte takjes op de grond.

Sommige wandelende takken lijken op andere dieren waar hun natuurlijke vijanden liever uit de buurt blijven. De nimfen van ''[[Extatosoma tiaratum]]'' lijken op stekende [[mieren]], de volwassen exemplaren van de soorten uit het geslacht ''[[Eurycantha]]'' hebben een sterke gelijkenis met [[Schorpioenen (dieren)|schorpioenen]]. Ze krommen het achterlijf voorwaarts boven het lichaam wat doet denken aan de staart van een schorpioen. Een dergelijke nabootsing van gevaarlijke dieren door onschuldige imitaties komt veel voor bij insecten en wordt [[mimicry]] genoemd.
[[Bestand:2013-05-09 15-16-43-Extatosoma-tiaratum.JPG|thumb|right|260px|''[[Extatosoma tiaratum]]'' lijkt op een [[Schorpioenen (dieren)|schorpioen]] met het voorwaarts gekromde achterlijf.]]
Andere wandelende takken hebben fel gekleurde [[achtervleugel|achtervleugels]] die in rust onder de gecamoufleerde [[voorvleugel]]s worden gehouden maar bij bedreiging plotseling worden getoond. ''[[Peruphasma schultei]]'' spreidt bij verstoring de kleine achtervleugels om de lichaamscontouren te vergroten waarna deze snel weer snel worden ingeklapt. Roofdieren raken hierdoor verward omdat ze de lokatie van hun prooi zo moeilijk kunnen lokaliseren.<br>Een soort die dreiggedrag vertoont is ''[[Heteropteryx dilatata]]'', de vrouwtjes kunnen hun vleugels tegen elkaar strijken wat een luid sissend geluid veroorzaakt. Dit wordt [[stridulatie|striduleren]] genoemd, de stridulatieorganen zijn relatief slecht ontwikkeld in vergelijking met bijvoorbeeld [[Caelifera|sprinkhanen]].

Van een aantal wandelende takken is bekend dat ze actief de aanval openen op een vijand. Soorten uit de geslachten ''[[Eurycantha]]'' en ''[[Heteropteryx]]'' kunnen met de stekels op hun poten verwondingen veroorzaken als ze worden vastgepakt. ''[[Heteropteryx dilatata]]'' verdedigt zich met behulp van stekels op de poten, met name die aan de [[Femur (geleedpotige)|dij]] en de [[Tibia (geleedpotige)|scheen]]. De wandelende tak schopt de achterpoten met grote kracht achterwaarts waardoor de stekels de huid doorboren. De stekels zijn lang, scherp en achterwaarts gekromd waardoor een rake klap ook voor een mensenhand een pijnlijke ervaring is aangezien de stekels tot het bot kunnen doordringen.<ref name="COM"/>

Soorten die giftige of onsmakelijke planten eten zoals ''[[Peruphasma schultei]]'' gebruiken een irriterende vloeistof om roofdieren weg te jagen. Ze regurgiteren het laatst opgenomen voedsel in de hoop dat een predator met het braaksel in aanraking komt en de aanval staakt. Andere soorten kennen [[reflexbloed]], zoals ook bekend is van andere insecten zoals [[lieveheersbeestjes]]. Bij bedreiging persen ze lichaamsvloeistoffen ([[hemolymfe]]) uit de gewrichten tussen de poten. Deze afweerstoffen hebben een zeer smerige geur en smaak. Reflexbloeden is bekend van de vertegenwoordigers van de geslachten ''[[Eurycantha]]'', ''[[Orxines]]'' en ''[[Sipyloidea]]''.

De hoogst ontwikkelde vorm van verdediging vindt men bij de soorten die een gerichte straal vloeistof op een belager spuiten om deze te verjagen. Er zijn ook wandelende takken die een straal afweerstoffen over ''zichzelf'' spuiten om zich zo onsmakelijk te maken. Van de [[Papoea-Nieuw-Guinea|Papoea-Nieuw-Guinese]] soort ''[[Megacrania nigrosulfurea]]'' is bekend dat beide methoden worden gebruikt.<ref name="ACTIN"/><br>De meest extreme vorm van een dergelijke verdediging kennen de soorten uit het geslacht ''[[Anisomorpha]]''. Deze wandelende takken spuiten zuur uit een gepaarde opening in het prothorax. Het zuur belemmert de ademhaling, smaakt en ruikt zeer smerig en kan als het in de slijmvliezen zoals de ogen terecht komt voor ernstige irritatie zorgen.<ref name="BRUIN"/> Het wordt wel vergeleken met [[traangas]] en is zowel effectief tegen gewervelde als ongewervelde dieren.<ref name="PHAS"/>

==Relatie met de mens==
Wandelende takken zijn bij mensen op grote schaal populair als huisdier en in sommige delen van de wereld worden ze gezien als voedsel. Ze kunnen echter ook aanzienlijke schade veroorzaken aan gewassen, een groot aantal soorten wordt door menselijke activiteiten bedreigd.

===Bedreigingen door de mens===
[[Bestand:Peruphasma schultei 1 Luc Viatour.jpg|thumb|right|260px|''[[Peruphasma schultei]]'' wordt beschouwd als een sterk bedreigde diersoort, afgebeeld is de paring waarbij het vrouwtje haar felgekleurde vleugels toont.]]
Veel soorten worden bedreigd door de mens, voornamelijk [[natuurbrand|natuurbranden]] vormen een gevaar. Deze worden aangestoken om begroeide gebieden geschikt te maken voor de [[veeteelt]] of de [[landbouw]].

De soort ''[[Carausius scotti]]'' wordt bedreigd doordat de geïntroduceerde [[Cinnamomum verum|ceylonkaneelboom]] (''Cinnamomum verum'') het natuurlijke verspreidingsgebied overwoekert. De belangrijkste waardplant is de [[nestvaren]] (''Asplenium nidus'') maar ook andere varens waarvan de soort leeft worden hierdoor weggeconcureerd. Het gevolg is dat de wandelende tak over een steeds kleiner verspreidingsgebied beschikt omdat de voedselplanten verdwijnen.<ref name="IUCN3">{{voetnoot web | url = https://www.iucnredlist.org/species/199567/2603274#threats| titel = ''Carausius scotti '' - IUCN Red List| auteur = International Union for Conservation of Nature and Natural Resources - Red List}}</ref>

Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie [[International Union for Conservation of Nature and Natural Resources|IUCN]] is aan een relatief klein aantal soorten (104) een [[beschermingsstatus]] toegewezen. Van de soorten worden er 62 als 'veilig' (Least Concern of LC) beschouwd, 23 als 'onzeker' (Data Deficient of DD), 2 soorten als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU) en 10 als 'gevoelig' (Near Threatened of NT). Een soort wordt gezien als 'bedreigd' (Endangered of EN) en vijf soorten staan te boek als 'ernstig bedreigd' (Critically Endangered of CR).<ref name="IUCN2">{{voetnoot web | url = https://www.iucnredlist.org/search/stats?taxonomies=135289&searchType=species| titel = ''Phasmida'' - IUCN Red List| auteur = International Union for Conservation of Nature and Natural Resources - Red List}}</ref>

De [[Peru|Peruaanse]] soort ''[[Peruphasma schultei]]'' heeft een zeer klein verspreidingsgebied maar omdat deze door de zwarte kleur, rode vleugels en goudgele ogen erg populair is in de [[handel in exotische dieren]] zijn er veel [[ex situ]] populaties. Hierdoor kunnen de dieren worden uitgezet in de natuur om de soort voor uitsterven te behoeden.

Een van de zeldzaamste wandelende takken, en tevens een van de meest bedreigde insecten, is ''[[Dryococelus australis]]''. Deze soort kwam voor op het ten oosten van Australië gelegen eiland [[Lord Howe-eiland]], maar was al sinds 1920 niet meer gezien en werd beschouwd als [[uitsterven|uitgestorven]]. In 2001 werd de wandelende tak herontdekt op het onbewoonde eilandje [[Ball's Pyramid]]. Het verdwijnen van deze soort was een gevolg van de introductie van de [[zwarte rat]] (''Rattus rattus'') in het natuurlijke verspredingsgebied. Veel andere soorten die in geïsoleerde gebieden leven zoals op eilanden worden eveneens bedreigd door de rat, zoals ''[[Cornicandovia australica]]''<ref name="IUCN4">{{voetnoot web | url = https://www.iucnredlist.org/species/78735202/78744294#threats| titel = ''Cornicandovia australica''| auteur = International Union for Conservation of Nature and Natural Resources - Red List}}</ref> en ''[[Davidrentzia valida]]''.<ref name="IUCN5">{{voetnoot web | url = https://www.iucnredlist.org/species/80200052/104413684| titel = ''Davidrentzia valida''| auteur = International Union for Conservation of Nature and Natural Resources - Red List}}</ref>

De soort ''[[Pseudobactricia ridleyi]]'' wordt beschouwd als [[uitsterven|uitgestorven]], deze wandelende tak is slechts bekend van een enkel exemplaar uit [[Singapore]]. De soort is ondanks intensieve speurtochten in Singapore en naburige landen al meer dan 100 jaar niet meer gezien en de bossen waarin het dier leefde zijn verdwenen.<ref name="IUCN6">{{voetnoot web | url = https://www.iucnredlist.org/species/135292/98829947| titel = ''Pseudobactricia ridleyi''| auteur = [[International Union for Conservation of Nature and Natural Resources|IUCN]]}}</ref>

===Wandelende takken als voedsel en medicijn===
Wandelende takken worden door sommige inheemse volken beschouwd als bron van voedsel. De bevolking van [[Papea-Nieuw-Guinea]] eet de exemplaren van ''[[Extatosoma popa]]'' of soorten uit het geslacht ''[[Eurycantha]]''. Deze worden bij de oogst van bladeren gevangen en aan een stokje gespietst waarna ze al draaiend worden geroosterd tot de poten loslaten en worden vervolgens opgegeten. Van de [[Bidayuh]] uit [[Sarawak (staat)|Sarawak]] is beschreven dat ze de eieren van ''[[Haaniella grayi]]'' verzamelen om op te eten. Hiertoe worden zwangere vrouwtjes gezocht die worden ontdaan van hun ongeveer 10 millimeter lange eieren. De eitjes worden eerst een halve minuut gekookt en vervolgens gepeld voor consumptie. De eieren zijn rijk aan proteïnen en daarnaast wordt geloofd dat ze zouden helpen tegen [[diarree]].<ref name="COM"/> De [[Iban (volk)|Iban]] uit dezelfde regio eten exemplaren van ''[[Haaniella echinata]]''.<ref name="FAQ">{{voetnoot web | url = http://phasmidstudygroup.org/index.php/phasmids/knowledge-base/faqs| titel = Phasmid Frequently Asked Questions| auteur = Phasmid Study Group}}</ref><br>''[[Eurycantha calcarata]]'' wordt in [[Papoea-Nieuw-Guinea]] gebruikt om vissen te vangen. Deze soort heeft sterk gekromde stekels aan de achterpoten die van het dier worden afgebroken en worden gebruikt als [[vishaak]].<ref name="EDI">{{voetnoot web | url = https://books.google.nl/books?id=bO2zDgAAQBAJ&printsec=frontcover&hl=nl#v=onepage&q&f=false| titel = Insects: An Edible Field Guide| auteur = Stefan Gates}}</ref>

De uitwerpselen van de soort ''[[Eurycnema versirubra]]'' worden in delen van [[China]] en [[Maleisië]] gebruikt om een thee te maken die klachten als [[astma]] en [[spierpijn]] zouden verlichten. De soort ''[[Megacrania nigrosulfurea]]'' wordt door de lokale bevolking van [[Papoea-Nieuw-Guinea]] als desinfectant gebruikt bij huidinfecties.<ref name="ACTIN">{{voetnoot web | url = https://www.academia.edu/download/43737244/Actinidine_and_glucose_from_the_defensiv20160314-9800-7sf6jl.pdf| titel = Actinidine and glucose from the defensive secretion of the stick insect ''Megacrania nigrosulfurea'' | auteur = Oliver Zompro}}</ref>

===Plaaginsect===
[[Bestand:Extatosoma tiaratum 110.JPG|thumb|right|260px|Wandelende takken zijn inefficiënte eters, ze knagen het blad door waardoor een deel verloren gaat.]]
Verschillende soorten zijn sinds de [[decennium|jaren 80]] van de negentiende eeuw bekend als [[plaaginsect|plaaginsecten]] in delen van [[Noord-Amerika]], [[China]] en [[Australië (continent)|Australië]]. Als ze in grote aantallen voorkomen kunnen wandelende takken enorme schade aanrichten aan gewassen door de bladeren op te eten. De vraatschade is dan vergelijkbaar met die van [[kevers]] zoals de eveneens bladetende [[coloradokever]], die aardappelplanten aantast, en met [[trekspinkhanen]] die in [[Afrika]] grote verwoestingen aan de oogst kunnen toebrengen.

