Overleg gebruiker:Benedict Wydooghe/Kladblok

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
In het Nederlandstalig editiewetenschappelijk onderzoek zijn er nauwelijks voorbeelden die 1.de werkgenetica tonen en/of 2. de esthetiek van het werk met de tekst verbinden. Hypertekst biedt al een decennium ongekende kansen om het notuleren te documenteren of om de esthetische artefacten te visualiseren en te kaderen. Vandaar dat onderstaand proza - proeve van een nieuw boek - waarvan de totstandkoming hier nauwkeurig geregistreerd wordt, alleen maar via Wikipedia tot stand kan komen als men de intellectuele kruisbestuivingen (door internet ontstaan), de tijdsinvestering en de schrijfmethodiek van een auteur wil documenteren. Door het bewaren van elke tekstversie zijn er in de toekomst vergaande, diepgaande en kunstzinnige conclusies te trekken aangaande de werkgenetica en de esthetische keuzes, alhoewel die wellicht lang op hun 'ontdekking' zullen laten wachten. Benedict Wydooghe (overleg) 29 jan 2016 01:20 (CET)[reageer]
Mee bezig Mee bezig
Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.


Joris Houwen
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Persoonsgegevens
Volledige naam Georges Houwen
Geboren 23 augustus 1925
Overleden 4 oktober 1998
Geboorteland België
Beroep(en) Kunstschilder
Tekenaar
Caféhouder
Oriënterende gegevens
Stijl(en) Postexpressionisme
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur

Joris Houwen (pseudoniem van Georges Houwen) was een Belgische autodidact en non-conformistische beeldhouwer, etser en kunstschilder gekend van een veelzijdig palet met verrassende stillevens, figuren, marines en landschappen, figuratief en non-figuratief werk. Houwen was een zondagskind en erg productief. Behalve beelden, schilderijen en koperen etsen maakte hij houtsnedes en illustreerde hij dichtwerk. Meestal benoemt en signeert hij zijn werk onderaan. Houwen werd 73. Hij is in Lichtervelde geboren op zondag 23 augustus 1925 en overlijdt in Tielt op zondag 4 oktober 1998. Na zijn dood verdwijnt hij uit de aandacht. Zijn naam krijgt geen lemma in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging die in dat jaar verschijnt en het is zoeken naar publicaties over hem.

Slechts in één databank kan ik een verhandeling over hem vinden (zie databank Kulak). Met de herinnering aan Joris Houwen liep er iets mis. Is daar een reden voor, vraag ik me af. Ik ben geen kunsthistoricus en kan me aldus niet uitlaten over de kunstige kwaliteit van zijn omvangrijke oeuvre. Wie zijn schilderijen of zijn etsen wil zien, kan slechts beroep doen op twee publicaties.

In 2006 is er in Tielt, de stad waar hij het laatste en het grootste deel van zijn leven doorbrengt een retrospectieve tentoonstelling in cultuurcentrum Gildhof.

Kort en bondig[brontekst bewerken]

Het Permekehuis in Jabbeke is bekend, maar Permeke heeft een band met Oostende. In 1908 betrekt hij er met Gust De Smet een herbergkamer in de Kaaistraat. Het harde vissersleven doet hen afstand nemen van Emile Claus. In 1912 huwt hij met Maria Delaere en gaat in de Vuurtorenwijk wonen tussen het vissersvolk. Na de oorlog (hij raakt zwaargewond in 1914) keren ze met drie kinderen naar de Vuurtorenwijk. Daarna gaat het naar de Langestraat in het visserskwartier (1921-1925) waar Gustave De Smet en Frits Van den Berghe hem vervoegen. In 1930 betrekt hij "De Vier Winden" in Jabbeke. Na het overlijden van zijn vrouw help mevrouw d'Ydewalle hem de creativiteit te hernemen. Permeke sterft in 1952 op 65-jarige leeftijd in Oostende. Hij is in Jabbeke begraven naast zijn "Marietje". Op zijn graf staat beeldhouwwerk van Georges Minne.[1]
"De haven van Oostende, ca. 1922". Gustaaf De Smet (1877-1943) schildert het Vlaamse vrolijke leven in serene composities. In 1922 trekt hij met Frits Van den Berghe bij Permeke in in Oostende. Na enige maanden trekt hij naar zijn Leiestreek en in 1923 ging hij in Bachte-Maria-Leerne wonen en daarna in Afsnee en Deurle. Zijn expressionisme, met de kubistische inslag, bereikt op dat moment een hoogtepunt, met circus- en kermistaferelen, accordeonspelers en evocaties van dorp en huis. Toen De Smet overleed zei Permeke: "Hij was nooit klein."
Kunstmuseum aan Zee - Eeuwige zwerver, vagebond van Frits Van den Berghe (1883-1939) is een meester van het Vlaamse Expressionisme en het fantastisch surrealisme. Aanvankelijk schildert hij impressionistische werk met symbolistische inslag. In 1907 trouwt hij met Elvira Van Houtte. Het gezin zou twee dochters krijgen. Een verhouding met de Gentse actrice Stella van de Wiele stuurde een harmonieus gezinsleven en zijn kunst in de war.

Sommig werk is beïnvloed door de grote drie van het Vlaamse Expressionisme: Constant Permeke, Frits van den Berghe en Gustave de Smet. Zijn stijl is post-expressionistisch. Zijn boegbeeld of leermeester, Constant Permeke is vijfenzestig als hij in Oostende overlijdt. Het is begin januari 1952. Of Houwen dan al in Oostende is, weet ik niet. Maar de geest van deze expressionist is er dan nog duidelijk aanwezig.

Twee werken steken in de reserve van het Oostendse Kunstmuseum aan Zee: 'Winterlandschap' en 'De verzoeking van de zwerver'. In musea in Namen en Luik schijnen eveneens een deel van zijn oeuvre te bewaren. Ook het gemeentebestuur van Tielt (Markt 13) bewaart werk van hem. De inventaris van de schilderijen in het stadhuis vermeldt 99 werken waaronder Albéric Duyver (1859-1939) Ceramano (1831-1909, de laatste vertegenwoordiger van de school van Barbizon) en Frank Bogaert (°1950), August Braekevelt, Alfons Blomme, Achiel Van Sassenbrouck, Antoon De Vaere (1900-1989), (1925-1998), Jan Van de Keckhove (1822-1881).

Houwen genoot geen klassieke opleiding en kwam later aldus niet in de verleiding om klassiekers te imiteren of er tegen in te gaan. Al doende ontdekte hij in zijn palet, hij leerde vlug en wat hij leerde, mondde uit in nieuwe beelden. Een criticus noemt hem een ‘schilder bij instinct,’ worstelend met zichzelf, met trefzekere kleur en zin voor constructie. Toch is er achter de schilderijen een psychologische logica te zien die refereren naar zijn jeugd. Van kindsbeen af is hij vertrouwd met de wereld zoals Permeke die schildert. Voor Houwen zijn dit de beelden uit zijn kinderjaren waarvan hij de kleur en de vormentaal herkent. Na 'zijn' oorlog is schilderen een hernieuwd contact met de realiteit, om niet te “vergeten” dat de mens zich de wereld laat ontstelen.

Kwartierstaat[brontekst bewerken]

Voorouders van Joris Houwen
Overgrootouders

Amand Houwen (xxxx–xxx
∞ xxxx
Louise Ronse (xxxx–xxxx)

Overgrootvader/va/moekant (xxxx–xxxx)
∞ xxxx
[[Overgrootmoeder/] (xxxx–xxxx)

??? (???-???)
∞ ??
???? (????–????)

? (????-????)
∞ ????
? (????–????)

Grootouders

Aloïs Houwen (28.09.1859–09.09.1926)

Philomène Moreaux (xxxx–...)

GV-Moederskant (xxxx– )
∞ xxxx
GM-Moederskant (xxxx– )

Ouders

Jean Baptiste Houwen (14.03.1896–04.02.1964)
∞ XXXX
Madeleine Demeestere (...)

Joris Houwen

Kwartierstaat 2[brontekst bewerken]

(...)

Zowel de vader als de oom van Joris Houwen kwamen zwaar gehavend terug uit de Eerste Wereldoorlog. Zijn vader verloor zijn linkerbeen in 1917 en zijn oom Arthur werd zwaar gekwetst bij de slag om Antwerpen eind september 1914. Zijn grootvader, Aloïs was in november 1918 even militair. Hij werd soldaat kort nadat zijn dorp Lichtervelde werd bevrijd, namelijk op 1 november. Hij was net 59 geworden en oefende deze functie uit 'voor den duur van den oorlog', niet meer dan tien dagen dus.

Zijn ouders: vlaswerkers[brontekst bewerken]

Georges, Joris Howen is de zoon van Jean-Baptiste Houwen en Madeleine Demeestere. 'Zijn moeder was huisvrouw en een verwoede lezeres die het kind een zekere bagage meegaf' (Roosen, p. 7.). Het gezin woonde in de Wulleputstraat in Lichtervelde. Jean Baptiste Houwen was oud-strijder en van hem bleef een militair dossier bewaard. Hij is geboren op 14 maart 1896 en 19 jaar als hij op 30 juli 1915 mobiliseert in het kader van het Speciaal Contingent. Hij overlijdt als weduwnaar in Roeselare op 4 februari 1964. Als oud-strijder van 1914-1918 liep hij gebukt onder de eretekens:

  • Vijf frontstrepen
  • Oud-strijder 14-18
  • Ridder in de Leopold II orde met zilveren palmen
  • Ridder in de Kroonorde met zwaarden
  • Officier in de Kroonorde
  • Officier in de Leopold II orde met zwaarden
  • Oorlogskruis met zilveren palmen
  • IJzerkruis
  • Zegekruis
  • Herinneringsmedaille van de oorlog 14-18
  • Vuurkruis

De wet van 1 maart 1915 roept alle Belgische mannen in de onbezette gebieden op oorlogsdienst te doen. Voor zolang de oorlog duurt, zal als wie tussen 18 en 25 is, tot het Speciaal Contingent behoren. De wet duwt duizenden Belgische vluchtelingen en seizoensarbeiders naar het front en haalt hen subtiel weg uit Franse en Engelse dorpen die de Belgen met steeds minder met compassie en steeds meer met argwaan bekijken. Jean Baptiste Houwen (zoon van Aloïs Houwen en Philomène Moreaux en de jongere broer van Arthus Camiel Houwen) is negentien. De oorlog is inmiddels bijna een jaar aan de gang en hij is opgeroepen om het Speciaal Contingent te vervoegen. Hij meldt zich op 30 juli 1915, krijgt vermoedelijk een opleiding in Fécamp en lijft op 26 oktober in bij de grenadiers bij Diksmuide. Ondanks enkele administratieve overplaatsingen (op 28 juli 1916 naar het zesde regiment artillerie en op 1 januari 1917 naar het twaalfde) blijven zijn karweien dezelfde. Hij bevoorraadt kanonnen, verplaatst en plaatst munitiestukken en stelt de granaten. Op 28 juli 1917 - het jaar dat de oorlogsmoeheid bij de Russen, de Fransen en de Belgen toeslaat - treft een Duitse granaat hem in het linkerbeen. In het hospitaal van Beveren aan de IJzer amputeert een arts het been. Het dagorder geeft hem een eervolle vermelding: Soldat discipliné, d'une conduite exemplaire et ayant toujours fait preuve dans les circonstances les plus périlleuses d'une grande bravoure au feu. In oktober verhuist hij naar het hospitaal van Bonsecours (Seine Mar. FR) en in juni 1918 naar het Depot der Invaliden in Le Havre. Zijn demobilisatie volgt op 31 januari 1919. Houwen is 23 en zwaar invalide.[2]

Nonkel Arthur[brontekst bewerken]

Een nonkel van Joris Houwen, Arthur Houwen was eveneens frontsoldaat. Over deze man vond ik niet veel. Hij is geboren in Lichtervelde op 20 maart 1887 en was arbeider. Hij vestigde zich in Torhout en huwde Marie Hollevoet. Arthur (lichting 1907) deed legerdienst bij het zesde linie in Antwerpen. Op 27 september 1914 raakt hij in de loopgraven rond het fort van Sint-Katelijne-Waver zwaargewond. Hij raakt in een Antwerps militair ziekenhuis vier dagen later brengt men hem over naar Gent (?). Vandaar gaat het naar Folkestone en Rouen. Op 31 december 1915 ongeschikt verklaard voor het front en in verlof zonder soldij geplaatst, in Le Mans toegevoegd aan de Franse spoorwegen en een half jaar later overgedragen aan de Belgische spoorwegen, standplaats Oissel (Seine Mar. FR). Hij beëindigt de oorlog bij de sectie Veldspoorwegen en demobiliseert 19 augustus 1919 met vijf frontstrepen.[3]

Wie is Theofiel?[brontekst bewerken]

Verder ontdek ik in een heemkundige publicatie Theofiel Houwen (Lichtervelde 30 april 1894, zoon van August Houwen en Romanie Maeseele), een ongehuwde arbeider die in de Statiestraat opgroeide. Hij meldt zich aan op 23 september 1914 in de kazerne in Lier en wordt doorgezonden naar het kamp Auvours (Sarthe FR), voor een opleiding als infanterist door het Belgisch leger. Op 15 februari 1915 naar het IJzerfront. Hij sneuvelt te Diksmuide op 6 september 1915. Begraven in Kaaskerke en in 1924 overgebracht naar De Panne. Postume medailles. Mogelijks een grootoom.[4]

Levensloop[brontekst bewerken]

Jeugd en oorlog[brontekst bewerken]

De jonge Houwen is zestien, bijna zeventien als de Duitsers België binnenbollen en te jong voor militaire dienst.

