Gebruiker:The Fly/Vroege Middeleeuwen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Periodes uit de
westerse geschiedenis


Portaal  Portaalicoon  Geschiedenis
Karolingische bouwstijl

Dit is de inleiding van de Vroege Middeleeuwen wikipedia pagina. Ik schrijf deze inleiding ten eerste om dit gedeelte naast deze afbeelding op te vullen, zodat ik kan zien hoe het er zal gaan uitzien. Ten tweede voor diegene die op deze pagina komt: als je mee wil helpen moet je het aan mij vragen, want ik kan er slecht tegen als ik helemaal moet gaan uitzoeken om te kijken of de door jouw toegevoegde informatie daadwerkelijk klopt. Daarnaast zijn verbeteringen die je kan doorgeven altijd welkom.

Voor de rest weet ik echt niks om te schrijven. Oh ja:

De Vroege Middeleeuwen beginnen vaak bij het einde van het Romeinse Rijk, die zijn ingang vond met de bedreiging voor de Germanen van de Hunnen (slecht geschreven deze zin hè) rond 375 n.Chr. Daarna kwamen er Germaanse koninkrijken. Te denken aan: het Frankische Rijk, het Visigotische Rijk, het Anglo-Saksiche Rijk, het Lombardische Rijk en etc.

Belangrijke personen waren Stilicho, Theodorik de Grote, Clovis, Karel de Grote en Lodewijk de Vrome.

En ik weet het echt niet meer verder...

Nou ja, vergeleken met de oudheid die ervoor kwam stelt deze tijd dus niet zoveel voor... Maar tis wel uber leuk om te weten allemaal! Ik vind in ieder geval van wel. Tot nu toe wel een leuke inleiding, haha.

Verval van het Romeinse Rijk[bewerken | brontekst bewerken]

Zie het principaat, het dominaat en het West-Romeinse Rijk voor de hoofdartikelen over dit onderwerp

Het Romeinse leger[bewerken | brontekst bewerken]

De Romeinse soldatenkeizer Gallienus had rond 260 n. Chr. te kampen met een kleiner Romeins leger en vele bedreigingen van invallen, waardoor de legioenen elkaar haast niet konden opvangen aan de grenzen. Om dit probleem op te lossen liet hij mobiele legers, oftewel comitatenses, de doorgebroken barbaren achtervolgen.

In het begin van de 4e eeuw n. Chr. werd het Romeinse leger onder de keizers Diocletianus en Constantijn ingrijpend veranderd. Volgens moderne schattingen vergrootte Diocletianus het leger van ongeveer 300.000 man[1] tot ongeveer 435.000 man[2], werd de Rijn-Donau grens met nog meer forten versterkt, werd het aantal soldaten in een legioen teruggebracht naar 1.000 man, en kwam er als gevolg daarvan een verdubbeling van 64 legioenen. Ook bouwden Diocletianus en Constantijn voort op het idee van de comitatenses, waardoor zij in het vervolg ook de keizers gingen vergezellen. Dit maakte de Praetoriaanse garde overbodig en werd daarom afgeschaft.

Tijdens de 4e eeuw n. Chr. bestond het Romeinse leger steeds meer uit buitenlanders. De oorspronkelijke Romeinse jongeren kregen een grote afkeer tegen het leger of konden de discipline en het kampleven niet aan. Voor de Germanen was het leger wel aantrekkelijk, met name door het kunnen stijgen in rang. Door deze barbarisatie werd de Germaanse invloed in het leger steeds groter, te denken aan de wapens, uitrustingen, rangen en de Germaanse strijdkreet.

Anders dan voorheen was het Romeinse leger minder superieur aan de vijanden. De barbarisatie van het leger bracht een grote verandering in de wijze van vechten. De soldaten waren minder geoefend in discipline en de krijgskunst. Daarnaast vochten de Germaanse soldaten meer voor hun eigen legerleiders dan voor Rome, dat niet meer dan een idee voor hen was.