Ongevleugelde soorten verspreiden zich veel langzamer dan gevleugelde wandelende takken. Van de soort ''[[Diapheromera femorata]]'' is bekend dat de soort zich ongeveer 200 meter kan verplaatsen per jaar.<ref name="FOOD"/> De bestrijding van wandelende takken beperkt zich vaak tot het gebruik van [[Insecticide|insecticiden]], ook worden wel delen van het bos in brand gezet om ze uit te roken. In delen van [[China]] wordt de [[schimmels|schimmel]] ''[[Beauveria bassiana]]'' ingezet om ze te bestrijden als ze een plaag vormen.

Bepaalde soorten die in [[Australië (continent)|Australië]] leven kunnen massaal voorkomen en een ''Eucalyptus''-boom geheel kaalvreten. Ook soorten die gehele bossen aantasten zijn bekend. In vochtige delen van Australië komen verschillende soorten voor die naast de natuurlijke begroeiing ook kunnen leven van [[Gewas|landbouwgewassen]]. Dergelijke wandelende takken worden gezien als erg schadelijk voor de voedselvoorziening van de mens.

De Noord-Amerikaanse soort ''[[Diapheromera femorata]]'' is in staat om in korte tijd een eikenboom geheel te ontbladeren.<ref name="BRIT">{{voetnoot web | url = https://www.britannica.com/animal/walkingstick| titel = Walkingstick| auteur = Encyclopædia Britannica}}</ref> Bekende gewassen die door de mens worden geteeld en kunnen lijden door vraatschade zijn onder andere [[Mango (soort)|mango]] (''Mangifera indica''), [[kokospalm]] (''Cocos nucifera''), [[Robinia (geslacht)|robinia]] (''Robinia pseudoacacia''), [[hartbladige haagbeuk]] (''Carpinus cordata''), [[guave]] (''Psidium guajava''), [[geurende schroefpalm]] (''Pandanus tectorius''), [[Peper|zwarte peper]] (''Piper nigrum''), [[maïs]] (''Zea mays''), [[zure kers]] (''Prunus cerasus''), [[Europese cultuurpruim]] (''Prunus domestica''), [[Kaapse jasmijn]] (''Gardenia jasminoides'') en [[aardappel]] (''Solanum tuberosum'').<ref name="FOOD"/>

===Huisdier===
[[Bestand:Reptilia 0707.JPG|thumb|right|260px|Wandelende takken worden wereldwijd gekweekt en als huisdier gehouden.]]
Wandelende takken zijn een van de weinige insecten die bij het grote publiek zeer populair zijn als [[huisdier|exotisch huisdier]]. Ze worden gehouden in een [[terrarium]], deze kan zowel uit glas als plastic bestaan. Een belangrijke regel is dat het terrarium minstens twee tot drie keer de grootte van de volwassen wandelende takken moet hebben. Dit is nodig om goed te kunnen vervellen, anders kunnen er misvormingen optreden waar de wandelende takken aan kunnen overlijden. De meest gehouden soort is de [[Indische wandelende tak]] (''Carausius morosus''), die tot acht centimeter lang kan worden. Vrijwel alle andere soorten die in gevangenschap worden gehouden behoren tot de volgende geslachten; ''[[Acrophylla]]'', ''[[Anisomorpha]]'', ''[[Aplopus]]'', ''[[Baculkum]]'', ''[[Calynda]]'', ''[[Clonopsis]]'', ''[[Creoxylus]]'', ''[[Dares (geslacht)|Dares]]'', ''[[Dyme (geslacht)|Dyme]]'', ''[[Epidares]]'', ''[[Eurycantha]]'', ''[[Extatosoma]]'', ''[[Haaniella]]'', ''[[Hesperophasma]]'', ''[[Leptynia]]'', ''[[Libethra]]'', ''[[Lonchodes]]'', ''[[Neohirasea]]'', ''[[Oreophoetes]]'', ''[[Orxines]]'', ''[[Paramenexenus]]'', ''[[Phyllium]]'' en ''[[Rhaphiderus]]''.

De temperatuur en relatieve vochtigheid in het terrarium hangt af van de plaats van herkomst van de dieren. Sommige soorten leven oorspronkelijk in [[Australië (land)|Australië]], andere in [[Amerika (werelddelen)|Amerika]], bepaalde komen uit [[Azië]] en een aantal leven in [[Zuid-Europa]]. Het terrarium moet enige ventilatie hebben om [[beschimmeling]] te voorkomen. De openingen mogen niet te groot zijn omdat jonge nimfen gemakkelijk ontsnappen. Als bodembedekking wordt meestal [[krant]]en- of [[Keukenrol|keukenpapier]] gebruikt, aangezien dit goedkoper is. Om het terrarium er mooier uit te laten zien kan eventueel [[zand]], [[potgrond]] of andere bodembedekkers voor terrariums in het verblijf.

De meeste soorten die in gevangeschap worden gehouden eten [[Braam (geslacht)|braam]] en [[klimop]], maar sommige soorten zijn kieskeurig wat hun voeding betreft en lusten moeilijker te verkrijgen planten zoals ''[[Eucalyptus]]''.<br/ >Wandelende takken drinken weinig of niets en halen het vocht uit de bladeren. Als de planten uitgedroogd zijn, zullen de wandelende takken ook niet veel vocht binnenkrijgen. Indien er te weinig voeding in het terrarium te vinden is bestaat de kans dat er [[kannibalisme]] optreedt. Uit honger beginnen ze dan aan soortgenoten te knagen.

==Families van wandelende takken==
Onderstaand is een overzicht weergegeven van de twee onderorden van wandelende takken, met de vier superfamilies en veertien families, hun onderlinge rangschikking en de auteur, het verspreidingsgebied en een voorbeeldsoort. Uitgestorven superfamilies, zoals [[Susumanioidea]], zijn niet opgenomen.
{| class="wikitable"
|-
!Familie!!Indeling!!Verspreiding!!Voorbeeldsoort!!Afbeelding voorbeeldsoort
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#FFFACD;"| '''Onderorde [[Euphasmatodea]]'''
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#E0FFFF;"| Superfamilie [[Aschiphasmatoidea]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>
|-
| Familie [[Aschiphasmatidae]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>||93 soorten in 20 geslachten, 1 onderfamilie||Tropische delen van zuidoostelijk [[Azië]].||''[[Aschiphasma annulipes]]''||<center>[[Afbeelding:Stick Insect (Aschiphasma annulipes) (8753823267).jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Damasippoididae]]<br><small>[[Oliver Zompro|Zompro]], 2004</small>||Zes soorten in twee geslachten.||[[Afrika]]; [[Madagaskar]]||''[[Damasippoides albomarginatus]]''||<center>{{afbeelding gewenst}}</center>
|-
| Familie [[Prisopodidae]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>||54 soorten in vijf geslachten, twee onderfamilies.||Zuidelijk [[Noord-Amerika]], [[Zuid-Amerika]], extreem zuidelijk [[Afrika]], [[Azië]]||''[[Melophasma antillarum]]''||<center>[[Afbeelding:Melophasma antillarum.jpg|100px]]</center>
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#E0FFFF;"| Superfamilie [[Bacilloidea]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>
|-
| Familie [[Anisacanthidae]]<br><small>[[Albert Günther|Günther]], 1953</small>||33 soorten in 11 geslachten, drie onderfamilies.||[[Afrika]]; [[Madagaskar]]||''[[Parectatosoma mocquerysi]]''||<center>[[Afbeelding:Parectatosoma mocquerysi - male.jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Bacillidae]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>||54 soorten in 19 geslachten, drie onderfamilies.||[[Europa (werelddeel)|Europa]], [[Afrika]]||[[Europese wandelende tak]]<br>(''Bacillus rossius'')||<center>[[Afbeelding:Bacillus rossius Livorno.jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Heteropterygidae]]<br><small>[[William Forsell Kirby|Kirby]], 1896</small>||133 soorten in 26 geslachten, drie onderfamilies.||[[Australië (land)|Australië]], [[Azië]]||''[[Hoploclonia abercrombiei]]''||<center>[[Afbeelding:Hoploclonia abercrombiei - male.JPG|100px]]</center>
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#E0FFFF;"| Superfamilie [[Phyllioidea]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>
|-
| Familie [[Phylliidae]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>||103 soorten in 10 geslachten, een onderfamilie.||[[Australië (land)|Australië]], [[Azië]]||''[[Phyllium bioculatum]]''||<center>[[Afbeelding:Phyllium bioculatum (George Robert Gray 1832).jpg|100px]]</center>
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#E0FFFF;"| Superfamilie [[Pseudophasmatoidea]]<br><small>[[James Abram Garfield Rehn|Rehn]], 1904</small>
|-
| Familie [[Agathemeridae]]<br><small>[[Sven Bradler|Bradler]], 2003</small>||Acht soorten in 1 geslacht, een onderfamilie.||[[Zuid-Amerika]]; [[Argentinië]] en [[Chili]]||''[[Agathemera maculafulgens]]''||<center>[[Afbeelding:Agathemera maculafulgens (8388995384).jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Heteronemiidae]]<br><small>[[James Abram Garfield Rehn|Rehn]], 1904</small>||67 soorten in 14 geslachten, een onderfamilie.||[[Noord-Amerika|Noord-Amerika]] en [[Zuid-Amerika]], [[Afrika]]; [[Madagaskar]]||''[[Hoploclonia cuspidata]]''||<center>[[Afbeelding:Pijnackeria masettii (Phasme de Masetti) femelle.jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Pseudophasmatidae]]<br><small>[[James Abram Garfield Rehn|Rehn]], 1904</small>||308 soorten in 47 geslachten, drie onderfamilies.||[[Noord-Amerika|Noord-Amerika]] en [[Zuid-Amerika]], [[Afrika]], [[Europa (werelddeel)|Europa]], [[Australië (land)|Australië]], [[Azië]], [[Oceanië]].||''[[Pseudophasma acanthonotus]]''||<center>[[Afbeelding:Pseudophasma acanthonotum.JPG|100px]]</center>
|-
| Familie [[Diapheromeridae]]<br><small>[[William Forsell Kirby|Kirby]], 1904</small>||608 soorten in 73 geslachten, drie onderfamilies.||Wereldwijd||''[[Hermagoras hosei]]''||<center>[[Afbeelding:Stick Insect (Hermagoras hosei) (22723768633).jpg|100px]]</center>
|-
| Familie [[Lonchodidae]]<br><small>[[Karl Brunner-von Wattenwyl|Brunner von Wattenwyl]], 1893</small>||1138 soorten in 159 geslachten, twee onderfamilies.||[[Zuid-Amerika]], [[Europa (werelddeel)|Europa]], zuidelijk [[Afrika]], [[Australië (land)|Australië]], [[Azië]], [[Oceanië]]. ||''[[Phenacephorus cornucervi]]''||<center>[[Afbeelding:Phenacephorus cornucervi - nymph.JPG|100px]]</center>
|-
| Familie [[Phasmatidae]]<br><small>[[William Elford Leach|Leach]], 1815</small>||679 soorten in 126 geslachten, acht onderfamilies.||Wereldwijd, uitgezonderd [[Europa (werelddeel)|Europa]] en [[Noord-Amerika]]||''[[Phobaeticus serratipes]]''||<center>[[Afbeelding:Giant Stick Insect (Phobaeticus serratipes) (8727669567).jpg|100px]]</center>
|-
! colspan="5" ; style="background-color:#FFFACD;"| Onderorde [[Timematodea]]''' <small>[[D. Keith McE Kevan|Kevan]], 1982</small>
|-
| Familie [[Timematidae]]<br><small>[[Andrew Nelson Caudell|Caudell]], 1903</small>||21 soorten in een geslacht en eén onderfamilie.||Westelijk [[Noord-Amerika]]||''[[Timema californicum]]''||<center>[[Afbeelding:Timema californicum (Santa Lucia Range, California).jpg|100px]]</center>
|-
|}


== Externe links ==
== Externe links ==
* [https://web.archive.org/web/20160619235456/http://www.wandelendetakken.nl/ Verzorgingsfiches van wandelende takken en wandelende bladeren]
* {{nl}} – [http://www.wandelendetakken.be Verzorgingsfiches en foto's van wandelende takken en wandelende bladeren]
* [http://www.wandelendetakken.be Verzorgingsfiches en foto's van wandelende takken en wandelende bladeren]
* {{nl}} – [http://www.ongewoonongewerveld.nl Wandelende takken en wandelende bladeren houden als huisdier]
* {{en}} – [http://phasmid-study-group.org/ Phasmid Study Group]
* [http://www.ongewoonongewerveld.nl Wandelende takken en wandelende bladeren houden als huisdier]

* {{en}} [http://phasmid-study-group.org/ Phasmid Study Group]
==Bronvermelding==
{{Appendix| |2=
===Referenties===
{{References|90%|2}}
===Bronnen===
* {{nl}} – Eugène Bruins - Terrarium Encyclopedie - 2002 - Pagina 62 - 87 - R & B BV, Lisse - ISBN 90 396 0318 9
* {{en}} – Paul D. Brock - Phasmida Species File - [http://phasmida.speciesfile.org/HomePage/Phasmida/HomePage.aspx Website]
* {{en}} – James A. Robertson, Sven Bradler and Michael F. Whiting - Evolution of Oviposition Techniques in Stick and Leaf Insects (Phasmatodea) - [https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fevo.2018.00216/full Website]
* {{en}} – Agriculture & Food Security volume 4, Article number: 22 (2015) - Edward Baker - The worldwide status of phasmids (Insecta: Phasmida) as pests of agriculture and forestry, with a generalised theory of phasmid outbreaks - [https://agricultureandfoodsecurity.biomedcentral.com/articles/10.1186/s40066-015-0040-6 Website]
}}


{{Appendix}}
{{Zusterproject
{{Zusterproject
| commonscat = Phasmatodea
| commonscat = Phasmatodea

Versie van 1 nov 2021 00:30

Wandelende takken
Fossiel voorkomen: Eoceen[1]heden
Een variatie van Extatosoma tiaratum is nagenoeg onzichtbaar tussen de met korstmossen begroeide takken, afgebeeld is een onvolwassen vrouwtje.
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Onderklasse:Pterygota (Gevleugelde insecten)
Superorde:Endopterygota
Orde
Phasmida
Leach, 1815
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Wandelende takken op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

Wandelende takken[2], ook wel wandelende takken en bladeren[3] (Phasmida) zijn een relatief kleine orde van insecten.