  • 1938-1941: Lager Secundair tuinbouwonderwijs in het Klein Seminarie in Roeselare;
  • 1942:
  • 1943-1944: Weense Academie, vrije leerling beeldhouwen;
  • 1945-1948: Wisselende beroepsbezigheden, onder meer als huisschilder;

Ik ben Joris[brontekst bewerken]

Kiosk van Abbeville

Waar het om gaat, is dat vele duizenden Vlamingen de bewuste beslissing namen zich te scharen achter hun vroegere veroveraars en het uniform gingen dragen van een beweging die later tijdens het oorlogstribunaal van Neurenberg als "criminele organisatie" veroordeeld zou worden. De leden, ongeacht hun nationaliteit, verloren hun burgerrechten, net als hun verslagen landgenoten in de rest van de Wehrmacht. Hoe kwamen ze tot die zwaarwegende beslissing om toe te treden? (...) Wie waren ze, die Vlamingen die aangetrokken werden door een vreemde vlag? Wat was hun verhaal?

— Jonathan Trigg, p. 23-24.

Wanneer Georges Houwen zijn naam in Joris verandert, is onduidelijk. Zijn naamsverandering doet niet alleen denken aan, ze is wellicht geïnspireerd op de naamsverandering van een man die erg tot zijn (en de collectieve) verbeelding spreekt: de op 19 juli 1894 in Wakken geboren Georges Van Severen. Van Severen vernederlandst zijn doopnaam Georges aan de universiteit van Gent. Hij is er lid van de nationalistische Rodenbach-vrienden en laat er zich Joris noemen omdat dit Vlaamser klinkt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog schopt hij het als oorlogsvrijwilliger wegens zijn tweetaligheid tot Vlaamse officier. Het is een hoogst uitzonderlijke status, een Vlaamse officier.[5] Tijdens het interbellum ontpopt Van Severen zich van een ietwat zwijgzame advocaat tot de meest charismatische nationalist in Vlaanderen. Zijn naam: Joris Van Severen[6] Door zijn sympathie voor de Frontbeweging, ontnam het leger hem zijn officiersrang. Na Van Severens anti-Belgische toespraak (1928), zijn stichting van het fascistische Vlaams-nationalistische, fascistische en solidaristische Verdinaso Verdinaso (Wies Moens schreef mee aan het programma) en een antisemitisme dat feller was dan dat van Hitler[7] hield de Staatsveiligheid van Severen argwanend in het oog.

De Duitse verovering van Noorwegen en Denemarken verhoogt het wantrouwen van de westerse regeringen tegenover mogelijke nazi-sympathisanten. Om te vermijden dat binnenlandse fascisten als een soort van vijfde colonne de nationale defensie zouden ondermijnen, stellen rijkswacht en politie adreslijsten op van verdachten, om bij een mogelijke invasie te arresteren. Het opstellen gebeurde met de natte vinger. Alle Duitsers zijn verdacht: Duitse joden of Duitse vluchtelingen die het nazi-regime verfoeien, het maakt niet uit. Als de Duitsers België binnenvallen levert auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch ongeveer tachtig staatsgevaarlijken (waaronder acht Joden en Felix Nussbaum) aan Frankrijk uit. Hun transport verloopt van één van de drie Brusselse verzamelpunten (Géruzet, Rolin en Baron de Witte de Haelen) naar Frankrijk. Joris van severen komt in Abbeville terecht waar de Fransen hem opsluiten onder een kiosk. Bij Duitse bombardementen in de nacht van 19 op 20 mei krijgen de Franse militairen de opdracht om de gevangenen zonder proces te executeren. Het bevel komt van een Franse kapitein die dienst doet als plaatscommandant. Na de twaalfde standrechtelijke executie eindigt ook de bemiddeling van Van Severen en zijn secretaris Jan Rijckoort in een nekschot. Die nacht vinden 21 mensen de dood. Luitenant Leclabart, die in extremis arriveert stopt de slachting en veertig jaar later erkent België de foute uitlevering en de willekeur van de arrestaties uit wraak, jaloezie, politieke overtuiging, nationaliteit. De nacht van 20 mei 1940 ging de geschiedenis in als het bloedbad van Abbeville en de mythevorming rond Joris - Georges - Van Severen kende vanaf nu geen grenzen meer en Georges Houwen vond er zijn inspiratie voor zijn naamswissel.[8]

  • 1949: Als hij 24 of 25 jaar is huwt hij een pianiste uit Tielt, Anna Verbeke en ze gaan wonen in 't Hof van 't Henneken in Roeselare. Er zullen drie kinderen uit het huwelijk komen: Hilde, Bart en Igor.
  • 1949: Eerste tentoonstelling in het Kursaal van Oostende. (?) Het nieuwe Kursaal dateert van na de tweede wereldoorlog. In 1940 werd het vernietigd door de Duitsers en in 1943 maakten ze een strategisch bunkercomplex van met zicht op zee. Na de oorlog maakt architect Léon Stynen er een modernistisch gebouw van met gebogen glazen gevels aan zeezijde en wandschilderingen en beelden van Paul Delvaux. Wellicht is het gebouw pas in 1953 af, hoe kan Houwen er dan al in 1949 een tentoonstelling hebben gehouden? Willy Bosschem begint enkele jaren later, in 1953 bij het Casino-Kursaal van Oostende als chef van de Kunststudio voor publiciteit en decoratie en zou de daaropvolgende jaren ongeveer 280 tentoonstellingen organiseren. Zo komt hij in contact met Jef van Tuerenhout, Paul Delvaux, Jean Milo, Victor Vasarely, Georges Mathieu, Maurice Boel, Felix Labisse, Paul van Hoeydonk, Octave Landuyt, Hubert Minnebo en vele andere kunstenaars, waaronder wellicht ook Joris Houwen?

Jaren vijftig: naar de kust[brontekst bewerken]

Van kunstschilder Joris Houwen, die thans te Oostende gevestigd is, werden tientallen werken aangekocht door verzamelaars uit de Verenigde Staten. Een monografie over zijn werk is in voorbereiding en verschijnt in december.

West-Vlaanderen, jg. 04, 1955, nr. 06.

Na-oorlogse ku(n)stschilders[brontekst bewerken]

Voor veel kunstenaars zijn de late jaren vijftig, de jaren na Expo '58 een glorietijd. Paul Delvaux, Caille, Grard, Heinz Düllberg, Frans van Immerzeel, Jean Jacques de Graeve, Taf Wallet, Henri Victor Wolvens, Hedwig Speliers, Willem Vermandere, Paul Snoek, Roel D'Haese, Roger Rossey, Joris Declercq..., allen zoeken ze de kust op. De welvaart maakt hen mobiel. Waar kunstenaars zich vroeger in de anonimiteit onderdompelden, trekken sommigen naar de kust en eigenen ze zich de omgeving toe. De pogingen om tot een symbiose te komen zijn eerder uitzondering dan regel.|Rik Sauwen (Kunstenaars aan de Westkust, p. 153.}}

Symbiotischer dan het openhouden van een kunstenaarskroeg is bijna onmogelijk voor een binnenlander die zich wil integreren aan de kust. Bewijs daarvan? Als ik in januari 2016 't Kroegske binnenstap, dan is Joris Houwen er niet vergeten. Integendeel, hij lijkt er springlevend. Achter de toog staat Iwein Scheer, de stichter van de Paulusfeesten en uitbater van het Kroegske, al meer dan vijftig jaar. Wanneer hij in 't Kroegske begon? Op 23 juni 1964. 'Op de eerste dag had ik meteen een vaste klant. Een visser. Toen ik rond 3 uur wou sluiten, was de man ontevreden omdat ons gesprek niet afgelopen was. De volgende morgen zat hij nog steeds op de stoep. Hij wou verder praten. Ik heb de man nadien jarenlang niet meer gezien. Hij werkte in Antwerpen. Tot hij na zijn pensioen terugkeerde naar Oostende en plots voor de deur stond. Sindsdien woont hij boven het café.' Iwein is een Brusselaar die zijn hart verloor in Oostende. 'Als jonge gast deed ik in de zomermaanden een vakantiejob aan de kust. Tot ik op een dag de liefde van mijn leven tegenkwam en hier bleef plakken. Al laat ik Brussel nooit links liggen. Noem mij gerust een Brusselaar met een Oostends hart.' 'le port avant la mort. Het Paulusplein ontdeed zich van zijn anarchisme. 'Van de Visserskaai tot de Kapellestraat waren er in de tijd dertien cafés. Vandaag blijven er nog drie over. Het sociale gezicht gaat verloren. Rond het plein worden luxeappartementen en sociale appartementen gebouwd. Het zal een tijd duren vooraleer hier opnieuw een hechte gemeenschap ontstaat. Je moet hier geen djembé meer spelen tot 3 uur 's nachts.'

Wat mij het meest in zijn werk bevalt, is zijn kleurensymfonie, in alle schakering kwistig opgezet met paletmes waardoor de vormgeving nog meer wordt geaccentueerd.

— D.B., Vooruit, 12 april 1956.

1950[brontekst bewerken]

  • 1950: Tentoonstelling in Roeselare, Patria;
  • 1950: Tentoonstelling in Roeselare, Brouwer's Kelder;

1952[brontekst bewerken]

  • 1952: Tentoonstelling in Roeselare, bovenzaal van het stadhuis;

1953[brontekst bewerken]

  • 1953: Tentoonstelling in Roeselare, hotel Java;
  • 1953: Tentoonstelling in Brugge, galerij Unicum
  • 1953: verhuis naar de Munkerbossen in Zwevezele;

1954[brontekst bewerken]

  • 1954: Groepstentoonstelling in Gent Vierjaarlijks salon voor Schone Kunsten in museum voor schone kunsten;
  • 1954: Tentoonstelling in Kortrijk, A l'atelier;
  • 1954: Groepstentoonstelling aan de Parijse Salon de l'Art libre in Palais de Chaillot of/en in het Palais des Beaux Arts en bekroning met de zilveren medaille van de Thorlet-prijs van de Académie Française;

1955[brontekst bewerken]

  • 1955: Eervolle vermelding voor schilderkunst van de provincie West-Vlaanderen;
  • 1955: Verhuis naar Oostende waar hij 't Kroegske openhoudt;
  • 1955: Groepstentoonstelling in Arras Peintres Flamands, in Salons de l'Hotel Univers;
  • 1955: Groepstentoonstelling in Gent in galerie A. Vyncke-Van Eyck;
  • 1955: Tentoonstelling in Torhout, zaal De Zwaan;
  • 1955: Tentoonstelling in Oostende in Chez Pan;
  • 1955: Tentoonstelling in Knokke in La Falconnerie;
  • 1955: Groepstentoonstelling in Brugge Schilder- en beeldhouwkunst West-Vlaanderen, in het Provinciaal Hof;
  • 1955: Groepstentoonstelling in Oostende, Vlaamse kunst Ensor, Permeke, Spilliaert, in het Kursaal;
  • 1955: Groepstentoonstelling in Hasselt, West-Vlaamse schilders, in de provinciale bibliotheek;
  • Gella Allaert wordt gehuldigd na een opvoering van Mevrouw Warrens bedrijf in de Oostendse Schouwburg. Het gebouw bestaat vijftig jaar en Allaert krijgt als geschenk een schilderij van Houwen, met daarop onder meer een kop van de auteur van het stuk, George Bernard Shaw.

