Naar inhoud springen

Gebruiker:Avertje/Kladblok: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 25: Regel 25:
De ecoregio is een thuisbasis van een rijke verscheidenheid aan Afromontane flora.
De ecoregio is een thuisbasis van een rijke verscheidenheid aan Afromontane flora.


De vegetatie wordt over het algemeen vertegenwoordigd door soorten uit de [[wolfsmelkfamilie]] (Euphorbiaceae), [[sterbladigenfamilie]] (Rubiaceae) en de familie [[Meliaceae]], hoewel de samenstelling verandert afhankelijk van de hoogte langs de berghellingen en vulkanen. Deze variëren van dichte bossen op de lagere hoogtes tot bergbossen bedekt met mos en varens en zones met gigantische bamboe's en heidevelden op de hoogste toppen.
De vegetatie wordt over het algemeen vertegenwoordigd door soorten uit de [[wolfsmelkfamilie]] (Euphorbiaceae), [[sterbladigenfamilie]] (Rubiaceae) en de familie [[Meliaceae]], hoewel de samenstelling verandert afhankelijk van de hoogte langs de berghellingen en vulkanen. Deze variëren van dichte bossen op de lagere hoogtes tot bergbossen bedekt met mos en varens en zones met gigantische bamboe's en heidevelden op de hoogste toppen.<ref>{{en}} [https://www.oneearth.org/ecoregions/albertine-rift-montane-forests/ Albertine Rift Montane Forests] One Earth</ref>


==Fauna==
==Fauna==

Versie van 25 dec 2020 15:41

Avertje/Kladblok
Ligging van de ecoregio
WWF-code AT0101
Landen Vlag van Oeganda Oeganda, Vlag van Congo-Kinshasa Congo-Kinshasa, Vlag van Rwanda Rwanda, Vlag van Burundi Burundi
Bioom Tropisch of subtropisch regenwoud
Ecozone Afrotropisch gebied
Florarijk Paleotropis
Oppervlakte 103.900 km²
Klimaat tropisch klimaat
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De montane bossen van het Albertine Rift (Engels: Albertine Rift montane forests) vormen een ecoregio van tropische bergregenwouden in de oost-centrale Afrikaanse landen Oeganda, Congo-Kinshasa, Rwanda en Burundi. De ecoregio beslaat de bergen van het noordelijke Albertine Rift of Westelijk Rift en herbergt verschillende Afromontane bossen met een hoge biodiversiteit.

Geografie

De hoge bergbossen bedekken de westelijke delen van Rwanda en Burundi, de oostelijke rand van Congo-Kinshasa en delen van West-Oeganda en Tanzania. Dit gebied beslaat de parallelle gebergtes van het Albertine Rift die de westelijke tak van het Oost-Afrikaanse Rift omsluiten. De bergketens omvatten het Lenduplateau van Oeganda en het Virunga-gebergte en het Rwenzori-gebergte in Rwanda, Oeganda en Congo-Kinshasa.

Op de hoogste delen van het Virunga- en Rwenzorigebergte (boven 3000 meter) gaat deze ecoregio over in de Afroalpiene ecoregio montane heidevelden van Rwenzori-Virunga, inclusief de hoge toppen van Mount Stanley en Mount Karisimbi. De hoogste piek in Burundi, Mount Heha, bevindt zich echter in de hier beschreven ecoregio.

Klimaat

De bergregenwouden van de ecoregio hebben een koeler klimaat dan de Congolese laaglandbossen of de savanne van Oeganda, Rwanda en Burundi.

Flora

De ecoregio is een thuisbasis van een rijke verscheidenheid aan Afromontane flora.

De vegetatie wordt over het algemeen vertegenwoordigd door soorten uit de wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae), sterbladigenfamilie (Rubiaceae) en de familie Meliaceae, hoewel de samenstelling verandert afhankelijk van de hoogte langs de berghellingen en vulkanen. Deze variëren van dichte bossen op de lagere hoogtes tot bergbossen bedekt met mos en varens en zones met gigantische bamboe's en heidevelden op de hoogste toppen.[1]

Fauna

De zeldzame berggorilla (Gorilla beringei beringei) leeft alleen in deze ecoregio, evenals de L'Hoëstmeerkat en een ondersoort van de Uilenkopmeerkat. Verder komen er vele endemische soorten vlinders en vogels voor. Endemische vogelsoorten zijn Grauers zanger, Chapins vliegenvanger en de Rwenzoritoerako. De klauwkikkersoort Xenopus lenduensis is endemisch op het Lenduplateau binnen deze ecoregio.

Acanthoideae
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Lamiiden
Orde:Lamiales
Familie:Acanthaceae (Acanthusfamilie)
Onderfamilie
Acanthoideae
Eaton
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Acanthoideae op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Acanthoideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1] De onderfamilie is onderverdeeld in zes geslachtengroepen, waartoe verschillende geslachten behoren.

Geslachten

Acantheae

Andrographideae

Barlerieae

Justicieae

Ruellieae

Whitfieldieae

Nelsonioideae
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Lamiiden
Orde:Lamiales
Familie:Acanthaceae (Acanthusfamilie)
Onderfamilie
Nelsonioideae
Lindl. ex Pfeiff.
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Nelsonioideae op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Nelsonioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]

Geslachten

Thunbergioideae
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Lamiiden
Orde:Lamiales
Familie:Acanthaceae (Acanthusfamilie)
Onderfamilie
Thunbergioideae
T.Anderson.
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Thunbergioideae op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Thunbergioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]

Geslachten

Avicennioideae
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Lamiiden
Orde:Lamiales
Familie:Acanthaceae (Acanthusfamilie)
Onderfamilie
Avicennioideae
Miers
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Avicennioideae op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Avicennioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]

Geslachten

Uitzoeken

  • Anisostachya Nees
  • Cephalophis Vollesen
  • Cuenotia Rizzini
  • Dianthera L.
  • Diceratotheca J.R.I.Wood & Scotland
  • Dinteracanthus C.B.Clarke ex Schinz
  • Erianthera Nees
  • Gymnophragma Lindau
  • Haplanthus Nees
  • Liberatia Rizzini
  • Nicoteba Lindau
  • Pseudacanthopale Benoist
  • Psiloesthes Benoist
  • Salpinctium T.J.Edwards
  • Schaueriopsis Champl. & I.Darbysh.
  • Symplectochilus Lindau
  • Tabascina Baill.
  • Ulleria Bremek.
  • Wuacanthus Y.F.Deng, N.H.Xia & H.Peng
  • Xylacanthus Aver. & K.S.Nguyen
Avertje/Kladblok
WWF-code NT1306
Landen Vlag van Cuba Cuba
Bioom Woestijnen en droge struwelen
Ecozone Neotropisch gebied
Florarijk Neotropis
Oppervlakte 3.300 km²
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het cactus struikgewas van Cuba (Engels: Cuban cactus scrub) vormt een ecoregio in vooral het zuidoosten van Cuba. Het gebied beslaat zo'n 3.300 km².

Ligging

De ecoregio bestaat uit verspreide stroken of kleine stukjes die gelegen zijn aan de kust. Deze bevinden zich met name in het zuidoostelijke deel van het eiland, in de provincies Guantánamo en Santiago de Cuba. De belangrijkste bodemtype waarop deze begroeiing gevonden wordt zijn kustrendzina's, afkomstig van koraalkalksteen, dat zeer skeletachtig is en een karstachtige structuur heeft.

