Albanië
Republika e Shqiperisë | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Basisgegevens | ||||
Officiële landstaal | Albanees | |||
Hoofdstad | Tirana | |||
Regeringsvorm | Parlementaire republiek met een meerpartijenstelsel (democratie) | |||
Staatshoofd | Bajram Begaj | |||
Regeringsleider | Edi Rama | |||
Religie | Islam 56,7% Christendom 17% Atheïsme 2,5%[1] | |||
Oppervlakte | 28.748 km²[2] (4,7% water) | |||
Inwoners | 3.095.344 (2022)[3] 107/km² | |||
Bijv. naamwoord | Albanees | |||
Inwoneraanduiding | Albanees (m./v.) Albanese (v.) | |||
Overige | ||||
Motto | Ti, Shqipëri, më jep nder, më jep emrin Shqiptar.
(Jij, Albanië, geeft me eer, je geeft mij de naam Albanees.) | |||
Volkslied | Himni i Flamurit | |||
Munteenheid | Lek (ALL)
| |||
UTC | +1 (zomer +2) | |||
Nationale feestdag | 28 november | |||
Web | Code | Tel. | .al | ALB | 355 | |||
Voorgaande staten | ||||
| ||||
Detailkaart | ||||
![]() | ||||
Portaal
![]() |
Albanië (Albanees: Shqipëria), officieel de Republiek Albanië (Albanees: Republika e Shqipërisë), is een land in Zuidoost-Europa. Het land ligt in het zuidwesten van de Balkan aan de Ionische en Adriatische Zee. Albanië grenst kloksgewijs aan Montenegro, Kosovo, Noord-Macedonië en Griekenland. De hoofdstad van Albanië is Tirana.
Albanië is sinds 1991 een parlementaire republiek na de val van het communisme. De enige officiële taal in Albanië is Albanees. Het land heeft een oppervlakte van 28.748 km² en telt ongeveer 3 miljoen inwoners.
Albanië is lid van de Verenigde Naties, de NAVO, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Raad van Europa en de Wereldhandelsorganisatie. Ook is Albanië een van de oprichtende leden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Sinds 24 juni 2014 is het daarnaast kandidaat-lid van de Europese Unie.
Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
Oudheid[bewerken | brontekst bewerken]

Het gebied dat overeenkomt met het huidige Albanië werd historisch gezien bewoond door de Indo-Europese volkeren zoals de Pelasgen, Illyriërs, Thraciërs en oud Grieken. De Illyrische dynastie regeerden gedurende de oudheid over het grootste gedeelte van het gebied. Hun Illyrisch koninkrijk bereikte zijn grootste omvang onder koning Agron. De Illyriërs hadden nagenoeg het grootste deel van het westelijke gebied van de Balkan in handen. Na de dood van Agron in 230 v.Chr., volgde zijn vrouw Teuta zijn heerschappij op. Teuta breidde het gebied vervolgens verder uit naar het zuiden, tot aan de Ionische Zee. In 229 v.Chr. verklaarde het indringende Romeinse Rijk de oorlog aan Illyrië. De oorlog eindigde in een Illyrische nederlaag in 227 v.Chr., wat in een Romeinse verovering van de regio in 167 v.Chr. resulteerde. Na onderdeel van het Romeinse Rijk geweest te zijn, werd het gebied veroverd door het Byzantijnse Rijk.
In de 7e eeuw arriveerden de slavische volkeren op de Balkan. Hoewel de Slaven zich vooral in het centrale en westelijke gebied van de Balkan vestigden werd het zuiden, onder anderen het huidige Albanië, in de 9e eeuw geannexeerd door het Eerste Bulgaarse Rijk. Hierna zou het gebied wederom door de Byzantijnen worden veroverd, waarna het tot de 12e eeuw onderdeel zou blijven van het Byzantijnse Rijk.