1956[brontekst bewerken]

  • 1956: Groepstentoonstelling in Antwerpen, West-Vlaamse schilders in Zaal Middenstad;
  • 1956: Groepstentoonstelling in Leopoldstad, Luluaburg, Elisabethstad en Stanleystad, Vlaamse schilders op rondreis in Kongo;
  • 1956: Tentoonstelling in Antwerpen, galerij De Nederlanden;
  • 1956: Tentoonstelling in Oostende, stedelijk museum georganiseerd door kunstvereniging Mozaïek;

1957[brontekst bewerken]

  • 1957: Tentoonstelling in Oostende, galerij 't Kroegske;
  • 1957: Publicatie van Marcel van Maeles dichtbundel Rood en groen met monotypen van Houwen;

1958[brontekst bewerken]

  • 1958: Doorbraak in de VS & Duitsland;
  • 1958: Tentoonstelling in New York, Petit Gallery;
  • 1958: Tentoonstelling in Eeklo, Meetjeslands Kunstsalon Beatrijs;
  • 1958: Groepstentoonstelling in Wakken, Vlaamse Kunst van Heden (?) in kasteel ter Wallen;
  • 1958: Tentoonstelling in Tielt naar aanleiding van de Europafeesten, Gildhof;

1959[brontekst bewerken]

  • 1958-1959: 't Kroegske, deelnemer etalagewedstrijd (prachtige foto op p. 5 van Grafiek van J.H. met een viertal schilderijen, een dischwerk, een buste en diverse attributen);
  • 1959: Tentoonstelling in Oostende, galerij 't Kroegske;
  • 1959: Groepstentoonstelling in Hamburg Hochseefischerei Sonderausstellung in Altonaer Museum;
  • 1959: Groepstentoonstelling in Poperinge, stadhuis, georganiseerd door kunstkring Hoppeland;

Jaren zestig: hang naar erkenning?[brontekst bewerken]

Houwen schildert graag zichzelf en als hij een vrouw portretteert gebruikt hij geen model maar houdt hij vrijwel altijd zijn vrouw voor ogen.

En nochtans, ze zouden de deur uitvliegen als warme broodjes. Ze zouden ze van mijn ezel halen. Een marine, kom, dat is toch het onnozelste wat bestaat, wat aarde en rotsen of strand en de zee, met eventueel en vogel of een bootje. En al die rijke stinkerds die een appartement bezitten met uitzicht op zee willen daar een marine hangen. Maar dat zegt me niks.

Voor deze quote zie: Herwig Leus. Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen van Paul Snoek in Vlaanderen, Rusland en overal elders ter wereld, Manteau, Antwerpen, 1983, p. 196. (Besteld) Paul Snoek loenst naar Oostende... schrijft Rik Sauwen (Westkust, p. 155.)

Er is inderdaad veel artistiek talent op een beperkt gebied gelijktijdig bezig; tot echte groepsvorming komt het echter niet. Niemand lijkt daar echt behoefte aan te hebben. De klemtoon ligt nog altijd in de grote centra in het binnenland. Kunstgalerijen zijn hier amper actief. Bovendien wordt het gebied niet meer geïdentificeerd met een te ontdekken of te verkennen natuurlijk milieu. Het valt zonder meer samen met het grotere recreatiegebied dat de gehele kuststrook geworden is. Hier primeert het vakantiegevoel, zelfs tijdens het werken.

Joris Houwen is beslist een eigenaardige verschijning in onze hedendaagse schilderswereld. Zijn gans eigen plaats heeft hij veroverd door moedige, soms harde, steeds eerlijke inspanning en bezinning tegelijk, met daarbij een vast geloof in zichzelf. Het is vrijwel onmogelijk, aan zijn werk een etiket te hechten. Waarom zouden we dat? Hijzelf blijkt op een vraag daarnaar geantwoord te hebben: ik schilder. Afdoender kan het niet. Het is in elk geval duidelijk dat het deze kunstenaar te doen is om een dialoog van mens tot mens op grond van ontdekte schoonheid. Ook dat maakt zijn werk zo boeiend, zo sociaal, zo humaan.

Jan Vercammen, 14 augustus 1971.
  • 1960: Opening galerie Houwen in Oostende;
  • 1960: Tentoonstelling in Oostende, galerie Houwen;
  • 1960: Tentoonstelling in Roeselare in galerie Carlos Demeester;
  • 1960: Groepstentoonstelling in Oostende, Provinciale tentoonstelling voor schilderkunst in de bibliotheekzaal van het Feest- en cultuurpaleis;
  • 1960: Groepstentoonstelling in Brugge, Provinciale tentoonstelling voor schilderkunst in het provinciaal hof;
  • 1960: Groepstentoonstelling in Middelburg, Provinciale tentoonstelling voor schilderkunst in de burgerzaal van het stadhuis;
  • 1960: Groepstentoonstelling in Hasselt, Provinciale tentoonstelling voor schilderkunst in het provinciaal begijnhof;
  • 1961: Groepstentoonstelling in Oostende Maritieme schilderkunst, in het Feest- en cultuurpaleis;
  • 1961: Groepstentoonstelling in BoulogneMaritieme schilderkunst, in het Musée des Beaux Arts;
  • 1962: Verhuis naar Sint Michielsstraat 127 in Tielt;
  • 1963: Groepstentoonstelling in Milaan met Jan Cobbaert en Rik Slabbinck;
  • 1964: Verhuis naar Kastanjelaan 127 in Tielt;
  • 1965: Opening atelier in Tielt;
  • 1965: Joris Houwen à la Galerie Forum;
  • 1966: Op 15 januari 1966 opent in Aalter de nieuwe kunstgalerij ‘Altra’ in de Stationsstraat 95, Cyr Frimout. De galerij startte met een ‘Startgroep 66’: Antoon Catrie, Roger Debrock, Cyr Frimout, Joris Houwen, Jeanne Portenant en Renaat Saey. De inleider was Lic. Rob. Portier, Willem Laroy declameerde en Walter Haesaert droeg voor uit eigen werk.
  • 1966: Van 14 tot 27 januari stelt hij ten toon in kunstgalerij ‘Onze Schilders’, Zeedijk, 125, Oostende. Hij beperkt zich tot zwart-wit werk.
  • 1967: Groepstentoonstelling in Antwerpen Zeventig jaar huis Campo in galerij Campo;
  • 1967: Tentoonstelling in Bellegem, gemeentehuis;
  • 1968: Groepstentoonstelling in Lissewege, galerie Romboudt;
  • 1968: Tentoonstelling in Antwerpen, Campo;
  • 1968: Groepstentoonstelling in Merelbeke, Het portret nu, gemeentelijk instituut voor Technisch Onderwijs;
  • 1968: Groepstentoonstelling in Brugge Contra-Punt in Brugsche Galerie;
  • 1968 (of was het 1965 zoals een bron beweert?): Te gast voor het kunstweekend bij gravin d'Hespel in het kasteel Driekoningen in Beernem;
  • 1969: Contract met de Galerie internationale Madison Avenue in New York voor verkoop van 20 werken;

Jaren zeventig[brontekst bewerken]

Houwen is een schilder die de Vlaamse traditie volgt, en die de inspiratie in zichzelf zoekt. Hij drukt uit , wat hem in het leven treft. Bij deze kunstschilder leven droom en werkelijkheid in harmonie.

— Walter Debrock, eredirecteur-generaal van het Ministerie Nederlandse Cultuur, 27 maart 1976
  • 1970: Voornamelijk tentoonstellingen in eigen atelier;
  • 1970: Groepstentoonstelling in Beauvoorde, galerij Driekoningen;
  • 1971: Groepstentoonstelling in Antwerpen Hedendaagse Vlaamse Fantastiek in Campo;
  • 1971: Tentoonstelling in Sint-Michiels, kunstgalerij Boudewijnpark;
  • 1972: Tentoonstelling in Oostende, galerij Atelier;
  • 1973: Groepstentoonstelling in Etikhove, kunstgalerij Ladeuze;
  • 1973: Groepstentoonstelling in Beauvoorde, Vlaamse landschappen, in galerij Driekoningen;
  • 1974: Groepstentoonstelling in Brussel, Kerstgebeuren, in stadhuis;
  • 1975: Tentoonstelling in Tielt, in De gouden Pluim;
  • 1975: Tentoonstelling in Mariakerke, kunstgalerij Isera;
  • 1975: Groepstentoonstelling in Oostende, 'Moderne ikononen, in het Museum voor Moderne Religieuze Kunst;
  • 1976: Tentoonstelling in Oostende, galerij Parthenon;
  • 1977: Culturele missie naar Portugal;
  • 1978: Tentoonstelling in Oostende, in Europanorama (Van Iseghemlaan 34) van 5 augustus tot 30 september. Inleider is Jan de Maere

Jaren tachtig[brontekst bewerken]

Joris Houwen oriënteert zich in zijn werk naar verschillende expressies, zonder dat men mag zeggen dat hij aan iemand schatplichtig is. Integendeel, hij laat zich kennen als een kunstenaar voor wie meerdere thema's en uitbeeldingen binnen zijn belangstelling liggen. Duidelijk is wel dat hij in zijn schilderijen de verfmaterie en dus ook de kleur een zinvolle kracht poogt mee te geven. Kleur en materie zijn voor hem primordiale middelen om zijn eigen wereld duiding te geven.

— R.D.C. Spectator, 7 maart 1981.
  • 1980: Tentoonstelling in Lichtervelde, kunstkring Da Vinci;
  • 1980: Tentoonstelling in Mechelen, kunstgalerij Jos Verbinnen;
  • 1981: Tentoonstelling in Brussel, galerij Jan De Maere Van Moersstraat 11-13 van 17 februari tot 15 maart uitnodiging verstuurd door Régine Van Outrive D'Ydewalle. In de collectie van het Letterenhuis steekt nog een affiche van deze tentoonstelling (plaatsingsnummer H 849/A en inschrijvingsnummer 215093/21)
  • 1981: Groepstentoonstelling in Knokke, Casino;
  • 1981: Groepstentoonstelling 'De zee' in Blankenberge, Casino;
  • 1982: Tentoonstelling in Gistel, Kastanjehuis;
  • 1982: Tentoonstelling in Middelkerke, Zeedijk 73, kunstgalerij Lautrec van 20 augustus tot 30 september; galerijhouders zijn Martin Vandommele en Annie Roose; Opening van de tentoonstelling door kunsthistorica Hilde Houwen;
  • 1982: Kunsthappening door Joris Houwen;
  • 1983: Tentoonstelling in Antwerpen, cultureel centrum Sint-Mathijs;
  • 1983: Tentoonstelling in Tielt, atelier Houwen;
  • 1983: Groepstentoonstelling in Tielt met 31 Tieltse kunstenaars, Zonnegroep in stadhuis;
  • 1985: Tentoonstelling in Tielt, atelier Houwen;
  • 1986: Tentoonstelling in Drongen, Trunchina;
  • 1988: Tentoonstelling in Gent, Trollenkelder;
  • 1988: Werkt mee aan Nachtridders en straatmadelieven, poëzie van Liane Bruylants en met een nawoord van Kris Geerts. Bruylants' verzen zijn geïllustreerd door acht Vlaamse kunstenaars: Liane Bruylants zelf, Marguerite Hermans-Guilloteau, Joris Houwen, Mimi Huys, Danny Janssens, Lijonell, Thomas Roman en Lode Sebregts. De zeventien gedichten over de bewoners van de rosse buurt uit Antwerpen werden voorgesteld op 28 februari 1988 in het Osteriethuis, met een receptie verzorgd door de Paribas-Bank België, Meir 85, Antwerpen.