Overheidseconomie[bewerken | brontekst bewerken]

Diocletianus' edict over maximum prijzen

There are three things which it is important to know about the finances of the Empire. The first is, the sources of revenue, and how they were collected; the second is the total amount of the revenue; the third is the total amount of the normal expenditure. As to the first we are fairly well informed; we know a good deal, from first-hand sources, about the system of taxation and the financial machinery. As to the second and third we are in the dark. No official figures as to the annual budget at any period of the later Roman Empire have been preserved, and all attempts to calculate the total of either income or outgoings are guess work, and are based on assumptions which may or may not be true. The utmost that can be done is to fix a minimum.

The financial, like every other department of administration under the autocracy, differed in its leading features from that of the Principate. In raising the revenue the ideal aimed at was equalisation and uniformity; to treat the whole Empire alike, to abolish privileges and immunities. Italy, which had always been free from the burdens borne by the provinces, was largely deprived of this favoured position by the policy of Diocletian.64 The ideal was not entirely attained; some anomalies and differences survived; but on the whole, uniformity in taxation is the striking characteristic of the new system in contrast with the old. Another capital difference had been gradually brought about. The device of committing the collection of the revenue to middlemen, the publicans, who p46 realised profits altogether disproportionate to their services, was superseded partly by the direct collection of the taxes by Imperial officials, partly through the agency of the local magistracies of the towns. Moreover, when we survey the sources of revenue at the end of the fourth century, we find that many of the old imposts of the Principate have disappeared, that new taxes have taken their place, and that the modes of assessment have been changed.

The most important and productive source of revenue was the tax on land and agricultural labour. This tax consisted of two distinct parts, the ground tax proper, which represented the old tributum imposed on conquered territories, and the annona. The tribute was paid only by those communities and in those districts which had always been liable; it was not extended to those which had been exempted under the Principate. It was paid in coin. The annona which was paid in kind was universal, and was a much heavier burden; no land was exempt; the Imperial estates and the domains of ecclesiastical communities had to pay it as well as the lands of private persons.

Eerste fase Grote Volksverhuizing en einde West-Romeinse Rijk[bewerken | brontekst bewerken]

Invasies in het Romeinse Rijk

In Centraal-Azië werden de Hunnen in 352 n. Chr. verdreven door de Hua. De Witte Hunnen trokken naar Perzië en Noord-Indië, de Zwarte Hunnen trokken naar Rusland. In 375 veroverden de Zwarte Hunnen het Ostrogotische Rijk in Zuid-Rusland. Een deel van de Ostrogoten, een Gotisch volk, onderwierp zich aan de Hunnen, terwijl een ander deel zijn toevlucht zocht in de Krim. De Visigoten, een ander Gotisch volk, richtten zich in 376 tot de Romeinse keizer Valens met de vraag of zij zich ten zuiden van de Donau in de Romeinse provincie Thracië mochten vestigen, aangezien de Hunnen de Visigoten in Dacië bedreigden met invallen. Keizer Valens stemde hiermee in mits de Visigoten de status foederati aannamen, wat zij ook deden. De Romeinse overheidsdienaren zagen de Visigoten echter als indringers waardoor zij onmenselijk werden behandeld. De Ostrogoten trokken zonder toestemming ook Thracië binnen. Om een coalitie tussen beide volken te verhinderen gaf de Romeinse gouverneur Lupicinus het bevel de leiders te doden[3]. Dit mislukte, waardoor de Goten aan het plunderen sloegen. Op 9 augustus 378 liep dit uit in de Slag bij Adrianopolis, die werd gewonnen door de Goten. Hierna trokken de Visigoten verder met hun plundertochten door de Balkan. De Romeinen hadden echter meer angst voor invallen van de Hunnen dan voor het overslaan van de onrust op andere Germaanse volkeren, waardoor keizer Gratianus Theodosius I als medekeizer aanstelde. Op 3 oktober 382 sloot Theodosius een akkoord met de Visigoten, waarbij zij in Moesië en Thracië onder hun eigen heersers mochten leven mits zij militaire steun tegen de Hunnen zouden leveren.