Middeleeuws Albanië (1190-1479)[bewerken | brontekst bewerken]
De Albanezen, voor het eerst vermeld in de 11e eeuw als etnische groep, speelden een vooraanstaande rol in de rebellie tegen de Byzantijnse heerschappij gedurende halverwege de middeleeuwen. De Albanezen werden in het rijk beschreven als nakomelingen van de Indo-Europese volkeren uit de Balkan[4] en gelinkt aan de Illyrische stam Albanoi,[5][6] maar waren inmiddels ook overgegaan tot het christendom in het van oudsher paganistisch gebied als resultaat van de Byzantijnse en vanuit de oudheid gezien Romeinse invloeden. In het jaar 1190 van de 12e eeuw stichtte archont Progon van Kruja, stamvader van de Progoni dynastie, de allereerste Albanese staat met Krujë als hoofdstad. Progon wist Albanese onafhankelijkheid te realiseren van het Byzantijnse Rijk waarna zijn zoons Gjin Progoni en later Dhimitër Progoni zijn heerschappij opvolgden. De dynastie gebruikte de titel Prins van Arbanon om zich te manifisteren en werd zodanig erkend door andere omliggende rijken. Wat in de omgeving Krujë begon als een autonoom vorstendom wist gedurende de latere heersers Gjin en vooral Dhimitër steeds meer territoriale gebieden te overheersen, voornamelijk het zuiden van het huidige Albanië en het huidige Epirus. De laatste heersers van dit vorstendom waren Grigor Kamona en Golem van Albanië. In de 13e eeuw zou het vorstendom weer geannexeerd worden door het Byzantijnse Rijk, waarna het van 1240 tot 1256 deel uitmaakte van het Tweede Bulgaarse Rijk.
De eerstvolgende Albanese staat zou in 1272 weer gesticht worden door Karel I van Napels, met behulp van de lokale Albanese vorsten, als het Koninkrijk Albanië. Het koninkrijk breidde zich uit naar steeds meer land op de Balkan. Een poging om Constantinopel te veroveren mislukte echter tijdens het beleg van Berat door een Byzantijnse tegenaanval. De heerschappij van de Albanese koning werd door de Byzantijnen geminimaliseerd en een groot stuk land werd wederom weer grondgebied van de Byzantijnen. Het Koninkrijk Albanië behield alleen nog de regio rondom Durrës. Tussen de 13e en 14e eeuw werd het gebied vervolgens verdeeld tussen het Republiek Venetië, het Keizerrijk Servië en verschillende heersers van de gemengde Frans-Siciliaanse Anjou dynastie. Gedurende deze periode werd vrijwel altijd lokale autonomie aan meerdere Albanese vorsten en hun gebied verstrekt.
Tijdens de Servische overheersing in Albanië door koning Stefan Dušan volgde er een succesvolle Albanese rebellie tegen de Serviërs van onder anderen de Muzaka dynastie. Het Servische leger, onder leiding van Stefan Dušan zijn rechterhand Vukašin Mrnjavčević, verloor hierbij de strijd van de Albanezen. De Albanese edelman Andrea II Muzaka, kleinzoon van Andrea Muzaka; eerder een succesvol heerser in centraal-Albanië, wist zijn heerschappij van het autonome vorstendom Albanië, gevestigd in de omgeving van Berat, een vazal van het Servische rijk, te promoveren tot een onafhankelijke Albanese staat en de Serviërs uit Albanië te verjagen waarna zijn titel Despoot van Albanië luidde. Onder zijn heerschappij werden ook delen van Noord-Griekenland geannexeerd aan Albanië. Deze heerschappij duurde van 1331 tot 1372. De Albanese prins Karl Thopia wist op diens beurt de Venetianen en de laatste heerser van de Anjou dynastie, hertog Lodewijk van Navarra, uit Albanië te verdrijven en stichtte het Prinsdom Albanië in het jaar 1368. Dit was niet de eerste keer dat de Thopia dynastie zou heersen. Zijn grootvader Tanush I Thopia was tot zijn dood in 1338 graaf van Mat en had enkele autonome vorstendommen onder heerschappij van andere rijken. Deze heerschappij werd opgevolgd door zijn zoon Andrea I Thopia. Karl Thopia wist zich te onderscheiden wat voor aanzien zorgde. Hij was immers heerser van een onafhankelijke Albanese staat wat niet afhankelijk was van een grotere macht. Zijn nageslacht Gjergj Thopia en Nikita Thopia volgden zijn heerschappij op.
Gedurende de heerschappij van de Thopia dynastie in Centraal-Albanië viel de legercommandant Pjetër Losha met zijn troepen Griekenland binnen. De Albanezen veroverden hierbij Epirus, Acarnanië en Aetolië. De Grieken antwoordden met een tegenaanval tegen de Albanezen maar alarmeerden daarnaast de Serviërs, heersers van Griekenland gedurende deze periode, over de invasie. De Servische keizer Simeon Uroš erkende echter het vorstendom als vazal om een mogelijk conflict met de Albanezen te vermijden. De heerschappij van Losha werd opgevolgd door Gjin Shpata. De Albanese overheersing van west Griekenland hield op na de dood van Shpata in 1399.
