Naar inhoud springen

De goddelijke komedie: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Jean-Pierre Remy (overleg | bijdragen)
Jean-Pierre Remy (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 125: Regel 125:


De hemel bestaat in Dantes visie uit een negental kringen of sferen rondom de aarde. Ze ontlenen hun naam aan de ''planeten'' die rondom de aarde draaien achtereenvolgens de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars; Jupiter en Saturnus. Daarna kwam men in de sfeer van de vaste sterren met daarboven de negende hemel en als opperste sfeer het empyreum waar God troonde. De luchten rondom de aarde werden afgesloten van de hemelen door een sfeer van water en een sfeer van vuur. Alles onder de hemel van de maan, het 'ondermaanse' dus, bestond uit de vier elementen waaruit alles was samengesteld namelijk: water, aarde, lucht en vuur. Omdat die elementen nieuwe verbindingen konden aangaan was het ondermaanse niet onveranderlijk en kon gecorrumpeerd worden. De hemelsferen bestonden uit [[Ether (klassiek element)|ether]] dat onveranderlijk was, niet corrupt, goddelijk.
De hemel bestaat in Dantes visie uit een negental kringen of sferen rondom de aarde. Ze ontlenen hun naam aan de ''planeten'' die rondom de aarde draaien achtereenvolgens de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars; Jupiter en Saturnus. Daarna kwam men in de sfeer van de vaste sterren met daarboven de negende hemel en als opperste sfeer het empyreum waar God troonde. De luchten rondom de aarde werden afgesloten van de hemelen door een sfeer van water en een sfeer van vuur. Alles onder de hemel van de maan, het 'ondermaanse' dus, bestond uit de vier elementen waaruit alles was samengesteld namelijk: water, aarde, lucht en vuur. Omdat die elementen nieuwe verbindingen konden aangaan was het ondermaanse niet onveranderlijk en kon gecorrumpeerd worden. De hemelsferen bestonden uit [[Ether (klassiek element)|ether]] dat onveranderlijk was, niet corrupt, goddelijk.

== Thema ==
Er is over het thema van de Goddelijke komedie enorm veel geschreven, elke onderzoeker van het werk vindt er wel ergens zijn eigen thema in terug. Dante zelf schrijft uitgebreid over zijn werk aan zijn beschermheer Cangrande della Scala.<ref>[http://faculty.georgetown.edu/jod/cangrande.english.html Engelse vertaling van de brief van Dante aan Cangrande della Scala].</ref> dat het werk meerdere betekenissen heeft: de letterlijke inhoud en de allegorische betekenis die hierachter schuilgaat. Dante geeft als voorbeeld de beschrijving van de 'Vlucht uit Egypte' in de Bijbel, die letterlijk het verhaal brengt van de exodus van het volk Israël uit Egypte onder de leiding van Mozes, maar waarvan de allegorische betekenis de redding van de mensheid door Christus is. De morele betekenis is de strijd van de ziel om te ontsnappen aan de zonde en de anagogische betekenis van dezelfde tekst is de bevrijding van de ‘gelovige ziel’ uit de slavernij op haar weg naar de ‘eeuwige glorie’. Dante verwijst hier naar de vier betekenissen die de [[Exegese|exegeten]] in een bijbeltekst herkenden:<ref>Kees Schepers, Bedudinghe op Cantica canticorum, vertaling en bewerking van Glossa Tripartita super Cantica, Peeters – Leuven, 2006, p. 1.</ref> de historische (of letterlijke), de [[Allegorie (letterkunde)|allegorische]], de tropologische<ref>Onder ‘tropologische’ betekenis verstaat men de morele betekenis van de tekst, hoe de gelovige moet handelen in de wereld.</ref> en de anagogische,<ref>De anagogische betekenis is de betekenis in verband met de relatie tussen God en de mens.</ref>.

We kunnen het verhaal van Dante dus letterlijk lezen als een soort reisverslag waarin hij als hoofdpersonage een fictieve reis maakt door het hiernamaals.

Maar we kunnen het werk ook zien als een soort politiek pamflet waarin Dante zijn tegenstrevers in Florence en hun aanhangers hekelt door hen in de hel te plaatsen en hun zonden zeer uitvoerig te belichten. In het Inferno beschrijft hij de morele decadentie in Florence en veroordeelt de hoogmoed, afgunst en gierigheid waarmee de burgers van de stad behept zijn (("superbia, invidia e avarizia sono/ le tre faville c'hanno i cuori accesi"; Inferno VI, vv.74-75). Op de louteringsberg betreurt hij het dat de 'Duitse keizers' zich niet meer bekommeren om "de tuin van het keizerrijk" en in het Paradiso heeft hij het over het ideaalbeeld van het "universele keizerrijk" naar het model van het "Romeinse keizerrijk".

Men kan het thema van de Commedia ook verklaren uit de neoplatonistische invalshoek, als het verhaal van de gelovige (Dante) die een denkbeeldige tocht maakt door de drie rijken van het hiernamaals in een zoektocht naar het begrijpen van het geloof, die eindigt met het aanschouwen van de goddelijke waarheid.

De allegorische benadering vertelt het verhaal van de dichter die in het midden van zijn leven in een diepe crisis is beland. Zijn gidsen, Vergilius en Beatrice zullen hem helpen deze impasse in zijn leven te overwinnen. Om hem zijn problemen te doen inzien nemen ze hem mee op een reis door het hiernamaals. In de hel worden hem de gevolgen van de menselijke boosheid getoond om hem tot het inzicht te brengen dat het kwade niet loont. Op de louteringsberg doorloopt ook hij het louteringsproces en leert van zich af te keren van zijn aardse verlangens en zich te richten op het onsterfelijke in zijn ziel. In het paradijs bereikt hij dan het hoogste geluk in de aanschouwing van God.<ref>Marieke Groenewegen, Meester uw licht scherpt zo zeer mijn oog: De kunst van het redeneren, de canto's XV-XVIII van de Louteringsberg uit Dante's Goddelijke Komedie, Doctoraalscriptie Taal- en Cultuurstudies, Universiteit Utrecht, 2007, pp.11-12.</ref>


== Het verhaal ==
== Het verhaal ==

Versie van 10 jun 2015 11:55

Dante met de Divina Commedia in de hand, tempera op doek (1465), Domenico di Michelino, Santa Maria del Fiore, Florence
Comencia la Comedia, 1472

De goddelijke komedie (La Divina Commedia) is een epos van de Florentijnse dichter Dante Alighieri, geschreven in het eerste kwart van de 14e eeuw. Het behoort tot de erkende meesterwerken van de westerse literatuur,[1] en tot de grootste culturele prestaties van de middeleeuwen.

Dante beschrijft in de Komedie zijn imaginaire reis door de drie rijken van het hiernamaals: hel, louteringsberg en hemel. Hij is zowel auctor (auteur) als actor (acteur) in zijn eigen gedicht, dat lange tijd Il Dante genoemd werd. Hij werd op zijn reis vergezeld door de dichter Vergilius tot aan de hemelpoort van waaraf Beatrice hem verder zal gidsen tot voor God.

Aanvankelijk noemde Dante zijn magnum opus in een brief aan Cangrande della Scala simpelweg Comedia;[2][3] het was Boccaccio die het in 1360 zijn huidige eretitel gaf, maar die werd in de twee eeuwen die daarop volgden nooit gebruikt. De titel Divina Commedia werd voor het eerst gebruikt bij een publicatie in 1555 door de drukker Gabriele Giolito de’Ferrari, die in Venetië in opdracht van Ludovico Dolce een uitgave van het werk drukte.[4] De opeenvolging van de drie delen, hel, loutering en hemel, van diepe ellende tot het hemels paradijs, illustreert de definitie die Dante zelf aan het woord comedia gaf.[5] Serdertdien was een komedie een verhaal dat goed afliep, in tegenstelling tot een tragedie.

Achtergrond

De kunsthistorici plaatsen Dante met beide voeten in de middeleeuwen en zijn Goddelijke komedie is daar de mooiste illustratie van. Het werk getuigt van een diepchristelijke levenshouding die gericht was op het hiernamaals en doordrongen van de heilsgedachte: de verlossing van de mensheid uit de zonde door de kruisdood van Christus. Tijdens zijn opleiding had hij uiteraard kennis gemaakt met een aantal van de klassieke schrijvers en hij leefde in de nadagen van de kruistochten, de tijd dat veel nieuwe ideeën uit de Moslim wereld Europa bereikten. Er was dus heel wat aan het veranderen in Italië in het algemeen en in Florence in het bijzonder. Dante toonde weliswaar zijn sterke voorkeur voor klassieke schrijvers en filosofen, maar zijn kennis van de klassieken was vrij beperkt. Hij kende weinig van de Romeinse geschiedenis en zijn concept van historie was eerder theologisch.Dante was dus geen renaissancedichter[6] maar hij kan wel gezien worden als een voorbode van de renaissance, zo zijn de zielen die hij ontmoet op zijn reis duidelijke individu's en geen archetypes zoals in de overige literatuur uit zijn tijd, en de belangrijkheid van het individu is een van de verworvenheden van de renaissance.