De vanaf toen loyale Visigoten werd na de dood van keizer Theodosius in 395 soldij en een hoog legercommando voor hun leider Alarik onthouden. Rufinus, raadgever van de Oost-Romeinse keizer Arcadius, greep deze kans om hen te adviseren Italië binnen te vallen. Zo dacht hij zich van hen te ontdoen, maar zij keerden zich echter tegen Constantinopel. De stad kon niet worden ingenomen, waarna Alarik als militaire bevelhebber van Illyrië werd benoemd. Maar Alarik liet het hier niet bij en wilde kanselier worden van het West-Romeinse Rijk, een functie die werd bekleed door de Vandaalse generaal Stilicho. Alarik trok in 401 met behulp van keizer Arcadius Italië binnen, omdat Stilicho naar Raetia was gegaan om daar rust te brengen. De Visigoten belegerden in 402 Milaan, waarop Stilicho samen met aan de Rijn gelegerde Romeinse troepen zo snel mogelijk terugkeerde. Dit liep uit in de Slag bij Pollentia, waar geen van beide de strijd besliste. Na de hieropvolgende onderhandelingen vertrok Alarik uit Italië en sloten Stilicho en hij vriendschap. Het rijk had volgens Stilicho dringend een rustperiode nodig.

Eucherius, Serena en Stilicho

In Pannonië bedreigden de Hunnen de Ostrogoten opnieuw, waardoor de laatstgenoemde onder leiding van Radagaïs samen met andere Germaanse stammen in 405 Noord-Italië binnen vielen. De aan de Rijn gelegen Romeinse troepen werden door Stilicho bevolen om te strijden tegen hen. In de Slag bij Florence in 406 werden Radagaïs en zijn mannen ingesloten en uitgehongerd, waarop zij zich overgaven. Door het weghalen van de troepen aan de Rijn konden de Vandalen, Sueven en Alanen, die door de Hunnen werden bedreigd, de dichtgevroren rivier oversteken op 31 december 406. Zij verplaatsten zich langzaam plunderend naar het zuiden. Dit was voor de Romeinse troepen in Brittania een goed excuus om Constantijn III in 407 als tegenkeizer uit te roepen en Gallië van de barbaren te bevrijden. Hij nam een groot deel van de Romeinse legioenen mee, wat volgens historici het Romeinse verlies van Brittania betekende. Teneinde een strijd met Constantijn om Gallië uit de weg te gaan, trokken de Vandalen in 409 met hun bondgenoten de Pyreneeën over[4]. Zij konden niet van het Iberisch Schiereiland verdreven worden door de Romeinen, zodat zij in 411 allemaal de status van foederati kregen.

Na de regelingen met Alarik en het stoppen van Radagaïs en zijn troepen wilde Stilicho Alarik overhalen om Constantinopel aan te vallen. Op dat moment zwoeren zijn politieke tegenstanders samen om hem uit de weg te ruimen. Er werden allerlei geruchten de wereld in geholpen, waarbij de door Olympius ingefluisterde West-Romeinse keizer Honorius het bevel gaf om Stilicho te doden. Aan een eerdere moordaanslag ontkomen, gaf Stilicho zich uiteindelijk in Ravenna aan de beul over. Hij werd ter dood gebracht op 22 september 408. Hierna werden de vrouwen en kinderen van Germaanse soldaten in dienst van Rome overvallen en vermoord. Als gevolg sloten zo'n 30.000 Germaanse soldaten zich bij Alarik aan. Nu Stilicho geen gevaar meer vormde, nam Alarik de populairdere gedaante aan als zijn vriend. De roep om hulp van de ontevredenen in Italië en het niet tegemoetkomen van de Romeinen aan zijn eisen, deed Alarik besluiten om Italië binnen te vallen. Hij en zijn troepen trokken gemakkelijk door Italië om vervolgens bij de muren van Rome hun kampement op te slaan. Rome werd afgesneden van zijn voedselaanvoer, en na onderhandelingen nam Alarik genoegen met een afkoopsom. De Goten trokken naar Toscane. Na het afslaan van de nieuwe eisen van Alarik, namelijk een foederati status in Dalmatië, Noricum en Venetia, trokken de Goten naar Rome om de haven Ostia in 409 af te snijden van voedselaanvoer. De senaat gaf toe aan Alarik en de prefect Attalus werd als tegenkeizer aangesteld. Het grootste gedeelte van Italië werd onderworpen, maar de verovering van Africa, graanleverancier van Rome, mislukte. Dit, en het vaak afslaan van Alariks hulp, betekende het einde van Attalus' positie. Aangekomen bij Ravenna voor vredesonderhandelingen viel Sarus, een erfvijand en rivaliserend stamhoofd, Alarik aan in naam van Honorius. De Goten vertrokken naar Rome, en namen op 24 augustus 410 de stad in. Na 6 dagen[5] vertrokken de Goten met de door hun gegijzelde Galla Placidia, halfzus van Honorius, naar Calabrië om van daaruit het vruchtbare Sicilia en Africa te veroveren. Na de dood van Alarik in 410 werd dit plan echter herzien door zijn zwager Athaulf.