Jaren negentig[brontekst bewerken]

Overzicht[brontekst bewerken]

  • 1991: Tentoonstelling in Antwerpen, galerie Van Brink en Van Sant;
Filip De Pillecyn (Hamme aan de Durme, 1891 - Gent, 1962) in het midden op deze foto, zit er tussen Felix Timmermans en diens vrouw. De Pillecyn was 'cyclist' aan het IJzerfront en actief in de Frontbeweging. In 1917 schreef hij met Hendrik Borginon het pamflet Vlaanderens dageraad aan den IJzer, een oproep tot een federaal België en in Ons Volk laat hij zich op 28 maart 1918 poëtisch uit over de gasgruwel: 'de stank van zeepsop, aangebrande aardappelen en mostaard (de drie reuken die ons van de overkant van de IJzer tot meerdere eer en glorie van "Groz Deutschland" worden overgezonden)' doen hem verlangen naar zuivere lucht en naar 'vriendelijke wezens' en 'vriendelijke woorden'. Na de oorlog wordt hij secretaris van De Standaard en VOS-leider. Na de Duitse inval in 1940 wordt hij lid van het VNV en DeVlag. Hij ondertekent de oproep van Staf de Clercq tot een Vlaamse volksbeweging,n eemt de leiding van de Vlaamse Cultuurraad en wordt directeur-generaal voor het secundair onderwijs. In 1942 ontvangt hij de prijs voor letterkunde van de Vlaamse provincies voor zijn roman De Soldaat Johan. In dat jaar overlijdt zijn echtgenote, in 1944 hertrouwt hij. Bij de bevrijding belandt hij in de cel en in maart 1947 veroordeelt de Brusselse krijgsraad hem tot tien jaar wegens zijn rijke culturele bedrijvigheid tijdens de bezetting. In het barakkenkamp van Lokeren schrijft hij De boodschap. Hij verhuist naar de gevangenis van Dendermonde en vervolgens naar Sint-Gillis. Daar schrijft hij Mensen achter de dijk. Na zijn vrijlating in juli 1949 gaat hij in Gent wonen. Van 1957 tot 1960 is hij lid van het IJzerbedevaartcomité. In 1962 overlijdt hij. Hij rust op het Gentse Campo Santo, net zoals Luc De Vos, Jozef Guislain, Jan Hoet, Wilfried Martens, Frans Masereel, Karel van de Woestijne en Leo Vindevogel. Aan de monding van de Durme staat nu een monumentje. De beeldhouwer Albert Poels toont vier romanpersonages: de pestlijder Rochus, de soldaat Johan en Leda en de veerman. Een nevel die uit het water opstijgt bindt hen.[9]

Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Filip De Pillecyn (geboren in Hamme op 25/3/1891 en dertig jaar overlijden in 1962) publiceert het Rodenbachfonds een brochure met een literaire wandeling, een kunstmap en een gedenkboek. Leven en werk van de ‘Prins van het Vlaamse Proza’ wordt er toegelicht vanuit vijftien De Pillecynkenners:

  1. J.L. De Belder,
  2. Louis de Lentdecker,
  3. Maurits van Liedekerke,
  4. Bert Peleman,
  5. Walter Peeters,
  6. Hugo vander Cruyssen,
  7. Hans Devroe,
  8. Erik Verstraete,
  9. Rudolf van de Perre,
  10. Herman Gevaert,
  11. Anton van Wilderode,
  12. Z.E.H. Fernand van de Velde
  13. Jan D'haese.

Joris Houwen verlucht het met vijf linosneden van en het boek verscheen in een redactie van Hilde Houwen en Koenraad De Meulder.

  • 1992: Groepstentoonstelling in Deurle, Een fleurig schilderijenboeket in het gemeentelijk museum Leon De Smet;[10]
  • 1994: Groepstentoonstelling in de kattenstad Ieper, De kat in de kunst, stadhuis;
  • 1996: Tentoonstelling in Oostende, kunsthandel Litera-Este van 27.10 tot 17.11;
  • 1996: Groepstentoonstelling in Roeselare, Het paard in de kunst, pand Klein Seminarie;
  • 1997: Tentoonstelling in Gent, in het Hof van Ryhove
Hof van Ryhove

't Kroegske[brontekst bewerken]

Tussen 1955 en 1960 baat hij de Oostendse kunstkroeg ’t Kroegske in de Sint-Paulusstraat uit. Aanvankelijk heet de zaak gewoon 'Houwen'. Wanneer de naam verandert naar 't Kroegske is niet bekend. 't Kroegske zal jarenlang het trefpunt zijn van jonge kunstenaars. Omer Vilain (1924-2013), bibliothecaris van Oostende en voorzitter van de heemkundige kring aldaar (De Plate), publiceerde begin jaren zeventig 'Langs ’t hard zand', een boekje met Oostendse verhalen. Daarin schrijft hij over 't Kroegske en hoe het café onthaald wordt bij een collega kunstenaar Anto Diez. Diez, die voor een eigen tentoonstelling naar Oostende afgezakt is, is er niet over te spreken. Tussen twee adempozen door vraagt hij zich af, wat er Houwen te wachten staat. ‘Deze komt nu naar Oostende om er een kroeg open te houden,’ zegt hij. ‘Wat zal dat worden? Ofwel is men kunstenaar ofwel verkoopt men pinten. Maar hoe die twee zaken aan elkaar knopen, neen, dat gaat volgens mij niet!’ Maar Houwen legt het advies naast zich neer. Zijn café transformeert tot een galerij voor zijn creaties en de zaak floreert. Begin jaren zestig geeft Houwen Anto Diez gelijk. Wegens gezondheidsredenen stopt hij het tappen en legt zich volledig toe op het schilderen. ‘De artiest had de bovenhand gehaald.’[11]

Marcel van Maele[brontekst bewerken]

Marcel van Maele in 2007
Koreaanse burgers op de vlucht.

Kennismaking na Korea[brontekst bewerken]

In die dagen leert Joris Houwen een enigmatische cultfiguur in wording kennen. En waarderen. Het is de zesentwintigjarige Marcel van Maele. Van Maele is zes jaar jonger (geboren op 10 april 1931) dan Houwen en groeide op in wat hij 'het bedompte' Brugge noemt, een stad op een boogscheut van Houwens dorp Lichtervelde. Van Maele spoelt letterlijk aan in Oostende. Toen documentairemakers in 2005 een portret van de dwarsdenker Marcel van Maele bij elkaar filmden, gaven ze hun reportage de titel ‘’Nee, ik speel niet mee’’ mee.[12] Lang nadenken was niet nodig om van de quote een titel te maken. Als het niet de eerste zin was die van Maele de reportagemakers toesnauwde na hun verzoek om een portret van hem te maken, dan is de quote zeker de synthese van zijn leven: 'Ik hou van de mensen en de maatschappij maar ik wil doodeenvoudig niet meespelen.' Als de reportagemakers van Maele over de streep hebben om 'wel mee te spelen', dan wuift hij hun vragen over zijn Koreaanse soldatentijd geïrriteerd weg. Niet dat hij zijn motivatie vond in enig militarisme of anticommunisme, zijn beslissing om naar Korea te trekken is ingegeven door financiële overwegingen en ligt volledig in zijn karakter. Hij wil ontsnappen aan zijn familie en de militaire dienst. In Korea begint hij te schrijven en is hij naar eigen zeggen een 'verschrikkelijk slecht soldaat.' Hij saboteert de boel, sloft rond op Koreaanse pantoffels, rookt opium en een kweekt er een kooitje vol vinken, tot ergernis van zijn korporaal. Van Maele speelt het spel mee, maar slecht, veinst shellshock en waanzin.[13] Omdat de Koreaanse oorlog ergens tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en het begin van de Vietnamoorlog in valt, bestempelt de geschiedschrijving deze oorlog als 'de vergeten oorlog'. Ook Van Maele lijkt zijn oorlog liever te vergeten. Het is iets wat oud-strijders kenmerkt, maar het ‘vergeten’ maakt een oorlog er niet minder bloedig op, ook deze niet. In Korea raken 478 Belgen gewond, ongeveer honderd mannen sneuvelen, enkelen overlijden in Noord-Koreaanse krijgsgevangenschap en een handvol blijft tot op heden vermist. De terreur, de bottines en de twee miljoen burgerslachtoffers in Korea verwoordt van Maele in vier luttel regels: 'sedert de rieten mat / voor de deur / is opgebrand / stap ik met mijn schoenen binnen.' Als Noord Korea het Zuidelijk landsdeel eind juni 1950 binnenvalt, start een donkere en wrede oorlog in een bergachtige uithoek van de wereld. De Koreaanse oorlog was de moeilijkste uit de geschiedenis van de Verenigde Staten wist een Amerikaanse officier. Vietnam moest nog komen. Langs de zijde van de Verenigde Naties zijn de statistieken secuur: 78.500 soldaten sneuvelen, 33.000 vermisten en meer dan 566.000 gekwetsten. Langs communistische zijde schieten de schattingen alle kanten uit. Sommigen hebben het over een tienvoud aan doden en gewonden in vergelijking met de geallieerden. Van bij de aanvang van het conflict tot de wapenstilstand na Stalins dood vertrekken meer dan drieduizend Belgen om er te strijden tegen China, de Sovjet-Unie en de Noord-Koreanen. Hun vertrek gebeurt in drie rondes, Marcel van Maele, een boom van een vent tekent in 1952. Sommigen vinden hun motivatie in hun anticommunisme, maar ex-oostfronters worden steevast geweigerd. Die krijgen bij de Korea-oorlog geen tweede kans om hun haat tegenover het communisme te uiten of zoals sommige ex-Oostfronters het uitdrukken: ‘hun historische schuld tegenover de Belgische staat goed te maken.’ Ze worden de toegang tot het vrijwilligerskorps ontzegd, want dat is het, een vrijwilligerskorps. Van Maeles vindt zijn motivatie in zijn turbulente bestaan. Een biograaf omschrijft Van Maeles soldatentijd als 'de bekroning van een tumultueuze jeugd, inclusief schoolproblemen en psychiatrische behandeling.'[14]

Kind en kunstenaar[brontekst bewerken]

De kinderjaren van van Maele verschillen nauwelijks van zijn kunstenaarsleven. De kostschool, de onophoudelijke missen en het lof tussendoor leidden tot niets anders dan strafwerk terwijl kleine Marcel falderie, faldera zingt. Zo moeilijk opvoedbaar als hij was, zo moeizaam kreeg de maatschappij er een burger uit geboetseerd of deed de politie hem in de pas lopen. Zijn kinderlijke commentaar op zijn ouders transformeert later in maatschappijkritiek en maakte Marcels moeder even wanhopig als de latere politiemannen. Een exorcist of het politiecommissariaat? Het maakt van Maele niets uit. Onnavolgbaar zijn de speldenprikken waarmee hij de ordehandhavers voor schut zet. Als de politie hem benadert, gaat hij daar tot hun grote ongenoegen speels, spitsvondig en provocerend mee om: hij maakt er in de geest van die dagen een happening van. En hoe meer kijkers, hoe meer politie. En soms een opstootje. Zo loopt Marcel op een zeker ogenblik erg eigenaardig door Brussel, de kont en de rug gestrekt, het lijf achterwaarts hellend en de knieën haaks en hoog optrekkend. Zijn wandeling begint bij de Beurs en eindigt bij het Zuid-Station. De politie, die hem in een wagen volgt, legt hem de armen op de rug en boeit hem, voor verhoor in het commissariaat bij de markt. Het zijn 'oefeningen in zelfbehoud' zegt Marcel over deze provocatie. Het doet denken aan de dag dat hij in 1966 de Dirk Martensprijs voor poëzie kreeg. Aanvankelijk zou hij zich met de geldsom (een omslag met 20.000 Belgische frank) een kunstgebit permitteren. Na de uitreiking flitst hij naar de Brusselse Beenhouwersstraat en trommelt hij vanuit café De Welkom zijn vrienden op om de bekroning te vieren. Op de historische grote markt (toen niet autovrij) bestelt hij bij een taxibedrijf twee statige wagens om elk voor 5000 frank rondjes te rijden. De rest van het bedrag maakt het gezelschap op in Le Roy d'Espagne aan biertjes, jenever en broodjes...'[15] Wat voor de ene interpretatie marginale bohème is, is voor anderen een filosofisch, radicaal kritisch individualisme. Roger de Neef schrijft in een 'proeve van portret' dat van Maele beïnvloed lijkt door Max Stirner. Voor deze Duitse filosoof kan een zelfbewust individu niet anders dan in alle vrijheid te scheppen door zich af te zetten van opgelegde ideeën, macht en de gebruikelijke vormtaal. Ook Michel Foucault en Hannah Arendt zouden Van Maele hebben bekoord. De afwijzing van gezag en orde ten voordele van de uniciteit, lijkt op Marcel van Maeles kunst. Zijn blaffende authenticiteit keert zich vechtlustig af van alles dat naar institutionalisering riekt: tijdschriftredacties, liefdadigheidsinstellingen en godshuizen, politieke partijen en het vaderland, bushokjes en banken, en natuurlijk het instituut er instituten: de kerk. Hoeft het te verwonderen dat het werk van deze pezige dwarsdenker botst met de esthetiek van de "schone letteren" en hun ambassadeurs? Hoeft het te verwonderen dat van Maele als enige oplossing voor zijn vrijheidsdrang, er naar uit keek om erg jong te beginnen zwerven? Hoeft het te verwonderen dat Marcel tientallen landen doorkruiste? Hoeft het te verwonderen dat hij tekende als vrijwilliger voor de Koreaanse Oorlog? Het vertrek naar Korea gebeurt op vrijwillige basis om de bezettingstroepen in Duitsland niet extra te belasten. De meeste Belgen doen gevechtservaring op.