Deze ecoregio heeft een woestijnachtig uiterlijk dat wordt bepaald door een semi-woestijnklimaat, met een gemiddelde jaarlijkse neerslag van 800 mm of minder, een droge periode van 9 tot 11 maanden en gemiddelde temperaturen van 26ºC. De hoge bergen (Sierra Maestra) in het zuidoostelijke deel van het eiland houden de toegang van de vochtige wind uit het noordwesten tegen, waardoor het droge lokale klimaat ontstaat. Daarnaast staat deze smalle strook vegetatie in directe beïnvloeding door zeewind, wat een verdrogend effect heeft.

Vegetatie

Binnen deze ecoregio bevinden zich vier verschillende vegetatiezone's. Het gaat om xerofytisch kustelijk en halfkustelijk struikgewas, kustelijk doornig halfwoestijn, kustelijk sclerofiel struikgewas en rotsachtig kustelijk struikgewas. Binnen deze vegetatiezone's zijn zuilvormige cactussen evenals andere succulente planten overheersend.

Xerofytisch kustelijk en halfkustelijk struikgewas

Deze vegetatiezone wordt vooral aangetroffen aan de zuidelijke kust van Cuba. Het is een doornig struikgewas tot 6 meter hoog. De begroeiing bestaat uit palmen en tal van vetplanten, voornamelijk cactussen. Er groeien verschillende soorten struiken en kleine bomen die gewoonlijk het hele jaar door hun gebladerte behouden zoals, Bourreria virgata (cafecillo), Capparis cynophallophora (mostacilla), Eugenia buxifolia (guairaje), Bursera glauca, Bursera cubana, Croton spp., Cordia spp., Calliandra colletioides, Caesalpinia spp., Acacia spp., Phyllostylon brasiliense, Albizzia cubana en Guaiacum officinale. Voorkomende cactussoorten zijn Opuntia dillenii (tuna) en Opuntia militaris, Harrisia eriofora (pitahaya), Harrisia taetra (jijira), Pilosocereus robinii (miramar), Dendrocereus nudiflorus (aguacate cimarrón), Agave spp. (maguey), Melocactus spp. (erizos) en Leptocereus spp.

Tot het UNESCO werelderfgoed in Egypte behoren zeven werelderfgoederen. De eerste werd in 1979 ingeschreven.

Werelderfgoederen

Actuele Werelderfgoederen

Deze lijst toont de werelderfgoederen in Egypte in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Memphis en zijn necropolis: de piramidevelden van Gizeh tot Dahshur[1] 1979 C
Oud Thebe en zijn necropolis[2] 1979 C
Nubische monumenten van Aboe Simbel tot Philae[3] 1979 C
Rotstekeningen van Tadrart Acacus[4] 1985 C
Oude stad Ghadames[5] 1986 C

Objecten voorheen op de Kandidatenlijst

Deze objecten werden van de voorlopige lijst verwijderd en door nieuwe vervangen.[6]

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Tripoli 1984 - 1984 C
Ptolemais 1984 - 1985 C
Apollonia 1984 - 1996 C
Euhesperides 1984 - 1996 C
Garama 1984 - 1996 C
Ghirza 1984 - 1996 C
Medina Sultan 1984 - 1996 C
Taucheira 1984 - 1996 C


Avertje/Kladblok
De ecoregio in paars
WWF-code PA0418
Landen Slovenië, Kroatië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Servië, Noord-Albanië en Noordoost-Italië.
Bioom Gematigd loofbos of gemengd bos
Ecozone Palearctisch gebied
Florarijk Holarctis
Oppervlakte 58.200 km²
Klimaat gematigd klimaat
Met gemengde bossen begroeide berghellingen
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De Gemengde bossen van de Dinarische Alpen (Engels: Dinaric Mountains mixed forests) vormen een ecoregio in het Zuidoost-Europese Balkangebied, in de landen Slovenië, Kroatië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Servië, Noord-Albanië en Noordoost-Italië. Het bestaat uit gematigde loofbossen en gemengde bossen en strekt zich uit over een oppervlakte van 58.200 vierkante kilometer.

Ligging

De ecoregio omvat de montane bossen van de Dinarische Alpen, een gebergte die zich uitstrekt langs de oostkust van de Adriatische Zee en gelegen is tussen de oostelijke Alpen en de noordelijke bergmassieven van Albanië.

Klimaat

Het klimaat van de ecoregio is nat en extreem vochtig. De gemiddelde jaarlijkse regenval is 1500-2000 millimeter. In de Albanese Alpen, op de grens van Montenegro en Albanië, is vaak sprake van extreem zware regenval en kan er jaarlijks meer dan 3000 millimeter aan neerslag vallen. In de winter valt vaak sneeuw en de gemiddelde temperaturen van januari liggen onder nul, variërend van -10 º C tot 0 º C. In juli liggen de gemiddelde temperaturen tussen de 15 en 20 º C.

Flora

Vanwege het brede hoogtebereik binnen de ecoregio zijn er twee grote boszones: een conifeerzone, die zich bevind op de hoogste hoogten met een gemiddeld hoogtebereik van 1200 - 2500 meter, en een gemengde zone die voorkomt op de middelhoogten en laaglanden. Doninante boomsoorten in de conifeerzone zijn de fijnspar (Picea abies), gewone zilverspar (Abies alba) en zwarte den (Pinus nigra). Op bepaalde bergmassieven in Bosnië-Herzegovina komt de Servische spar (Picea omorika) voor, een relict uit het Tertiair. Naast de uitsluitend naaldbomenbossen komen in de gehele Dinarische Alpen ook gemengde bossen voor met sparren en beuken (Fagus sylvatica).

De middel- en lagere hoogten worden gedomineerd door beuken en gemengde eikenbossen. Deze groeien in diepe grond op vochtige hellingen, valleien en canyons. Kenmerkend voor deze bossen zijn de verschillende bladverliezende eikensoorten, waaronder de Hongaarse eik (Quercus frainetto), donzige eik (Quercus pubescens), moseik (Quercus cerris), zomereik (Quercus robur) en wintereik (Quercus petraea). Andere bladverliezende boomsoorten die hier voorkomen zijn haagbeuk (Carpinus betulus), es (Fraxinus excelsior), gladde iep (Ulmus minor) en verschillende soorten linden (Tilia spp.), lijsterbessen (Sorbus spp.) en esdoorns (Acer spp.). In de canyons komen Tertiaire relictsoorten voor zoals Forsythia europaea en Syringa vulgaris

Fauna

Avertje/Kladblok
WWF-code OC0107
Landen Nieuw-Zeeland
Bioom Tropisch of subtropisch regenwoud
Ecozone Australaziatisch gebied
Florarijk Australis
Oppervlakte 129 km²
Klimaat vochtig subtropisch klimaat
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De subtropische vochtige bossen van de Kermadeceilanden (Engels: Kermadec Islands subtropical moist forests) vormen een ecoregio op de bij Nieuw-Zeeland behorende Kermadeceilanden.