Culturele achtergrond

Poëzie in Italië in de dertiende eeuw

In Dantes tijd was het gebruik van de volkstaal in de literatuur en de poëzie stilaan op gang gekomen en er werd vrij levendig gedebatteerd over hoe Italiaanse poëzie er moest uitzien. Een eerste dichtersschool had zich ontwikkeld aan het hof van Frederik II op Sicilië, de Siciliaanse school (Scuola Poetica Siciliana), met als voornaamste vertegenwoordiger Giacomo da Lentini. De stijl van de Siciliaanse school werd naar Toscane gebracht door Guittone d'Arezzo. Guittone was de figuur die de overgang van de lyrische aristocratische Provençaalse poëzie, waarop de Siciliaanse school was gebaseerd, naar het milieu van burgerlijke handelaars en financiers bewerkstelligde. Dante zou later de stijl van Guittone fel bekritiseren,[7] ook al waren Dantes eerste werken in de stijl van Guittone, voor diens excessieve retoriek[8] en zijn weinig hoogstaande taal. Hij vond de stijl plebejisch.

De Siciliaanse school werd in Toscane voortgezet door een aantal dichters zoals Guido Guinizzelli (?1230-1276) en Guido Cavalcanti (?1259-1300) die de stijl van de hoofse liefde van de Occitaanse troubadours en de Siciliaanse school introduceren in het Toscaans, maar de liefde die bezongen wordt door de Toscanen is de hooggestemde platonische liefde, filosofisch onderbouwd. Deze nieuwe stijl werd door Dante de dolce stil novo genoemd.

Taal

De Komedie is geschreven in het vernaculair, meer specifiek, in het Florentijnse dialect, en is daarmee één van de eerste grote werken in de Italiaanse volkstaal; in Dantes tijd werd nog meestal het Latijn gebruikt als schrijftaal. Maar de discussie over de Italiaanse standaardtaal kwam pas goed op gang bij het begin van de zestiende eeuw, dus bijna 100 jaar na het overlijden van Dante. Er waren voorstanders van de lijn die Dante had verdedigd in zijn "De Vulgari Eloquentia" zoals Giangiorgio Tressino, maar de meeste invloed ging uit van Pietro Bembo die in zijn "Prose della volgar lingua", gepubliceerd in 1525 pleitte voor het Florentijnse dialect zoals het gebruikt werd door Petrarca in zijn poëzie en door Boccaccio in zijn proza. Dantes taal was voor Bembo te excessief en extreem en niet 'hoofs' genoeg.[9]

Visuele kunsten

De tijd van Dante kende ook een aantal belangrijke ontwikkelingen op het domein van de visuele kunsten. Zowel in de schilder- als in de beeldhouwkunst zien we het ontstaan van het realisme en de nieuwe benadering van de menselijke figuur. Schilders zoals Giotto gaan door hun aandacht voor beweging en uitdrukking de individuele persoonlijkheid en identiteit trachten weer te geven. Ook in de Commedia vinden we die realistische strekking terug.[10] In de werken van Dantes tijdgenoten zien we een ommekeer in de westerse kunst die uiteindelijk zal leiden tot de renaissance, Giotto wordt hierin algemeen als een sleutelfiguur gezien. Giotto en Dante kenden mekaar trouwens persoonlijk en ze hebben mekaar waarschijnlijk ontmoet in Padua tijdens de werken aan de Capella degli Scrovegni.[10]

Het intellectuele leven in Dantes tijd

Het intellectuele leven in de dertiende en veertiende eeuw in Europa werd grotendeels beheerst door de verspreiding van de eerste Latijnse vertalingen van de werken van Aristoteles en de commentaren daarop door de grote islamitische filosofen zoals Avicenna en Averroes.[11] De invloed van de Griekse filosoof op het westerse denken is van zeer grote invloed geweest. Zijn werken gaven een verklaring voor de werking van de natuur en de menselijke natuur zonder beroep te doen op de theologie of op een goddelijk wezen. Het is dan ook de periode waarin christelijke geleerden en filosofen zoals Albertus Magnus en zijn leerling Thomas van Aquino naast nog vele anderen de filosofie van Aristoteles trachten te verzoenen en in lijn te brengen met het christelijke geloof.[12] Tot dan toe was de christelijke leer vooral gebaseerd geweest op de leer van de kerkvaders en hun ideeën dat alles was geschapen en in stand werd gehouden door een goddelijke daad van liefde. Het bekend worden van het werk van Aristoteles veranderde daar niet veel aan op korte termijn, maar in de theologische debatten van Dantes tijd werd wel meer en meer de nadruk gelegd op de menselijke rede die in staat was de wereld te begrijpen zonder beroep te doen op de openbaring. De Commedia is in vele opzichten te interpreteren als Dantes bijdrage aan deze debatten.[12]

Politieke achtergrond

Sedert het verbod op de lekeninvestituur door Paus Gregorius VII, de vroegere bisschop Hildebrandt van Florence, ontstond het conflict tussen de koningen en keizers van het Heilige Roomse Rijk en de paus van Rome, de zogenaamde Investituurstrijd. Hieruit ontstond in de late middeleeuwen de politieke stroming van de Ghibellijnen, die zich tegen de wereldlijke macht van de paus keerden. De Ghibellijnen waren aanhangers van de Rooms-Duitse keizer en de gezworen tegenstanders van de Welfen, een stroming die ontstaan was rondom de tegenkeizer Otto IV, uit de familie der Welfen, die door paus Innocentius III was aangesteld als vervanger van Frederik II. De rijke steden Florence en Lucca kozen voor de Welfen. Hun eeuwige rivalen, Siena, Pisa en Pistoia kozen voor de Ghibellijnen.[13] Binnen deze steden was het meestal afhankelijk van je afkomst of je Welfisch of Ghibellijns was.

In 1289 waren de Ghibellijnen in Florence definitief verslagen en hadden de Welfen de politieke macht gegrepen. Dante, een aanhanger van de Welfen, heeft in de politiek van zijn vaderstad een belangrijke rol gespeeld. In 1293 werden de oude patriciërsfamilies door Giano Della Bella uitgesloten van officiële functies. Om nog een functie in de regering van de stad te kunnen bekleden, moest men lid zijn van een van de gilden. Dante sloot zich aan bij de Arte dei Medici e Speziali, een gilde van artsen en apothekers in Florence, waar ook veel kunstenaars toe behoorden. Hij werd verscheidene keren op diplomatieke missie gestuurd en in 1300 was hij van 15 juni tot 15 augustus prior, lid van het stadsbestuur. De Welfen in Florence splitsen zich na de slag bij Campaldino in 1289 in twee facties, de Witte en de Zwarte Welfen. De oorsprong van deze splitsing was een vete tussen twee Florentijnse families, de Zwarten steunden de aristocraat Corso Donati, de Witten de bankier Vieri dei Cherci.[14] De Witte Welfen leunden aan bij het volk, Dante zelf behoorde tot de Witte Welfen, de Zwarte Welfen kwamen uit de opperklasse van aristocratie, rijke landeigenaars, handelaars en financiers hoewel die achtergrond zeer snel minder belangrijk werd. Uiteindelijk was vooral de steun aan de paus en aan het Angevijnse huis het belangrijkste ideologische twistpunt.

Op 27 januari 1302 werd Dante door de Zwarte Welfen, nadat zij de macht gegrepen hadden, bij verstek veroordeeld tot verbanning uit Florence. Hij was op dat ogenblik in Rome en maakte deel uit van een delegatie die in de herfst van 1301 paus Bonifatius VIII ertoe wou bewegen Karel van Valois van een inval in Florence te doen afzien,[15] blijkbaar zonder er rekening mee te houden dat het Bonifatius geweest was die de machtsgreep van de Zwarte tegen de Witte Welfen in 1301 georganiseerd had.[16] Inmiddels was Karel van Valois trouwens op 1 november Florence binnengetrokken en zeer warm onthaald door de Witte Welfen. Twee van de drie delegatieleden mochten terugkeren naar Florence, maar Dante moest in Rome blijven. Men is niet zeker of hij nog in Rome was of op terugweg naar huis op het ogenblik dat zijn veroordeling werd uitgesproken. [15]

Hij zou zijn geboortestad nooit meer terug zien en schreef De goddelijke komedie in ballingschap, waarschijnlijk tussen 1308 en zijn dood in 1321.[17]

Het grote aantal "actuele" verwijzingen dat Dante in zijn boek gebruikt is dan ook niet verwonderlijk. Politieke tegenstanders van Dante, de pausgezinde Ghibellijnen en Zwarte Welfen, die verantwoordelijk waren voor zijn verbanning in 1302, worden doorgaans in de hel geplaatst. Sommige Witte Welfen, familieleden en vrienden van Dante, worden in de hemel geplaatst. (Dante was echter eerlijk genoeg om medestanders die hij als zondaars beschouwde, ook in de hel te plaatsen.) Het is daarom onmogelijk de Divina Commedia niet ook als een politiek pamflet te lezen dat culmineert in de plaatsing van Bonifatius VIII in een van de laagste kringen van de hel.

Wetenschap in de middeleeuwen: de zeven vrije kunsten, Hortus Deliciarum, Herrad von Landsberg, ca.1180

Wetenschappelijke achtergrond

Naast het verhaal, en de allegorische betekenis ervan, spreidde Dante Alighieri ook zijn wetenschappelijke kennis tentoon. Men moet wetenschappelijk dan uiteraard begrijpen in zijn middeleeuwse betekenis. Maar ook al kwamen de wetenschappen uitgebreid aan bod in de Commedia is het vooral in het Convivio dat Dante zijn wetenschappelijke kennis toont.