Europa en het meditterane gebied rond 450

Toen de Visigoten in 412 het onrustige Gallië betraden was Iovinus daar met steun van de Alanen en Bourgondiërs na de dood van Constantinus III als tegenkeizer aangesteld. Onderhandelingen over een bondgenootschap tussen Athaulf en Iovinus werden verstoord toen Iovinus vrienden werd met Sarus, die daarna werd verslagen door Athaulf. Door het aanstellen van Sebastianus als medekeizer sloten Athaulf en Honorius een bondgenootschap. In 413 versloeg Athaulf Iovinus te Valentia. Athaulf zou Placidia vrij laten wanneer het verslaan van Iovinus werd beloond met graan en een foederati status. Het transport van graan uit Africa was echter gestopt door de nieuwe tiran Heraclianus, en de hongerige Goten namen Narbo, Tolosa en Burdigala in. Door het trouwen met Placidia dacht Athaulf betere banden te krijgen met Honorius, maar zijn volk werd afgesneden van transport via de zee waardoor zij naar Tarraconensis trokken. De nieuwe koning Wallia wilde naar Africa, maar zijn schepen werden verwoest door een storm waardoor hij nieuwe vredesonderhandelingen onderging met Honorius. De Visigoten kregen 600.000 koren in ruil voor Placidia en het verslaan van de barbaren in Iberië. De Sueven en Asdingen werden foederatii, maar de Silingen en Alanen werden afgeslacht. Als dank kregen de Visigoten in 418[6] het gebied in en rond Aquitania als foederati, maar zagen dit echter als hun koninkrijk[7].

Het Frankische Rijk[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Frankische Rijk voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Uitbreiding Frankische Rijk 481 tot 814

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

De naam Franken duikt voor het eerst op rond 250 n. Chr. Zij waren een confederatie van Germaanse stammen in het Rijngebied rond Mainz die steeds van samenstelling veranderde voor offensieve en defensieve conflicten, te denken aan de Ampsivaren, Bructeren, Chamaven, Chatten en Saliërs, en misschien anderen zoals de Chasuarii, Hasi, Tubanten en Usipeten[8]. Nadat de Saliërs zich in 297 naast de Bataven in de Betuwe mochten vestigen van de Romeinse keizer Constantius Chlorus, werden zij na een tijdje weer verdreven door vermoedelijk de Chamaven. Zij trokken naar het gebied rond de Schelde in België, waar keizer Julianus de Afvallige met hen de strijd aan ging. In 359[9] versloeg hij de Saliërs, maar kon hen niet uitroeien. De Saliërs kregen vanaf nu de status laeti[10] en mochten zich in Toxandrië vestigen.

De Merovingen[bewerken | brontekst bewerken]

De doop van Clovis I te Reims op Eerste kerstdag 496, 498 of 508

Rond 425 begonnen de Salische Franken hun gebied onder het bewind van Chlodio uit te breiden. In 428 en tussen 450 en 459 versloeg generaal Aetius de Franken tot twee keer toe, maar kon niet verhinderen dat zij hun gebied konden uitbreiden tot aan de Somme. Merovech, de opvolger van Chlodio en vermoedelijk zijn zoon, is de naamgever aan de dynastie der Merovingen. Zij stonden bekend om hun lange haren, en werden daarom later reges criniti genoemd, oftewel langharige koningen. Na de dood van Merovech in 458 volgde zijn zoon Childeric I hem op. Hij was de laatste Frankische heerser die in het Romeinse leger diende. Childeric onderhield goede relaties met de Visigoten - dat blijkt uit het feit dat zijn zus trouwde met een Visigotische koning - de Gallo-Romanen in het Koninkrijk van Soissons en die van zijn eigen rijk. Hiermee had hij de fundamenten voor zijn opvolger gelegd.