Ligging

De Kermadeceilanden bevinden zich in de Grote Oceaan en liggen 1000 km. ten noordoosten van de North Cape, het meest noordelijke punt van het Nieuw-Zeelandse Noordereiland. De eilandengroep bestaat uit 13 kleine onbewoonde eilanden die gevormd zijn door actieve en recent uitgedoofde vulkanen. Deze bevinden zich langs de Australische plaat tussen 29º tot 31,5 zuiderbreedte en 178º tot 179 westerlengte. De eilanden Raoul Island en Macauley Island zijn de grootste en maken samen meer dan 95% van het landoppervlak van de eilandengroep uit. Raoul Island en Curtis Island zijn allebei nog steeds vulkanisch actief.

De eilandengroep kent een subtropisch klimaat met een maximale gemiddelde maandtemperatuur van 22,4° C in februari en een minimale gemiddelde maandtemperatuur van 16,0° C in augustus. De Jaarlijkse regenval is ongeveer 1500 millimeter met een drogere periode van oktober tot januari. De meeste regenval sijpelt snel door de poreuze vulkanische grond.

Flora

De eilanden zijn begroeid met subtropische vochtige bossen. In deze bossen komen 52 mossoorten voor, 89 soorten schimmels en 113 soorten inheemse vaatplanten, waarvan er 23 endemisch zijn. De meeste plantensoorten zijn afkomstig uit Nieuw-Zeeland, anderen van de eilanden uit de tropische Stille Oceaan.[1]

De bossen worden gedomineerd door de boomsoort Metrosideros kermadecensis (Kermadec pohutukawa), die een hoogte kan bereiken van 10 tot 15 meter. De ondergroei van deze bossen is wisselend, de voorkomende soorten hangen af van de hoogte waarop het bos zich bevind. De ondergroei bestaat uit kleine bomen, struiken, varens en kruidachtige planten. Lagere bossen kennen een ondergroei van Myrsine kermadecensis, Lobelia anceps, Poa polyphylla, Coprosma acutifolia en Coriaria arborea. De hogere delen van de eilanden worden meer blootgesteld aan nevel en hier bevinden zich bemoste en dichtbegroeide bossen, ook met als overheersende boomsoort Metrosideros kermadecensis. Deze hebben een ondergroei die bestaat uit de boomsoorten Ascarina lucida en Melicytus ramiflorus, de varensoort Pteris comans en de aldaar endemische palmsoort Rhopalostylis baueriana. Twee endemische boomvarens, Cyathea milnei en de zeldzame en bedreigde Cyathea kermadecensis, worden ook aangetroffen in de bossen. In winderige en met zout water besproeide gebieden komt een diverse kustvegetatie voor. Deze wordt overheerst door de houtachtige Myosporum obscurum en Coprosma petiolata en kruidachtige soorten zoals Asplenium obtusatum, Cyperus ustulatus, Disphyma australe en Scirpus nodosus.

Fauna

Op de eilanden komen geen inheemse landzoogdieren voor.


Avertje/Kladblok
WWF-code NT1308
Landen Colombia, Venezuela
Bioom Woestijnen en droge struwelen
Ecozone Neotropisch gebied
Florarijk Neotropis
Oppervlakte 31.600 km²
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het droog struweel van Guajira-Barranquilla (Engels: Guajira-Barranquilla xeric scrub) vormt een ecoregio in de landen Colombia en Venezuela.

De ecoregio

De ecoregio wordt gevormd door drie enclaves die grenzen aan de Caraïbische Zee. De grootste enclave bevind zich op het Guajira-schiereiland, het noordelijkste punt van Zuid-Amerika, zowel in het noordwesten van Venezuela als in het noordoosten van Colombia. Deze enclave strekt zich uit naar het zuiden tussen het kustgebergte Sierra Nevada de Santa Marta en de Serrania de Perijá, een uitloper van de oostelijke Andes. De tweede en kleinste van de drie enclaves ligt ten oosten van de baai van Santa Marta, in het noorden van het Colombiaanse departement Magdalena. De derde enclave bevindt zich in het noorden van de Colombiaanse departementen Cordoba, Sucre, Bolívar en Atlántico.

De hoogte in deze ecoregio verschilt van 0 meter in het gebied direct aan de kust tot 865 meter in het gebergte Serranía de Macuira. Binnen de ecoregio bevindt is zowel heuvelachtig terrein als laagland en er stromen enkele rivieren doorheen, waar de Magdalena de grootste van is. De andere rivieren zijn kleiner en vinden hun oorsprong in de Sierra Nevada de Santa Marta.

Klimaat

De neerslaghoeveelheid varieert tussen de 125 tot 1000 millimeter. Op het Guajira-schiereiland valt neerslag van augustus tot november, terwijl het in de rest van de ecoregio van mei tot november regent. De gemiddelde temperatuur is 26° C.

Flora

De overheersende flora in deze ecoregio bestaat uit doornig geboomte en succulenten.

Fauna

Nationaal Park Gull Rock
IUCN-categorie II (Nationaal park)
Avertje/Kladblok (Australië)
Avertje/Kladblok
Nabije plaats Albany
Coördinaten 35° 0′ ZB, 118° 0′ OL
Oppervlakte 25,93 km²
Opgericht 2006
Beheer Department of Environment and Conservation (DEC) (West-Australië)
Website Gull Rock National Park
Avertje/Kladblok
Portaal  Portaalicoon   Australië

Nationaal park Gull Rock is een klein nationaal park, gelegen in het zuidwesten van Australië in de deelstaat West-Australië. Het ligt 25 kilometer ten zuidoosten van Albany. Het nationaal park is opgericht in 2006.


Avertje/Kladblok
Avertje/Kladblok
WWF-code AT1302
Landen Saoedi-Arabië, Jemen, Oman
Bioom Woestijnen en droge struwelen
Ecozone Afrotropisch gebied
Florarijk Paleotropis
Oppervlakte 83.000 km²
Mistig landschap nabij Salalah in Dhofar
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De nevelige kustwoestijn van het Arabisch schiereiland (Engels: Arabian Peninsula coastal fog desert) vormt een ecoregio in de landen Saoedi-Arabië, Jemen en Oman, gelegen op het Arabisch schiereiland.

Ligging

Deze ecoregio beslaat een groot deel van de westelijke en zuidelijke kust van het Arabisch schiereiland. In Oman begint de ecoregio tegenover het eiland Masirah, en volgt de kust in zuidwestelijke richting. Het reikt tot 120 kilometer landinwaarts over het stenige Jiddat al Harasis-plateau. Verder zuidwaarts strekt het zich uit over de steile hellingen van Dhofar, bestaande uit drie bergketens die samen een lengte van 290 km vormen: Jebel Qamar in het westen; Jebel Qara in het midden; en Jebel Samhan in het oosten. Na de grens tussen Oman en Jemen gepasseerd te hebben, loopt het gebied langs steile hellingen, gevolgd door een kustvlakte richting de stad Aden en verder zuidwestwaarts. Vervolgens loopt de ecoregio in noordelijke richting, waar hij de kustvlakte van Tihamah volgt tot aan de stad Djedda in Saoedi-Arabië.

Klimaat

In de kustgebieden van Jemen en Oman vormt zich dichte mist, die beïnvloed wordt door de zuidwestmoesson, terwijl de kustvlakte van Tihamah weinig of geen mist ontvang, maar wel een hoog niveau aan vochtigheid kent. Verschillende klimatologische en topografische factoren zijn verantwoordelijk voor de vorming van mist. Op het Jiddat al Harasis-plateau in Oman is er vooral tussen maart en oktober sprake van mist, wanneer de heersende wind uit het zuiden komt vanaf de Indische Oceaan.