Over de opleiding van Dante is weinig concreets geweten. Naar alle waarschijnlijkheid kreeg hij zijn basisopleiding, lezen, schrijven en Latijn, in het begin van de jaren 1270 bij een van de doctores puerorum in Florence.[18] Volgens Petrocchi kan men volgend op deze basisscholing drie fasen onderscheiden in de ontwikkeling van Dante.[18] De studie van de grammatica en de retorica in de periode van 1275-1286, misschien onder de leiding van Brunetto Latini.[19] Daarna, van 1287 tot 1290 ging de dichter zich toeleggen op de filosofie en de letterkunde. Uit die periode dateert zijn vriendschap met Guido Cavalcanti en maakte hij kennis met de poëzie van Guido Guinizzelli en de Dolce stil novo. In de jaren 1291-1294 à 1295, na de dood van Beatrice, hield Dante zich voornamelijk bezig met de studie van de theologie en de filosofie. Hij schreef zelf dat hij toen Boëthius en Cicero las en dat hij het Franciscaanse studium generale bij de Santa Croce en het Dominicaanse studium aan de Santa Maria Novella bezocht,[20][21] waar hij zich toelegde op de studie van Bonaventura, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino en Albertus Magnus en kennis maakte met de scholastiek en het Averroïsme.[18][22] Er is geen documentair bewijs dat hij ergens aan een universiteit zou gestudeerd hebben, ook al wordt dat geclaimd door de Universiteit van Bologna.[23]

Net zoals vandaag werd in de tijd van Dante gediscussieerd over de verhouding tussen geloof en wetenschap, maar men vertrok van een tegengestelde premisse: het geloof was de hoogste bron van waarheid en de wetenschap of de rede kon een rol spelen om het geloof te begrijpen en te verklaren. Anselmus van Canterbury was een van de belangrijke verdedigers van deze stelling en wordt beschouwd als de grondlegger van de scholastiek. Een van de belangrijkste theologen die deze strekking vertegenwoordigden was Thomas van Aquino, een van de grote inspiratiebronnen van Dante bij het schrijven van zijn Divina Commedia. Een opmerkelijk detail is de aanwezigheid van Siger van Brabant in de hemel van de zon.[24] Siger of Zeger was een van de bekendste averroïstische filosofen en werd veroordeeld voor ketterij. Fréderic Ozanam noemde Dante’s werk “filosofie verwoord in de meest melodieuze taal van Europa”.[25] Maar naast de theologie komen ook de andere wetenschappen uit het trivium en quadrivium aan bod.

Zijn kennis van de astronomie en in het bijzonder van de beweging van de zon, werd door Dante geëtaleerd in zijn werk Convivio, hfdst. III. Hij introduceerde eerst de theorieën van Pythagoras, Plato en Aristoteles, waarbij hij stelde dat de laatste het probleem definitief had opgelost. Hij ging dus uit van de aarde als het middelpunt van het universum en verklaarde dan de bewegingen van de zon rond de aarde en hun gevolgen zoals de seizoenen en de verschillen in daglengte.[26] Hij verwijst naar deze kennis op meer dan honderd plaatsen in zijn Commedia.[27]

In de geografische opvattingen van Dante vinden we een synthese van de theoretische veronderstellingen waarop de middeleeuwse mappaemundi waren gebaseerd, die enerzijds ideologische doelstellingen hadden en anderzijds empirische geografie toonden gebaseerd op de Geographika van Strabo. Maar zijn kennis van de geografie van Italië toont aan dat hij vertrouwd was met de wetenschappelijk verantwoorde portolaan kaarten van het einde van de dertiende eeuw.[28] In de Commedia vindt men talrijke verwijzingen naar de geografie van Italië, maar ook de grote wereldstromen worden correct gelokaliseerd. Zelfs de tijdzones zijn vrij correct aangegeven zoals in de Purgatorio waar de dichter zegt dat het nacht is op de Ganges, avondschemering over Jeruzalem en zonsopgang boven de louteringsberg (op het zuidelijk halfrond).[29]

Ook de fysica komt aan bod in Dante’s werk.[30] Het bevat talrijke observaties van natuur verschijnselen die met de nauwkeurigheid van een wetenschapper worden waargenomen en beschreven.[30] In het laatste deel , Paradiso, beschrijft hij zelfs een experiment[31], voorgesteld door Beatrice, met de weerkaatsing van een lichtbron in drie spiegels,[32] in de discussie over de verklaring van de vlekken op de maan.[33]

Neem eens drie spiegels en houd twee van deze 97[34]
op eender afstand; en de derde, iets verder,
hervinde uw ogen tussen beide de eerste.
Kijk nu naar alle drie, en laat 'n luchter 100
ontsteken achter u, waarvan de stralen,
weerkaatst door 't drietal spiegels, tot u komen.
Ofschoon het licht-beeld, 't verst van u verwijderd, 103
zo groot niet is als dat in d’andre spiegels,
zal u zijn glans toch juist dezelfde blijken.

Waarschijnlijk heeft Dante dit experiment werkelijk uitgevoerd en zijn conclusies zijn verassend genoeg correct: de helderheid van de drie spiegelbeelden is onafhankelijk van de afstand, maar de verste spiegel kaatst minder licht terug omdat het beeld kleiner is.[32]

Ook de muziek maakte deel uit van Dante’s basiskennis. Op de louteringsberg en in het paradijs maken zingen en koorzang deel uit van de geschetste atmosfeer. In de hel werd natuurlijk niet gezongen. Studie van de twee canzone’s leverde een lijst van achttien liturgische gezangen op voor het purgatorium en elf voor het paradijs.[35] Dante beperkt zich trouwens niet tot het citeren van titels, maar refereert ook naar details betreffende de uitvoering van de gezangen, er is zelfs een referentie naar een polyfone uitvoering.[36] De gezangen door Dante aangegeven zijn zowel antifonen, psalmen en hymnen uit het koorgebed als gezangen uit de liturgie van de misviering.[37]

Structuur

Getallensymboliek

Om het werk te structureren deed Dante beroep op de christelijke getallensymboliek, die in de middeleeuwen vaak uiting gaf aan de overtuiging dat God de kosmos in perfecte verhoudingen en structuren had gemaakt.[38] Dante deed hierbij beroep op de getallen drie en tien, hun veelvouden en machten. Het getal drie stond symbool voor de Drievuldigheid en tien voor de volmaaktheid.

De Komedie is een epos in drie delen, getiteld Inferno (Hel), Purgatorio (Louteringsberg of Vagevuur) en Paradiso (Paradijs). Elk deel bevat 33 canti ("zangen"), van elk ongeveer 100 terzinen (drieregelige strofen). Daarnaast is er een inleidend canto bij Inferno, waarmee het totale aantal op 100 komt. De 33 canti per deel zijn een verwijzing naar de leeftijd waarop Christus stierf. Elk canto bestaat uit ongeveer 1000 woorden wat het totaal op ongeveer 100.000 woorden brengt.[39]

Maar ook de in microstructuur werd gebruik gemaakt van die getallen. Het ganse werk is geschreven in terzines (strofen van 3 lijnen) in een inventief soort gekruist rijm. De eerste en derde regel van elk vers rijmen op elkaar; de tweede regel rijmt op de eerste en derde regel van de volgende terzine. Het rijmschema wordt dus ABA BCB CDC... enz. Een voorbeeld (Inferno 1, 1-12) met een vertaling van Ike Cialona en Peter Verstegen:

Nel mezzo del cammin di nostra vita (A)
mi ritrovai per una selva oscura (B)
ché la diritta via era smarrita. (A)
Ahi quanto a dir qual era è cosa dura (B)
esta selva selvaggia e aspra e forte (C)
che nel pensier rinova la paura! (B)
Tant'è amara che poco è più morte (C)
ma per trattar del ben ch'i' vi trovai, (D)
dirò de l'altre cose ch'i' v'ho scorte. (C)
Io non so ben ridir com'i' v'intrai, (D)
tant'era pien di sonno a quel punto (E)
che la verace via abbandonai. (D)
Op 't midden van ons levenspad gekomen,
kwam ik bij zinnen in een donker woud
want ik had niet de rechte weg genomen.
Rondom mij dicht en doornig kreupelhout;
ik kan niet zeggen hoe het mij bezwaarde,
nu de herinnering mij weer benauwt:
Een bitterheid die doodsnood evenaarde.
maar om het andere, het goede dat
ik ondervond, zeg ik wat ik ontwaarde.
Ik weet niet hoe ik dit gebied betrad;
de slaap had mij alle besef ontnomen,
toen ik de ware weg verlaten had.

Víta (1) rijmt op smarríta (3), oscúra (2) op dúra (4) en paúra (6). Fórte rijmt weer op de laatste woorden van verzen 7 en 9, enz. De Nederlandse vertaling heeft hetzelfde kettingrijm in de terzine, maar het rijm is niet (altijd) slepend.

Elke strofe bestaat uit 3 lijnen en het rijm is vrouwelijk of slepend, wat resulteert in een vers van 11 lettergrepen en terzines van 33 lettergrepen. Elke cantica (hel, louteringsberg, hemel) bevat dus evenveel canti als een terzine lettergrepen.