찻골[brontekst bewerken]

Vooral de 'vijfenvijftig nachten' in Chatkol (in het Koreaans heet het kleine dorpje 찻골) in de barre winter van het laatste oorlogsjaar 1953 eisen een zware tol onder de Belgen en maken indruk, ook op Marcel van Maele.[16] Het Belgische bataljon bewaakt er met artillerie en een zeventigtal mitrailleurs de frontlijn. Bij Chatkol gaat geen nacht voorbij zonder schermutseling of stormloop, zonder gevecht of beschieting. Overdag is het te gevaarlijk om uit de eerste lijnsloopgraaf te komen, enkel de duistere nacht biedt bescherming. Dan is iedereen op post, dan is het alle hens aan dek geblazen in de observatieposten met de lieftallige namen Alice, Barbara en Carol. Dan loeren mannen en enkele vooruitgeschoven luisterposten de omgeving af, alert voor een Chinese aanval. Bij zonsopgang volgt de rust. Dan volstaan enkele verkenners die de wacht houden. De slag bij Chatkol is een begrip dat zich in vijfenvijftig langzame dagen en actievolle nachten in het soldatengeheugen grift, Chatkol wordt een alom bekend begrip in een vergeten oorlog. De Chinese artillerie is sterker en talrijker dan de Belgische. Strategisch verscholen in het Papasangebergte torenen ze dicht en hoog boven de Belgen uit. Tussen de aankomst van de Belgen in de nacht van 26 op 27 februari tot hun aflossing op 21 april vallen er 160 slachtoffers. Dat zijn er drie per dag op een frontlijn die ongeveer 3,5 kilometer breed is. Aan het hoofd van de Belgen staat de kersverse en strijdlustige luitenant-kolonel Robert Gathy. Als het bataljon op 26 maart afgelost moet worden, beslist de regimentscommandant om de Belgen - inmiddels met de moeilijke stelling vertrouwd - te handhaven. In de daaropvolgende weken wenst het bataljon geen aflossing en steeds opnieuw geeft Gathy de regimentscommandant zijn akkoord. Achtentwintig Belgen sneuvelen, 132 worden gekwetst. De situatie doet hen denken aan hun vaders die vertelden over hun modder, hun loopgraven, hun Westhoek. Het ongure oord maakt danig indruk op van Maele dat hij het in herinnering brengt in zijn gedicht 'Leven': 'terwijl mijn paardenvoeten etteren aan de grond / tasten de toppen van mijn vingers gulzig naar de verten / en op de wand in de spiegel steiger ik / als job op een gouden kermispaard / midden vallende sterren / naar de hemel'. In de nacht van 18 op 19 april verhevigen de Chinezen hun artillerievuur en rond middernacht merken de voorposten vreemde silhouetten. VN-artillerie en vastberaden Belgen doen de Chinese doorbraakactie mislukken. Na de Chinese stormloop tellen de Belgen voor hun stellingen 32 vijandelijke lijken, het is een minderheid van het aantal gesneuvelden, Chinezen nemen doorgaans hun overleden makers mee op de aftocht. De hevige confrontatie doet de bevelhebber Robert Gathy besluiten tot de aflossing van de Belgen, tot verrassing van menig officier. ‘Waarom, kolonel?’ vragen die… ‘Het ging net zo goed!’[17] De aflossing kwam er op 21 april. Marcel van Maele als oorlogsdichter, niemand wilde het blijkbaar ooit opmerken, want oorlogspoëzie uit de Eerste Wereldoorlog blijft in die jaren erg onbekend en zeer onbemind. Erger soms: oorlogspoëzie wordt scheef bekeken als een afwijking... Het gedicht ‘Leven’ doet met zijn ‘etterende paardenvoeten’ denken aan werk van (om maar iemand te noemen) Wilfried Owen of Siegfried Sassoon. Het gedicht verschijnt in 1956 in van Maeles debuut. In die allereerste bundel op driehonderd exemplaren verwerkt van Maele zijn soldatenavontuur. De bundel draagt de titel Soetja, het is de voornaam van een oorlogskind, een oorlogswees die na een bombardement op Seoul verminkt is: ‘ik lees / in de strakheid van uw wezen / meer dan wijzen in sterren ooit hebben gelezen / de deinende breedte van uw armen / de tuimelende diepte van uw ogen / oneindigheid.’ Van Maele laat verstaan hoe hij in ‘het wezen’ van het kind wijsheid en liefde leest: atoombomliefde. Het is een reële dreiging in die dagen, de Amerikaanse president Truman lijkt ertoe bereid, de bondgenoten houden zich in uit vrees voor een nucleaire ramp in Europa. Van Maele: ‘gij zijt geel / en ik ben blank / maar ons bloed heeft éénzelfde kleur / en onze liefde / atoombomliefde’. In Manilla, bij een schietgebed in een cafetaria: -god / ge hebt geen boevengezicht / en op uw lippen lees ik dat ik hier niet sterven mag. Andere plaatsen van zijn Koreaanse reis, die in de dichtbundel voorkomen: Hong Kong, Chorwon, Pangori, Singapore. In juni 1955 keren de laatste Belgische vrijwilligers naar hun vaderland terug. Van Maele, met 'zijn' Soetja in zijn achterhoofd dicht ‘Salut / salut gele snoet / mijn maag kan geen rijst meer verteren / salut blonde gedachten tussen zwarte haren’ en hij duikt in Oostende op. Het is 1956. Niet dat hij lang op hetzelfde adres woont, maar het schrijven aan de kust werkt therapeutisch en doet van Maele balanceren tussen soldaat en tegendraadse Westerling, tussen wie hij was, wie hij is en wie hij wil zijn: 'één been bengelt lachend aan mijn opgezwollen buik / het andere is nog soldaat / de zon telt pezen in mijn nek / de tijd giet vitriool in mijn strakgespannen blik / heimwee vreet een gat in mijn hart / waardoor de wind lacht / als 't vechten van twee garnalen / wriemelen wormen van verveling in mijn maag / swingend met de verten / jaagt de zee mijn ziel uit het lijf.' Hij is nu vastbesloten zich op het dichterschap en de beeldende kunst toe te leggen en zal eind jaren zestig uitgroeien tot een cultfiguur bij de jonge garde.[18] Als Soetja in 1956 verschijnt categoriseert traditionele criticus Urbain van de Voorde - gekend voor zijn verzet tegen expressionistische en dadaïstische experimenten - van Maele in De Standaard 'tot het intellectueel janhagel van het gemeenste allooi.' Modern, al te modern klinkt het al in 1931.

1956[brontekst bewerken]

Kunstschilder Luc Peire (1916-1994) in 1985, beïnvloedt door Constant Permeke evolueerde na de Tweede Wereldoorlog naar een constructief-abstracte kunst, waarin het verticalisme domineert. Van 1952 tot 1955 verblijft hij in Belgisch-Congo. Bij zijn terugkeer is zijn expressie abstract.

Samen met Houwen werkt van Maele in de winter van 1957 (januari tot maart) aan twee afleveringen van het tijdschrift Kroeg. Meer dan een gestencild blaadje is het niet. Ze nemen samen de redactie waar, terwijl Kari Bert, Ludwig Alene, Claude Corban en Cees L. Kruithof teksten schrijven. Van Maele loopt in die dagen ook redactie-ervaring op bij het geëngageerde Njet (oktober 1956 – juli 1958). Kunstcritici zoals Geert Buelens en René Gysen noemen het een stap naar zijn volwassen schrijverschap en spreken van een humanitair expressionistische stijl terwijl Louis Paul Boon het blaadje 'nogal stof opjagend' noemt.[19] 'Njet kiest geen kleur, zeggen de medewerkers. Maar ons lijkt dat iets te zijn dat we revolutionair-katholiek zouden noemen. Het klinkt niet gekker dan het is. Ten andere, in de loop der jaren zijn er immers katholieke jongeren geweest die revolutionair deden, en zich op Kristus zelf beriepen als de hervormer bij uitstek.'[20] En inderdaad de Vlaams-nationalistische jezuïet 'pater' Marcel Brauns, de dichter Hubert van Herreweghen, de dichter en jeugdauteur Jan Vercammen, Marc Braet, Kari Bert en Luc Peire schrijven scherp snijdende stukken en schieten op linkse vrijzinnigen en rechts katholieke boegbeelden: Hubert Lampo, Raymond Herreman, Jan Walravens, Maurice Roelants en Urbain van de Voorde.

Groen en rood[brontekst bewerken]

Eind mei 1957 resulteert de samenwerking Houwen - van Maele in een dichtbundel Rood en Groen waarbij het rood in de titel groen is afgedrukt en het groen als rood. De spielerei verwijst naar een psychologisch experiment van enige decennia daarvoor, een in 1935 door de student John Ridley Stroop bedachte test die tegenstrijdige reacties en de concentratie meet. Zelf omschrijft de zwervende oud-strijder zijn dichtwerk uit die dagen als nieuw-realistische poëzie avant-la-lettere.

Omdat ik als een egel
gans alleen
op de rand van de autostrade
met het leven speelde
o dorre kathedraal van onmacht
luister
hoe getand gehoornd
en op hol geslagen woorden
van de daken rollen.

Joris Houwen verzorgt de illustraties en kiest de zachte lijnvoering van de monotypie. Op een plaat tekent hij met inkt en verf. Zolang de afbeelding nat is kan hij ze op het papier drukken, een herdruk is onmogelijk. Rood en groen - is een genummerde dichtbundel. Nummer 37 steekt als 'Recensie-exemplaar' - het is met blauwe bic op de cover aangebracht - in de bibliotheek van de universiteit van Leuven, afdeling Kortrijk. Een ander beoordelingsexemplaar komt terecht bij Louis Paul Boon. Die oordeelt dat de verzen op het lezersgevoel spelen zoals duivenmelkers op weduwschap spelen. Hij noemt het werk afwisselend 'afschuwelijk' en 'barok'. Het laat onbeholpen voelen dat deze dichter 'radeloos zit te wachten om aan bod te mogen komen' en de monotypen van Houwen ontsieren de hele publicatie. Niettemin loopt van Maeles tweede bundel over van ambitie. Drukkerij Frimin Dewulf in Oostende drukt het op zeshonderd exemplaren, dat zijn er dubbel zoveel als bij zijn eerste publicatie. Later zal van Maele stellen dat hij met dit soort poëzie nergens aansluiting vond en dat hij het daarna over een andere boeg gooide.[21] Samen met zijn vele omzwervingen (iemand omschrijft hem als een 'recordhouder verhuizen') is dit wellicht de reden dat de samenwerking met Joris Houwen ophoudt. In zijn Zwarte gedichten zullen illustraties van Leon van Essche opduiken. Andere illustratoren zijn Omer Kyndt (Soetja), Walter de Buck (Hoera, wij hebben een bloedeigen heilig tuintje!) en Guy Vandenbranden.

[[File:Guy Vandenbranden, 'compositie", olie op paneel, 1958, 60x60 cm.jpg|thumb|Guy Vandenbranden, 'composition', 1958, oil on panel, 60x60 cm, Yoeri Vanlangendonck Collection. Eind jaren vijftig raakt Vandenbranden gefascineerd door het ''zwart''. Vandenbranden laat zijn archief na aan de Antwerpse Callewaert-Vanlangendonck Gallery, die in november 2014 op basis van dit archief een monografie uitgeeft. Bevat Vandenbrandens archief enige referenties naar Joris Houwen Of naar Marcel van Maele?<ref>https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/persoon/10548</ref> <ref>www.guyvandenbranden.be</ref>]]

Van Maele kreeg in 1972 de Arkprijs van het Vrije Woord voor Ik ruik mensenvlees, zei de reus.