Flora

Fauna

Bedreigingen

Galerij

Louis-Gustave Binger (Straatsburg, 14 oktober 1856 - L'Isle-Adam, 10 november 1936) was een Frans officier en ontdekkingsreiziger.


Fort Negombo
Fort Negombo in 1665
Locatie Negombo
Coördinaten 7° 13′ NB, 79° 50′ OL
Algemeen
Bouwmateriaal Steen en koraal
Gebouwd in 1672
Avertje/Kladblok (Sri Lanka)
Avertje/Kladblok
Portaal  Portaalicoon   VOC

Fort Negombo was een klein maar belangrijk fort in de Sri Lankaanse plaats Negombo, ongeveer dertig kilometer ten noorden van de hoofdstad Colombo gelegen. Het fort was gebouwd door de Portugezen om Colombo te verdedigen.


Avertje/Kladblok
Kauribos op het schiereiland Coromande
WWF-code AA0406
Landen Nieuw-Zeeland
Bioom Gematigd loofbos of gemengd bos
Ecozone Australaziatisch gebied
Florarijk Australis
Oppervlakte 28.490 km²
Klimaat gematigd klimaat
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De gematigde kauribossen van het Noordereiland (Engels: Northland Temperate Kauri Forests) vormen een ecoregio in het noordelijke deel van het Noordereiland van Nieuw-Zeeland.

De ecoregio

De ecoregio bestaat uit warmgematigde bossen, kustmoerassen en venen, gelegen in de regio's Northland, Auckland en Waikato van het Noordereiland van Nieuw-Zeeland en op enkele nabij liggende aflandige eilanden zoals de Driekoningeneilanden en de Poor Knights-eilanden. De bossen worden gedomineerd door de enorme kauri's (Agathis australis). Ooit bedekten deze bossen het grootste gedeelte van het gebied, maar sinds de vestiging van de Europeanen heeft er grootschalige houtkap plaatsgevonden, zodat het vandaag de dag nog maar bestaat uit verspreide en van elkaar geïsoleerd liggende bosbestanden. Tevens werden de moerasgebieden ontgonnen ten behoeve van weide- en landbouwgrond.[1]

Landschap

De ecoregio wordt gekenmerkt door een diversiteit aan landschappen. Zo is de regio Northland heuvelachtig en het heeft een verscheidenheid aan bodems, die variëren in leeftijd en samenstelling. Verder zuidwaarts, in de omstreken van Auckland wordt het landschap steil, terwijl de heuvels in Waikato meer een liefelijk karakter hebben. De aflandige eilanden zijn van vulkanische oorsprong. Op sommige locaties binnen de ecoregio komt ultramafisch gesteente aan de oppervlakte. De moerasgebieden komen algemeen voor dichtbij de kust met talrijke draslanden en meren. Langs de westkust bevind zich een duinachtig landschap met daarin meertjes.

Klimaat

Het noordelijkste deel van het Noordereiland is het warmste gedeelte van Nieuw-Zeeland.

Flora

De kauri groeit zowel in bossen bestaande uit enkel kauri's als in bossen met meerdere soorten loofbomen en gemengde bossen. Bij beide bostypen wordt de benaming "kauribos" gebruikt, omdat in die bossen de enorme kauri de voornaamste boomsoort is.[1] Algemeen voorkomende loofbomen in gemengde kauribossen zijn de tanekaha (Phyllocladus trichomanoides), towai (Weinmannia silvicola), kanuka (Kunzea ericoides), rewarewa (Knightia excelsa) en hinau (Elaeocarpus dentatus). Daarnaast komen er ook naaldbomen voor zoals de rimu (Dacrydium cupressinum) Hall's totara (Podocarpus hallii), miro (Prumnopitys ferruginea) en kohekoe (Dysoxylum spectabile). De zilveren boomvarensoort Cyathea dealbata en de plantensoort Astelia trinervia vormen samen met diverse grassoorten een belangrijk onderdeel van de ondergroei.

De moerassen langs de kust worden gedomineerd door varens, cypergrassen en moerasbossen met kahikatea's (Dacrycarpus dacrydiodes). In de moerasgebieden komen verschillende endemische plantensoorten voor zoals de waterplant Trithuria inconspicua, de wolfsklauw Lycopodium serpentium, de moerasvaren Thelypeteris confluens en de orchidee Cryptostylis subulatus.

Fauna

Tot het Werelderfgoed in Madagaskar behoren drie Werelderfgoederen. Het eerste Werelderfgoed werd in 1990 ingeschreven.

Werelderfgoederen

Actuele Werelderfgoederen

Deze lijst toont de twee Werelderfgoederen in Madagaskar in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Natuurreservaat Tsingy de Bemaraha[1] 1990 N
Koninklijke heuvel van Ambohimanga[2] 2001 C
Regenwouden van de Atsinanana[3] 2007 N

Als Werelderfgoed genomineerde objecten

In de voorlopige lijst van de UNESCO worden objecten ingeschreven, die naar het inzicht van de betreffende regering potentieel voor de erkenning als Werelderfgoed in aanmerking komen. Dit zegt niets over de eventuele daarwerkelijke succesvolle inschrijving op de lijst. Tegenwoordig (2017) zijn op de lijst acht objecten uit Madagaskar ingeschreven.[4]

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Cultuurlandschap van Betafo met rijstbouw en bewateringssystemen[5] 1997 C/N Het landschap rondom Betafo, de hoofdstad van een van de vier oude koninkrijken van het Betsileo-volk, is een voorbeeld van de traditionele op terrassen aangelegde rijstvelden en irrigatiesystemen die in de 17e eeuw in dit deel van de zuidelijke Hooglanden zijn ontstaan.
Koninklijke heuvel van Tsinjoarivo[6] 1997 C De Rova (versterkt koninklijk complex) van Tsinjoarivo, bestaande uit een verzameling van zomerpaleizen, zowel van hout als aangestampte aarde, is gebouwd in 1834 door de Merina-koningin Ranavalona I. Het complex is een goed bewaard gebleven voorbeeld van traditionele architectuur van de andriana (edele klasse) van de Hooglanden. Verschillende monarchen van het eiland hebben op deze locatie verbleven, waaronder Ranavalona I (1840, 1842, 1856), Ranavalona II (1880, 1882) en Ranavalona III (1890).
Mahafaly-land van zuidwestelijk Madagaskar[7] 1997 C/N Het zuidwesten van Madagaskar wordt bewoond door het Mahafaly-volk, die hun kuddes zeboes hoeden in het droge ecosysteem van de spiny forest, een halfwoestijnlandschap begroeid met endemische succulenten die alle planten van de familie Didiereaceae omvatten. De Mahafaly zijn beroemd om hun funeraire kunst zoals buitengewoon versierde stenen graftombes en gesneden houten grafpalen (aloalo), die zinnebeeldig zijn op het eiland Madagaskar.
De klif en grotten van Isandra[8] 1997 C/N
Antongona[9] 1997 C
Anjanaharibe-Sudreservaat[10] 2008 N

Objecten voorheen op de Kandidatenlijst

Deze objecten werden van de voorlopige lijst verwijderd en door nieuwe vervangen.[11]

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Aï Khanoum 1983 - 1983 C

Referenties

Een schaaltje met pistou

Pistou (Provençaals: pisto) is een Provençaalse koude saus gemaakt van teentjes knoflook, verse basilicum en olijfolie. De saus is vergelijkbaar met de Ligurische pesto, hoewel laatstgenoemde saus wel pijnboompitten bevat die ontbreken bij de pistou. Sommige nieuwe receptvarianten van pistou bevatten geraspte Parmezaanse kaas, pecorino of een soortgelijke harde kaassoort.