In 1389 vond in Kosovo een cruciale veldslag plaats van de Serviërs, gesteund door meerdere Albanese dynastieën, tegen het Ottomaanse Rijk.[7][8] Hierbij vonden de Albanese edelmannen Teodor II Muzaka en Pal Kastrioti de dood net als de leider van het Servische leger Lazar Hrebeljanović. De andere Albanese vorsten die bij deze veldslag aanwezig waren, waren onder anderen Gjergj Balsha, Andrea Gropa en Dhimitër Jonima.[9] Omstreeks het jaar 1400 werd in Noord-Albanië een Albanese staat uitgeroepen door Tanush Dukagjini, stamvader van Dukagjini dynastie. Onder Pal I Dukagjini zou het vorstendom uitbreiden naar het westen van Kosovo en het zuiden van Montenegro, mede door de Servische nederlaag van een aantal jaar eerder tegen het Ottomaanse Rijk waarna de Servische staat wankelde. Lekë Dukagjini was de laatste heerser van het uitgebreidde Albanese vorstendom. In andere delen van het huidige Albanië werden de gebieden in deze periode, 1400 tot 1444, verdeeld tussen verschillende Albanese dynastieën tot de Ottomanen en de Venetianen, Albanië zouden binnenvallen.

Tussen 1432 en 1436 begon de eerste fase van de oorlog tussen de Albanese staat en het inmiddels versterkte Ottomaanse Rijk. Onder leiding van de edelmannen Gjergj Arianiti, van de Arianiti-dynastie, en Gjon Kastrioti, van het adellijk geslacht Kastrioti en vader van Gjergj Kastrioti, wisten de Albanezen een paar cruciale overwinningen te boeken waardoor ze hun vorstendommen wisten te behouden. Later, in 1444, besloten alle Albanese vorsten verspreid over verschillende gebieden met ieder een eigen autonoom vorstendom, zich te verenigen tot één staat, de Liga van Lezhë, deze werd geleid door Gjergj Kastrioti. De reden van deze samenwerking van alle adellijke families was om de wederom indringende Ottomanen en Venetianen te bestrijden. Onder leiding van Gjergj Kastrioti en zijn voornaamste compagnons Lekë Dukagjini, Vrana Konti, Vladan Jurica en Tanush II Thopia kwamen de Albanezen in opstand. De Albanees-Venetiaanse Oorlog duurde kort en was succesvol, de Albanezen wisten de Venetianen te verdrijven uit Albanië en hun gebied te behouden. In de strijd tegen het Ottomaanse Rijk wonnen de Albanezen veel veldslagen tegen de legers van de sultans die onder leiding van Murat II, later Mehmet II, de volkeren van de Balkan wilden inlijven bij het Ottomaanse Rijk. Overwinningen van de Albanezen op de Ottomanen waren onder anderen de Slag van Torvioll, de Slag van Mokra, het eerste Beleg van Krujë, de Slag om Polog, de Slag bij Oronichea, de Slag om Albulena, de Slag om Ohrid en het tweede Beleg van Krujë. Van de in totaal 25 veldslagen tegen het Ottomaanse Rijk won de Liga van Lezhë er 24 en verloor het er één, namelijk het Beleg van Berat in 1455.
Na de dood van Skanderbeg in 1468 verzwakte de Albanese tegenstand en kregen de Ottomanen Albanië langzaam maar zeker in hun bezit. Dit duurde echter nog tot 1479. In dit jaar werd de Liga van Lezhë, onder leiding van Skanderbeg's opvolger prins Lekë Dukagjini, definitief verslagen door de Ottomanen na jarenlang verzet.