Als Van Maele in mei 1986 bijna volledig blind is en twee onwaarschijnlijke brillen gebruikt, interviewt Johan De Vos hem voor Knack (21 mei 86). 'Hij sjachtert met twee onwaarschijnlijke brillen, maar hij kan zichzelf niet meer zien in de spiegel, en zelfs na lang turen ziet hij niet het verschil tussen de trein rechtover zijn woonkamer en de boom ernaast. Alle potjes, sleutels en glazen staan rigoureus op hun vaste plats en zo beweegt de dichter zich van de ene twijfelachtige zekerheid naar de andere. Op de tast. Maar hij lees wél de krant. Daartoe zet hij de dikste van de twee brillen op, en houdt hij de krant heel dicht, en scheef onder zijn ogen. Hij kan de letters niet zien, maar herkent het silhouet van de woorden. Elk woord is een landschap met torens en valleien, en zo, gissend naar de woorden glijden zijn ogen langs de zinnen op zoek naar een gedachte. De titels mogen niet te groot zijn, want zijn gezichtsveld is heel klein. Marcel Van Maele moet het hebben van de kleine lettertjes.' [22]

praalgraf van Hendrik Conscience

Na van Maeles dood (op 24 juli 2009) dringen zijn vrouw (Carine Lampens), zijn galeriehouder (Adriaan Raemdonck) en zijn biograaf (Roger de Neef) er bij het Antwerpse stadsbestuur op aan hem te laten rusten tussen zijn collega's (schilders, componisten en acteurs, schrijvers en dichters) op het Schoonselhof. Enkele maanden eerder (op 3 april 2009) is de as van Liane Bruylants er uitgestrooid. In het ereperk dragen ze hem de eerste dag van augustus ten grave zoals het van Maele past: ingetogen én uitbundig. Hij ligt er naast zijn collega-dichters Michel Bartosik, Herman De Coninck, Gust Gils, Alice Nahon, Willem Gijssels, Jan Van Beers, de schrijver-dichter Paul Van Ostaijen (van Maele verwijst in zijn Pamflet I vormelijk naar Van Ostaijens Bezette stad) en de schrijvers Conscience, Elsschot, Gijsen, Walschap, Jean-Marie Berckmans, Gaston Burssens en Roger van de Velde. Allen rusten ze er op een boogscheut van xxx waar jaarlijks de boekenbeurs doorgaat. [23]

De toon van de tentoonstellingen die Houwen organiseerde tussen 1957 en 1962 was uitgesproken Vlaams. Het ging hem voor de wind en hij exposeerde in Brussel (la Madeleine), in Hasselt (Helikon), in Gent (Vyncke-Van Eyck) en in Antwerpen (Breckpot).

Tentoonstellingen[brontekst bewerken]

Milaan, 1963[brontekst bewerken]

Bij de groepstentoonstelling in Milaan in 1963 is Houwen de jongste van de drie. Hij stelt er tentoon met Jan Cobbaert en Rik Slabbinck. Hun reputaties (Cobbaert is geboren in Heverlee in 1909 en Slabbinck in Brugge in 1914) zijn inmiddels gevestigd. Beiden hielden hun eerste tentoonstellingen in de jaren 1936 en '37. Slabbinck in Gent en in Brussel, Cobbaert in Leuven. De aanleiding voor de Leuvense tentoonstelling is Cobbaerts eerste plaats voor de Prijs van Rome, een prijs waar Slabbinck twee keer net naast greep in 1940 en 1943. Telkens werd hij tweede. Het trio Cobbaert, Slabbinck, Houwen) is erg vertrouwd met het werk van Constant Permeke: Houwen wordt er van verdacht er zijn inspiratie te vinden, Slabbinck werd er ooit door begeleid en Cobbaert is fan van de tweede Latemse School. Vanaf 1950 verlaat Slabbinck zijn donkere Permekekleuren en evolueert naar een zonnige coloriet. Hij portretteert Herman Teirlinck, Stijn Streuvels en Jan Vercammen.[24] Jan Cobbaert, ook vertrouwd met diverse disciplines (schilderen, tekenen, grafiek, keramiek, ijzersmeedwerk, houtsnede, glaskunst en edelsmeedkunst) kreeg les van Jacques Charlier

Bij de aristocratie in mei '68[brontekst bewerken]

Eind mei 1968 ontving gravin Hélène d'Hespel du Sart de Bouland hem op het kasteel Drie Koningen in Beernem ter gelegenheid van haar 53ste beruchte kunstenweekend. Hij was er samen met de letterkundigen Bertien Buyl en Paul Lebeau (auteur van romans zoals De Zondebok en Xantippe), de schilders Jack Godderis (teruggetrokken maar in zijn werk vol vuur), de expressionistische Godfried Vervisch en de mistige Frans Minnaert, de beeldhouwer Géo Vindevogel, acteur-regisseur Marc Leemans, componist Herman Roelstraete, het Belgisch hoornkwartet (Jacky Bellez, Herman Lemahieu, André Vandendriesche en François Deridder) en cartoonist en de Nero-tekenaarMarc Sleen. Sleen was niet aan zijn proefstuk toe en werd al verscheidene keren uitgenodigd. Hij permitteert zich een karikatuur van de organisatoren. Houwen maakte er kennis met de gewezen Regent Prins Karel die het kunstweekend bezocht. Houwen moet er zich in zijn sas hebben gevoeld. [25]

Een allerlaatste expo[brontekst bewerken]

'De dood is een zeer dik boek met een hele mooie kaft waarvan alle bladzijden zwart zijn.' Marcel van Maele, 1986

Het Hof van Ryhove, eigendom van François de la Kethulle

In het voorjaar van 1997 stelt Joris Houwen tentoon in een omgeving die symbolisch gekozen lijkt: in een middeleeuws steen in Gent, een stad die hem nauw aan het hart ligt, zal zijn allerlaatste tentoonstelling doorgaan. In één van de oudste straten, de Onderstraat ligt een pand dat lijkt te verwijzen naar de voorbije carrière van de eeuwige non-conformist: het Hof van Rijhove. De tentoonstelling loopt niet lang, welgeteld tien dagen van 18 tot en met 27 april. De expo komt er op vraag van het FVK Rodenbachfonds waar zijn dochter Hilde directeur is. Het Rodenbachfonds is de Vlaams-Nationalistische equivalent het Davidsfonds, het Vermeylenfonds, het Willems- en het Masereelfonds.[26] In de middeleeuwse crypte van het Hof van Rijhove zijn een veertigtal etsen en enkele schilderijen keurig opgehangen. Houwens werk is te zien in het oudste deel van het pand, in de kelder is er een restant van Doornikse kalksteen uit de twaalfde eeuw. De structuur van het huis is een eeuw ouder en kwam er bij een straatverhoging. De tuin is eveneens middeleeuws. De voorgevel dateert uit de periode dat het huis zijn naam krijgt. Het is genoemd naar eigenaar Franchois (Frans) vander Kethulle van Ryhove. Over de jeugdjaren van dit boeiende heerschap is weinig bekend, behalve dat ze erg avontuurlijk zijn en dat hij een tijd in Duitsland rondhangt. In de tweede helft van de zestiende eeuw, leidt hij met Jan van Hembyze de Gentse opstandelingen en het calvinistisch bewind dat daarop volgt. Tussen 1577 en 1584 ontvangt hij hier, 'ten huize van' meer dan eens 'zijn' Willem van Oranje (bezoeken zijn gedateerd op 29.11.1577, 2.12.1578 en 13.08.1580). Tijdens deze laatste samenkomst benoemt Willem Van Rijhove tot grootbaljuw van Gent. In het pand laat Van Rijhove katholieke prominenten zoals de bisschoppen van Ieper en Brugge in de gevangenis opsluiten. Halfweg de negentiende eeuw is in het pand de drukkerij van de gebroeders Van der Schelden gevestigd en later laat Armand Heins er zijn werk drukken. In het interbellum komt het verval.

Op het moment van de tentoonstelling is het pand stadseigendom en een beschermd monument. Een recent zelfportret, ongeveer de laatste ets die de bezoeker op de tentoonstelling te zien krijgt. Het is een beeld dat de kunstenaar van zichzelf maakte, net voor zijn zeventige verjaardag. Een begeleidende tekst omschrijft de donkere omlijsting rond het gezicht (is het een aankondiging van de kist?) en de gelaatsuitdrukking van Houwen. 'Zijn blik is milder dan bij de talrijke strengogende zelfportretten. De kunstenaar lijkt rustig op zijn leven terug te blikken.' Bij de tentoonstelling hoort (voor het eerst) een (volwaardige) publicatie, geschreven door de kunsthistoricus Jean-Pierre Roosen. De publicatie heeft aandacht voor het tentoongestelde werk en voor de biografie van de kunstenaar. Roossen putte uit Houwens (omvangrijke) collectie persknipsels over hemzelf. (Hij spreekt van 'enige' bronnen, die zijn werk in het juiste daglicht zetten en een datering toelaten. Het boek is uitgegeven door het Rodenbachfonds en heeft een harde kaft, zoals het een kunstuitgave past.

Het doodsprentje dateert het overlijden van Joris Houwen op 4 oktober 1998, een zondag.. In de linker bovenhoek AVV-VVK en aan de voorzijde een portret door Ronny Neirinck. Houwen kijkt boven zijn leesbril uit naar de fotograaf. Zijn lange grijze baard, zijn kale kop, zijn houthakkershemd, zijn zwart gilet, zijn handen gevouwen op de tafel... achter hem hangt monumentaal werk: drie naakte vrouwen, één ervan lijkt te slapen of is ze misschien overleden? De twee andere vrouwen lijken haar te bestuderen... Houwen zelf is op de achtergrond te zien in een doodshemd en houdt een brandende kaars voor hem uit. Zijn ogen zijn neergeslagen. - komt een fragment uit het gedicht 'En als het koud wordt' van Walter Haesaert.

En als het koud wordt
En als het koud wordt in mijn diepste
nerven, aarzel dan niet en neem mijn hand
De duistere uilen weten dat de hagel
in mijn lenden leeft en levend sterft.
Maar al je zomers, al je warmte,
ik aanbid.
Doch deze pijn: het onbereikbaar zijn.
De tralies van de dagen
kooien onverbiddelijk.
De wijn, je lichaam en de eindeloze
lijn die uit je handen vlucht,
heb ik aanbeden.

Retrospectieve, 2006[brontekst bewerken]

In 2006 was er in Tielt een retrospectieve tentoonstelling in cultuurcentrum het Gildhof. Frederik Van Laere gaf de tentoonstelling vorm, Liane Bruylants en de kunstrecensent Hugo Brutin schreven begeleidende teksten (Brutin over het leven en werk van de kunstenaar) in de catalogus, Hugo Maertens (Brugge) verzorgde de fotografie.[27] De tentoonstelling liep van 10 november tot 3 december en was een initiatief van de stedelijke raad voor cultuurbeleid en het cultuurcentrum het Gildhof. Het inrichtend comité bestond uit Hilde en Igor Houwen, Philippe De Gryse, Geert Vermeulen en Herman Verschelden.

In Tielt koop ik twee werkjes. Een getormenteerde, kleurrijke Christus en 'Ploegen'. Beide werken zijn gedateerd en lijken samen te horen. De kaders, de passe-partout... De verkoper is een verzamelaar van het werk van Alfons Blomme en hij kocht ze op een antiekmarkt in Brugge. Nooit zag ik zoveel Blommes samen. In de traphal hangt de ene Blomme dicht tegen de andere aan. Ik ken Blomme uit mijn kindertijd - het ik bekend dat Blomme een slechte betaler was en dat hij schilderijen als betaalmiddel zag. Waar nu een van 'mijn' Houwens hangt, hing jarenlang een dreef van Blomme aan de muur. Mijn grootmoeder kreeg het werk voor een wederdienst. De man toont een boek van Blomme en enige opschriften. Blomme en Houwen deden het duidelijk goed met elkaar. In zijn collectie staat ook nog een werk met een rijkelijke gouden - ietwat getoucheerde kader. De verkoper vertelt dat Houwens dochter verderop in de straat woont en dat ik daar moet zijn. Ze hield ooit een verkoop na de dood van haar vader en heeft toen erg veel verkocht. Dat kom ik te weten in een antiquariaat in Kortrijk.