De saus vind zijn oorsprong in de Genuese pesto, die traditioneel gemaakt wordt van knoflook, basilicum, pijnboompitten, geraspte Sardische pecorini en olijfolie. Deze ingrediënten worden gemalen en gemengd met een stamper en vijzel. Het verschil tussen pesto en pistou is het ontbreken van pijnboompitten in pistou.


Zie ook

Tot het Werelderfgoed in Tadzjikistan behoren twee Werelderfgoederen. Het eerste Werelderfgoed werd in 2010 ingeschreven.

Werelderfgoederen

Actuele Werelderfgoederen

Deze lijst toont de twee Werelderfgoederen in Tadzjikistan in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Proto-stedelijk Sarazm[1] 2010 C
Nationaal Park Tadzjikistan (Bergen van de Pamir)[2] 2013 N

Als Werelderfgoed genomineerde objecten

In de voorlopige lijst van de UNESCO worden objecten ingeschreven, die naar het inzicht van de betreffende regering potentieel voor de erkenning als Werelderfgoed in aanmerking komen. Dit zegt niets over de eventuele daarwerkelijke succesvolle inschrijving op de lijst. Tegenwoordig (2017) zijn op de lijst zestien objecten uit Tadzjikistan ingeschreven.[3]

Naam Jaar Soort Beschrijving Afbeelding
Mausoleum van "Amir Khamza Khasti Podshoh" 1999 C
Mausoleum van "Hodja Nashron" 1999 C
Mausoleum van "Khoja Mashkhad" 1999 C
Mausoleum van "Mukhammad Bashoro" 1999 C
Site van de antieke stad Baitudasht IV 1999 C
Site van de antieke stad Pandschakent 1999 C
Site van de antieke stad Shahristan (Kahkakha) 1999 C
Site van de antieke stad Takhti-Sangin 1999 C
Boeddhistisch klooster van Ajina-Tepa 1999 C
Paleis van de gouverneur van Khulbuk 1999 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C
Archeologische site van de stad Dvin 1995 C

Referenties


Jan Simon Gerardus Gramberg
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Algemene informatie
Geboren 19 april 1823
Maastricht
Overleden 12 oktober 1888
Cobden (Illinois)
Nationaliteit Nederlands

Jan Simon Gerardus Gramberg is een (Maastricht, 19 april 1923 - Cobden (Illinois), 12 oktober 1888) was een Nederlandse auteur, militaire arts, plantage-eigenaar en avonturier. Hij woonde en werkte aan de Nederlandse Goudkust en in Nederlands-Indië, waarover hij meerdere werken van deze plaatsen geschreven heeft.

Biografie

Jan Simon Gerardus Gramberg is geboren in Maastricht. Zijn vader die aldaar officier was heette Johan Gramberg en zijn moeder Adriana Grond. Nadat hij gepromoveerd was en een medisch diploma had behaald in Utrecht werd hij geïnstalleerd als medisch ambtenaar aan de Nederlandse Goudkust bij Koninklijk Besluit van 13 november 1855. In Afrika bleek hij een avontuurlijke man te zijn, die nadat hij langs de kust en in het binnenland gereisd had een plantage heeft opgericht langs de rivier Bossumprah, aan de weg naar Brits Komenda. Over zijn periode in Afrika, tussen 1856 en 1859, schreef hij een goedverkocht boek met als titel "Schetsen van Afrika's Westkust".

Vervolgens werd Gramberg geïnstalleerd als medisch ambtenaar bij de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië, totdat hij eind 1861 zich moest terugtrekken uit militaire dienst als gevolg van een ziekte. Tussen 1862 en 1863 was hij redacteur van de Java-Bode, een krant in Nederlands-Indië.

Gramberg veranderde vervolgens zijn carrière naar de koloniale administratie en werd klerk in Palembang. Tussen juli 1867 en september 1869 werd hem ziekteverlof verleend, die hij meestal doorbracht in Den Haag. Na zijn terugkeer in Oost-Indië werd hij secretaris en penningmeester in Timor. Hij werd in 1872 ontslagen vanwege "oneerlijk gedrag", maar opnieuw geïnstalleerd


Avertje/Kladblok
Avertje/Kladblok
WWF-code AA0401
Landen Nieuw-Zeeland
Bioom Gematigd loofbos of gemengd bos
Ecozone Australaziatisch gebied
Florarijk Antarctis
Oppervlakte 777 km²
Klimaat gematigd zeeklimaat
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De gematigde bossen van de Chathameilanden (Engels: Chatham Islands temperate forests) vormen een ecoregio op de Chathameilanden, een eilandengroep die ongeveer 800 km gelegen is ten oosten van het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland.

De ecoregio

Deze ecoregio beslaat de Chathameilanden, een archipel die bestaat uit de bewoonde eilanden Chatham Island en Pitt Island. Rondom deze twee grotere eilanden bevinden zich talrijke kleine rotsachtige eilandjes zoals onder andere Mangere Island en South East Island en daarnaast ook uit zee stekende rotsformaties. De eilanden zijn gevormd door vulkanische activiteit en bestaan uit vulkanisch gesteente, schist en kalksteen. Op de eilanden heerst een gematigd zeeklimaat en vanwege de oceanische ligging kennen ze geen grote temperatuurextremen. Wel is de eilandengroep onderworpen aan langdurige periodes met regen en harde winden. Dankzij het natte klimaat, de geologische diversiteit en de vruchtbare grond kent het eiland een kenmerkende en gevarieerde plantengemeenschap.

Voor de vestiging van de eerste bewoners, de Moriori was meer dan 90% van de archipel bedekt met een afwisselende begroeiing van bos, struwelen, moeras en heide. De flora van de eilanden heeft niet alleen verwantschap met de subtropische Kermadeceilanden en het vasteland van Nieuw-Zeeland, maar ook met de meer zuidelijk gelegen sub-Antarctische eilanden, zoals Campbell-eiland, de Snareseilanden en de Solandereilanden.

Flora

Op de eilanden komen 338 inheemse plantensoorten voor, waarvan er 47 endemische zijn. Belangrijke endemische plantensoorten zijn Myosotidium hortensia, vlasachtige plantensoorten uit het geslacht Phormium, de boomsoort rautini (Brachyglottis huntii), de overblijvende plant Astelia chathamica en de grassoort Aciphylla dieffenbachii. In de bossen maken boomvarens een belangrijk onderdeel uit van de vegetatie. De wortels van deze planten zorgen voor een rijke kiemplaats voor zaailingen van bomen, varens en orchideeën. In de lagergelegen delen van de eilanden zijn nikau-palmen (Rhopalostylis sapida) een prominente soort. Vanwege de geïsoleerde ligging van de eilandengroep komen er geen Podocarpen (coniferenfamilie) en soorten uit het geslacht Nothofagus voor, die elders op deze breedtegraad wel veelvuldig in bossen voorkomen.