Ze behoren tot de de insecten met een onvolledige gedaanteverwisseling; de Endopterygota. Het is een vrij jonge groep waarvan de vertegenwoordigers pas bekend zijn van fossielen uit het Eoceen. De insecten komen wereldwijd voor in tropische en subtropische bossen, een klein aantal leeft in gematigde streken.

Wandelende takken worden middelgroot tot groot of zelfs zeer groot. Een aantal soorten kan een totale lichaamslengte bereiken van meer dan 50 centimeter. Ze hebben meestal een groene tot bruine lichaamskleur, veel soorten hebben een glad lichaamsoppervlak maar andere bezitten stekels en bulten om meer op te gaan in de omgeving waarin ze leven. Veel soorten hebben een zeer dun en langwerpig lichaam. Een uitzondering vormen de wandelende bladeren, die juist een breed en blad-achtig lichaam hebben. Wandelende takken hebben de kunst van de camouflage tot op grote hoogte gedreven en lijken vaak sterk op al dan niet dorre takken of bladeren, zodat ze voor hun natuurlijke vijanden moeilijk te ontdekken zijn.

Vele kennen een passieve verdediging door zich stil te houden of zich te laten vallen bij verstoring. Er zijn echter ook soorten die zich effectief weten te verweren tegen vijanden. Vrouwtjes kunnen vaak levensvatbare eieren produceren zonder te paren met een mannetje. Hier komen in de regel alleen vrouwtjes uit. Bij sommige soorten zijn er zelfs geen mannetjes bekend. Er zijn ongeveer 3000 vertegenwoordigers die allemaal 's nachts actief zijn en leven van bladeren.

Naam en indeling

De wetenschappelijke naam Phasmida is afgeleid van het geslacht Phasma, dat op zijn beurt weer een Latinisering is van Griekse woord voor (spook)verschijning; φάσμα (phasma). In de Engelse taal worden de dieren aangeduid met verschillende namen, waarvan stick insects (takinsecten) en walking sticks (lopende takken) het bekendst zijn. In het Duits is de naam gespenstschrecken het meest gebruikt, dat vrij vertaald 'spooksprinkhanen' betekent. In andere talen is de naam een variatie op de wetenschappelijke naam Phasmida, zoals het Spaanse fásmidos en het Franse phasmes. Voor de wandelende takken werden in het verleden verschillende wetenschappelijke namen gebruikt zoals Cheleutoptera, Phasmatoptera, Phasmoptera en Phasmatodea, waarvan de laatste het bekendste is en veel in de literatuur wordt gebruikt.

Bestudering van wandelende takken

Wandelende takken zijn relatief populair als huisdier en worden door veel mensen bestudeerd, afgebeeld is een exemplaar van de soort Oreophoetes topoense uit Ecuador.

De naam Phasmida voor de groep van wandelende takken werden voor het eerst geopperd door William Elford Leach in 1815. De naam Phasmatodea werd pas later voorgesteld door Georgij Georgiewitsch Jacobson en Valentin Lvovich Bianchi in 1902. Vaak wordt in de taxonomie de eerst beschreven naam aangehouden. De naam Phasmida is bovendien korter dan Phasmatodea en lijkt het meest op het Engelse woord voor de insecten; 'phasmids'.[4] Er is echter ook kritiek op de naam Phasmida omdat deze naam grammaticaal niet juist is.[5] Aangezien de naam van de orde is afgeleid van het genus Phasma zou de uitgang Phasmatida moeten zijn en niet Phasmida. Daarom gebruiken sommigen liever de oudst gebruikte naam met de juiste uitgang; Phasmatodea. Hierdoor worden beide namen in de recente literatuur door elkaar gebruikt.

Wandelende takken werden in 1758 door Linnaeus ingedeeld in het geslacht Gryllus, dat tegenwoordig een groep van krekels is maar indertijd nog werd ingedeeld bij de kevers (Coleoptera).[4] Later deelde hij de wandelende takken samen met de bidsprinkhanen in bij het geslacht Mantis. Wandelende takken werden voor het eerst als een aparte groep beschouwd door Pierre André Latreille in 1825 die ze tot de rechtvleugeligen rekende als de familie Phasmidae. De vroegste classificatie van de groep werd in 1908 voorgesteld door Karl Brunner-von Wattenwyl en Josef Redtenbacher. Albert Günther presenteerde in 1953 een herziene indeling van de wandelende takken waarin de groep voor het eerst als een aparte orde werd gezien onder de naam Phasmatodea. Uit een onderzoek van Paul Flook en Charles Hugh Fraser Rowell in 2008 bleek door DNA-sequencing dat wandelende takken het nauwst verwant zijn aan de rechtvleugeligen.[4]

Phasmid Study Group

Wandelende takken en -bladeren worden bestudeerd door liefhebbers van deze insecten die zich verenigd hebben in de Phasmid Study Group. De PSG is een collectief variërend van amateurentomologen, professionele schrijvers, wetenschappers en wereldwijd erkende experts op het gebied van wandelende takken. Het doel van de groep is het bestuderen, het houden en het grootbrengen en zich laten voortplanten van wandelende takken in gevangenschap op een zo natuurlijk mogelijke manier. Nieuwe informatie wordt openbaar gedeeld op de website. Veel van de informatie over wandelende takken is ontsloten uit de vergaarde kennis van de PSG. De invloed van de PSG blijkt wel uit het feit dat van ruim 70 wandelende takken de wetenschappelijke soortaanduiding een eerbetoon is aan een van de leden van de groep.[6]

Iedere soort wandelende tak heeft een PSG-nummer toebedeeld gekregen zodat taxonomische veranderingen minder verwarring veroorzaken. Het PSG-nummer verandert namelijk niet als bijvoorbeeld de geslachtsnaam van een soort op basis van nieuwe inzichten aangepast. Voorbeelden zijn de soorten uit het geslacht Baculum, die later allemaal tot het geslacht Ramulus werden gerekend maar hun PSG-nummer hebben behouden.

Onderlinge indeling

De familie Timematidae wordt als een aparte groep gezien, afgebeeld is de soort Timema poppense op zijn waardplant, de kustmammoetboom (Sequoia sempervirens).

Er zijn momenteel ongeveer 3400 verschillende soorten wandelende takken beschreven.[7] Het totale aantal, dus inclusief de nog niet ontdekte soorten, is waarschijnlijk aanzienlijk hoger. In het wild komen soorten voor die nog niet wetenschappelijk zijn beschreven en ook exemplaren die in museumcollecties zijn opgenomen zijn nog niet allemaal onderzocht. Een moeilijkheid bij de classificatie van wandelende takken ligt in het feit dat de dieren zich in verschillende delen van de wereld steeds opnieuw hebben moeten aanpassen aan veranderende micro-habitats. De gelijkende uiterlijke kenmerken van verschillende soorten zegt hierdoor weinig over hun gemeenschappelijke voorouders.[8]

Lange tijd werden de wandelende takken verdeeld in twee onderordes op basis van de aan- of afwezigheid van een structuur aan de schenen van de poten, de area apicalis. Deze indeling in grofweg twee groepen, de Anareolatae (die de structuur wel bezitten) en de Areolatae (zonder deze aanpassing), bleek niet monotypisch en wordt beschouwd als verouderd.[9]

Een andere indeling splitst de wandelende takken in drie groepen; de Agathemerodea (vertegenwoordigd door een enkel geslacht) , de Timematodea (eveneens een geslacht) en de Verophasmatodea (alle andere geslachten). Op basis van moleculair onderzoek zijn de Agathemerodea waarschijnlijk binnen de Verophasmatodea waardoor deze indeling niet breed wordt gedragen.[10]

De insecten worden door de Phasmid Study Group verdeeld in twee onderordes en veertien families. Deze indeling is met name gebaseerd op basis van het aantal segmenten aan de uiteinden van de poten. Dertien van deze families worden tot de onderorde Euphasmatodea gerekend, vroeger wel Verophasmatodea genoemd, en worden verder verdeeld in vier superfamilies. De veertiende familie, Timematidae, wordt tot een aparte onderorde gerekend; Timematodea. Er is binnen deze groep slechts een enkel geslacht met veertien soorten. De reden van deze afsplitsing is het feit dat het een zeer primitieve familie betreft. De vertegenwoordigers van deze familie blijven klein tot ongeveer 2,5 centimeter en hebben drieledige uiteinden van de poten (tarsi) in plaats van vijfledige zoals alle andere wandelende takken. Daarnaast hebben alle mannetjes een vergrote lob aan hun rechter-cercus, dit terwijl asymmetrische lichaamsdelen zeer ongebruikelijk zijn bij insecten.

Een nieuwe classificatie verdeelt de wandelende takken in twee groepen; de Oriophasmata (de 'oostelijke' wandelende takken) en de Occidophasmata (de 'westelijke' wandelende takken).[11] Deze in 2019 geïntroduceerde indeling wordt echter nog niet breed erkend.

Evolutie

Fossiel van Renphasma sinica uit het Vroege Krijt.

Wandelende takken zijn ontstaan uit insecten die tot het cohort Polyneoptera behoren. Deze groep is verdeeld in twee aan elkaar verwante subgroepen; de kakkerlakachtigen of Dictyoptera (bidsprinkhanen en kakkerlakken) en een zustergroep Notoptera die zowel de Xenonomia (Grylloblattodea en Mantophasmatodea) als de Eukinolabia (webspinners en wandelende takken) omvat.[12] Zie ook het schema onderaan deze sectie voor een meer visuele weergave.

De evolutie van de insecten is lastig te bestuderen omdat fossielen heel zeldzaam zijn, vooral van volwassen dieren en de eieren. Vrijwel alle bekende fossielen bestaan slechts uit afdrukken van de vleugels die op het sediment zijn achtergebleven. Lange tijd werd gedacht dat de meeste fossielen van wandelende takken uit het Paleozoïcum stammen, tot bleek dat de fossielen die aan de groep werden toegedicht vertegenwoordigers van andere insecten waren. De oudste fossielen waarvan zeker is dat het wandelende takken betreft dateren uit het Eoceen en zijn ongeveer 44 tot 49 miljoen jaar oud. Ze zijn gevonden van de Messelgroeve in Duitsland tot in de John Day Fossil Beds National Monument in de westelijk gelegen staat Oregon in de Verenigde Staten. Jongere fossielen zijn bekend uit het Oligoceen en het Mioceen en zijn aangetroffen in schalielagen in de Florissant Fossil Beds National Monument in Colorado, VS. Ook in Baltisch barnsteen uit Scandinavië en Dominicaans barnsteen zijn wandelende takken van dezelfde leeftijd gefossiliseerd.[4] Er zijn alleen fossielen bekend van de grootste onderorde Euphasmatodea, van de Timematodea zijn nog geen fossielen gevonden.

Wandelende takken moeten volgens genetische analyses veel ouder zijn. De twee onderordes splitsten zich af aan het begin van het Krijt, ongeveer 120 miljoen jaar geleden.[12] Volgens recenter onderzoek vond deze splitsing nog eerder plaats, tussen 190 en 270 miljoen jaar geleden.[13] Aan het einde van het Krijt vond een tweede splitsing plaats tussen de geslachten Orthomeria en Abrosoma en alle andere moderne soorten. Gedurende het Paleogeen en het Neogeen vonden nog vele andere afsplitsingen plaats, die hebben geleid tot de verschillende moderne families. De onderlinge verwantschappen tussen de families zijn echter nog grotendeels onbekend.

In 2013 werd Palaeochresmoda grauvogeli gevonden, een insect dat ongeveer 245 miljoen jaar geleden leefde in het Trias. Het fossiel werd aangetroffen in Hangviller in Frankrijk en lijkt sterk op een wandelende tak of een voorloper ervan. De groep waartoe het dier behoort is niet met zekerheid bekend.[14]

Wandelende bladeren werden lange tijd gezien als een vroege aftakking van de wandelende takken, maar tegenwoordig vermoeden biologen dat ze juist een meer recente oorsprong hebben.[11] Het oudst bekende wandelend blad is Eophyllium messelensis, dit fossiel werd eveneens gevonden in de Messelgroeve en is er ook naar vernoemd. De soort leek al sterk op de huidige wandelende bladeren maar had nog geen verbrede voorpoten zoals voorkomt bij veel van de moderne vertegenwoordigers.[15]

Schema: indeling van de Polyneoptera

Onderstaand is een schema weergegeven van de positie van de wandelende takken binnen de groepen van insecten die het sterkst verwant aan ze verwant zijn.