Met datum[brontekst bewerken]

  1. * 1947: Gladiolen
  2. * 1947: Damme (Handgekleurde zwarte zinkets op wit papier. 26,5 cm hoog x 19,8 breed. Rechtsonder gehandtekend en gedateerd. Ook verschillende bruine afdrukken.) "Joris Houwen begon met grijze landschappen en zeegezichten in impressionistische en nadien expressionistische trant. Damme is de eerste ets die in de grafiekinventaris van de kunstenaar opgenomen is. Dit vroeg werk in donkere grijsschakeringen geeft de toren van Damme idyllisch doch realistisch weer. Verschillende beeldende middelen leggen er de nadruk op: de rivier die in de linkerbenedenhoek vertrekt, de witte lucht als achtergrond en de boom waarvan het lover de blik erop gevestigd houdt. De omtreklijnen zijn nog te uitdrukkelijk gezet, maar de kenmerkende zwart-witcontrasten zijn reeds aanwezig. In deze ets hecht de kunstenaar nog veel belang aan de opgedane natuurindrukken: de schaduwwerking op de toren, de weerspiegeling in het water en het wolkenspel. Zuiver impressionistisch kan je het werk moeilijk noemen: het is teveel een overzicht en het licht lost de vormen nauwelijks of niet op. Tevens is de ets te lineair opgebouwd." (Jean-Pierre Roosen, p. 17.)
  3. * 1947: Boterhuis te Brugge (Ets) In deze korte, schilderachtige straat met de naam Boterhuis draaide Harry Kümel in 1970 of 1971 scènes van de film Malpertuis met Orson Welles.
  4. * 1947: of 1947: Kasteel Sterrebos te Rumbeke (Ets)
  5. * 1948: Vlaamse toren te Lissewege (Ets)
  6. * 1948: Huizen op de Vlaminckbrug (Zwarte zinkets op wit papier, 32 cm hoog x 24,8 cm breed. Rechtsonder gehandtekend.) "In de aanvangsperiode maakte Joris Houwen herhaaldelijk dromerige stadsbeelden van Brugge. 'Huizen op de Vlaminckbrug' is een vlugge schets. De in alle richtingen lopende lijnvoering en arcering verlevendigen dit overigens levenloos gezicht. Tevens schenken ze aan de ets een schemerige sfeer die verwant is met deze die 'Bruges-la-Morte' van de franskiljonse schrijver Georges Rodenbach (kozijn van de de flamingante studentenleider Albrecht Rodenbach) en werken van de Gentse kunstenaar Jules De Bruycker uitademen." (Jean-Pierre Roosen, p. 18.)
  7. * 1948: Onze-Lieve-Vrouwtoren te Brugge (Ets)
  8. * 1948: Grootmoeder (Ets)
  9. * 1948: Halletoren te Brugge (Ets)
  10. * 1948: Winter, knotwilgen (Ets)
  11. * 1949: Stulpen (Roeselare)
  12. * 1949: Poëzie der bomen (Zwarte zinkets op wit papier, 16 cm hoog x 19,8 breed. Rechtsonder gehandtekend.) "Poëzie der bomen is een schetsmatige ets van impressionistische aard: de voorste bomengroep is zuiver picturaal, synthetisch, slechts gedeeltelijk en met weinig dieptesuggestie weergegeven. De rand van de ets begrenst hem. Tevens steekt hij af tegen de lucht erachter. Treffend zijn de zwart-witcontrasten. De laag gelegen horizon geeft de ets een wijdsheid die de romantische-realistische van William Turner en ook de vroege landschappen van James Ensor voor de geest roept." (Jean-Pierre Roosen, p. 19.)
  13. * 1949: Sint-Michielstoren te Roeselare
  14. * 1949: Hoeve te Rumbeke
  15. * 1949: Stil water
  16. * 1950: Heropbouw van de Halle te Ieper (Zwarte zinkets op wit papier, 33,1 cm hoog x 41,1 cm breed, rechtsonder gehandtekend en gedateerd.) "Joris Houwen maakte deze ets naar een tekening van Amaat van Cleven. De klassieke opbouw en de houding van de figuren met aandacht voor de anatomie doen sterk aan Pieter Breugel en renaissancewerken denke. De werklieden zijn gegroepeerd over het werk verspreid. In het midden staan de hoofdfiguren. Vanuit de linkerbenedenhoek wordt de blik over het werk geleid. Langs de linkerarm van de centrale geestelijke loopt hij langs de diagonaal van het klapluik tot in de rechterbovenhoek. De kroonlijst brengt de blik tot de rechterbovenhoek. Via het dakgebinte en de rechtstaande op de rug geziene steenhouwer belandt hij in de rechterbenedenhoek. De blik komt uiteindelijk terug in de centrale figurengroep terecht langs de diagonale plank en de geknielde steenhouwer die eveneens een diagonale houding aanneemt. Verder opvallend is het evenwichtig gebruik van grijsschakeringen." (Jean-Pierre Roosen, p. 20.)
  17. * 1950: Leielandschap (Olieverf op doek)
  18. * 1951:
  19. * 1951: Naakte boerin met koffiemolen (Werk uit vroege periode, invloed Permeke. Gemengde techniek op papier, krijt / wasco en houtskool);
  20. * 1951: Koppel (Zwarte koperets op wit papier)
  21. * 1951: Angelus (Zwarte koperets op wit papier)
  22. * 1953: Ploegen (Grafiek opgehoogd met acrylverf, 24 x 30 cm, met sobere eiken kader en passe-partout: 48 x 59cm).
  23. * 1953: Dansend paar in café (Olieverf op doek)
  24. * 1955: Kubistische optocht (Olieverf op doek)
  25. * 1955: Oostende, Sint-Paulusstraat
  26. * 1955: Paysage aux arbres
  27. * 1955: Straatmadeliefje (handgekleurde zwarte koperets op wit papier) Een variant van dit 'Straatmadeliefje' zal in 1957 opduiken in de dichtbundel van Marcel Van Maele Rood en groen;
  28. * 1960: Baigneuse
  29. * 1960: Zonovergoten korenveld
  30. * 1962: Landschap met hoeve (? datum controleren) (Olieverf op doek)
  31. * 1965: Koppen (Olieverf op doek)
  32. * 1965: De kruisdrager (Olieverf op doek)
  33. * 1965: Winterlandschap met school en kinderen (Olieverf op doek, gebruikt als cover bij de retrospectieve catalogus)
  34. * 1967: De gekke schilder (Olieverf op doek)
  35. * 1968: Vissersvrouw (Olieverf op doek)
  36. * 1968: Familieportret (Olieverf op doek)
  37. * 1970: Avondlandschap (Olieverf op doek)
  38. * 1974: Bruidspaar (Olieverf op doek)
  39. * 1975: Landschap (Handgekleurde zwarte koperets op wit papier, herwerking van Winterlandschap)
  40. * 1978: Gentse Feesten bij Sint Jacobs (Handgekleurde koperets op wit papier). Eind jaren '60 doen alternatievelingen een nieuwe wind waaien op de Gentse Feesten (sinds 1843). De feesten worden een kunstzinnig anarchistisch initiatief, met Walter De Buck en de kompanen van het café Het Trefpunt aan het roer.[28]. Naast kunstcafé Het Trefpunt heeft Joris Houwen van 1971 tot 1984 een klein boekantiquariaat waar hij herstellingen doet en boeken verkoopt. In de Trollenkelder schildert hij een reuzengroot schilderij, zijn zoon Igor zou de kroeg uitbaten. Als non-conformist weet Houwen zijn locaties perfect te kiezen: wat het Paulusplein betekent voor Oostende, is Bij Sint Jacobs in Gent. De volkse plekken hebben lak aan macht en gezag, traditie en bourgeoisie.
  41. * 1980: Vissershaven van Oostende (Handgekleurde koperets op wit papier)
  42. * 1980: Familieportret (Olieverf op doek)
  43. * 1981: The beach
  44. * 1985: Feest in Vlaanderen (Olieverf op doek)
  45. * 1991: Refugees
  46. * 1992: Ook de meeuwen zoeken zuiver water (Handgekleurde zwarte koperets op wit papier)
  47. * 1992: De man Job (Linosnede uit de map Filip de Pillecyn)
  48. * 1992: De veerman en de jonkvrouw (Linosnede uit de map Filip de Pillecyn)
  49. * 1992: Jan Tervaert (Linosnede uit de map Filip de Pillecyn)
  50. * 1993: Muzen (olieverf op doek)

Ongedateerd[brontekst bewerken]

  1. * Zicht op de Poelberg in Tielt (vraagprijs op Kapaza was 2000 euro)
  2. * Bouquet de fleurs
  3. * Compositie
  4. * De bloemenschilder
  5. * Dubbel zelfportret
  6. * Het dorp
  7. * Marine avec bateaux de pêche
  8. * Popmuziek
  9. * Sneeuwlandschap
  10. * Stilleven met fruit
  11. * Verering van de Madonna door Michael Jackson
  12. * Joris met naakte vrouwen (Olieverf op doek, linksboven getekend, 80 X 100 cm)
  13. * Jezus Christus (Olieverf op doek, getekend, 80 X 60 cm)

Referenties[brontekst bewerken]

Uit de NEVB:

De Vlaamse Wacht[brontekst bewerken]

De tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstane Frontpartij ontpopt zich in het interbellum tot het pacifistische VOS, waaruit aan het begin van de Tweede Wereldoorlog de Vlaamse Wacht opstaat. De Vlaamse Wacht schoof het pacifistisch profiel terzijde om de Duitse bezetter die best wat hulp kon gebruiken, ten dienste te zijn. Het doel van de nieuwe organisatie - een Duits reservekorps of een Vlaamse Rijkswacht - is niet erg duidelijk, maar de idee van een Vlaamse Rijkswacht slaat aan en lokt tegen mei 1941 3000 kandidaten. Het zijn hoofdzakelijk VOS'ers en VNV'ers. Ze lopen "waakdiensten onder de Duitsche Weermacht" in België en het Noorden van Frankrijk. Een Duits kader leidt de paramilitaire organisatie en voert bevel in het Duits. Bemoeienis duldt het kader niet, de protesten van de wachters, het VOS en de VNV zijn te vergeefs. In mei 1942 beschikt het VOS niet langer over het wervingsmonopolie en verankert de Vlaamsche Wacht in de Wehrmacht. In juli 1944 legt driekwart van de Vlaamse Wachters de eed op Hitler af, een kwart weigert. De eed maakt hen Wehrmachtangehörige en plaatst hen onder de Duitse krijgswet. De Wacht telt dan ongeveer 2500 manschappen.

Andere:[brontekst bewerken]

  • Vlaamsche Fabriekswacht (bewaking van vliegvelden en militaire installaties)
  • Organisation Todt (infrastructuur)
  • Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (transport)


Bibliografie[brontekst bewerken]

  • Campo 70: Lustrum Tentoonstelling 70 Jarig Bestaan van het Huis Campo / Exposition Lustrum 70e Anniversaire de la Maison Campo

Antwerpen, 1967

  • Jean-Pierre Roosen. Grafiek van Joris Houwen, Rodenbachfonds, Gent, 1997.
  • D'Haese, Jan. Hedendaagse Vlaamse Fantastiek, Antwerpen, 1971
  • Jonathan Trigg. Oostfronters. Hitlers SS-Legioen Vlaanderen, Manteau, Antwerpen, 2014.