De op de eilanden voorkomende plantensoorten hebben zich aangepast aan het koele, natte en winderige klimaat. De boomsoort tarahinau (Dracophyllum arboreum) heeft windbestendige naaldachtige bladeren en soorten uit het geslacht Olearia hebben beschermend behaarde bladeren en takjes. De zogenaamde megaherbs (reuzenkruiden) zoals de Myosotidium hortensia en Embergeria grandifolia hebben enorme bladeren. Sommige soorten die op de eilanden voorkomen zijn de grootste soorten binnen het geslacht waarin ze geplaatst zijn, zoals de boomsoorten Coprosma chathamica, de koromiko (Hebe barkeri) en de akeake (Olearia traversii).

Fauna

Op de eilanden komt een unieke en gevarieerde avifauna voor. Voor vele zeevogels vormen de Chathameilanden een belangrijke nestel en broedplaats. De mest van deze zeevogels heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vruchtbare bodem op de eilanden.

Peninsula Shale Renosterveld Peninsula Shale Renosterveld is een vegetatietype dat alleen wordt aangetroffen op de hellingen van de Seinheuwel en de Duiwelspiek, beide gelegen ten zuiden van Kaapstad in Zuid-Afrika. De plantengemeenschap wordt kritiek bedreigd en komt nergens anders ter wereld voor.

Deze unieke vegetatietype is inheems en endemisch in de City Bowl van Kaapstad, maar als gevolg van de de groei van de stad wordt deze nu alleen nog aangetroffen op de hellingen van de Seinheuwel en de Duiwelspiek. Meer dan 87% van de vegetatie is verdwenen en de resterende plekken waar deze nog voorkomt bevinden zich aan de randen van de stad. Op de zuidelijke grens gaat de vegetatietype geleidelijk over in fynbos. De bodem in dit gebied bestaat voornamelijk uit harde vruchtbare klei. Net zoals de meeste gebieden in de Kaap is dit een gebied waar winterregens vallen. Dit is de natste renosterveld vegetatie.


Thomas Baines
Thomas Baines
Algemene informatie
Volledige naam John Thomas Baines
Geboren 27 november 1820
King's Lynn
Overleden 8 mei 1875
Durban
Nationaliteit Engels
Beroep Kunstschilder en ontdekkingsreiziger

John Thomas Baines (King's Lynn, 27 november 1820 - Durban, 8 mei 1875) was een Engelse kunstschilder en ontdekkingsreiziger. Hij bereisde voornamelijk de Engelse koloniën in Zuidelijk Afrika en Australië.

Thomas Baines is geboren in King's Lynn, gelegen in het graafschap Norfolk in het oosten van Engeland. Zijn vader was master mariner bij de marine en zijn grootvader kapitein op een walvisvaartschip. De vader van zijn moeder was schilder en decorateur en van hem leerde de jonge Thomas Baines graveren en tekenen. Hij volgde onderwijs op de Horatio Nelson’s Classical and Commercial Academy. In 1836 stuurden zijn ouders hem naar een koetsenmaker waar hij in de leer ging. Ook leerde hij heraldische kunst van de heraldieke schilder William Carr.[1] Met verf moest hij wapenschilden aanbrengen op nieuw gemaakte koetsen.[2]

Op 22-jarige leeftijd verliet hij Engeland, ging aan boord van de Olivia en voer af naar de Kaapkolonie in zuidelijk Afrika. De kapitein van de Olivia was William Roome, die bevriend was met zijn familie. In Zuid-Afrika werkte hij een tijdje in Kaapstad, eerst als schilder bij een meubelmaker en later als landschaps- en portretschilder. Vervolgens vestigde hij zich tussen 1848 en 1853 in de Oost-Kaap, vanwaar hij drie expedities ondernam. Tijdens de eerste expeditie in 1848 trok hij voorbij de Oranjerivier. Vervolgens maakte hij in 1849 een reis voorbij de Groot-Keirivier en door de Winterberg, een bergketen in de Oost-Kaap. Als laatste nam hij in 1850 deel aan een wetenschappelijke expeditie om het Ngamimeer in kaart te brengen en een poging om de moerassen van de Okavangodelta te bereiken, beide gelegen in het huidige Botswana. Tijdens de eerste twee jaren van de Achtste Grensoorlog tegen de Xhosa (1850 tot 1853) schilderde hij als kunstschilder strijdtaferelen in opdracht van het Britse Leger.[3]

In 1853 keerde hij terug naar Engeland, waar hij zijn kunstwerken publiceerde. Ook werkte hij op het hoofdkwartier van de Royal Geographical Society aan een kaart van Afrika, waarbij hij de cartograaf John Arrowsmith raadpleegde.[4] Hierdoor verkreeg hij een goede reputatie, wat er toe leidde dat de Royal Geographical Society in 1854 hem opdracht gaf om deel te nemen aan een expeditie van de ontdekkingsreiziger Augustus Gregory in Noord-Australië. In 1855 sloot hij zich bij de expeditie aan, waar hij de taak vervulde van officiële tekenaar en voorraadbeheerder. Het doel van deze expeditie was het verkennen van de Victoria-rivier in het Noordelijk Territorium, teneinde vast te stellen of er een geschikte locatie is voor een koloniale nederzetting.

Tijdens de expeditie maakte Thomas Baines schetsen van planten en dieren en schilderde hij ook de Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië. Sommige nauwkeurige schetsen van planten werden zelfs bekeken door de bekende Engelse botanicus William Jackson Hooker. Als dank voor zijn medewerking aan de expeditie zijn in Noord-Australië de berg Mount Baines en de rivier Baines River naar hem vernoemd.[5] In 1857 keerde hij vanuit Sydney weer terug naar Engeland.

Vanwege zijn verdiensten werd hij verkozen tot fellow van de Royal Geographical Society en ontving in 1858 een gouden medaille.[6]

Vervolgens vergezelde hij in 1858 de ontdekkingsreiziger en zendeling David Livingstone op zijn expeditie langs de Zambezi. Tijdens de reis gebruikte hij een stuk zeildoek uit de voorraad van de expeditie waarop hij het portret van een Portugese ambtenaar schilderde, bij wie hij heeft verbleven om van zijn malaria te herstellen. Als gevolg hiervan werd hij door de broer van David Livingstone beschuldigd van diefstal en uit de expeditie ontslagen.

In de Kew Gardens zijn zeventien plantensoorten naar hem vernoemd. Ook de door hem ontdekte keversoort Bolbotritus bainesi is naar hem vernoemd.


1858 David Livingstone

1860 tot 1862 expeditie James Chapman

[7] [8]

West-Soedanese savanne

Avertje/Kladblok
Ligging van de ecoregio
WWF-code AT0722
Landen Senegal, Gambia, Mali, Guinee, Ivoorkust, Burkino Faso, Ghana, Togo, Benin, Niger, Nigeria
Bioom Tropisch of subtropisch grasland, savanne of struweel
Ecozone Afrotropisch gebied
Florarijk Paleotropis
Oppervlakte 1638.400 km²
Klimaat tropisch klimaat
Savannelandschap in Burkino Faso, begroeid met verspreide pollen gras van de soort Andropogon gayanus.
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De West-Soedanese savanne (Engels: West Sudanian Savanna) vormt een ecoregio in de West-Afrikaanse landen Senegal, Gambia, Mali, Guinee, Ivoorkust, Burkino Faso, Ghana, Togo, Benin, Niger en Nigeria.