Reconstructie van Cretophasmomima melanogramma, die leefde in het Vroege Krijt.
Polyneoptera

Zoraptera



Oorwormen (Dermaptera)




Steenvliegen (Plecoptera)



Rechtvleugeligen (Orthoptera)

Krekels (Ensifera)



Sprinkhanen (Caelifera)





Notoptera

Mantophasmatodea



Grylloblattodea





Webspinners (Embioptera)



Wandelende takken (Phasmatodea)




Kakkerlakachtigen (Dictyoptera)

Bidsprinkhanen (Mantodea)



Kakkerlakken (Blattodea) en termieten (Isoptera)







Verspreiding en habitat

Gevleugelde soorten, zoals de afgebeelde Bactrododema tiaratum uit Zuid-Afrika, kunnen zich sneller verspreiden en hebben vaak een groter areaal.

Wandelende takken komen wereldwijd voor van ongeveer 45° noorderbreedte tot ongeveer 45° zuiderbreedte, verreweg de meeste soorten leven in de tropen. Vooral in delen van Zuidoost-Azië en Zuid-Amerika zijn veel soorten te vinden. Daarnaast komen ze voor in zuidelijk Noord-Amerika, Afrika, het Midden-Oosten, Midden-Azië, Oceanië en Australië.[16]

In Europa komen relatief weinig vertegenwoordigers voor, hier zijn ongeveer twintig soorten bekend.[17] Voorbeelden zijn soorten uit de geslachten Bacillus, Clonopsis en Leptynia. Clonopsis gallica komt voor tot in de Franse regio Bretagne. In het Middellandse Zeegebied is de soort Leptynia hispanica algemeen. Ook in het noordelijk gelegen Engeland komen drie soorten voor, maar deze zijn geïntroduceerd en allemaal afkomstig uit Nieuw-Zeeland.[17] In Cornwall, Devon en Dorset leeft de soort Acanthoxyla inermis, in Cornwall en Devon is Acanthoxyla geisovii te vinden en de wandelende tak Clitarchus hookeri is aangetroffen op de Scilly-eilanden. Al deze soorten zijn meegekomen met de import van Nieuw-Zeelandse planten. Ze leven dan ook exclusief van planten die voorkomen in dit land, zoals pohutukawa en manuka.[18]

In Nederland en België komen van nature geen soorten voor. Wel worden regelmatig wandelende takken waargenomen die in de natuur zijn gedumpt, voornamelijk exemplaren van de Indische wandelende tak (Carausius morosus). Eieren van deze soort werden in 1897 door Franse missionarissen naar Nederland gestuurd waar ze werden opgekweekt door de pater Robert de Sinéty (1872 - 1931). Waarschijnlijk zijn alle populaties van deze soort in westelijk Europa afkomstig uit het nageslacht van deze dieren.
Begin 2020 echter werd door het EIS Kenniscentrum Insecten vastgesteld dat er een stabiele populatie van Clonopsis gallica voorkomt in Nederland. Het is hiermee de eerste vertegenwoordiger van de insectenorde die zich hier vestigt.[19] De locatie wordt geheim gehouden om het wegvangen van de dieren te voorkomen.[20]

De habitat van wandelende takken bestaat hoofdzakelijk uit tropische en subtropische bossen, zowel in laaglanden als in bergstreken en tropische en subtropische droge scrublands en bossen. Daarnaast komen ze voor in tropische en subtropische vochtige scrublands, gematigde bossen en scrublands en tropische en subtropische droge graslanden. Ook in door de mens aangepaste streken zoals landelijke tuinen kunnen de dieren worden aangetroffen.[21] In Afrika komen wandelende takken vooral voor in graslanden, deze soorten hebben een zeer lang en sprieterig lichaam om niet op te vallen tussen de grashalmen.

Wandelende takken leven in verschillende vegetatielagen, zowel deze lagen als de soorten die erin leven kennen een sterke overlap. In de kruidlaag op de bosbodem en het onderste deel van de struiklaag tot een hoogte van ongeveer vijf meter komen kleine tot middelgrote soorten voor die zowel gevleugeld als ongevleugeld kunnen zijn. Voorbeelden zijn soorten uit de geslachten Dares, Pylaemenes, Haaniella, Acanthoclonia, Parectatosoma, Ramulus, Lonchodes en Pseudophasma. In struikachtige planten in het bovenste deel van de struiklaag en het onderste deel van de boomlaag tot een hoogte van ongeveer tien meter komen de grotere en veelal vliegende soorten voor, zoals die uit de geslachten Orthonecroscia, Calvisia, Necroscia, Diesbachia en Hermarchus. In tropische regenwouden komen bomen voor van 15 tot meer dan 50 meter hoogte. Deze laag wordt wel de emerging layer (Engels voor 'kruinlaag') genoemd. Hier leven veelal de kleinere vertegenwoordigers van de wandelende takken zoals de soorten uit de geslachten Necroscia, Nescicroa, Stratocles, Prisopus en Phyllium.[16]

Uiterlijke kenmerken

Algemene lichaamsdelen van een wandelende tak, afgebeeld is de soort Argosarchus horridus. De linkerpoten zijn weggelaten.
K = Kop
P = Prothorax
Mo = Mesothorax
Ma = Metathorax
A = Abdomen
An = Antenne
O = Oog
Co = Coxa
Tr = Trochanter
Fe = Femur
Ti = Tibia
Ta = Tarsus
Sp = Sporen
Ce = Cerci

Wandelende takken staan bekend als extreem goed gecamoufleerde insecten. Ze bootsen verschillende plantendelen na, zoals takjes, bladeren, uitlopers, stukken schors of met mos begroeide takjes. Soorten die van grassen leven hebben vaak een zeer dun en langwerpig lichaam. Soorten in tropische regenwouden lijken soms op een bemost takje of een tak begroeid met korstmossen. Een klein aantal bootst bladeren na, deze wandelende takken staan wel bekend als wandelende bladeren.[11] Bij de meeste soorten heeft het lichaam een glad oppervlak maar bij een aantal wandelende takken komen wratachtige uitsteeksels, bobbels of stekels voor op het lichaam.

De lichaamslengte varieert sterk; de soorten uit de geslachten Miniphasma en Grylloclonia blijven relatief klein. Mannetjes van Grylloclonia minima worden tot maximaal 1,7 centimeter lang. Van de soort Miniphasma prima is alleen een vrouwtje bekend, van 1,7 cm, de mannetjes zijn nog niet ontdekt maar blijven vermoedelijk nog iets kleiner.[22] De langst bekende wandelende tak was lange tijd Phobaeticus kirbyi, die in 1907 werd beschreven, deze soort bereikt een maximale lichaamslengte van 32,8 centimeter, exclusief poten. P. kirbyi wordt als zodanig vaak in de literatuur vermeld, hoewel de soort Phobaeticus serratipes (ontdekt in 1835) een langere lengte had als de poten werden meegerekend. In 2008 werd Phobaeticus chani ontdekt op Sabah (Borneo) die net iets langer wordt. Exclusief poten meet het langst gevonden exemplaar 35,7 centimter en met de poten erbij gemeten komt de totale lichaamslengte op 56,7 cm.[23] In 2017 werd een exemplaar van de Chinese soort Phryganistria chinensis opgemeten en dit dier had een totale lichaamslengte van 64 centimeter. Het is hiermee volgens het Guinness Book of Records het langste insect ter wereld.[24]

Wandelende takken staan ook bekend als de een van de zwaarlijvigste insecten ter wereld. De zwaarst bekende wandelende tak is Heteropteryx dilatata, waarvan een zwanger vrouwtje meer dan 65 gram kan wegen. Alleen de krekel Deinacrida heteracantha wordt met 70 gram nog zwaarder.

Wandelende takken hebben vrijwel altijd een groene of bruine lichaamskleur. Slechts enkele soorten hebben een gele, rode of blauwe kleur. Veel wandelende takken kunnen van kleur veranderen, afhankelijk van de omstandigheden. Een wandelende tak kan zijn lichaamskleur aanpassen aan de sterkte van het licht en ook de omgevingskleur speelt een rol.[25] De soort Sceptrophasma hispidulum heeft overdag een bleekgele kleur en krijgt 's nachts een donkere oranjerode kleur.[26]

Bij de veel bestudeerde Indische wandelende tak is deze kleurverandering goed onderzocht. De jonge nimfen verkrijgen hun uiteindelijke volwassen kleur deels door de kleur van de ondergrond waarop ze leven. Nimfen die op een lichte ondergrond verblijven worden groen en die op een donkere ondergrond worden uiteindelijk bruin. Exemplaren die uiteindelijk geheel groen worden blijken niet van kleur te kunnen veranderen. Bruin gekleurde dieren hebben vier soorten pigmentstoffen in de cellen van de huid; groene, bruine, oranje en gele. De bruine pigmenten kunnen zich op- en neer in de huidcellen verplaatsen en de oranje pigmenten kunnen zich in de cel verspreiden of samenklonteren. Wanneer de bruine pigmenten zich verplaatsen in de bovenste huidlaag en de oranje pigmenten worden samengetrokken wordt de kleur donkerder en vice versa. De groene en gele pigmenten kunnen echter niet verplaatst worden.
De kleurverandering volgt een bepaald dag- en nachtritme op basis van de lichtintensiteit; overdag is het dier lichter dan 's nachts. Wanneer de wandelende tak bij wijze van proef overdag in het donker wordt gehouden en 's nachts aan licht wordt blootgesteld duurt het nog weken eer de kleurverandering zich weer heeft aangepast. Dit komt omdat de interval van de veranderende lichtintensiteit via de oogzenuwen in het centraal zenuwstelsel wordt 'opgeslagen'. De pigmentverdeling in de huid wordt waarschijnlijk bepaald door het periodiek uitscheiden van hormonen.[26]

Wandelende takken kunnen onder bepaalde omstandigheden polymorfie vertonen. Als ze in grote dichtheden voorkomen, veranderen ze drastisch van lichaamskleur, net zoals voorkomt bij treksprinkhanen. Deze specifieke vorm van polymorfie wordt kentromorfie genoemd. De normale gecamoufleerde vorm verandert bij dieren die in grote dichtheden leven in een felle schrikkleur.[27]

Geslachtsonderscheid

Mannetjes zijn in de regel aanzienlijk kleiner dan vrouwtjes. De vrouwtjes moeten immers de relatief grote eieren dragen waardoor een groter achterlijf nodig is, dit is ook het geval bij andere geleedpotigen zoals sprinkhanen en spinnen. Om de eieren te kunnen produceren hebben ze ook meer voedsel nodig en dus een grotere kop en mond. Er zijn wel enkele uitzonderingen op deze regel; bij Eurycantha calcarata zijn mannetjes bijna net zo groot en bij de soort Oncotophasma martini zijn mannetjes zelfs groter dan vrouwtjes.

Mannetjes en vrouwtjes hebben vaak een verschillende lichaamskleur zodat de geslachten hieraan kunnen worden onderscheiden. Bij de soort Heteropteryx dilatata hebben de mannen een bruine lichaamskleur terwijl de vrouwen groen van kleur zijn. Over het algemeen zijn mannetjes ook veel beweeglijker en vaker actief dan de vrouwtjes.[25]

Kop

Delen van de kop van de soort Aretaon asperrimus.
Fl = flagellum
Pe = pedicel
Sc = scapus
O = oog

De kop van een wandelende tak lijkt sterk op die van sprinkhanen, de kop is relatief klein en niet erg beweeglijk. De kop is naar voren gericht en is meestal relatief smal maar sterk gewelfd. De ogen kunnen zowel klein als relatief groot zijn en hebben een ronde tot ovale vorm. De ogen bestaan uit zogenaamde facetogen, dit is een complex van kleine lensjes die tezamen een beeld vormen van de omgeving. Bij een aantal soorten zijn aan de kop ook enkelvoudige lensoogjes of ocelli aanwezig maar deze kunnen ook ontbreken. Ocelli komen alleen voor bij gevleugelde soorten.[28]

Aan de voorzijde van de kop zijn de mandibels of kaken en de maxillae of achterkaken gelegen aan de bovenzijde en het labrum of lip aan de onderzijde. Beide hebben een paar aanhangsels die dienen om het voedsel de mond in te manoeuvreren. Bij wandelende takken zijn deze aanhangsels langer en breder dan bij andere groepen van insecten. De monddelen hebben een bijtende en kauwende configuratie.