Kosmologisch

Het geocentrische wereldbeeld in De goddelijke komedie

In het geocentrische, ptolemeïsche wereldbeeld van de Komedie is de aarde bolvormig waarbij één halfrond bewoond is en het andere bijna volledig bestaat uit zee. Jeruzalem is het middelpunt van het bewoonde halfrond. Het kosmologische model van Ptolomaeus is een verfijning van het model van Aristoteles waarnaar Dante zelf verwees in zijn Convivio hfdst. III. Maar toch leunt het kosmologisch model van de Goddelijke Komedie meer aan bij het model van Aristoteles dan bij dat beschreven in de Almagest van Ptolomaeus. Voor de nummering van de hemelsferen gebruikt hij dan weer het model van Ptolomaeus.[40]

Kaart van de hel Sandro Botticelli

Binnen in de aarde, precies onder Jeruzalem, bevindt zich de hel: een trechtervormige put die stijl afloopt tot het middelpunt van de aarde, ontstaan toen God de opstandige engel Lucifer uit de hemel smeet. Dit alles moet hebben plaatsgevonden voor de schepping van de mens. Lucifer belandde precies midden in de aarde en is dus in feite het centrum van het universum. De symboliek die hierin schuilt, is dat Lucifer het meest aardse wezen in het heelal is, en het verst verwijderd van de hemel. Het is een sombere, donkere plaats, vervuld van wanhoop en dreiging. Het klimaat is er erg onvriendelijk en het weer wordt bepaald door stormen wind en regen, extreme hitte en kou, hagel, sneeuw, vuurregens en verstikkende dampen. De hel bestaat uit een voorportaal en negen hellekringen. De bovenhel, de vijf eerste kringen, herbergt de relatief minder zware zondaars. In de benedenhel die bestaat uit de vier laatste kringen worden de mensen gestraft die niet uit zwakheid of onbeheerstheid zondigden, maar uit boosaardigheid.

De Louteringsberg bevindt zich midden in het zeehalfrond (zuidelijk halfrond), diametraal tegenover Jeruzalem, en is gevormd uit de aarde die omhoogkwam bij het vormen van de hel. Dit is een vondst van Dante die niet werd overgenomen uit een bestaand kosmologisch model. Dante bereikt de berg door dwars door de aarde te lopen/klimmen, door een soort tunnel met een ingang in het diepste punt van de hel. Om bij deze ingang te komen moet Dante over Lucifers harige lijf klimmen. De louteringsberg is opgebouwd uit zeven lagen die overeenkomen met de zeven hoofdzonden: superbia (hoogmoed), invidia (afgunst), ira (woede), acedia (luiheid), avaritia (hebzucht), gula (gulzigheid) en luxuria (wellust). In tegenstelling tot de hel is de sfeer er liefelijk en aangenaam met verfrissende briesjes in een prachtige natuur met kabbelende beekjes en zoetgeurende bloemen in het frisse groen. Op de top van de Louteringsberg bevindt zich het aards paradijs, waaruit ooit Adam en Eva werden verdreven, met de boom van kennis van goed en kwaad en twee rivieren de Eunoë[41] en de Lethe. Deze plaatsing is opvallend, aangezien het aards paradijs in de middeleeuwse traditie in het verre oosten werd geplaatst.

De hemel bestaat in Dantes visie uit een negental kringen of sferen rondom de aarde. Ze ontlenen hun naam aan de planeten die rondom de aarde draaien achtereenvolgens de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars; Jupiter en Saturnus. Daarna kwam men in de sfeer van de vaste sterren met daarboven de negende hemel en als opperste sfeer het empyreum waar God troonde. De luchten rondom de aarde werden afgesloten van de hemelen door een sfeer van water en een sfeer van vuur. Alles onder de hemel van de maan, het 'ondermaanse' dus, bestond uit de vier elementen waaruit alles was samengesteld namelijk: water, aarde, lucht en vuur. Omdat die elementen nieuwe verbindingen konden aangaan was het ondermaanse niet onveranderlijk en kon gecorrumpeerd worden. De hemelsferen bestonden uit ether dat onveranderlijk was, niet corrupt, goddelijk.

Thema

Er is over het thema van de Goddelijke komedie enorm veel geschreven, elke onderzoeker van het werk vindt er wel ergens zijn eigen thema in terug. Dante zelf schrijft uitgebreid over zijn werk aan zijn beschermheer Cangrande della Scala.[42] dat het werk meerdere betekenissen heeft: de letterlijke inhoud en de allegorische betekenis die hierachter schuilgaat. Dante geeft als voorbeeld de beschrijving van de 'Vlucht uit Egypte' in de Bijbel, die letterlijk het verhaal brengt van de exodus van het volk Israël uit Egypte onder de leiding van Mozes, maar waarvan de allegorische betekenis de redding van de mensheid door Christus is. De morele betekenis is de strijd van de ziel om te ontsnappen aan de zonde en de anagogische betekenis van dezelfde tekst is de bevrijding van de ‘gelovige ziel’ uit de slavernij op haar weg naar de ‘eeuwige glorie’. Dante verwijst hier naar de vier betekenissen die de exegeten in een bijbeltekst herkenden:[43] de historische (of letterlijke), de allegorische, de tropologische[44] en de anagogische,[45].

We kunnen het verhaal van Dante dus letterlijk lezen als een soort reisverslag waarin hij als hoofdpersonage een fictieve reis maakt door het hiernamaals.

Maar we kunnen het werk ook zien als een soort politiek pamflet waarin Dante zijn tegenstrevers in Florence en hun aanhangers hekelt door hen in de hel te plaatsen en hun zonden zeer uitvoerig te belichten. In het Inferno beschrijft hij de morele decadentie in Florence en veroordeelt de hoogmoed, afgunst en gierigheid waarmee de burgers van de stad behept zijn (("superbia, invidia e avarizia sono/ le tre faville c'hanno i cuori accesi"; Inferno VI, vv.74-75). Op de louteringsberg betreurt hij het dat de 'Duitse keizers' zich niet meer bekommeren om "de tuin van het keizerrijk" en in het Paradiso heeft hij het over het ideaalbeeld van het "universele keizerrijk" naar het model van het "Romeinse keizerrijk".

Men kan het thema van de Commedia ook verklaren uit de neoplatonistische invalshoek, als het verhaal van de gelovige (Dante) die een denkbeeldige tocht maakt door de drie rijken van het hiernamaals in een zoektocht naar het begrijpen van het geloof, die eindigt met het aanschouwen van de goddelijke waarheid.

De allegorische benadering vertelt het verhaal van de dichter die in het midden van zijn leven in een diepe crisis is beland. Zijn gidsen, Vergilius en Beatrice zullen hem helpen deze impasse in zijn leven te overwinnen. Om hem zijn problemen te doen inzien nemen ze hem mee op een reis door het hiernamaals. In de hel worden hem de gevolgen van de menselijke boosheid getoond om hem tot het inzicht te brengen dat het kwade niet loont. Op de louteringsberg doorloopt ook hij het louteringsproces en leert van zich af te keren van zijn aardse verlangens en zich te richten op het onsterfelijke in zijn ziel. In het paradijs bereikt hij dan het hoogste geluk in de aanschouwing van God.[46]

Het verhaal

Dante, verdwaald in het donkere woud. Een gravure van Gustave Doré.

Dante neemt de lezer mee op een tocht door het hiernamaals. Het verhaal van zijn reis speelt in de paasweek van het jubeljaar 1300 en de eerste etappe die hij aflegt voert hem de diepte van de aarde in, door de hel (Inferno), waar hij naast mythologische figuren ook bekende en machtige mensen uit Toscane tegenkomt. Vervolgens beklimt hij de Louteringsberg (Purgatorio), waar hij eveneens met vroegere hoogwaardigheidsbekleders spreekt. Zij worden gelouterd alvorens toegang te verkrijgen tot de hemel (Paradiso).

Tijdens zijn tocht door de hel en over de louteringsberg wordt Dante terzijde gestaan door zijn favoriete dichter, Vergilius, een Romein die leefde ten tijde van keizer Augustus. Vergilius vergezelt Dante door de hel, voorbij Lucifer zelf, over de Louteringsberg tot aan de poorten van de hemel, waar hij zijn volgende gids, Beatrice, ontmoet. Beatrice is gebaseerd op Beatrice Portinari, een meisje dat Dante tijdens zijn jeugd twee keer had ontmoet en dat hij nooit meer had vergeten. Beatrice begeleidt Dante door de hemel, tot aan het goddelijke licht.

Deel I: Inferno (Hel)

Proloog

Op Goede Vrijdag van het jaar 1300 is Dante 35 jaar oud, "Op het midden van ons levenspad" (canto 1:1).[47] Hij is verdwaald in een donker woud, dat een allegorie is voor een diepe persoonlijke crisis, en mogelijk voor het beramen van zelfmoord; in canto 13 worden de zelfmoordenaars gestraft in een woud. Hij wordt belaagd door wilde dieren, die symbool staan voor zijn zonden: een panter symboliseert de lust, een leeuw de hoogmoed en een wolvin de hebzucht. Hij wordt gered door zijn jeugdliefde Beatrice en Vergilius (canto 2), die hem de weg wijzen.

Laat varen alle hoop, gij die hier binnen treedt

Vergilius en Dante betreden de hel door een poort met daarop een negenregelige spreuk, waarvan de laatste regel beroemd is geworden: "Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt" (Lasciate ogni speranza, voi ch'intrate; canto 3).