De ecoregio

De ecoregio strekt zich uit in een strook over West-Afrika ten zuiden van de Sahel en bevind zich tussen Gambia en Senegal in het westen en de oostgrens van Nigeria in het oosten. Het gebied is hoofdzakelijk vlak en ligt tussen de 200 en 400 meter hoogte.

Flora

De ecoregio kent droge en nattere savanne's die begroeid zijn met een bosachtige vegetatie. In de nabijheid van rivieren bevinden zich met gras begroeide riviervlaktes en beboste graslanden. De savanne's zijn begroeid met bomen die in het droge seizoen hun bladeren verliezen en heeft een ondergroei die bestaat uit lange grassen, struikgewas en kruiden. De overheersende boomsoorten komen uit de geslachten Combretum en Terminalia en soms ook Acacia. De grassoorten komen voornamelijk uit het geslacht Hyparrhenia en staan in de volksmond bekend als "olifantsgras". Deze grassen kunnen een groeihoogte van 3 of 4 meter bereiken.

De droge bosachtige begroeiing wordt gedomineerd door boomsoorten uit het geslacht Anogneissus, vergezeld van acacia's en bomen zoals Balanites aegyptiaca, Combretum glutinosum, Commiphora africana, Prosopis africana, Tamarindus indica en Ziziphus mucronata. In de nattere bossen groeien vooral de boomsoorten Afzelia africana en Burkea africana en soorten uit de geslachten Combretum en Terminalia.

Dar Ben Abdallah

Dar Ben Abdallah (Arabisch: دار بن عبد الله) is van de paleizen in de medina van Tunis. Het paleis bevind zich in het zuidelijke deel van de medina, in de buurt van het paleis Dar Othman en het mausoleum Tourbet El Bey.

Historie

Het paleis is aan het einde van de 18e eeuw gebouwd door Mohammed el-Ksontini, waarna het 1801 gekocht werd door Slimane Kahia el-Hanafi. In 1814 trouwde hij met de dochter van Mahmud Bey en werd hij tot opperbevelhebber van het Tunesische leger aangesteld. Vanwege deze gebeurtenis werd het paleis opgeknapt en verfraaid.[1]

In 1857 hebben de nazaten van Slimane Kahia el-Hanafi het paleis verkocht aan Mohammed Taher Ben Abdallah, een vermogende zijdewever in de soeks van Tunis. Deze heeft het huis naar zijn eigen naam vernoemd. In 1905 kocht de Franse schilder Albert Aublet het huis.

Hanmer Warrington

Hanmer George Warrington (5 september 1776 – 18 augustus 1847)[1] is geboren in het dorpje Acton, gelegen in de buurt van het stadje Nantwich in het Engelse graafschap Cheshire. Hij diende in het Britse leger en bereikte de rang van luitenant-kolonel. Vervolgens werd hij in 1814 de Britse consul-generaal in Tripoli, gelegen aan de Barbarijse kust (in het huidige Libië). Gedurende 32 jaar heeft hij deze positie behouden.

  • consul-generaal in de jaren 1814 - 1846
  • 1e, 2e en 3e Niger expeditie

[2] [3]

Gematigde graslanden van Amsterdam en Saint-Paul

Satellietfoto van de NASA van het eiland Île Amsterdam, waarop de steile westkust zichtbaar is

De gematigde graslanden van Amsterdam en Saint-Paul, ook bekend onder de Engelse benaming Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands is een ecoregio die zich bevind op de eilanden Île Amsterdam en Île Saint-Paul, twee vulkanische eilanden die gelegen zijn in de zuidelijke Indische Oceaan. Daar de eilanden meer dan 3000 kilometer van enig ander continent verwijderd zijn, behoren ze tot de meest afgelegen eilanden op aarde. Dankzij deze geïsoleerde ligging werden de eilanden voor de komst van de mens gekenmerkt door veel endemische dier- en plantensoorten.[1]

Ligging

Steile klippen langs de westkust van Île Amsterdam

De ecoregio beslaat de eilanden Île Amsterdam en het 85 kilometer zuidelijker gelegen Île Saint-Paul. Het dichtstbijzijnde continent is Australië, wat 3.380 kilometer ten noordoosten van de eilanden ligt. Verder liggen de eilanden 2.430 ten zuidoosten van het tot de Mascarenen behorende eiland Rodrigues en 1.412 kilometer ten noorden van de Kerguelen.[2]

Het ovaalvormige eiland Île Amsterdam is een boven water uitstekend gedeelte van een mogelijk actieve vulkaan, waarvan de hoogste top Mont de la Diveis 881 meter boven zeeniveau ligt. Op het eiland bevinden zich tien verschillende kraters. Vanwege de vulkanische oorsprong is het grootste gedeelte van de kustlijn ruig, vooral het westelijke deel bestaat uit steile klippen. De oostkant van het eiland bestaat uit bestaat uit glooiende hellingen, terwijl aan de westelijke zijde steile rotswanden van basalt afdalen in zee. De hoogste toppen van het eiland zijn Mont de la Diveis en La Grande Marmite, waarvan de laatste 742 meter hoog is.

Op deze tekening uit 1874 is rechts het baaivormig kratermeer te zien
De oostkust van Île Saint-Paul, met links de binnenwand van de krater

Het eiland Île Saint-Paul is kleiner dan Île Amsterdam en heeft een driehoekige vorm. Het eiland is een conische vulkaan met een imposante krater, waarvan de wand aan de oostzijde waarschijnlijk door een uitbarsting is weggeslagen. In de krater is een baaivormig kratermeer ontstaan, die via een kleine ondiepe doorgang in verbinding staat met de zee.[3] De binnenwanden van de 272 meter hoge krater zijn steil, terwijl de hellingen vanaf de krater geleidelijk aflopen naar lage klippen langs de west- en zuidkust. Op twee plaatsen rond de krater bevinden zich thermale bronnen.[4]

Klimaat

De ecoregio heeft een koel gematigd zeeklimaat met hardnekkige westenwinden. De temperatuur varieert van 11,2 ° C in augustus tot 17 ° C in februari. Als gevolg van lage bewolking is de luchtvochtigheid er het gehele jaar algemeen hoog. Verder valt er veel neerslag, met een jaarlijks gemiddelde van 1.114 millimeter. De neerslag valt voornamelijk in de vorm van regen, al kan het er op de hogere delen van de eilanden in de winter ook hagelen en sneeuwen. Op de lagere delen gebeurt dit zelden. De zomerperiode die loopt van december tot en met maart is droger dan de langere winterperiode, wanneer er 100 millimeter per maand kan vallen.[5]

Flora

Vanwege de geïsoleerde ligging worden de eilanden gekenmerkt door een unieke flora. De vegetatietypen van Île Amsterdam verschillen per hoogte, van bosachtige begroeiing langs de kust tot dwergstruiken en mossen op de hoogste delen van het eiland. Voor de komst van de mens waren de lagere delen langs de kust tot 250 meter hoogte geheel begroeid met bossen. Aan het begin van de 18e eeuw bedekte deze 27 % van de oppervlakte van het eiland (ongeveer 1500 hectare). In de 19e eeuw is het aantal oppervlaktes bos afgenomen, de Franse geoloog Charles Vélain schatte het in 1875 op 250 hectare.[6] In deze bossen groeiden boomsoorten uit het geslacht Phylica, zoals de Phylica arborea. De ondergroei van die bossen bestond uit varens zoals Elaphoglosum succaesifolium, Gleichenia polypodioides en Ploystichum adiantiforme, kruidachtige planten zoals Plantago stauntoni en Acaena sanguisorbae en levermossen uit het geslacht Marchantia. De verspreid liggende open plekken in het bos waren begroeid met biesachtige grassen zoals Scirpus nodosus en Juncus australe.