Aan de bovenzijde van de kop zijn de antennes of voelsprieten gepositioneerd. Deze kunnen zowel zeer lang en draadvormig zijn als juist zeer kort en nauwelijks zichtbaar. De meeste soorten hebben erg lange voelsprieten, deze zijn aan de kop gehecht met de scapus, het breedste deel van de antenne. De scapus is het enige antennedeel dat voorzien is van spieren en is hierdoor het enige beweegbare deel. De scapus is middels een tweede antennelid, de pedicel, verbonden met de rest van de antenne. De pedicel is aanzienlijk korter dan de scapus. Het langste deel van de antenne bestaat uit het flagellum (vrij vertaald: zweep), dit zijn een aantal gelijkgevormde delen die naar het einde toe dunner worden. Het flagellum bestaat bij wandelende takken uit acht tot meer dan 100 segmenten.[28] Een uitzondering vormen de soorten uit het geslacht Paragongylopus, die slechts drie antenneleden bezitten. De antennes hebben zowel een tastzintuiglijke als een chemosensorische functie. Ze worden gebruikt om de omgeving af te speuren naar obstakels maar kunnen ook bepaalde chemische stoffen waarnemen en temperatuursveranderingen vaststellen.

Veel soorten hebben opvallende stekels of andere structuren aan de kop, waarvan de functie nog niet precies bekend is. Bij een aantal soorten doen de vele stekels aan de vobvenzijde van de kop denken aan een doornenkroon. Bactrododema tiaratum heeft twee oor-achtige uitsteeksels op de kop.

Borststuk

Het borststuk van insecten bestaat uit drie delen die de borststuk- of thoraxsegmenten worden genoemd. Bij de wandelende takken is het voorste deel relatief zeer kort, hieraan zijn ze te onderscheiden van veel andere langgerekte insecten zoals de langwerpige bidsprinkhanen uit het geslacht Thesprotia. Dit voorste segment van het borststuk wordt de prothorax genoemd en draagt het voorste paar poten. Aan de voorzijde van de prothorax is dorsaal het halsschild of pronotum gelegen. Bij sommige wandelende takken zijn aan weerszijden van het halsschild openingen van speciale afweerklieren gelegen die gebruikt worden om vijanden af te schrikken. Het tweede en middelste deel van het borststuk wordt de mesothorax genoemd, het wordt aan de bovenzijde beschermd door een verharde plaat; het scutum. De mesothorax draagt het middelste potenpaar en bij de gevleugelde soorten zijn hier de voorvleugels aangehecht. De mesothorax is verreweg het langste lichaamsdeel van de wandelende tak. Met name bij de gevleugelde soorten is de mesothorax langer en breder omdat hierin de vleugelspieren zijn geborgen. Het achterste deel heet de metathorax, ook dit deel kan relatief zeer lang zijn bij de staafvormige soorten die in grassen leven. De metathorax wordt aan de bovenzijde beschermd door een verharde plaat; het metanotum. De metathorax draagt het achterste potenpaar en bij gevleugelde soorten de achtervleugels. Dit achterste borststuksegment is versmolten met het eerste deel van het achterlijf.

Poten

Dreiggedrag van de soort Haaniella echinata waarbij de stekelige poten worden getoond.

De poten zijn ontwikkeld tot grote en langgerekte looppoten waarmee de dieren zich verplaatsen tussen de bladeren en takken. De poten reiken als ze naar achteren worden gestrekt in de regel veel verder dan de achterlijfspunt. De poten bezitten flexibele gewrichten, veel soorten kunnen hierdoor wiegende bewegingen maken om een takje na te bootsen dat meebeweegt met de wind. Ondanks de lange poten kunnen wandelende takken niet snel rennen en ze kunnen eveneens niet springen.

De poten zijn met een ronde coxa aan het lichaam gehecht, gevolgd door de trochanter of dijbeenring. De coxa is relatief groot in vergelijking met die van andere insecten. De dijbeenring is smal en is het meest flexibele pootgewricht. De volgende segmenten bestaan uit de sterk verlengde femur of dij en de eveneens relatief lange tibia of scheen.

Het laatste deel van de poot bestaat uit de tarsus of voet. Deze is verdeeld in vijf verschillende leden die de tarsomeren worden genoemd. Een uitzondering vormen de soorten uit de familie Timematodea, die slechts drie leden hebben. De eerste tarsomeer is aanmerkelijk langer dan de overige delen, de laatsten zijn ongeveer even lang. Aan het eind van de tarsus is de pretarsus gelegen. Deze bevat gekromde, verharde haakjes die de tarsale klauwen worden genoemd en kussenachtige structuren, de aurolia. Ook op het midden van de onderzijde van de eerste paar tarsomeren, gezien vanaf de pootbasis, zijn dergelijke kussentjes gelegen; de euplantulae. Soms is ook op het laatste tarsussegment een dergelijke structuur aanwezig.[29] De aurolia en euplantulae zijn kleine hechtkussentjes die een vergelijkbare functie hebben met de kleefvoetjes van sommige hagedissen zoals gekko's. Ze zijn aan de onderzijde voorzien van kleine haartjes die het contactoppervlak vergroten. Hierdoor blijven de poten als het ware 'plakken' aan de ondergrond maar kunnen ook gemakkelijk worden losgemaakt als de poot onder een bepaalde hoek van het oppervlak wordt getild.[30]

Vleugels

Vleugelstructuren van een wandelende tak:
C = costa
Sc = subcosta
R= radius
M= media
Cu= cubitus
Rs= radiaalsector
Ma= media anterior
Mp= media posterior
A= anaaladeren

Zowel de voorvleugels aan de bovenzijde als de achtervleugels aan de onderzijde hebben een verharde basis wat doet denken aan de bouw van de vleugels van wantsen. Wandelende takken hebben in beginsel vleugels, maar bij zo'n 60 procent van alle soorten zijn de vleugels gereduceerd of zijn in de loop van de evolutie helemaal verdwenen. Bij de gevleugelde soorten zijn het vaak alleen de mannetjes die kunnen vliegen. Bij de soort Extatosoma tiaratum daarentegen beschikken alleen de vrouwtjes over vleugels.[31] Bij andere soorten zoals Necroscia annulipes hebben alle exemplaren grote vleugels en kunnen hiermee ook zeer goed vliegen.

Veel van de gevleugelde soorten hebben ontwikkelde achtervleugels maar sterk gedrongen voorvleugels die nauwelijks als zodanig te herkennen zijn. Het vleugeloppervlak is bij deze soorten sterk verkleind en de vleugel is omgevormd tot een flapje. Zelfs de volledig gevleugelde soorten staan bekend als slechte vliegers en met name de zwangere vrouwtjes kunnen door hun toegenomen gewicht niet meer opstijgen.[8] Bij een aantal soorten hebben alleen de mannetjes ontwikkelde vleugels waarmee ze kunnen vliegen en hebben de vrouwtjes rudimentaire vleugels die niet meer functioneel zijn. De vleugels zijn vaak doorzichtig en niet voorzien van kleuren maar er zijn enkele uitzonderingen. De vleugels van wandelende bladeren zijn groen en de vleugeladeren zijn zo gerangschikt en gekleurd dat ze op bladnerven lijken.

De vleugels zijn te onderscheiden van die van andere insecten door de vorm en de positie van de vleugeladeren. De vleugelstructuur van wandelende takken lijkt nog het meest op die van wantsen, hoewel ze hieraan niet verwant zijn. De ader aan de bovenrand van de achtervleugel is onvertakt en wordt de costa genoemd, de costa ontbreekt op de voorvleugels. Hieronder is de tweede vleugelader, de subcosta, gelegen die eveneens geen vertakkingen heeft. De derde ader is de radius en heeft geen vertakkingen op de voorvleugels maar splitst zich wel op de achtervleugels. De vierde vleugelader is de media die zich aan de vleugelbasis vertakt in de voorste (posterior) en de achterste (anterior) ader. De vijfde vleugelader is de cubitus en deze is weer onvertakt. De voorvleugels zijn voorzien van twee anale aders aan de onderzijde van de vleugel, de achtervleugels hebben er veel meer.

Achterlijf

Het achterlijf bestaat uit elf segmenten die terga (enkelvoud tergum) worden genoemd. De achterlijfssegmenten zijn vaak lastig van elkaar te onderscheiden omdat ze samengesmolten lijken te zijn. Bij een aantal soorten hebben ze duidelijke knoop-achtige segmentgrenzen. Hierdoor lijkt het achterlijf op bepaalde plantendelen zoals de stengels van bamboeplanten, die eveneens verdikkingen hebben tussen de verschillende segmenten. De relatieve grootte van de verschillende achterlijfssegmenten kan een belangrijk determinatiekernmerk zijn. Bij de soort Hermarchus leytensis bijvoorbeeld is het eerste achterlijfssegment twee keer zo lang als het metanotum, het tweede tot het vijfde deel zijn opvolgend steeds iets langer terwijl segment zes tot acht juist steeds korter worden.[32]

Onder de laatste twee achterlijfssegmenten is bij de mannetjes de vomer aanwezig, deze is te herkennen aan een verdikking aan de laatste twee achterlijfssegmenten. Deze langwerpige structuur past als een sleutel in een slot in twee kuiltjes aan achterlijf van het vrouwtje van dezelfde soort. Hierdoor kunnen mannetjes alleen met vrouwtjes van dezelfde soort paren en dit verkleint de kans op kruisingen. Vrouwtjes bezitten een ovipositor, die ook wel legboor of eiglijder wordt genoemd. Deze is al in het nimfstadium te zien is en dient om de eieren de deponeren. De ovipositor is aan de laatste drie achterlijfssegmenten gepositioneerd.[33] Aan het laatste achterlijfssegment zijn de cerci gelegen, dit zijn de lichaamsaanhangsels die een tastzintuiglijke functie hebben. De cerci bestaan uit een enkel deel en zijn nooit geleed zoals bij veel andere insecten voorkomt.

Het achterlijf bevat de voortplantingsorganen en het belangrijkste deel van de spijsverteringsorganen. Het spijsverteringsstelsel van wandelende takken is lange tijd onbegrepen geweest. Veel dieren die van planten leven hebben een symbiotische relatie met micro-organismen die de celwanden afbreken zodat de voedingsstoffen door de darmen kunnen worden opgenomen. Aangezien wandelende takken sterke zuren en oxiderende spijsverteringssappen produceren was het maar de vraag of micro-organismen wel zouden overleven in het spijsverteringsstelsel. Uit recentelijk onderzoek naar de spijsvertering blijkt dat de insecten zelf enzymen produceren om de celwanden te verteren en inderdaad geen gebruik maken van eencelligen. Het langwerpige en dunne achterlijf is ook niet geschikt om een dergelijk fermentatieproces te huisvesten.[34]

Onderscheid met andere insecten

Paraproscopia riedei lijkt op een wandelende tak maar behoort tot de sprinkhanenfamilie Proscopiidae en is te herkennen aan de springpoten en de langwerpige kop.

Wandelende takken zijn met maar weinig andere insectengroepen te verwarren. De sprinkhanen uit de familie Proscopiidae vormen een uitzondering en hebben een sprieterige lichaamsvorm en hebben een enigszins gelijkende lichaamsbouw. Ze hebben springpoten hoewel ze die weinig gebruiken. Ze zijn daarnaast gemakkelijk te herkennen aan de langwerpige, opstaande kop, waarbij de ogen helemaal bovenaan geplaatst zijn.

Een andere uitzondering vormen de vleugelloze, op sprinkhanen gelijkende Mantophasmatodea. Deze vrij onbekende insecten uit zuidelijk Afrika hebben geen springpoten en hebben niet zo'n langwerpig lichaam als de meeste wandelende takken.

Daarnaast zijn verschillende soorten bidsprinkhanen lastig te onderscheiden door hun sterk gecamoufleerde en langwerpge lichaam en lange poten. Bidsprinkhanen hebben een zeer beweeglijke kop en relatief grote ogen waaraan ze te herkennen zijn. Tenslotte lijken sommige wantsen op wandelende takken zoals de staafwants (Ranatra linearis) uit de familie waterschorpioenen (Nepidae). Deze wants leeft echter niet op het land maar in zoet water en bovendien is het voorste potenpaar omgebouwd tot grijppoten.

Een aantal rechtvleugeligen uit de familie sabelsprinkhanen (Tettigonidae) lijkt sprekend op de bladeren van de planten waarop ze leven. Deze soorten worden ook wel aangeduid als 'wandelend blad' en zijn te verwarren met de wandelende bladeren. Tenslotte zijn er ook soorten uit de orde van de cicaden die sterke gelijkenissen vertonen met bladeren. Deze soorten zijn allemaal aanzienlijk kleiner en bereiken een lichaamslengte van hooguit enkele centimeters.

Voortplanting en ontwikkeling

Paring van Trachyaretaon brueckneri, de mannetjes zijn bij deze soort veel kleiner en hebben een groene kleur, de vrouwtjes zijn bruin.
Gynandromorf van de soort Heteropteryx dilatata. De linkerzijde van het lichaam vertoont mannelijke kenmerken, zoals grotere vleugels en een bruine kleur, de rechterzijde vrouwelijke.

Wandelende takken kunnen zich in tropische streken het gehele jaar door voortplanten en meerdere jaren oud worden. In meer gematigde streken zetten de vrouwtjes aan het eind van de zomer eieren af waarna ze spoedig sterven. De volgende generatie komt dan in de lente weer tevoorschijn waarna de cyclus opnieuw begint.