In 482 volgde Clovis I zijn vader Childeric op als koning. De Visigotische koning Euric liet na zijn dood een groot machtsvacuüm achter in het Westen, waardoor Clovis samen met Ragnachar het Koninkrijk van Soissons aanviel in 486. De grens werd hierna tot aan de Loire verlegd en het regionale Romeinse administratief en ambtelijke apparaat werd intact gehouden. Hierna werden de Armoricanen in het huidige Bretagne, de Thüringers langs de Rijn rond 491 en de Alemannen bij Tolbiac rond 497 verslagen. Deze laatste overwinning schreef hij volgens de legende toe aan de God van zijn Bourgondische vrouw Clothilde, waardoor hij zich op eerste kerstdag 496, 498 of 508 te Reims liet dopen, samen met een groot deel van zijn aanhang. Dit versterkte de banden tussen de Franken enerzijds en de Gallo-Romaanse aristocraten, bisschoppen en inheemsen anderzijds, waardoor het gebrek aan kennis voor het handhaven van een maatschappij werd gecompenseerd, aangezien de aanhangers van Clovis voornamelijk soldaten waren. In 507 overwonnen de Franken, Bourgondiërs en Byzantijnen de Visigoten. De Franken namen Zuid-Frankrijk in en de Visigoten werden teruggedreven tot Iberië en Septimanië. De Byzantijnse keizer Anastasius I schonk Clovis hierna de titel consul, waarschijnlijk om hem aan zich te binden in de strijd tegen de Ostrogoten. Door deze kroning kreeg zijn rijk een legitiem tintje onder de Gallo-Romanen. Later elimineerde hij de andere Frankische hoofdmannen om zijn positie in het Frankische gebied te verstevigen.

Karolingen[bewerken | brontekst bewerken]

Domeinstelsel[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Domeinstelsel voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Fictieve vroonhoeve

Voorgeschiedenis en ontwaken domeinstelsel[bewerken | brontekst bewerken]

In de Late keizertijd (284 n.Chr. tot 476) van het Romeinse rijk gebruikte de senatorenstand haar politieke macht over haar landerijen, waardoor de staat niet kon optreden in deze gebieden. Al reeds in deze tijd stonden kleine boeren onder de hoede van de grootgrondbezitters. Rovers, bendes en de belastingdruk zorgden ervoor dat vele andere kleine boeren zich onder de patronage plaatsten van een grootgrondbezitter. Hiervoor moesten de kleine boeren het land van de grootgrondbezitter bewerken en diensten verlenen, waardoor zij een colonus-status kregen en niet meer vrij maar gebonden aan hun grond waren om na een tijd net zo onderdrukt te worden als in de tijd dat zij vrij waren en met curiales te maken hadden. Door de immuniteitsstatus van de landerijen van de senatorenstand werden de landerijen steeds groter, kregen de curiales steeds minder invloed, ontstonden er privélegertjes, eigen werkplaatsen en eigen financiële circuits.

Slaven of vrij?[bewerken | brontekst bewerken]

De mensen die het land bewerkten mogen niet worden gezien als pure slaven. Hun landen konden worden overgeleverd van vader tot zoon, waar zij zelf van leefden. Wanneer overschotten voorkwamen, ruilden de boeren deze soms voor andere levensbehoeften. In de meeste gevallen vormden zij een plattelandse gemeenschap met een positieve instelling tegenover hun werkzaamheden.

Zie de categorie Middeleeuwen van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

Categorie:4e eeuw Categorie:5e eeuw Categorie:6e eeuw Categorie:7e eeuw Categorie:8e eeuw Categorie:9e eeuw Categorie:10e eeuw