In januari 1871 werd er door een groep mensen onder leiding van Heurtin, een Franse inwoner van Réunion een poging ondernomen om zich te vestigen op het eiland. Ze probeerden er vee te fokken en gewassen te verbouwen, maar hun pogingen waren onvruchtbaar.[7] Na zeven maanden keerden ze terug naar Réunion, maar lieten vijf runderen (Bos taurus) op het eiland achter. Deze runderen begonnen te verwilderen en hun aantal nam toe. Als gevolg hiervan zijn door overbegrazing de bossen bijna geheel van het eiland verdwenen en is de bodem dusdanig beschadigd dat er op sommige plaatsen kale rots aan de oppervlakte zichtbaar wordt.[8]

Op enkele beschutte plekken bevinden zich nog restanten van deze bossen, die recent strikte bescherming genieten.[9] Het grootste restant met bos bevind zich op het oostelijke gedeelte van het eiland, een gebied ter grootte van 10 hectare wat de naam "Grand Bois" draagt. Het bos is omheind met geïntroduceerde cipressen, om het tegen de grazende runderen te beschermen.[10] In het noordelijke deel van het eiland bevind een restant van het oorspronkelijke bos in de Antonelli Crater, die een natuurlijke barrière vormt tegen de grazende runderen. In de buurt van die krater staat een eenzame grote scheefgegroeide boom uit het geslacht Phylica, het enige overblijfsel van het bos waarmee het gebied ooit begroeid was. De boom wordt met prikkeldraad beschermd tegen het vee.[11] De lagergelegen hellingen die ooit met bos begroeid waren, worden nu gedomineerd door graslanden met grote pollen gras (tussock grass) van de soort Poa novarae.

  • tot 250 meter hoogte: Bossen (rond 1726)
  • tot 250 meter hoogte: graslanden met graspollen (tegenwoordig)
  • 250 - 600 meter hoogte: graslanden
  • boven 600 meter hoogte: dwergstruiken en (veen)mossen

Tot 250 meter hoogte worden de lagergelegen hellingen van Île Amsterdam gedomineerd door graslanden met grote pollen gras (tussock grass) van de soort Poa novarae. Tussen de 250 en 600 meter bevinden zich dichtbegroeide graslanden met grassoorten zoals Scirpus nodosus en Spartina arundinacea. Op de hogere delen van het eiland groeien dwergstruiken zoals Acaena magellanica, veenmossen (Sphagnum) en mossen. Hier bevinden zich ook moerassen met enkele poelen. Op enkele beschutte plekken bevinden zich nog restanten van deze bossen, die recent strikte bescherming genieten.[12]

Op Île Saint-Paul bevinden zich op de lagere hellingen graslanden, begroeid met de grassoorten Spartina arundinacea en Poa novarae, waarvan de laatstgenoemde hoge graspollen vormt. De nattere gedeeltes, zowel langs de kust als verder landinwaarts zijn dichtbegroeid met cypergrassen, waarvan de soort Scirpus nodosus overheersend is. In tegenstelling tot Île Amsterdam komt er op Île Saint-Paul geen houtachtige vegetatie voor.[13]

The Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands is an ecoregion comprising two volcanic islands in the southern Indian Ocean. The only way to visit the islands is on the French research vessel Marion Dufresne II which services the Martin-de-Viviès research station on Amsterdam Island.

Setting

Île Amsterdam and Île Saint-Paul are two volcanoes 83 km from each other lying in the centre of a triangle between Australia, Antarctica and southern Africa. The islands are remote, situated about 3000 km (1860 mi) from each neighboring continent. They have cool oceanic climates with temperatures ranging from 13 °C (55 °F) in August to 17 °C (63 °F) in February, rainfall of 1,100 mm (43 in), persistent westerly winds, and high humidity levels.

Flora

Plant life changes with elevation; at lower levels the volcanoes are covered with grass and tussock grasslands and sedge meadows and, on Amsterdam, the tree Phylica arborea mixed with ferns. Higher up, on the Plateau des Tourbières, there are shrubs, bogs, and mosses.

Fauna

These isolated islands are not rich in wildlife diversity but are home to a large population of subantarctic fur seal. They are an important breeding ground for the Indian yellow-nosed albatross, flesh-footed shearwater, gentoo penguin, northern rockhopper penguin (Eudyptes moseleyi) great skua, Antarctic tern and the endemic Amsterdam albatross. They were formerly home to two endemic ducks: the Amsterdam wigeon and an undescribed species on Île Saint-Paul.

Threats and conservation

Although the islands are remote and therefore safe from most human activity and pollution, several introduced species of both flora and fauna have damaged the environment; the feral cattle, in particular, grazed on young and regenerating plants and trampled on bird eggs. Five cattle had been brought to Amsterdam in January 1871; they were abandoned later that year and subsequently increased to a wild population of 2,000. As part of the French Southern and Antarctic Lands the islands are home to a research base which is working to preserve the original plant and animal life. Initially, they restricted the cattle to the northern half of Amsterdam. When the discovery was made in 2007 that the native flora and fauna had returned to the areas no longer grazed by the cattle, a plan to cull the remaining cattle on the island was launched in 2008. By 2010, the eradication program was complete, and no cattle remain on the island. Ironically, the cattle population itself had become of scientific interest as it was a rare example of a feral, unmanned herd of cattle. Humans have caused other damage to the islands' ecosystems, as much of Amsterdam's woodland was cleared in the 18th and 19th centuries by whalers, sealer, and visitors from passing ships and is struggling to recover. Seal populations have recovered from the commercial seal hunting, and are no longer threatened.

Falaises d'Entrecasteaux

Op deze satelietfoto van Île Amsterdam zijn de steile klippen langs de westkust zichtbaar

De Falaises d'Entrecasteaux (Engels: Cliffs of Entrecasteaux) omvatten de hoge klippen langs de westelijke kustlijn van Île Amsterdam, een klein vulkanisch eiland in de zuidelijke Indische Oceaan dat behoort tot de Franse Zuidelijke en Antarctische Gebieden. De klippen zijn vernoemd naar de Franse ontdekkingsreiziger Antoine Bruni d'Entrecasteaux, die het eiland in maart 1792 bezocht tijdens zijn expeditie om de spoorloos verdwenen ontdekkingsreiziger Jean-François de La Pérouse op te zoeken.[1] De klippen zijn steil en kunnen meer dan 700 meter hoog zijn.

De vegetatie van de klippen bestaat hoofdzakelijk uit grassoorten zoals Poa novarae en Spartina arundinacea, die grote pollen gras vormen (tussock-grass). Verder groeit er ook Scirpus nodosus, een soort uit de cypergrassenfamilie.[2] De voet van de klippen zijn het meest dichtbegroeid met deze vegetatie.