Indeling van de hel

De hel is ingedeeld in negen kringen. De buitenste kringen worden bevolkt door overledenen die zich schuldig gemaakt hebben aan incontinentia, het onvermogen om hun driften en lusten te bedwingen, de binnenste door de geweldplegers en bedriegers. De scheiding tussen deze twee groepen wordt gevormd door de muren van de stad Dis, die het binnenste van de hel insluiten, en de rivier de Styx die daaromheen stroomt. In de aller-diepste krocht van de hel, het Giudecca ("Judasput;" tevens een Italiaans woord voor Joodse wijk), zit Lucifer gevangen in het ijs.

Het zal de moderne lezer opvallen dat slechts weinig van de straffen die zondaars in de hel ondergaan met vuur te maken hebben. In de middeleeuwen werd de hel echter zelden voorgesteld als alleen een hete plek; marteling met kou werd ook vaak beschreven. Geheel in overeenstemming met deze voorstelling plaatst Dante Lucifer in een meer van ijs. Ook wordt in de hel veelal gebruikgemaakt van contrapasso's, blijkt uit de beschrijvingen.

Inferno is erg politiek van aard: Dante plaatst veel van zijn politieke tegenstanders (inclusief enkele pausen), maar ook sommige van zijn medestanders, in de hel. De verkopers van kerkelijke ambten, de simonisten, bevinden zich in de achtste cirkel.

Voorbij de poort is een gebied waarin zich de overledenen bevinden die tijdens hun leven geen keuze hebben gemaakt tussen goed en kwaad. Zij bevinden zich nog niet in de echte hel, maar zijn gedoemd eeuwig als gekken rond te rennen achter een banier aan, onderwijl geplaagd door wespen.

De veerman Charon nadert. Een gravure van Gustave Doré.

Verdoemde zielen worden de rivier de Acheron overgezet door Charon, de veerman van de doden uit de Griekse mythologie. Deze weigert de levende Dante over te zetten. Dante raakt echter bewusteloos bij een aardbeving en wordt wakker op de andere oever.

Limbo (voorgeborchte)

De eerste kring is het limbo of voorgeborchte (canto 4). Hier bevinden zich de deugdzame heidenen, waaronder Vergilius. Omdat zij niet gedoopt zijn, hebben ze geen toegang tot de hemel. Echter, ze worden niet gekweld door duivels, omdat ze geen kwaad verricht hebben; hun straf is een eeuwig leven in duisternis, verstoken van de goddelijke liefde.

In het limbo bevinden zich onder anderen Averroes, Cicero, Euclides, Homerus, Ovidius, Socrates, Plato en Saladin, maar ook mythische figuren als Aeneas. Het limbo is ook Vergilius' gebruikelijke verblijfplaats, die hij voor de gelegenheid mag verlaten om Dante de weg te wijzen. De bijbelse aartsvaderen (zoals Adam, Abraham, Koning David) verbleven aanvankelijk in het limbo, maar zijn er door Christus vandaan gehaald.

Minos spreekt recht

Koning Minos (onmatigen)

In de tweede kring staat koning Minos klaar om de zielen die binnenkomen te berechten en ze tot de juiste kring te veroordelen (canto 5). Ook in de Griekse mythologie werd Minos gezien als een van de drie rechters van de onderwereld.

In deze kring woedt een eeuwige storm, die de zielen voortblaast van de wellustigen, die hun erotische verlangens niet konden beheersen; o.a. Francesca da Rimini, Cleopatra VII en koningin Dido van Carthago. (Overigens pleegden de laatste twee zelfmoord, maar ze zijn blijkbaar niet bij de zelfmoordenaars in de zevende kring geplaatst.)

In de derde kring, waar het eeuwig regent, bevinden zich de vraatzuchtigen, die bewaakt en gemarteld worden door Cerberus (canto 6).

In de vierde kring duwen de hebzuchtigen en de verkwisters zware lasten zinloos heen en weer (canto 7). Vgl. Sisyphus.

De vijfde kring bevat de moerassige Styx, waarin de agressievelingen elkaar tot in eeuwigheid bevechten. De wrokkigen liggen onder water.

De stad van Dis (geweldplegers)

Phlegyas brengt Dante en Vergilius over de Styx (canto 8). Nadat een engel de poort geopend heeft (canto 9), komen ze in de stad van Dis (een van de Latijnse namen van de god Hades), waar de geweldplegers gestraft worden. Het eerste deel van Dis, de zesde kring van de hel, is een grafveld met brandende open graven, waarin de ketters liggen (o.a. Epicurus in canto 10).

In de zevende kring lijden de geweldplegers. Deze kring is onderverdeeld in drie delen:

  • In het eerste deel bevinden zich degenen die geweld hebben gepleegd tegen anderen (canto 12); hetzij lichamelijk, hetzij tegen het bezit van een ander. Zij liggen in een kolkende bloedrivier, de Phlegeton, en worden bewaakt door centauren. In de Phlegeton ligt o.a. Attila de Hun. Nessus brengt de dichters de rivier over.
  • Het volgende deel is een woud, bestaande uit in bomen veranderde zelfmoordenaars, die geweld tegen zichzelf gepleegd hebben (canto 13). Hun zonde is dat zij hun door God gegeven leven niet gewaardeerd hebben. Ze worden gestraft door harpijen, die hun scherpe klauwen in de takken zetten, waarbij de bomen bloeden. Als Dante een tak van een struik afbreekt spreekt deze tegen hem. Dit is gebaseerd op een scène in de Aeneis, waar een struik die op een graf groeit bloedt en spreekt namens de dode, na het afbreken van een tak. Andere zelfmoordenaars, die tevens verkwisters waren, rennen door het bos, opgejaagd door jachthonden die hen willen verscheuren. De zelfmoordenaars verschillen in één belangrijk opzicht van de andere zondaars: op de jongste dag zullen de andere gekwelde zielen hun lichaam weer gaan bewonen, wat hun pijnen verhevigt. De lichamen van de zelfmoordenaars zullen echter aan hun nieuwe boomlichamen worden opgehangen.
Een regen van vuur treft de godslasteraars
  • In het derde deel lijden de godslasteraars, die geweld plegen tegen God, de sodomieten, die geweld plegen tegen de natuur, en de woekeraars, die geweld plegen tegen de kunst (canto 14-17). Zij rennen rond in een woestijn, terwijl vuur op hun hoofden regent. Een van de sodomieten is Dantes vriend en leermeester Brunetto Latini, die Dante voorspelt dat hij verbannen zal worden.

De malebolge (bedriegers)

De achtste kring van de hel heet de malebolge, Italiaans voor "buidels van het kwaad." De dichters bereiken deze kring, die een diepe en steile afgrond vormt, vliegend op de rug van de draak Geryones. Er zijn tien "buidels," kloven, voor tien soorten bedriegers:

  • Verleiders en koppelaars lopen in tegengestelde richting door de eerste malebolgia, letterlijk opgezweept door duivels (canto 18).
  • De vleiers baden in drek in de tweede kloof.
  • De derde kloof is gevuld met simonisten, waaronder paus Nicolaas III (canto 19). Deze paus, die op zijn kop in een gat in de grond zit waar alleen zijn brandende voeten uitsteken, herkent Dante niet en vraagt of zijn opvolger misschien is gearriveerd. Bedoeld wordt Dantes vijand paus Bonifatius VIII, die in 1300 nog in leven was. Nicolaas voorspelt ook de latere komst van paus Clemens V naar deze regionen. Beiden zullen bovenop Nicolaas gestapeld worden, net als onder hem een hele stapel zondige pausen begraven is.
  • In de vierde kloof lopen magiërs, heksen en zieners rond, waaronder Tiresias (canto 20). Hun hoofd is achterstevoren op hun nek gezet.
Vergilius houdt de Malebranche (groep van duivels met als aanvoerder Malacoda) op afstand (vijfde kloof)
  • De vijfde kloof bevat een bad van kokend pek, gevuld met corrupte politici en ambtenaren (canto 21-22). Ook worden zij belaagd door duivels met hooivorken.
  • In de zesde kloof lopen de huichelaars rond in loden pijen, die aan de buitenkant een gouden glans vertonen (canto 23). Kajafas en andere leden van het Sanhedrin die Christus naar Pontius Pilatus zonden zijn aan de grond genageld in een kruishouding.
  • De dieven lijden in de zevende kloof (canto 24-25). Zij ontbranden spontaan, waarna ze weer uit hun as herrijzen, en ze worden belaagd door slangen. Eén dief versmelt met een vuurspuwende slang tot een draakachtig wezen.
  • De kwade raadgevers branden in de achtste kloof (canto 26-27). Onder hen is Odysseus, die de Trojanen bedroog met het Paard van Troje (de Trojanen zijn volgens de Aeneis de stamvaders van de Romeinen).
  • In de negende kloof lijden de schismatici, onder wie Mohammed en Ali (canto 28-29). De stichting van de islam werd beschouwd als een splitsing in het christendom, omdat Mohammed volgens de middeleeuwers eerst een christelijke priester zou zijn geweest. De splitsers worden verminkt (Mohammeds romp wordt opengereten, net als Ali's hoofd) door een duivel met een zwaard. Vervolgens maken ze een rondgang door de hele kloof, waarbij hun wonden helen, tot ze weer bij de duivel uitkomen.
De schismatici
  • De tiende en laatste kloof is de verblijfplaats van alchemisten en vervalsers (canto 29-30). Zij lijden aan gruwelijke kwalen.