CEGESOMA[brontekst bewerken]

  • Raymond Watthy. Dagboek: interneringskamp St.-Kruis-Brugge, sept. 1944 - jan. 1946. Eigen beheer, Woumen, 1993. SOMA BA 14.335 (Depot Luchtvaart (Magazijn))
  • Eva Kongs. De misleide generatie: de bestraffing van jeugdcollaborateurs na WO II (gerechtelijk arrondissement Gent, 1944-1949). Rijks Universiteit Gent, 1996. SOMA BF 571 (Depot Luchtvaart (Magazijn))
  • Fr. Maes. De Vlaamse Beweging en het incivisme. In: De Gids, juni 1950, 38 p. 8. SOMA BA B 1932/8 (Depot Luchtvaart (Magazijn))
  • Geert De Vriese. De Vlaamse dagbladpers en de repressie na Wereldoorlog II: een inhoudsanalytisch onderzoek van de verslaggeving (september 1944 - maart 1946), Vrije Universiteit Brussel, 1983-1984. SOMA BF 1233 (Depot Luchtvaart (Magazijn))
  • Ernest Claes. Drie maanden gevangenis; met tien schilderijen van Kris Wollants en inleiding door August Keersmaekers. Ernest Claesgenootschap & Davidsfonds, Leuven, 2006. SOMA BA 43.195 (Depot Luchtvaart (Magazijn))
  • Machteld de Metsenaere. Foute vrouwen in Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog: de casus Gent-Wollestraat. In: Historica. Vereniging voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam, 2006; 29e jrg., nr. 3, p. 3-5. SOMA BC Rc 5028 (op reservatie)

Over Rik Slabbinck[brontekst bewerken]

  • Gaby GYSELEN, Rik Slabbinck, Tielt, 1979.
  • Gaby GYSELEN e. a., Rik Slabbinck, Brussel-Brugge, 1993.
  • Lexicon van West-Vlaamse beeldende kunstenaars, deel 2, Kortrijk, 1993.
  • Joris NAUWELAERTS, De kunstenaarswoningen van Rik Slabbinck en Michel Maertens, een parallel verhaal, in: Brugs Ommeland, 2012, blz 195-204.
  • Fernand BONNEURE, Rik Slabbinck, 100 jaar geleden geboren, in: Brugge die Scone, 2014/2.
  • Liane Bruylants. Nachtridders en straatmadelieven. J. Berghmans, Antwerpen, 47 p. (Past in de reeks: Bergmannetjes, pocket nr. 5.)
  • http://mededelingen.over-blog.com/article-26710750.html
  • Heemkundige Kring De Plate.
  • Jean-Pierre Roosen. Grafiek van Joris Houwen. Rodenbachfonds, Gent, 1997.
  • Joris Houwen. Tentoonstellingscatalogus. Tielt, 2006.
  • Liane Bruylants & Hugo Brutin. Retrospectieve tentoonstelling. Gildhof, Tielt, 2006.
  • Lexicon van West-Vlaamse beeldende kunstenaars. Deel 4.
  • N. Hostyn. Beeldend Oostende. Brugge, 1993.
  • Omer Vilain. Langs ’t hard zand. De Plate, Oostende, 1973, p. 80-84.
  • Schrijversgewijs over Frans Buyle.
  • Paul Piron. Art in Belgium, Brussel, 1999.
  • Anton van Wilderode & Koenraad de Meulder. 100 jaar Filip de Pillecyn. Rodenbachfonds & Academia Press, 1992.
  • Bertrand Derudder. Beeldende kunst te Tielt. Lannoo, Tielt, 1978. Kunstmonografie over de Tieltse kunstenaars Frank Bogaert, Rosane Demarey-De Clercq, Willy de Sauter, Gabriël Dupont, Joris Houwen, Antoon Lambrecht, Jeanne Loosveldt, Rudi Maes, Albert Rubens, Frans Rubens, Luc Tack, Leon Van Damme, Willy Verbrugge en Ernest Verkest.
  • Mogelijk ook werk in: Peter Holvoet-Hanssen. Spinalonga: 44 gedichten. Prometheus, 2005.

Helen Grevers. Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België 1944-1950, met verwijzingen naar Sint Kruis en de opmerking dat de opsluiting van de gedetineerden de onderlinge solidariteit versterkte en hen deed volharden in hun ideeën. Een lied uit Sint Kruis bevestigt dit.

Zie ook[brontekst bewerken]

Dichter Walter Haesaert - wat betekent non-conformisme? - hoe verenig je communisme en vlaamsgezindheid? - conformisme en rebellisme - Jan van Riet - Pascale Barbion (administratief medewerkster FVK Rodenbachfonds Oost Vlaanderen). Zijn vrouw leeft nog bij zijn laatste tentoonstelling en beiden staan de makers van de expositie met raad en daad bij. Jean-Pierre Roosen omschrijft het als een 'aangename ontmoeting' een herinnering die hij zal blijven koesteren.

Voetnoten[brontekst bewerken]

Dank[brontekst bewerken]

Geert Missinne, Filip Van Devyvere, Mietje Bieljet, cafébaas 't Kroegske, Caroline Claeys uit Muzee Oostende, Romestraat 11 (en naam tweede dame), man van Ploegen, atikair in Kortrijk, F.X. Jespers, Oostfrontman, veilinghuis De Wit...

  1. Het Permekemuseum is samen met het Ensorhuis een satellietmuseum van het Mu.ZEE.
  2. Voor de biografische informatie over Jan-Baptiste Houwen zie: Filip Van Devyvere. Het speciaal contingent 1915. In: Dertigste jaarboek van de Heemkundige Kring Karel Van de Poele, Lichtervelde, 2014, p. 195.
  3. Voor de biografische informatie over Jan-Baptiste Houwen zie: Filip Van Devyvere. Het speciaal contingent 1915. In: Dertigste jaarboek van de Heemkundige Kring Karel Van de Poele, Lichtervelde, 2014, p. 106.
  4. Voor de biografische informatie over Jan-Baptiste Houwen zie: Filip Van Devyvere. Aan het IJzerfront: november 1914-december 1915. In: Dertigste jaarboek van de Heemkundige Kring Karel Van de Poele, Lichtervelde, 2014, p. 176.
  5. Perneel, bijvoorbeeld...
  6. Jonathan Trigg. Oostfronters. Hitlers SS-Legioen Vlaanderen, Manteau, Antwerpen, 2014, p. 21. Van Severen was een burgemeesters- en notariszoon uit Wakken. Thuis sprak men Frans en Van Severen studeerde aan het Sint-Barbaracollege in Gent. Het was de dorpspastoor Hugo Verriest die hem inspireerde voor het flamingantisme. Van Severen evolueerde van een linkse revolutionaire flamingant tot een rechtse met autoritaire denkbeelden.
  7. Dr. L. De Jong "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", deel 1, hoofdstuk 10 "Het rechts-autoritair protest", "Katholiek fascisme", p. 240: "Hitler was volgens Van Severen nog te zachtzinnig: veel te langzaam joeg hij de Joden Duitsland uit; de 'Dietsers' zouden in 'Dietsland' vlugger optreden - en als 'Dietsland' zag van Severen Vlaanderen plus Nederland maar minus de Friezen want die behoorden niet tot 'het Dietse volk'."
  8. G. Warris. Het bloedbad van Abbeville, p. 58; Frank Seberechts. De weggevoerden van mei 1940; Mark Schaevers. Orgelman. Felix Nussbaum, een schildersleven, De bezige bij, Antwerpen, 2014, p. 256-257; Jonatyhan Trigg, p. 30.
  9. D. Vanacker. Philippus Florentius De Pillecyn. In: Nationaal Biografisch Woordenboek. Deel XIII, 1990; Lambert Buning & Karen Van Hoorick. Filip de Pillecyn. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, 2003, p. 2477-79; Anton van Wilderode. Filip de Pillecyn. Brugge, 1960.
  10. Het museum bestaat uit de woonkamer, het atelier en het slaapvertrek van de expressionist Gust De Smet (1877-1943). De gemeente stelt het sinds 1950 voor publiek open. Het museum is beschermd erfgoed en toont en een honderdtal doeken en tekeningen.
  11. Over 't Kroegske zie:
  12. Humo 3479, 8 mei 2007, Dwarskijker
  13. Eddie Walravens. m.v.m. (of omgekeerd). Bibliografie van en over Marcel van Maele beeldend en woordkunstenaar, Het Vervolg, Deurne, 1993, p. 68.
  14. Henri-Floris Jespers. Marcel van Maele. Overgave aan de vrijheid. In: Gierek/NVT 27, 2009, jg. 15, 105, p. 41.
  15. Roger de Neef. Marcel van Maele: proeve van portret. In: Johan Pas & Yves T'Sjoen. Marcel van Maele in Meervoud. Catalogus van de boeken, prenten & multipels, Pandora, Antwerpen, 2014 p. 8-9.
  16. Zie bijvoorbeeld: David Le Roy. ‘’Het Belgische Korea-bataljon.’’ Universiteit Gent, 1999-2000, te lezen op http://www.ethesis.net/koreabataljon/koreabataljon_inhoud.htm.
  17. A. CRAHAY, p. 223, 207-209.
  18. Over zijn jaren voor 1962 bestaat erg weinig biografische informatie. Een uitzonderlijk document is: Erik Spinoy. Marcel van Maele. In: Kritische lit. lex, februari 1958, p. 43-47.
  19. Louis Paul Boon. Nieuwe poëzie. In: Vooruit, 3 augustus 1957.
  20. Louis Paul Boon. Njet. In: Vooruit, 27 april 1957.
  21. 'Mijn eerste bundel, Soetja was juist verschenen, een soort nieuw-realistische poëzie avant-la-lettere. Met dat soort gedichten kreeg je toen nergens aansluiting. Na het verschijnen van mijn tweede bundel (...) heb ik dat genre van poëzie bewust op zij geschoven en me meer op het woord zelf geconcentreerd.' Coenraad De Waele. Neem plechtig het hoofd af! In: Poëziekrant, maart 1986 (Extra Editie Marcel Van Maele), p. 1 & 2.
  22. Johan De Vos. De truuk van de blinde dichter. In: Knack, 21.05.1986, p. 148.
  23. Voor wie de wandeling op het Schoonslehof zou aanvatten, passeer ook eens aan de gefusilleerde VNV'er Theo Brouns, de taalwetman Edward Coremans en oscarwinnares Nicole Van Goethem.
  24. Eind jaren 60 bezochten Simon Vinkenoog en Lies Westenburg (VPRO) zijn atelier in Brugge voor een tv-reportage, die in Nederland werd uitgezonden. In 1992 werd in Brugge een vereniging Rik Slabbinck opgericht met het doel zijn gedachtenis in ere te houden.
  25. De initiatiefnemer was Hélène du Sart de Bouland (Elsene, 1913 - Beernem, 1998), de weduwe van Hubert van Outryve d'Ydewalle. D'Ydewalle (sinds 1933 bevriend met Leon Degrelle en actief in de Rexbeweging) brak met Rex en trad tijdens de oorlog toe tot het Geheim Leger. In 1944 werd hij opgepakt en tot dwangarbeid veroordeeld op de beschuldiging een spion te helpen, werkweigeraars te steunen en de BBC te beluisteren. In juni 1944 overleed hij op weg naar het kamp Straubingen. D'Ydewalle was zich bewust van de taalbarrière tussen de adel en de bevolking. Zijn stelling was dat elites de lokale gemeenschap moeten leren kennen door Nederlands te spreken. Henri-Floris Jespers. Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie, jg. 3, nr. 64-65 (23 februari 2006), p. 6-12. Over deze kunstweekends bestaat een boek, het is uitverkocht maar beslist nog te vinden in een of andere bibliotheek. Een site beschrijft de boekvoorstelling: 'Tijdens een geslaagde boekvoorstelling van Schriften van Driekoningen in het kasteel Driekoningen, werd het eerste exemplaar afgeleverd aan the leading lady of Belgian television, Paula Sémer, die deze avond met haar aanwezigheid opluisterde. Het boek bevat een schat van gegevens over de Vlaamse kunstenaars en bekende Vlamingen uit de tweede helft van vorige eeuw. Al wie naam en faam had, werd door Gravin d'Hespel uitgenodigd in haar kasteel om er deel te nemen aan één van de 72 kunstweekends. Tijdens deze voorstelling verschenen, naast de talrijke genodigden, ook nog enkele kunstenaars op het appel. Het werd voor velen een blij weerzien waarbij heel wat herinneringen naar boven werden gehaald. De avond werd aaneengepraat door Mie Debruyne, die sprekers Raynier van Outryve d'Ydewalle, drukker Theo Hoste, politiek hoofdredacteur van VTM Pol Van Den Driessche, letterkundige Fernand Bonneure en auteur Reginald Braet inleidde. Daarna volgde een uitgebreide receptie. Het boek is te koop voor 40 euro op telnr: 050/78.02.61. Het bevat 360 bladzijden en ongeveer 550 foto's. Hierin zijn talrijke biografieën opgenomen van de bijna 1.200 deelnemers aan de kunstweekends. Op de foto herkennen we Mevrouw R. van Outryve d'Ydewalle, Pol Van Den Driessche, Reginald Braet, Paula Sémer, Theo Hoste en Raynier van Outryve d'ydewalle.'
  26. Als sociaal en pluralistisch cultuurfonds concentreert het Rodenbachfonds zich op samenhorigheid en solidariteit in de samenleving, lokale gemeenschappen, de Nederlandse taal en de Vlaamse cultuur staan er centraal. Op het moment van de tentoonstelling telt het vijf provinciale secretariaten en 110 lokale afdelingen.
  27. Maertens studeerde kunst, film en fotografie aan Sint-Lucas in Gent en Brussel en specialiseerde zich in de fotografie van de beeldende kunst. Hij realiseerde honderden kunstboeken, een zestigtal boeken over Brugge en vele museumpublicaties. Met Marnix Neerman werkte hij voor Lannoo aan het boek over José Vermeersch (2006) en African Faces (2008).
  28. Trefpunt website, Gentse Feesten