De voortplanting van wandelende takken kan op twee manieren gebeuren: maagdelijke voortplanting (parthenogenese) en geslachtelijke (seksuele voortplanting). Sommige soorten kunnen zich alleen geslachtelijk voortplanten, andere soorten zowel geslachtelijk als (facultatief) ongeslachtelijk en bij weer andere soorten bestaan er überhaupt geen mannetjes en deze planten zich obligaat ongeslachtelijk voort.[4] Bij insectenkwekers wordt echter, indien beide manieren mogelijk zijn, seksuele voortplanting geprefereerd omdat de jongen sterker zijn en langer leven.

Geslachtelijke voortplanting

Ongeveer twee tot vier weken na de laatste vervelling worden de dieren geslachtsrijp en kunnen ze paren.[33] Bij wandelende takken blijven de vrouwtjes op hun voedselplant terwijl de mannetjes actief op zoek gaan naar een partner. De vrouwtjes scheiden geurstoffen af om een mannetje te lokken. De mannetjes hebben een voorkeur voor kleinere vrouwtjes omdat de kans groter is dat zij nog niet gepaard hebben. Ze zijn met name kieskeurig als er in de omgeving veel vrouwtjes aanwezig zijn. Mannetjes proberen te paren met meerdere vrouwtjes.[35]

Mannetjes zijn kleiner en lichter gebouwd dan vrouwtjes en soms wordt wel gedacht wordt dat een vrouwtje haar 'jong' op de rug neemt. Aangezien wandelende takken geen enkele vorm van broedzorg kennen betreft een dergelijk paartje steeds een koppeltje. Ook na de paring blijft het mannetje enige tijd op het vrouwtje zitten, dit dient niet zozeer om haar te bewaken tegen natuurlijke vijanden, zoals lange tijd werd gedacht, maar om te voorkomen dat andere mannetjes haar bevruchten. Voorafgaand aan de paring klimt een mannetje op het vrouwtje en maakt met zijn achterlijfspunt contact met die van haar. Hij blijft op haar zitten tot de paring voorbij is, dit kan enkele uren tot meerdere dagen duren. Het mannetje plakt een spermatofoor vast aan haar geslachtsopening, dit is een zaadhoudend pakketje. Het vrouwtje kan het sperma opslaan in een speciale holte in haar lichaam (spermatheek) en maanden later nog bevruchte eieren afzetten.

Maagdelijke voortplanting

Een opmerkelijk kenmerk van wandelende takken is het vermogen om zich maagdelijk voort te planten. Hierbij produceren de vrouwtjes onbevruchte eieren die desondanks wel uitkomen en voor levensvatbaar nageslacht zorgen. Bij maagdelijke voortplanting komen er geen mannetjes aan te pas.

Ongeslachtelijke voortplanting is in de regel niet voordelig voor een organisme omdat de nakomelingen altijd vrouwelijk zijn en er verhoudingsgewijs minder eieren uitkomen in vergelijking met bevruchte eitjes. De incubatietijd is in de regel ook aanmerkelijk langer. Er zijn hierop wel uitzonderingen, bij soorten uit het geslacht Carausius is de incubatietijd en het uitkomstpercentage van onbevruchte en bevruchte eitjes ongeveer gelijk. Bij wandelende takken komen regelmatig gynandromorfen voor, dit zijn in wezen vrouwtjes die mannelijke eigenschappen hebben. Bij sommige parthenogene soorten komen bij een hogere temperatuur relatief veel exemplaren uit het die er mannelijk uitzien maar genetisch gezien toch vrouwelijk zijn. Ondanks paarpogingen kunnen ze geen levensvatbare eieren produceren.

Het vermogen tot maagdelijke voortplanting is waarschijnlijk pure noodzaak; wandelende takken verplaatsen zich zeer langzaam en bij de gevleugelde soorten zijn vrouwtjes te zwaar om te vliegen. Onder natuurlijke omstandigheden komen veel vrouwtjes simpelweg nooit een mannetje tegen en kunnen zo toch nakomelingen produceren.[8]

Van de Nieuw-Zeelandse soort Acanthoxyla prasina werd lange tijd aangenomen dat er helemaal geen mannetjes bestonden tot er in 2016 toch een gevonden werd. Dit mannetje werd aangetroffen in een geïntroduceerde populatie in het Engelse Cornwall en was waarschijnlijk het resultaat van een zeldzame mutatie.[36]

De mannetjes van de soort Clitarchus hookeri op Nieuw-Zeeland zijn even talrijk als de vrouwtjes. In Engeland echter, waar ze net als de voorgaande soort zijn geïntroduceerd, zijn mannetjes zeer zeldzaam of komen helemaal niet voor.[35]

Ei

De eieren van Haaniella erringtoniae (links) en Paramenexenus laetus (rechts), met de belangrijkste kenmerken.

De eieren van een wandelende tak zien er per soort steeds iets anders uit zodat op basis van de kenmerken van het ei de soort kan worden bepaald. Het aantal eieren varieert sterk per soort, de vrouwtjes van sommige soorten produceren 50 eitjes gedurende hun gehele leven en anderen tot wel 1000. Een vrouwtje van de soort Hermarchus leytensis is met 2375 eieren gedurende haar leven de recordhoudster.[22] De grootste eieren zijn bekend van Haaniella echinata, deze hebben een ovale vorm en zijn tot 12 millimeter lang en 0,3 gram zwaar. De langste eitjes zijn van de soort Medauromorpha regina en hebben een lengte tot 16 mm. Deze zijn echter zeer langwerpig van vorm en veel lichter dan die van de eerstgenoemde soort.

De frequentie waarmee de eieren worden afgezet verschilt sterk, van drie tot vijftien per nacht tot een enkel ei per week.[33] De incubatietijd loopt uiteen van enkele maanden tot een jaar. Dit is afhankelijk van de omgevingstemperatuur, bij de bekende Indische wandelende tak komen de eieren uit na vier tot zes maanden bij kamertemperatuur. Wordt de temperatuur verhoogd dan verschijnen de nimfen al na twee maanden en bij een onverwarmde ruimte pas na acht maanden. Sipyloidea sipylus uit Madagaskar kent een incubatieperiode van een maand bij een temperatuur van 24 tot 27 graden Celsius, maar bij lagere temperaturen kan het tot een jaar duren eer de eieren uitkomen.[37] Van soorten die in koelere streken leven is bekend dat de eieren in een ruststadium (diapauze) kunnen geraken en pas na drie jaar uitkomen.

Uiterlijk

De eieren zijn relatief groot in verhouding tot het lichaam van het vrouwtje. Ze hebben een harde schaal met aan de bovenzijde een dekseltje dat het operculum wordt genoemd. Het is aan de buitenzijde van het ei nog te zien waar het zaadje het ei is binnengekomen. Deze zogenaamde micropilar is gelegen op een vaak goed te onderscheiden deel van het ei dat bekend staat als de micropilarplaat. Deze plaat is vaak langgerekt tot ovaal of druppelvormig.[33]

De eieren zijn rond tot ovaal van vorm, slechts enkele soorten produceren langwerpige eieren. Eieren van de soort Phobaeticus chani hebben kenmerkende vleugelachtige uitsteeksels aan weerszijden, die waarschijnlijk dienen om het ei een stukje te kunnen laten zweven. Zo worden ze door de wind beter verspreid, vergelijkbaar met de gevleugelde vrucht van de esdoorn. Het ei kan de meest uiteenlopende vormen en oppervlakken hebben, die van de meeste soorten zijn goed gecamoufleerd en lijken op een plantenzaden of uitwerpselen van insecten. Veel soorten produceren eieren die sprekend lijken op de zaden van hun voedselplant.
De vrouwtjes van Timema-soorten slikken bodemdeeltjes in die in het lichaam aan het ei worden vastgeplakt als ze worden afgezet zodat de eieren gecoat zijn met het bodemmateriaal waarop ze worden gedeponeerd.

Verspreiding

Wandelende takken maken geen nest, eicocon of spinselweb om de eitjes in te bergen, de eieren worden een voor een afgezet. Tot 2015 werd gedacht dat dit voor alle soorten gold, maar in dat jaar werd in Vietnam een wandelende tak ontdekt die een eicocon of ootheca produceert. De wetenschappelijke naam van de soort is nog onbekend maar de wandelende tak behoort vrijwel zeker tot de onderfamilie Korinninae. Het dier zet een eicocon af met tientallen eieren die een voor een uitkomen. De cocon heeft een ovale vorm en wordt aan een blad gelijmd.[38]

De eieren van de wandelende tak worden op verschillende manieren verspreid. De meeste soorten laten de eieren simpelweg naar beneden vallen waarna ze op de bodem terecht komen. Het voordeel is dat het vrouwtje in de plant kan blijven zitten en niet op zoek hoeft naar een geschikte afzetplaats voor de eieren.[8] Bij Diapheromera femorata, die erg talrijk kan zijn, kan het voorkomen dat gedurende de voortplantingstijd een continu geruis te horen is, vergelijkbaar met een regenbui. Dit wordt veroorzaakt door de enorme aantallen eieren die de vrouwtjes continu op de bosbodem laten vallen.[22]

Veel wandelende takken hebben een manier gevonden om de eieren door mieren te laten beschermen en verspreiden. Deze soorten produceren eieren met een suikerhoudend goedje op het operculum. Dit wordt het capitulum genoemd en doet sterk denken aan een mierenbroodje of elaiosoom. Dit is een zoete afscheiding die sommige planten toevoegen aan hun zaden om mieren aan te trekken. De vettige, zoete substantie op het ei wordt erg gewaardeerd door de mieren die het ei meenemen naar hun nest. Omdat de stoffen van het capitulum en het elaiosoom dezelfde chemische structuur hebben is het voor de mieren vrijwel onmogelijk om het verschil te bepalen.[8]
Het capitulum wordt geconsumeerd terwijl het ei ongemoeid wordt gelaten en op de afvalhoop nabij het nest wordt gedeponeerd. Hier kan het embryo zich in alle rust verder ontwikkelen terwijl het wordt beschermd door de mieren tegen vijanden en parasieten die de eieren proberen binnen te dringen. Tevens biedt het mierennest enige bescherming tegen bosbranden.[28] Het trucje werkt niet bij alle mieren; van de soorten glimmende dikkop (Pheidole megacephala) en het spookdraaigatje (Tapinoma melanocephalum) is bekend dat ze de eieren van soorten uit het geslacht Graeffea juist opeten.[27]

Sommige wandelende takken verspreiden de eieren zelf en gebruiken het achterlijf om te eieren zo ver mogelijk van zich af te slingeren. Het ei kan zo enkele meters worden weggeworpen.[25] Voorbeelden hiervan zijn soorten uit het geslacht Extatosoma. Wandelende takken die in koelere gebieden leven zetten de eieren vaak af in de bodem met de legboor. Dergelijke eieren hebben vaak een kogel-achtige vorm waarbij het ei met de punt naar beneden in de bodem wordt gebracht om de weerstand te verminderen. Voorbeelden van soorten die de eieren in de bodem afzetten zijn soorten uit de geslachten Acacus, Centrophasma, Diesbachia en Orxines.[8] Soorten uit het geslacht Leptinia zetten de eieren af onder boomschors zodat ze verborgen blijven. Vrouwtjes van de soort Timema californica plakken de eieren vast aan bladeren of schors of zelfs aan andere dieren.[33] Veel wandelende takken plakken de eieren los van elkaar aan bladeren, zoals de soorten uit de geslachten Sceptrophasma en Sipyloidea. Vertegenwoordigers van de geslachten Calvisia en Trachythorax zetten de eieren in groepjes af.[8] Wandelende takken doen niet aan broedzorg, de jongen zijn nestvlieders en zijn direct zelfstandig.

Nimf

Extatosoma tiaratum verlaat het ei.

Wandelende takken behoren tot de groep van de Endopterygota en kennen een onvolledige gedaanteverwisseling. Dit betekent dat ze geen wormachtig larvestadium kennen, zoals bijvoorbeeld kevers, maar dat de jonge dieren al sterk op de ouderdieren lijken. De juvenielen worden bij deze insecten ook wel nimfen genoemd. Ze hebben nog niet alle lichaamskenmerken van hun ouders, zo zijn ze kleiner en ontbreken de geslachtsorganen en vleugels. Na iedere vervelling wordt de oude huid afgeworpen en komt een steeds grotere nimf tevoorschijn. Bij de meeste soorten vervellen de mannetjes vijf keer en de vrouwtjes zes keer voor ze geslachtsrijp zijn. Dit duurt afhankelijk van de soort en de omstandigheden ongeveer drie tot zes maanden.[33] Nimfen die bij een hogere temperatuur leven en veel voedsel voorhanden hebben, ontwikkelen zich aanmerkelijk sneller dan exemplaren die bij lagere temperaturen leven en over minder voedsel beschikken.[28]

De nimfen vervellen regelmatig, waar bij de oude huid wordt afgeworpen en het hieruit kruipende exemplaar een maatje groter is geworden. Als het dier toe is aan een nieuwe huid blijft het enige tijd zitten en kromt het lichaam. De oude huid scheurt open op het halsschild waarna eerst de prothorax tevoorschijn komt en vervolgens de kop en de voelsprieten. Daarna worden het borststuk en het achterlijf uit de oude huid getrokken. De achterlijfspunt blijft nog verbonden met de oude huid terwijl de poten worden losgemaakt en tenslotte laat ook het achterste deel van de huid los. De wandelende tak zal enige tijd stil blijven zitten en kan door de nog zachte monddelen niet eten. Terwijl het dier de nieuwe huid laat uitharden wordt de oude huid opgegeten om geen chitine -waaruit de huid is opgebouwd- verloren te laten gaan. Na enkele dagen is het nieuwe pantser volledig uitgehard.