Cocytus (verraders)

Voorbij de malebolge ligt de Cocytus, de negende kring en daarmee het diepste punt van de hel. Om er te komen moet Dante een gebied passeren waar een groep reuzen geketend zit als straf voor hun opstand tegen God (canto 31). Deze reuzen zijn gebaseerd op zowel de mythologische giganten en titanen als op de bijbelse nefilim. De reus Antaios tilt Dante en Vergilius omlaag naar het bevroren meer waarin de verraders vastzitten. Het is verdeeld in vier delen, genoemd naar beruchte verraders:

  • Caina, naar Kaïn, de broedermoordenaar uit Genesis: verraders van familie (canto 32).
  • Antenora, naar Antenor, verrader van de Trojanen tijdens de Trojaanse oorlog: landverraders (canto 33). Dante schopt een verrader van de Welfen in het gezicht. Ook een Ghibellijnse verrader blijkt hier te zijn.
  • Ptolemaea, naar Ptolemaeus, landvoogd van Jericho in I Makkabeeën: verraders van gasten.
  • Giudecca of Judecca, naar Judas: verraders van hun meester (canto 34). Meest prominente aanwezigen zijn Judas, verrader van Christus; Brutus en Cassius, verraders van Julius Caesar; en Lucifer, verrader van God. Lucifer, ooit een zesvleugelige serafijn, is nu een driekoppige, harige reus. Door met zijn zes vlerken te wapperen veroorzaakt hij de kille wind die de Cocytus in ijs verandert, en in zijn drie bekken verslindt hij Judas, Brutus en Cassius.

De dichters klimmen over Lucifers lijf naar een spelonk die naar de andere kant van de aarde leidt.

Deel 2: Purgatorio (Louteringsberg)

Dante en Vergilius bij de poort van de louteringsberg. Aquarel van William Blake

Dante en Vergilius beklimmen de Louteringsberg, die een eiland aan de andere kant van de aarde vormt (zie Wereldbeeld, boven). Op deze berg, die vergelijkbaar is met het vagevuur, worden de boetzamen gelouterd van hun zonden voor ze het paradijs mogen betreden.

Overigens was het bestaan van zoiets als het vagevuur nog geen kerkelijk dogma in Dantes tijd, maar het idee leefde sterk in het volksgeloof.

Purgatorio is het meest persoonlijke deel van de Komedie. Op een gegeven moment merkt Dante bijvoorbeeld op dat hij de Louteringsberg weer zal zien en er nog veel tijd zal moeten doorbrengen. Purgatorio is een allegorie voor Dantes eigen loutering, die hem terugbracht op het "rechte pad" (la diritta via, Inferno 1:3).

Aan de voet van de Louteringsberg ontmoet Dante Cato de jongere, die de toegang tot het eiland beheert (canto 1). Hoewel Cato de aartsvijand van Dantes held Julius Caesar was, en hij zelfmoord heeft gepleegd, bevindt hij zich niet in de hel. Waarschijnlijk is dit omdat hij ook in de Aeneis als rechter in de onderwereld optreedt.

In canto 2 arriveert een sloep met zielen, onder wie Dantes vriend Casella, die gedichten van hem op muziek had gezet. Opvallend is dat hij al een tijd dood is, en pas naar hier komt na het ontvangen van een aflaat; Dante beschouwde de handel in aflaten als simonie.

Aan de voet van de berg bevinden zich vier groepen zondaars die maar moeten wachten tot zij toegelaten worden. Dit zijn de geëxcommuniceerden (canto 3), zij die laat tot berouw kwamen (canto 4), zij die geen absolutie ontvangen hebben (canto 5) en heersers die te veel tijd aan wereldse zaken besteed hebben (canto 7-8).

Pas in canto 9 komt Dante op de werkelijke Louteringsberg aan, door een poort die bewaakt wordt door een engel.

De Louteringsberg bestaat uit zeven omgangen, die corresponderen met de zeven hoofdzonden. Dit zijn, van beneden naar boven:

  1. De hovaardigen/hoogmoedigen (canto 10-12). Zij gaan gebukt met zware lasten om nederigheid te leren. Dante verwacht hier na zijn dood tijd te moeten doorbrengen.
  2. Van de afgunstigen zijn de ogen dichtgenaaid (canto 13-15).
  3. De toornigen lopen rond in een dikke rook, symbool voor de verblindende woede die hun leven gekenmerkt heeft (canto 15-17).
  4. De tragen rennen continu rond (canto 18-19).
  5. De hebzuchtigen, onder wie paus Adrianus V, liggen op hun buik in het stof (canto 19-21). In canto 21 komt Dante de dichter Publius Papinius Statius tegen, die hem informeert over het hoe en wat van de loutering. Statius' bekering tot het christendom is hoogstwaarschijnlijk een verzinsel van Dante.
  6. De onmatigen eten en drinken niet (canto 22-24).
  7. De wellustigen branden in een muur van vuur (canto 25-27). Dante zelf moet ook door dit vuur lopen, als straf voor zijn eigen onkuisheid.

Voor elke omgang ziet Dante een voorbeeld van de deugd die de zondaars op die omgang bijgebracht moet worden, hetzij als een reliëf in de bergwand, hetzij in een visioen.

Het aards paradijs

Dante steekt de rivier de Lethe over en ontmoet een vrouw genaamd Matelda. Onbekend is of zij een historische of allegorische figuur voorstelt.

Dante neemt afscheid van Vergilius. Vergilius mag, als heiden, niet het paradijs betreden. Allegorisch neemt Dante afscheid van de ratio, die hem niet verder kan leiden; vanaf nu is Beatrice, personificatie van de goddelijke liefde, zijn gids.

Deze gang van zaken is een symbolische, persoonlijke afrekening met Dantes vroegere enthousiasme voor filosofie, vooral voor Averroes, waarin Dante in zijn jeugd geïnteresseerd is geweest. Averroës' idee van de dubbele waarheid (van filosofie en van theologie) verwerpt hij, in lijn met de visie van de kerk. De rede brengt hem tot hier, maar verlossing kan hij alleen vinden door zijn geloof.

Deel 3: Paradiso (Paradijs)

Dante en Beatrice aanschouwen het empyreum

Waar Inferno politiek van thema was en Purgatorio persoonlijk, is Paradiso vooral theologisch. Dante voltooit zijn loutering door het ware geloof te accepteren, verbeeld door Beatrice.

Dantes lichaam is tijdelijk ijl gemaakt door zijn tocht over de Louteringsberg, zodat hij vanaf het aards paradijs met Beatrice ten hemel kan stijgen. Hij passeert de dampkring en de "vuurkring", de schil van vuur die volgens Ptolemaeus de aarde omgeeft (canto 1-2). Buiten de vuurkring bevinden zich negen hemelkringen, elk bevolkt door een ander type engelen. Dit laatste idee is ontleend aan Pseudo-Dionysius' De coelesti hierarchia.

In canto 3 stijgt Dante op naar de hemel van de maan, die bestierd wordt door "gewone" engelen, en ontmoet hij de eerste hemelbewoners (met uitzondering van Beatrice). In tegenstelling tot de zielen in de hel en op de louteringsberg hebben de hemelingen geen menselijke gedaante meer. Gewoonlijk verblijven zij allen in de hoogste hemel, maar ze dalen af om Dante onderweg te ontmoeten.

De negen hemelkringen zijn:

  1. De kring van de maan
  2. De kring van Mercurius
  3. De kring van Venus
  4. De kring van de zon
  5. De kring van Mars
  6. De kring van Jupiter
  7. De kring van Saturnus
  8. De kring van de vaste sterren
  9. Het primum mobile of "eerste bewegende"

Hierbuiten bevindt zich het empyreum (van Gr. πυρ, pyr of pur, "vuur"), waarin zich God en de zielen van de deugdzamen bevinden. De zaligen zitten in een soort amfitheater in de vorm van een roos. Dantes leidsman in het empyreum is Bernard van Clairvaux. Hij ziet Maria, Jezus en uiteindelijk God zelf.

Een van de personen die Dante in de hemel ontmoet is zijn voorvader Cacciaguida, die hem in canto 17 zijn verbanning uit Florence voorspelt.

Receptie

Waardering

Reeds in zijn eigen tijd werd Dante door de Florentijnse bankier en chroniqueur Giovanni Villani (1276 à 1280-1348), geprezen als een groot geleerde, dichter, filosoof, wetenschapper en retoricus die zonder enige schuld, tenzij dan dat hij lid was van de verkeerde partij, uit Florence verjaagd en verbannen werd.[48]

Questi fue grande letterato quasi in ogni scienza, tutto fosse laico, fue sommo poeta e filosofo, e rettorico perfetto tanto in dittare, versificare, come in aringa parlare, nobilissimo dicitore, in rima sommo, col più pulito e bello stile che mai fosse in nostra lingua infino al suo tempo e più innanzi.

— Hij was een groot geleerde in alle wetenschappen, hoewel leek, was hij een groot poëet en filosoof, een grote redenaar zowel in het schrijven, verzen maken als in het spreken, edele dichter, het summum in poëzie met de meest gepolijste en mooiste stijl die ooit in onze taal gebruikt werd in zijn tijd en tot vandaag.