Ottomaans Albanië (1479-1912)[bewerken | brontekst bewerken]
Albanië maakte van 1479 tot 1912, een periode van ruim 400 jaar, onderdeel uit van het Ottomaanse Rijk. Tijdens de Ottomaanse heerschappij bekeerde het merendeel van de Albanezen, hoofdzakelijk tussen de 17e eeuw en 18e eeuw, zich tot de islam.[10] De reden hiervan was, naast de privileges die moslims kregen, om zich te onderscheiden en te klimmen binnen de Ottomaanse hiërarchie. De Albanezen beschikten in tegenstelling tot andere christenen destijds niet over een eigen autofocale kerk, wat er mogelijk voor had kunnen zorgen dat de Albanezen zich zouden assimileren tot andere volkeren die wel een eigen kerk hadden, bijvoorbeeld de Grieken, Serviërs en Bulgaren. Uit historisch oogpunt blijkt ook dat de Albanezen zich nooit identificeerden met één specifieke religie, zo wisselden zij vaker van religieuze voorkeur en speelde de etniciteit een belangrijker rol in de Albanese cultuur. Het bekeren van de meeste Albanezen van het christendom naar de islam blijft daarom deels ook een strategische keuze. Ondanks de grote aantallen Albanezen die zich bekeerden, zijn er nog steeds aanzienlijke gemeenschappen christelijke Albanezen en vormt de relatie met de islamitische Albanezen geen barrière. De Albanezen hebben immers een eigen wettekst, beter bekend als de besa, die uit de middeleeuwen afstamt. Hierin staat onder anderen dat Albanezen zich horen te verenigen middels de etnische bloedverwantschap. In de Albanese cultuur speelt religie nog altijd geen doorslaggevende rol.
Gedurende de islamisering van Albanië door de Ottomanen vluchtten veel christelijke Albanezen naar Zuid-Italië, waar zij inmiddels tot de Arbëreshë gemeenschap horen. Ook vertrokken vele Albanezen naar Dalmatië, destijds het Republiek Venetië. In Kroatië identificeren zich nog altijd 17.000 mensen als etnische Albanezen.[11] Verder bleef het noorden van Albanië overwegend rooms-katholiek, zoals dat in de huidige tijd nog steeds het geval is. In de plaats Mirditë was de Turkse zeggenschap minimaal, de katholieke Albanezen wisten daar een vorstendom te stichten die van 1515 tot 1921 zou blijven bestaan met minimale nederlagen tegen het Ottomaanse leger. Ondanks dit vorstendom, kozen aanzienlijke katholieke Albanezen uit het noorden om zich te vestigen in Kosovo en zich daar te bekeren tot de islam. Hoewel hier al christelijke Albanese en slavische families woonden werd Kosovo volledig geïslamiseerd en werden de christenen verdreven door de Ottomanen. Naast Albanezen werden de slavische volkeren in Kosovo, inmiddels de Bosniakken en Gorani, ook geïslamiseerd, dit gold ook voor enkele Servische families. De oosters-orthodoxe Albanezen, hoofdzakelijk de Tosken, vluchtten net als de Albanese katholieken naar Italië maar ook naar Griekenland. Net als de Arbëreshë in Italië zijn de Albanezen die naar Griekenland trokken, een erkende minderheidsgroep genaamd de Arvanitika. De orthodoxe kerk werd in Albanië nagenoeg niet openbaar gepraktiseerd tijdens de Ottomaanse heerschappij. De autocefale Albanees-Orthodoxe Kerk werd hierdoor ook pas in 1907 gesticht en uiteindelijk in 1937 door de patriarch erkend.
De loyaliteit van de naar de islam bekeerde Albanezen aan de Ottomaanse dynastie zorgde voor erkenning. Zo werden de Albanezen op verschillende manieren beloond; ze kregen zogeheten pasjaliks, werden gepromoveerd tot eersteklas soldaten en bovendien waren veel invloedrijke politici binnen het rijk van Albanese afkomst. De Albanezen kregen na verloop van tijd van de Ottomanen ook nog twee eigen de facto onafhankelijke staten geregeerd door de Bushati en Janina dynastie. De Ottomanen gaven de Albanezen ook veel stuk land in de vorm van een vilajet. Deze betroffen grote delen van het huidige Albanië, Montenegro, Servië, Kosovo, Noord-Macedonië en Griekenland.

Toen in de 18e en 19e eeuw het Ottomaanse Rijk verzwakte en het daardoor steeds meer gezag en macht verloor begon de Albanese opstand tegen de Turken weer op te leven. De opstanden waren het gevolg van de nationale ontwaking (Albanees: Rilindja Kombëtare) van de Albanezen. Een periode waarin het Albanees nationalisme werd gesticht en de Albanezen op de Balkan naar een eigen culturele, sociale en politieke natiestaat streefden.[12]In Kosovo werd in 1878 een Albanese vilajet uitgeroepen door de Frashëri dynastie. Deze werd echter kort hierna, in 1881, weer ontbonden. Ondanks het grote paramilitaire offensief in Albanië tegen de Turken en overwinningen in verschillende veldslagen onder de voornaamste commandant Isa Boletini, wisten de Albanezen geen erkende onafhankelijkheid te realiseren maar was dit wel de eerste stap naar de gewenste onafhankelijkheid, die enkele maanden later, in november 1912, werkelijkheid zou worden.