Zowel tijdens als enige tijd na een vervelling is een wandelende tak zeer kwetsbaar voor vijanden omdat het lichaam nog zacht is en de poten nog niet goed functioneren. Als het dier gestoord wordt tijdens een vervelling of in een ongunstige omgeving vervelt kunnen misvormingen ontstaan wat fatale gevolgen kan hebben. Van in gevangenschap gehouden dieren is bekend dat een te hoge of juist te lage luchtvochtigheid kunnen leiden tot een mislukte vervelling, evenals een te kleine ruimte of te veel soortgenoten die voor verstoring zorgen.

Imago

Het volwassen insect wordt wel Imago genoemd. De volwassen dieren zijn vaak tientallen tot honderden keren groter dan de net uit het ei geslopen nimfen. Bij de gevleugelde soorten hebben alleen de volwassen dieren ontwikkelde vleugels. Aangezien ze niet meer vervellen veranderen imago's niet meer van uiterlijk en afgebroken ledematen kunnen ook niet meer aangroeien.

De levensverwachting van wandelende takken varieert sterk per soort, mannetjes leven bovendien aanzienlijk korter dan vrouwtjes. Volwassen wandelende takken leven afhankelijk van de soort ongeveer drie maanden tot maximaal drie jaar.[33] Exemplaren in gevangenschap worden in de regel veel ouder dan dieren in het wild omdat ze niet te lijden hebben van natuurlijke vijanden, parasieten en voedselschaarste. De mannetjes van Phyllium bioculatum hebben waarschijnlijk de kortste levensverwachting en leven ongeveer drie weken. Exemplaren van de soort Dares verrucosus leven het langst en kunnen tot vijf jaar oud worden.[39](DUB)

Voedsel

Oreophoetes peruana is een van de weinige soorten die van varens leeft, afgebeeld is een mannetje.

Wandelende takken zijn zonder uitzondering planteneters (fytofaag) en leven van verschillende typen planten varierend van bomen en struiken tot grassen. Ze eten uitsluitend het blad van de plant en zuigen geen plantensappen op zoals van veel andere insecten bekend is. Het is de enige insectenorde waarvan alle leden uitsluitend leven van bladeren, deze voedselspecialisatie wordt ook wel aangeduid met folivoor of bladetend. De meeste soorten eten van bedektzadige planten, een kleiner aantal van naaktzadigen of van varens. De nimfen eten dezelfde voedselplant(en) als de volwassen dieren.[4]

Alle soorten hebben de neiging om zich van de bodem af te bewegen, dit wordt wel negatieve geotaxie genoemd. Hierdoor klimmen ze naar het hoogste deel van een plant, waar de jongste blaadjes groeien.[27] Wandelende takken leven daardoor meestal op enige hoogte in bomen of hoge struiken maar er zijn er ook die dichter bij de bodem leven op grassen en kruidachtige planten. Gevleugelde soorten zijn in staat zich snel te verspreiden en zijn hierdoor vaak voedselspecialisten die slechts van enkele soorten planten eten. Voorbeelden zijn de vaak volledig gevleugelde soorten uit de onderfamilie Necrosciinae. Soorten die niet kunnen vliegen zijn noodgedwongen polyfaag en leven van veel verschillende planten omdat ze zich langzamer kunnen verplaatsen.[8]

Wandelende takken kunnen veel schade aanrichten aan een plant, zie ook onder het kopje plaaginsect. Ze staan bekend als bijzonder vraatzuchtig en zijn daarnaast relatief inefficiënte eters. Veel soorten eten niet het hele blad op maar knagen een stuk af waarna de rest van het blad op de grond valt en verloren gaat.

Vijanden

Wandelende takken vormen een eiwitrijke voedselbron en er zijn veel dieren die op ze jagen. Voorbeelden zijn vogels, reptielen en rovende geleedpotigen zoals spinnen. Ook vleermuizen zijn een belangrijke vijand, zij sporen de wandelende tak op door middel van hun uitstekende gehoor. Het knagen aan planten brengt minieme geluidjes voort die door de vleermuis kunnen worden gedetecteerd en de wandelende tak heeft hierdoor niets aan zijn uitstekende camouflage.[40]

Een zuidelijke geelsnaveltok (Tockus leucomelas) met een buitgemaakte wandelende tak.

Geleedpotige vijanden zijn schorpioenvliegen en ook van bidsprinkhanen en mieren is bekend dat ze wandelende takken eten. Ze worden geparasiteerd door vele verschillende ongewervelde dieren. Bekende voorbeelden zijn de tweevleugeligen uit de familie sluipvliegen (Tachinidae). Deze parasiteren voornamelijk op de nimfen, de soort Euhallidaya sverinii daarentegen tast de eieren aan. Phasmophaga antennalis heeft er zelfs zijn naam aan te danken; Phasmo-phaga betekent vrij vertaald 'wandelende tak-etend'. Belangrijke vliesvleugelige parasieten van de eieren zijn verschillende soorten goudwespen, met name uit de onderfamilies Amiseginae en Loboscelidiinae, en wespen uit de familie Eupelmidae. Deze soorten zoeken gericht naar de eieren, waar ze hun eigen ei in brengen en de uitsluipende larve vervolgens het embryo opeet. Van parasitisme is feitelijk geen sprake omdat het embryo van de wandelende tak hierbij niet wordt aangetast maar ten gronde gaat.

Als echte parasieten kunnen nematoden worden vermeld, die de nimfen en imago's aantasten, zoals de nematoden uit de familie Mermithidae.[27] Deze zogenaamde paardenhaarwormen verlaten het lichaam van het geïnfecteerde dier als ze volgroeid zijn en zijn dan veel langer hun slachtoffer. Uit een mannetje van de soort Haaniella echinata, die maximaal acht centimeter lang wordt, verscheen eens een worm van maar liefst 54 cm lang.[41]

Van verschillende soorten bloedzuigende mijten is bekend dat ze wandelende takken aantasten door hun lichaamssappen op te zuigen. Mijten uit het geslacht Lepus zijn bekend van de soort Anisomor­pha buprestoides en de mijt Allidosoma froggatti zuigt bloed van de soort Podacanthus wilkinsoni. Een dergelijk bloedzuigend gedrag is ook bekend van kleine muggen die tot de familie knutten (Ceratopogonidae) behoren.

Verdediging

Dinophasma braggi is nagenoeg onzichtbaar op de bladeren waarop het dier leeft.

Verreweg de meeste wandelende takken lijken op plantendelen en gaan zo volledig op in hun natuurlijke omgeving, dit wordt ook wel crypsis genoemd. Ook hun nachtactieve levenswijze helpt ze om niet op te vallen, overdag blijven ze doodstil zitten op de plant waarin ze leven. Veel soorten eten pas als er enige wind staat zodat ze minder opvallen. De meeste soorten blijven altijd op hun voedselplant maar er zijn ook wandelende takken die de plant verlaten als het licht wordt en zich overdag verschuilen in de strooisellaag.

Wandelende takken blijven vaak op hun plaats als ze worden bedreigd, ze kunnen niet snel weg rennen bij gevaar. Geen enkele soort kan springen zoals bekend is van de gelijkende sprinkhanen. Veel soorten laten zich bij verstoring op de grond vallen en verstijven alsof ze dood zijn, hierbij worden de lange poten tegen het lichaam gehouden. Dit wordt ook wel schijndood genoemd en deze vorm van schijndood staat bekend als thanatose. Het verstijven van de spieren wordt aangeduid met catalepsie. Van een aantal soorten is bekend dat ze autotomie vertonen; als ze worden vastgepakt laten ze de desbetreffende poot los om zelf te kunnen ontsnappen. Net zoals bij hagedissen voorkomt, die hun staart kunnen loslaten, breekt de poot op een vaste plaats af; tussen de trochanter (dijbeenring) en de femur (dij). De dieren hebben hier weinig last van en gaan gevoeglijk op vijf poten verder. Bij jongere dieren groeit de poot na een aantal vervellingen weer geheel aan. Ook afgebroken of afgebeten antennes kunnen weer aangroeien.

Wandelende takken kunnen het lichaam laten schommelen als het waait zodat het net lijkt of het lichaam meebeweegt met de plant waarop ze zitten. Dit versterkt de camouflage nog eens omdat de meeste insecten zich juist zo stil mogelijk proberen te houden als ze worden verstoord. Het schommelen heeft ook een visuele functie, het dient om de afstand tot objecten in de omgeving beter in te kunnen schatten.

Een andere techniek die wordt toegepast is het gebruik van schrikkleuren. Hierbij houden de dieren hun poten in rust bij elkaar maar als ze worden verstoord worden de poten gespreid waarbij de felle kleuren aan de binnenzijde van de poten tevoorschijn komen. Soorten zoals de Indische wandelende tak (Carausius morosus) gebruiken schrikkleuren. Hierdoor worden roofdieren even afgeleid, waarna de wandelende tak zich laat vallen en het roofdier het insect niet meer kan vinden tussen de echte takjes op de grond.

Sommige wandelende takken lijken op andere dieren waar hun natuurlijke vijanden liever uit de buurt blijven. De nimfen van Extatosoma tiaratum lijken op stekende mieren, de volwassen exemplaren van de soorten uit het geslacht Eurycantha hebben een sterke gelijkenis met schorpioenen. Ze krommen het achterlijf voorwaarts boven het lichaam wat doet denken aan de staart van een schorpioen. Een dergelijke nabootsing van gevaarlijke dieren door onschuldige imitaties komt veel voor bij insecten en wordt mimicry genoemd.

Extatosoma tiaratum lijkt op een schorpioen met het voorwaarts gekromde achterlijf.

Andere wandelende takken hebben fel gekleurde achtervleugels die in rust onder de gecamoufleerde voorvleugels worden gehouden maar bij bedreiging plotseling worden getoond. Peruphasma schultei spreidt bij verstoring de kleine achtervleugels om de lichaamscontouren te vergroten waarna deze snel weer snel worden ingeklapt. Roofdieren raken hierdoor verward omdat ze de lokatie van hun prooi zo moeilijk kunnen lokaliseren.
Een soort die dreiggedrag vertoont is Heteropteryx dilatata, de vrouwtjes kunnen hun vleugels tegen elkaar strijken wat een luid sissend geluid veroorzaakt. Dit wordt striduleren genoemd, de stridulatieorganen zijn relatief slecht ontwikkeld in vergelijking met bijvoorbeeld sprinkhanen.

Van een aantal wandelende takken is bekend dat ze actief de aanval openen op een vijand. Soorten uit de geslachten Eurycantha en Heteropteryx kunnen met de stekels op hun poten verwondingen veroorzaken als ze worden vastgepakt. Heteropteryx dilatata verdedigt zich met behulp van stekels op de poten, met name die aan de dij en de scheen. De wandelende tak schopt de achterpoten met grote kracht achterwaarts waardoor de stekels de huid doorboren. De stekels zijn lang, scherp en achterwaarts gekromd waardoor een rake klap ook voor een mensenhand een pijnlijke ervaring is aangezien de stekels tot het bot kunnen doordringen.[22]

Soorten die giftige of onsmakelijke planten eten zoals Peruphasma schultei gebruiken een irriterende vloeistof om roofdieren weg te jagen. Ze regurgiteren het laatst opgenomen voedsel in de hoop dat een predator met het braaksel in aanraking komt en de aanval staakt. Andere soorten kennen reflexbloed, zoals ook bekend is van andere insecten zoals lieveheersbeestjes. Bij bedreiging persen ze lichaamsvloeistoffen (hemolymfe) uit de gewrichten tussen de poten. Deze afweerstoffen hebben een zeer smerige geur en smaak. Reflexbloeden is bekend van de vertegenwoordigers van de geslachten Eurycantha, Orxines en Sipyloidea.