Villani stelt in dezelfde tekst ook dat Dante zich arrogant en minachtend gedroeg tegenover anderen, Villani schrijft “con laïci” wat men zou kunnen vertalen in “met eenvoudige mensen”.

De Divina Commedia werd zeer snel van commentaar en glossen voorzien, waarbij Dantes zonen Iacopo en Pietro een belangrijke rol speelden, maar zijn belangrijkste promotor in de veertiende eeuw in Florence was ongetwijfeld Giovanni Boccaccio, die een grote bewondering had voor Dante. In de vroege jaren 1350[49][50] schreef hij zijn Trattatello in laude di Dante een biografie (en éloge) van Dante, die naast het werk van Leonardo Bruni de Vite parallele di Dante e Petrarca, nog steeds een belangrijke informatiebron over de dichter is. In 1350 reisde hij, in opdracht van de stad Florence, naar Ravenna om aan zuster Beatrice, de dochter van Dante, in het klooster van Santo Stefano dell’Uliva een som van tien gouden florijnen te brengen als symbolische vergoeding voor de schade die de familie Alighieri geleden had. In oktober 1373 wordt hem nog een taak aangeboden door de stad. Hij moet dagelijks lezingen geven van de Divina Commedia van Dante in de kerk van San Stefano in Badia. Hij schrijft hiervoor een commentaar op de Inferno tot bij Canto XVII. Verzwakt door ziekte en bekritiseerd omdat hij de goddelijke poëzie van Dante verspilde aan het plebs stopte hij hiermee na enkele maanden in het begin van 1374.

Ook in de neoplatonistische kringen rond Lorenzo de’Medici stond Dante hoog in aanzien. Marsilio Ficino zag zijn Theologia Platonica, (1482), een poging van een synthese tussen de christelijke leer en het neoplatinisme, als een filosofisch equivalent van Dante’s Paradiso, hij maakte ook voor een Italiaanse vertaling van Dantes Monarchia. Cristoforo Landino, een van de leraren van Lorenzo, was een Dante-kenner en hij zorgde voor de eerste gedrukte uitgave van de Komedie in Florence.[51]

Niettemin waren in dezelfde kringen ook kritische stemmen te horen, Paolo Cortesi bijvoorbeeld zei over het werk van Dante dat het vergelijkbaar was met een oud schilderij: de kleuren vervagen en alleen de tekening kan ons nog boeien. En de humanisten zoals Leonardo Bruni en zijn generatie waren vooral geïnteresseerd in de Latijnse cultuur en niet in de poëzie die geschreven was in de volkstaal, zij vonden dat Dante in de verkeerde taal had geschreven.

Na 1525 begint de ster van Dante te tanen en gaat men zich, onder invloed van Pietro Bembo, meer richten op het werk van Petrarca en Boccaccio als model voor een Italiaans dat het Latijn kon vervangen als algemene communicatietaal en literaire taal. Dante werd hierbij uitgesloten omdat hij alle registers van het vernaculair gebruikt had in zijn Goddelijke Komedie, van zeer hoogstaande taal tot de taal gesproken door het gewone volk, en dat was niet wat Bembo voor ogen had. Nochtans waren er nog 29 edities van de Commedia in de zestiende eeuw. Dante bleef wel populair in Florence, dat hem was gaan zien als een van de grondleggers van de Florentijnse literatuur die mede aan de basis lag van de autoriteit en hegemonie van de stad op het nationale en internationale vlak.[52]

In de zeventiende eeuw wordt het werk maar drie keer uitgegeven en alle uitgaven zijn gedateerd voor 1630. In 1614 werd het werk trouwens op de Index librorum prohibitorum geplaatst.[53] Maar het echte probleem is dat Dante oudmodisch geworden is zoals blijkt uit een brief die Giovan Battista Marino richt aan Tommaso Stigliani omstreeks 1614. Hij schrijft dat: "indien u van oordeel bent dat de huidige poëzie minderwaardig is en wat vroeger geschreven werd veel beter, dan heeft de natuur u een groot onrecht aangedaan door u in de huidige tijd ter wereld te laten komen in plaats van vele jaren terug, want dan had u van het gezelschap van Dante, Petrarca, Fra Guittone en de rest van die troep kunnen genieten". Het hoeft geen betoog dat Marino en Stigliani geen vrienden waren.

Met de opkomst van de romantiek en de daarbij horende interesse voor de middeleeuwen werd Dante van onder het stof gehaald Er werden in de negentiende en de twintigste eeuw talloze studies aan hem gewijd en tot op vandaag blijft Dante een van de meest bestudeerde schrijvers aller tijden.[54]

Over de vele vertalingen die van zijn werk gemaakt werden zou de dichter zelf niet enthousiast geweest zijn. In zijn Convivio (I, 7-14) schreef hij het volgende over vertaling: “Iedereen dient voor ogen te houden dat geen enkele zaak waarvan de harmonische eenheid op de band der muziek berust, van de ene taal in de andere kan overbrengen zonder dat men al haar harmonie en bekoorlijkheid verbreekt. Hierdoor komt het dat men Homerus niet uit het Grieks naar het Latijn heeft vertaald, zoals men met de andere geschriften van de Grieken wel heeft gedaan. En hierdoor komt het ook dat de verzen van het Psalterium geen enkele muzikale en harmonische charme bezitten: ze werden namelijk eerst van het Hebreeuws in het Grieks, en vervolgens uit het Grieks in het Latijn vertaald, en al bij de eerste vertaling ging hun schoonheid grotendeels verloren.[55] En hij is niet de enige dichter die er zo over denkt want aan Robert Frost zei hierover: ‘Poetry is what is lost in translation.’

Uitgaves

Zijn Komedie werd op korte tijd vrij populair in gans Toscane maar ook in Florence, waar op quasi industriële schaal, manuscripten werden geproduceerd met kopieën van de Goddelijke Komedie. Een bekend voorbeeld hiervan is het atelier van Francesco di ser Nardo da Barberino de producent van de groep handschriften bekend als de Dante del cento. De productie ging door tot in de vijftiende eeuw. Er zijn meer handschriften van de Divina Commedia bewaard uit de vijftiende eeuw dan uit de veertiende, en meer dan vijftig procent ervan is Florentijns. In totaal zijn er meer dan 800 manuscripten bewaard gebleven en alleen van de Bijbel zijn er meer manuscripten overgeleverd.[56]

Manuscripten

Miniatuur bij het begin van het Inferno, 14e eeuw, Biblioteca Medicea Laurenziana

Bij de vele kopieën van de Commedia zijn er talloze verluchte exemplaren. Van de in totaal meer dan 500 verluchte handschriften uit de veertiende en de vijftiende eeuw die bewaard zijn gebleven, zijn er een zestigtal met een uitgebreide narratieve cyclus.[57] Enkele hiervan zijn opgenomen in de lijst hieronder.

  • Milaan, Bibliotheca dell’Archivio Storico Civico e Trivulzina, ms. 1080, is het oudste verluchte handschrift. Het werd gemaakt in Florence in 1337.[58] Dit handschrift werd gemaakt in het atelier van Francesco di ser Nardo da Barberino
  • Chantilly Musée Condé Ms 597/1424: bevat alleen het Inferno, met Latijnse commentaren van Guido di Pisa. Het werd gemaakt in de jaren 1330 in Florence voor Lucano Spinola en het bevat 55 miniaturen meestal in de bas de page.
  • Egerton 843: het manuscript is afkomstig uit de bibliotheek van Parma en wordt nu bewaard in de British Library met signatuur Egerton 843. Het werd in Italië gemaakt in de eerste helft van de veertiende eeuw en bevat naast 261 miniaturen talrijke versierde initialen. De verluchting is toegeschreven aan de anonieme Meester van het Antifonarium van Padua.[59]
  • Holkham 48: het manuscript was in het bezit van de graven van Leicester in Holkham Hall, Norfolk en wordt nu bewaard in de Bodlein Library als Ms. Holkham misc. 48. Het werd gemaakt in het derde kwart van de 14e eeuw in Italië (Genua ?). Het manuscript bevat 91 miniaturen in bas de page. De verluchter is onbekend.[60]
  • Yates Thompson 36: handschrift van de Goddelijke komedie bewaard in de British Library met signatuur Yates Thompson 36. De codex werd gemaakt in de 15e eeuw in Siena tussen 1444 en 1450. Het was ooit in het bezit van Alfons V van Aragón, koning van Aragón, Napels en Sicilië. Het boek bevat 110 grote miniaturen. Voor het Inferno en Purgatorio werden ze geschilderd door Priamo della Quercia, de miniaturen bij het Paradiso zijn van de hand van Giovanni di Paolo.[61]

Incunabels

De editio princeps gedrukt in Foligno op 11 april 1472

Ook bij de opkomende drukkers werd het werk snel populair. De editio princeps werd gedrukt in Foligno op 11 april 1472 door Johann Neumeister. Ze werd al snel gevolgd door uitgaven in Mantua (1472), Venetië (1472, 1477, 1478), Napels (1477) en Milaan(1477-1478). In Florence werd het werk van Dante, met commentaar van Christophorus Landinus voor het eerst gedrukt op 30 augustus 1481 bij Nicolaus Laurentii en Alamanus[62] In de periode tussen 1472 en 1497 zijn er in Italië vijftien uitgaves van het werk geweest namelijk:[63]