Modern Albanië (1912-heden)[bewerken | brontekst bewerken]
Het huidige Albanië verklaarde zich op 28 november 1912 onafhankelijk van het Ottomaanse Rijk en werd in december van dat jaar tijdens de Conferentie van Londen door de internationale gemeenschap erkend als soevereine staat. Het ging verder als de voorlopige regering van Albanië met Ismail Qemali als eerste staatshoofd. Vlorë werd de eerste hoofdstad van het moderne Albanië. Later zou Tirana herkozen worden.
Gedurende de Balkanoorlog (1912-1913) verloor het net opgerichte Albanië grondgebied aan buurlanden Servië, Montenegro en Griekenland. Hoewel de Albanezen tijdens het conflict de stad Shkodër terug veroverden en de kust aan Adriatische zee behielden na de Slag om Lumë, bepaalde de Vrede van Londen op 29 juli 1913 de landsgrenzen op de Balkan. Albanië behield zijn status als onafhankelijk land, mede door de druk van vooral Oostenrijk-Hongarije en Italië, maar moest aanzienlijk stuk land afstaan aan Servië, Montenegro en Griekenland waardoor veel etnische Albanezen buiten Albanië kwamen te wonen.
De grootmachten wilden de prins Wilhelm zu Wied als koning op de troon van Albanië; hij was familie van Koningin Wilhelmina. Nederland stuurde militairen; de eerste vredemissie van Nederland. Deze actie mislukte en de Nederlandse majoor Thomson kwam om het leven. Voor hem zijn standbeelden opgericht in Groningen, Den Haag en Durrës.
In 1928 werd het land een Koninkrijk onder Zog I van Albanië, met steun van Italië. De Italianen brachten beschaving en bouwden mee aan modernisering van het land. Zo kende het Albanese leger Italiaanse invloeden en werd ook de infrastructuur van het land sterk verbeterd. Van 1939 tot 1943 annexeerde Italië het gebied na de Italiaanse invasie van Albanië en werd het Koninkrijk Albanië een protectoraat van het Koninkrijk Italië, geregeerd door Victor Emmanuel III.
In oktober 1940 besloot het leger van Albanië een aanval in te zetten tegen de Grieken. Een tegenaanval van Griekenland leidde echter ertoe dat een aanzienlijk deel van Zuid-Albanië onder Griekse hoede kwam, met name Epirus, historisch gezien een belangrijke plek voor de Albanezen. In april 1941 werden gebieden van Joegoslavië met aanzienlijke Albanese bevolking verenigd aan Koninkrijk Albanië, dit waren het westen van Noord-Macedonië, het oosten van Montenegro en het grootste deel van het huidige Kosovo. Tijdens de Tweede Wereldoorlog begon Nazi-Duitsland het land in september 1943 te bezetten en kondigde vervolgens later aan dat ze de onafhankelijkheid van Albanië zouden erkennen, mits Albanië een neutrale staat zou worden. Echter duurde het tot november 1944 tot de Duitse troepen Albanië zouden verlaten na verzet van de Albanese bevolking.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog waren er twee Albanese groeperingen die collaboreerden met Nazi-Duitsland, namelijk de Balli Kombëtar (paramilitaire eenheid) en de SS Skanderbeg (zijtak van de Waffen-SS bestaande uit Albanese bergjagers). Motieven hiervoor waren het gewenste irredentistische concept Groot-Albanië en de anticommunistische overtuigingen. Tegenstanders waren de communistische Albanese partijen, de Joegoslavische partizanen, de Servische Četniks en de Nationaal Republikeinse Griekse Liga. Ook de niet-Albanese burgerbevolking moest het hierbij ontgelden. Als gevolg van partij kiezen voor de nazi's werd de groep kort na de oorlog verslagen door het Albanese Volksleger. De leden werden geëxecuteerd of gevangen houden. Ook ontvluchtten vele leden het land.