De hoogst ontwikkelde vorm van verdediging vindt men bij de soorten die een gerichte straal vloeistof op een belager spuiten om deze te verjagen. Er zijn ook wandelende takken die een straal afweerstoffen over zichzelf spuiten om zich zo onsmakelijk te maken. Van de Papoea-Nieuw-Guinese soort Megacrania nigrosulfurea is bekend dat beide methoden worden gebruikt.[42]
De meest extreme vorm van een dergelijke verdediging kennen de soorten uit het geslacht Anisomorpha. Deze wandelende takken spuiten zuur uit een gepaarde opening in het prothorax. Het zuur belemmert de ademhaling, smaakt en ruikt zeer smerig en kan als het in de slijmvliezen zoals de ogen terecht komt voor ernstige irritatie zorgen.[33] Het wordt wel vergeleken met traangas en is zowel effectief tegen gewervelde als ongewervelde dieren.[4]

Relatie met de mens

Wandelende takken zijn bij mensen op grote schaal populair als huisdier en in sommige delen van de wereld worden ze gezien als voedsel. Ze kunnen echter ook aanzienlijke schade veroorzaken aan gewassen, een groot aantal soorten wordt door menselijke activiteiten bedreigd.

Bedreigingen door de mens

Peruphasma schultei wordt beschouwd als een sterk bedreigde diersoort, afgebeeld is de paring waarbij het vrouwtje haar felgekleurde vleugels toont.

Veel soorten worden bedreigd door de mens, voornamelijk natuurbranden vormen een gevaar. Deze worden aangestoken om begroeide gebieden geschikt te maken voor de veeteelt of de landbouw.

De soort Carausius scotti wordt bedreigd doordat de geïntroduceerde ceylonkaneelboom (Cinnamomum verum) het natuurlijke verspreidingsgebied overwoekert. De belangrijkste waardplant is de nestvaren (Asplenium nidus) maar ook andere varens waarvan de soort leeft worden hierdoor weggeconcureerd. Het gevolg is dat de wandelende tak over een steeds kleiner verspreidingsgebied beschikt omdat de voedselplanten verdwijnen.[43]

Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan een relatief klein aantal soorten (104) een beschermingsstatus toegewezen. Van de soorten worden er 62 als 'veilig' (Least Concern of LC) beschouwd, 23 als 'onzeker' (Data Deficient of DD), 2 soorten als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU) en 10 als 'gevoelig' (Near Threatened of NT). Een soort wordt gezien als 'bedreigd' (Endangered of EN) en vijf soorten staan te boek als 'ernstig bedreigd' (Critically Endangered of CR).[21]

De Peruaanse soort Peruphasma schultei heeft een zeer klein verspreidingsgebied maar omdat deze door de zwarte kleur, rode vleugels en goudgele ogen erg populair is in de handel in exotische dieren zijn er veel ex situ populaties. Hierdoor kunnen de dieren worden uitgezet in de natuur om de soort voor uitsterven te behoeden.

Een van de zeldzaamste wandelende takken, en tevens een van de meest bedreigde insecten, is Dryococelus australis. Deze soort kwam voor op het ten oosten van Australië gelegen eiland Lord Howe-eiland, maar was al sinds 1920 niet meer gezien en werd beschouwd als uitgestorven. In 2001 werd de wandelende tak herontdekt op het onbewoonde eilandje Ball's Pyramid. Het verdwijnen van deze soort was een gevolg van de introductie van de zwarte rat (Rattus rattus) in het natuurlijke verspredingsgebied. Veel andere soorten die in geïsoleerde gebieden leven zoals op eilanden worden eveneens bedreigd door de rat, zoals Cornicandovia australica[44] en Davidrentzia valida.[45]

De soort Pseudobactricia ridleyi wordt beschouwd als uitgestorven, deze wandelende tak is slechts bekend van een enkel exemplaar uit Singapore. De soort is ondanks intensieve speurtochten in Singapore en naburige landen al meer dan 100 jaar niet meer gezien en de bossen waarin het dier leefde zijn verdwenen.[46]

Wandelende takken als voedsel en medicijn

Wandelende takken worden door sommige inheemse volken beschouwd als bron van voedsel. De bevolking van Papea-Nieuw-Guinea eet de exemplaren van Extatosoma popa of soorten uit het geslacht Eurycantha. Deze worden bij de oogst van bladeren gevangen en aan een stokje gespietst waarna ze al draaiend worden geroosterd tot de poten loslaten en worden vervolgens opgegeten. Van de Bidayuh uit Sarawak is beschreven dat ze de eieren van Haaniella grayi verzamelen om op te eten. Hiertoe worden zwangere vrouwtjes gezocht die worden ontdaan van hun ongeveer 10 millimeter lange eieren. De eitjes worden eerst een halve minuut gekookt en vervolgens gepeld voor consumptie. De eieren zijn rijk aan proteïnen en daarnaast wordt geloofd dat ze zouden helpen tegen diarree.[22] De Iban uit dezelfde regio eten exemplaren van Haaniella echinata.[39]
Eurycantha calcarata wordt in Papoea-Nieuw-Guinea gebruikt om vissen te vangen. Deze soort heeft sterk gekromde stekels aan de achterpoten die van het dier worden afgebroken en worden gebruikt als vishaak.[47]

De uitwerpselen van de soort Eurycnema versirubra worden in delen van China en Maleisië gebruikt om een thee te maken die klachten als astma en spierpijn zouden verlichten. De soort Megacrania nigrosulfurea wordt door de lokale bevolking van Papoea-Nieuw-Guinea als desinfectant gebruikt bij huidinfecties.[42]

Plaaginsect

Wandelende takken zijn inefficiënte eters, ze knagen het blad door waardoor een deel verloren gaat.

Verschillende soorten zijn sinds de jaren 80 van de negentiende eeuw bekend als plaaginsecten in delen van Noord-Amerika, China en Australië. Als ze in grote aantallen voorkomen kunnen wandelende takken enorme schade aanrichten aan gewassen door de bladeren op te eten. De vraatschade is dan vergelijkbaar met die van kevers zoals de eveneens bladetende coloradokever, die aardappelplanten aantast, en met trekspinkhanen die in Afrika grote verwoestingen aan de oogst kunnen toebrengen.

Ongevleugelde soorten verspreiden zich veel langzamer dan gevleugelde wandelende takken. Van de soort Diapheromera femorata is bekend dat de soort zich ongeveer 200 meter kan verplaatsen per jaar.[27] De bestrijding van wandelende takken beperkt zich vaak tot het gebruik van insecticiden, ook worden wel delen van het bos in brand gezet om ze uit te roken. In delen van China wordt de schimmel Beauveria bassiana ingezet om ze te bestrijden als ze een plaag vormen.

Bepaalde soorten die in Australië leven kunnen massaal voorkomen en een Eucalyptus-boom geheel kaalvreten. Ook soorten die gehele bossen aantasten zijn bekend. In vochtige delen van Australië komen verschillende soorten voor die naast de natuurlijke begroeiing ook kunnen leven van landbouwgewassen. Dergelijke wandelende takken worden gezien als erg schadelijk voor de voedselvoorziening van de mens.

De Noord-Amerikaanse soort Diapheromera femorata is in staat om in korte tijd een eikenboom geheel te ontbladeren.[48] Bekende gewassen die door de mens worden geteeld en kunnen lijden door vraatschade zijn onder andere mango (Mangifera indica), kokospalm (Cocos nucifera), robinia (Robinia pseudoacacia), hartbladige haagbeuk (Carpinus cordata), guave (Psidium guajava), geurende schroefpalm (Pandanus tectorius), zwarte peper (Piper nigrum), maïs (Zea mays), zure kers (Prunus cerasus), Europese cultuurpruim (Prunus domestica), Kaapse jasmijn (Gardenia jasminoides) en aardappel (Solanum tuberosum).[27]

Huisdier

Wandelende takken worden wereldwijd gekweekt en als huisdier gehouden.

Wandelende takken zijn een van de weinige insecten die bij het grote publiek zeer populair zijn als exotisch huisdier. Ze worden gehouden in een terrarium, deze kan zowel uit glas als plastic bestaan. Een belangrijke regel is dat het terrarium minstens twee tot drie keer de grootte van de volwassen wandelende takken moet hebben. Dit is nodig om goed te kunnen vervellen, anders kunnen er misvormingen optreden waar de wandelende takken aan kunnen overlijden. De meest gehouden soort is de Indische wandelende tak (Carausius morosus), die tot acht centimeter lang kan worden. Vrijwel alle andere soorten die in gevangenschap worden gehouden behoren tot de volgende geslachten; Acrophylla, Anisomorpha, Aplopus, Baculkum, Calynda, Clonopsis, Creoxylus, Dares, Dyme, Epidares, Eurycantha, Extatosoma, Haaniella, Hesperophasma, Leptynia, Libethra, Lonchodes, Neohirasea, Oreophoetes, Orxines, Paramenexenus, Phyllium en Rhaphiderus.

De temperatuur en relatieve vochtigheid in het terrarium hangt af van de plaats van herkomst van de dieren. Sommige soorten leven oorspronkelijk in Australië, andere in Amerika, bepaalde komen uit Azië en een aantal leven in Zuid-Europa. Het terrarium moet enige ventilatie hebben om beschimmeling te voorkomen. De openingen mogen niet te groot zijn omdat jonge nimfen gemakkelijk ontsnappen. Als bodembedekking wordt meestal kranten- of keukenpapier gebruikt, aangezien dit goedkoper is. Om het terrarium er mooier uit te laten zien kan eventueel zand, potgrond of andere bodembedekkers voor terrariums in het verblijf.

De meeste soorten die in gevangeschap worden gehouden eten braam en klimop, maar sommige soorten zijn kieskeurig wat hun voeding betreft en lusten moeilijker te verkrijgen planten zoals Eucalyptus.
Wandelende takken drinken weinig of niets en halen het vocht uit de bladeren. Als de planten uitgedroogd zijn, zullen de wandelende takken ook niet veel vocht binnenkrijgen. Indien er te weinig voeding in het terrarium te vinden is bestaat de kans dat er kannibalisme optreedt. Uit honger beginnen ze dan aan soortgenoten te knagen.

Families van wandelende takken

Onderstaand is een overzicht weergegeven van de twee onderorden van wandelende takken, met de vier superfamilies en veertien families, hun onderlinge rangschikking en de auteur, het verspreidingsgebied en een voorbeeldsoort. Uitgestorven superfamilies, zoals Susumanioidea, zijn niet opgenomen.

Familie Indeling Verspreiding Voorbeeldsoort Afbeelding voorbeeldsoort
Onderorde Euphasmatodea
Superfamilie Aschiphasmatoidea
Brunner von Wattenwyl, 1893
Familie Aschiphasmatidae
Brunner von Wattenwyl, 1893
93 soorten in 20 geslachten, 1 onderfamilie Tropische delen van zuidoostelijk Azië. Aschiphasma annulipes
Familie Damasippoididae
Zompro, 2004
Zes soorten in twee geslachten. Afrika; Madagaskar Damasippoides albomarginatus
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Familie Prisopodidae
Brunner von Wattenwyl, 1893
54 soorten in vijf geslachten, twee onderfamilies. Zuidelijk Noord-Amerika, Zuid-Amerika, extreem zuidelijk Afrika, Azië Melophasma antillarum
Superfamilie Bacilloidea
Brunner von Wattenwyl, 1893
Familie Anisacanthidae
Günther, 1953
33 soorten in 11 geslachten, drie onderfamilies. Afrika; Madagaskar Parectatosoma mocquerysi
Familie Bacillidae
Brunner von Wattenwyl, 1893
54 soorten in 19 geslachten, drie onderfamilies. Europa, Afrika Europese wandelende tak
(Bacillus rossius)
Familie Heteropterygidae
Kirby, 1896
133 soorten in 26 geslachten, drie onderfamilies. Australië, Azië Hoploclonia abercrombiei
Superfamilie Phyllioidea
Brunner von Wattenwyl, 1893
Familie Phylliidae
Brunner von Wattenwyl, 1893
103 soorten in 10 geslachten, een onderfamilie. Australië, Azië Phyllium bioculatum
Superfamilie Pseudophasmatoidea
Rehn, 1904
Familie Agathemeridae
Bradler, 2003
Acht soorten in 1 geslacht, een onderfamilie. Zuid-Amerika; Argentinië en Chili Agathemera maculafulgens
Familie Heteronemiidae
Rehn, 1904
67 soorten in 14 geslachten, een onderfamilie. Noord-Amerika en Zuid-Amerika, Afrika; Madagaskar Hoploclonia cuspidata
Familie Pseudophasmatidae
Rehn, 1904
308 soorten in 47 geslachten, drie onderfamilies. Noord-Amerika en Zuid-Amerika, Afrika, Europa, Australië, Azië, Oceanië. Pseudophasma acanthonotus
Familie Diapheromeridae
Kirby, 1904
608 soorten in 73 geslachten, drie onderfamilies. Wereldwijd Hermagoras hosei
Familie Lonchodidae
Brunner von Wattenwyl, 1893
1138 soorten in 159 geslachten, twee onderfamilies. Zuid-Amerika, Europa, zuidelijk Afrika, Australië, Azië, Oceanië. Phenacephorus cornucervi
Familie Phasmatidae
Leach, 1815
679 soorten in 126 geslachten, acht onderfamilies. Wereldwijd, uitgezonderd Europa en Noord-Amerika Phobaeticus serratipes
Onderorde Timematodea Kevan, 1982
Familie Timematidae
Caudell, 1903
21 soorten in een geslacht en eén onderfamilie. Westelijk Noord-Amerika Timema californicum

Externe links

Bronvermelding

Op andere Wikimedia-projecten