  • Foligno: Johann Neumeister en Evangelista, 11 april 1472
  • Mantua: Georgius de Augusta en Paulus de Butzbach, voor Columbinus Veronensis, 1472
  • Venetië(?): Federicus de Comitibus, Veronensis, 18 juli 1472
  • Napels: onbekende drukker, 12 april 1477
  • Napels: Francesco del Tuppo, rond 1478 uitg.: C. Lucius Laelius
  • Venetië: Filippo di Pietro, voor 6 mei 1478 commentaar: Jacopo della Lana, uitg.: Christofal Berardi.
  • Venetië: Vindelinus de Spira, 1477, commentaar: Jacopo della Lana en Martino Paolo Nidobeato, uitg.: Martino Paolo Nidobeato en Guido Terzagus.
  • Milaan: Ludovicus and Albertus Pedemontani, voor Guido Terzagus, 1477-78, commentaar: Christophorus Landinus
  • Florence: Nicolaus Laurentii, Alamanus, 30 augustus 1481, commentaar: Christophorus Landinus
  • Venetië: Octavianus Scotus, 23 maart 1484, commentaar: Christophorus Landinus
  • Brescia: Boninus de Boninis, de Ragusia, 31 mei 1487, commentaar: Christophorus Landinus
  • Venetië: Bernardinus Benalius and Matteo Capcasa (di Codeca), 3 maart 1491, commentaar: Christophorus Landinus. uitg.: Piero da Figino.
  • Venetië: Petrus de Plasiis, Cremonensis, 18 november 1491, commentaar: Christophorus Landinus. uitg.: Piero da Figino
  • Venetië: Matteo Capcasa (di Codeca), 29 november 1493, commentaar: Christophorus Landinus, uitg.: Piero Mazzanti.
  • Venetië: Petrus de Quarengiis, Bergomensis, 11 oktober. 1497

Boekillustratie

Sandro Botticelli

Naast de schetsen en tekeningen die Sandro Botticelli maakte voor de gravures van Baccio Baldini in de eerste uitgave van de Komedie in Florence in 1481, illustreerde hij tussen 1490 en 1496 de Komedie voor Lorenzo di Pierfrancesco dei Medici. Hij zou hiervoor een afbeelding maken bij elk canto. Het werk werd nooit beëindigd, maar 92 van deze tekeningen zijn bewaard gebleven in verschillende stadia van afwerking. De meeste tekeningen zijn volledig uitgewerkt maar er zijn er slechts enkele ingekleurd.[64]

Gustave Doré

Tussen 1882 en 1883 creëerde Gustave Doré zijn illustraties bij de Commedia, die zo bekend werden dat ze tot op vandaag met het werk van de dichter geassocieerd blijven als de "standaard" illustraties.[65] Zijn illustraties voor het werk van Dante waren de eerste in een reeks van de “meesterwerken van de literatuur”. De artiest vond geen uitgever die het risico van een dure uitgave in het geplande folio-formaat wou nemen en publiceerde in 1861 het eerste deel van het boek, het Inferno, dan maar voor eigen rekening. Het was een eclatant succes, wat de uitgeverij Hachette ervan overtuigde om de uitgave van het Purgatorio en het Paradiso op zich te nemen. Sinds de eerste uitgave zijn er nog een tweehonderdtal gevolgd.[65]

Salvador Dali

Voor de viering van de 700ste verjaardag van de geboorte van Dante kreeg Salvador Dali in 1951 van de Italiaanse regering, de opdracht om een reeks illustraties bij de Divina Commedia te maken. Het werk van honderd aquarellen moest klaar zijn tegen 1965. De overeenkomst werd geannuleerd onder druk van de Italiaanse publieke opinie, die het niet zag zitten dat een Spanjaard hun literair patrimonium onder handen zou nemen. Dali werkte echter verder aan de reeks en in 1954 werden de 101 aquarellen tentoongesteld in Rome in de Galleria Pallavicini. Op basis van zijn tekeningen werden meer dan 3500 houtblokken gesneden voor de publicatie van het werk als gekleurde houtsneden.[66]

Diverse

Naast deze drie bekende reeksen zijn er nog tientallen andere kunstenaars die het meesterwerk van Dante illustreerden waarvan hierbij een kleine selectie.

  • John Flaxman 1755-1826. Maakte in 1796 een reeks van 110 tekeningen als illustrtie bij de Goddelijke komedie voor de privé verzameling van Thomas Hope. Het werk werd pas in 1803 gepubliceerd.[67][68]
  • William Blake , 1824-1827.[69] In opdracht van John Linnell begon Blake aan de illustratie van de Komedie in 1824. Bij zijn dood in 1827 bleef een gedeelte van de tekeningen onafgewerkt achter, andere waren al uitgewerkt tot aquarel.
  • Francesco Scaramuzza 1803-1886, illustreerde de Commedia met een serie van 243 grote tekeningen.
  • Yan’ Dargent (of Jean-Edouard Dargent), 1824-1899. La Divine Comédie gepubliceerd door Garnier in 1879.[70]
  • Franz von Bayros 1866- 1924. De illustrator was bekend voor zijn voorkeur voor erotische boeken. Hij illustreerde een versie van de Komedie die in Wenen werd uitgegeven in 1921.
  • Amos Nattini 1892 – 1985. De artiest werd in 1921 geselecteerd om een nieuwe uitgave van Dantes Commedia te illustreren ter gelegenheid van de zeshonderdste verjaardag van diens overlijden. Nattini besteedde er de volgende twintig jaar aan.[71]
  • Alberto Martini 1876-1954. Hij nam in 1901 deel aan een wedstrijd georganiseerd door de Fratelli Alinari maar werd niet geselecteerd. In 1922 en 1944 maakte hij nog twee andere reeksen van illustraties zodat hij in totaal 300 werken maakte in de meest diverse stijlen.
  • Leonard Baskin 1922-2000. Baskin werkte in een figuratieve, traditionele klassieke stijl. Hij illustreerde de komedie voor een uitgave door Grossman, New York in 1969.
  • Moebius (Jean Giraud) 1938 – 2012, de beroemde striptekenaar verzorgde een uitgave “Il paradiso di Moebius” in 1999 bij Nuages Gallery in Milaan
  • Lorenzo Mattotti (°1954), publiceerde naast Moebius “l’Inferno di Morenzo Matotti” in 1999 bij Nuages Gallery in Milaan
  • Milton Glaser (°1929), was de derde partner in de uitgave van 1999 door Nuages Gallery in Milaan, hij verzorgde “ Il Purgatorio di Milton Glaser”.

Nederlandse vertalingen

  • A.S. Kok 1864
  • De Komedie, 'De Hel, Het Vagevuur en Het Paradijs', vertaling door Dr. Jan Conrad Hacke van Mijnden. Het laatste deel kwam uit in 1873. Een vertaling op rijm, in terzinen en met metrum. Door hem in privé uitgegeven in 100 exemplaren per boek. De boeken zijn geïllustreerd met pentekeningen van Gustave Doré.
  • U.W. Thoden van Velzen 1874
  • De goddelijke komedie, 'De Hel' (1874), vertaling van Mr. Joan Bohl.
  • De goddelijke komedie, 'De Hel' (1876), vertaling van J.J.L. ten Kate
  • De goddelijke komedie, 'Het Vagevuur' (1880), vertaling van Mr. Joan Bohl.
  • De goddelijke komedie, 'Het Paradijs' (1884), vertaling van Mr. Joan Bohl.
  • P.B. Haghebaert 1901
  • De goddelijke comedie, (1906-1908), vertaling van J.K. Rensburg, met noten en pentekeningen van Gustave Doré.
  • De goddelijke komedie, 'De Hel' (1908), vertaling van M.C. Loman.
  • A.J. Boeken 1910
  • A.J.H. van Delft 1920-1921
  • De goddelijke komedie (1923), vertaling van Albert Verwey.
  • Dante's goddelike komedie (1930), vertaling Christinus Kops O.F.M. Vertaling met behoud van metrum, waar mogelijk ook rijm. Met noten.
  • De goddelijke komedie, (1932), vertaald door Betsy van Oyen-Zeeman met een inleiding van B.H. Molkenboer, O.P.
  • Divina Commedia, met Nederlandse vertaling, 3 delen,(1940) Frederica Bremer
  • De goddelijke komedie (1987), vertaling Frans van Dooren. Verhalend (proza), met noten.
  • Mijn komedie: Hel (1999), vertaald, geannoteerd en ingeleid door Jacques Janssen.
  • De goddelijke komedie (2000), vertaling van Ike Cialona en Peter Verstegen, (Athenaeum-Polak & Van Gennep). Een vertaling op rijm, met behoud van metrum. Geen elisie (niet: d'oude), vrijwel geen inversies (omkering van object-subject). Met overname van commentaren uit een groot aantal bronnen, en de oorspronkelijke Italiaanse tekst. Alle pentekeningen van Gustave Doré. Een eerste druk verscheen in 2000, precies 700 jaar na de periode waarin het verhaal zich afspeelt (de Goede week van 1300).
  • De Goddelijke Komedie (2005), vertaald en geannoteerd door Rob Brouwer, inleiding van Ronald de Rooy (Primavera Pers).

Zie ook

Externe links

Zie de categorie The Divine Comedy van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.