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het land een satellietstaat van de Sovjet-Unie en raakte Albanië voor de rest geïsoleerd van andere landen. Enver Hoxha was staatshoofd van het nieuwe opgerichte Volksrepubliek Albanië in 1946. Enver Hoxha had nauwe banden met Jozef Stalin, voor wie hij bewondering had. Nadat Josip Tito in conflict raakte met Stalin en Hoxha kritiek had op de Joegoslavische regering en de manier van omgaan met de Albanese minderheid aldaar, stak Enver Hoxha veel energie in het Albanese Volksleger. Het telde 60.000 soldaten aan mankracht en 450.000 reserve personeel. In Albanië werden in die jaren tevens vele bunkers gebouwd. Een aanval van Joegoslavië op Albanië bleef hierom ook uit. Wel vonden in Albanië in korte tijd twee incidenten plaats met de grens met Joegoslavië en Griekenland na aanvallen op Albanië door het Griekse leger gesteund door Joegoslavië, die na dit contlict een geheime missie aan de Albanese grens plande. Beide conflicten leidden tot Albanese overwinningen. Na de dood van Stalin werd de band met de Sovjet-Unie minder en ontwikkelde Albanië banden met andere communistische landen, onder meer met Volksrepubliek China. In deze periode kende het land een toenemende industriële beschaving, verstedelijking en economische groei die leidde tot een hogere levensstandaard. Ook op het gebied van onderwijs maakte Albanië stappen en werd analfabetisme geminimaliseerd. Enver Hoxha maakte van Albanië het eerste atheïstische land in de wereld. Het praktiseren van religie werd verboden waarna kerken en moskeeën werden gesloten en gesloopt.
Na verkiezingen in 1991 kwam er na 40 jaar een einde aan het communisme in Albanië. Sindsdien is Albanië een parlementaire democratie. Albanië werd sindsdien lid van verschillende internationale organisaties en is daarbij kandidaat-lid van de Europese Unie. Sinds september 2013 is Edi Rama de premier van Republiek Albanië, waarna hij twee keer herkozen werd door de Albanese bevolking tijdens de verkiezingen van 2017 en 2021. Bajram Begaj is president van het land.
Demografie[bewerken | brontekst bewerken]

Albanië kan vanuit cultureel, historisch en geografisch oogpunt worden beschouwd als een typisch Balkanland, maar onderscheidt zich in een aantal opzichten van zijn naaste buren. Zo grenst het land, met uitzondering op Griekenland, aan Slavische landen, is de islam met 56% de dominerende godsdienst, al maakt religie onder de etnische Albanezen weinig onderscheid en verenigen zij zich door dezelfde identiteit. Verder neemt de Albanese taal binnen de Indo-Europese taalfamilie een aparte positie in. Mede door het feit dat het land vlak na de Tweedewereldoorlog door een strenge, communistische regime ging werd het van zijn buren geïsoleerd, waardoor ook de etnische homogeniteit werd behouden.
Etniciteit[bewerken | brontekst bewerken]
Albanië telt ongeveer 3 miljoen inwoners. De meerderheid van de bevolking is etnisch Albanees (82,6%). De grootste etnische minderheid in Albanië zijn de Grieken met 0,9% van de totale bevolking. Verder leven er kleinere gemeenschappen Vlachen, Roma en slavische volkeren, waar de Montenegrijnen en de Macedoniërs de grootste etnische groepen van zijn. Erkende etnische minderheden in Albanië zijn verder Bulgaren, Serviërs en Bosniakken. Van 15% van de bevolking is de etniciteit niet bekend.[1][13]
- Bevolkingsgroepen: Albanezen (82,6%), Grieken (0,9%), Montenegrijnen, Macedoniërs, Roma, Vlachen, onbekend (15,5%)
- Bevolkingsgroei: 0,3% (schatting 2015)
- Analfabetisme: mannen 1,6%, vrouwen 3,1% (schatting 2015)[14]
Een groot deel van de etnische Albanezen woont buiten Albanië. In de eerste plaats in Kosovo (al bezien sommigen dat nog altijd als deel van Servië), waarmee er lang een grensgeschil is geweest. Na afloop van de Kosovo-oorlog (juni 1999) werd Kosovo door de VN onder internationaal bestuur geplaatst. Dit heeft geresulteerd in autonomie voor Kosovo en de facto onafhankelijkheid van Servië. 88% van de inwoners van Kosovo is Albanees (2000). Op 17 februari 2008 verklaarde het parlement van Kosovo eenzijdig, in overleg met de Verenigde Staten en het Europese Parlement, de onafhankelijkheid. In eerste instantie leidde dat tot erkenning van het merendeel van de NAVO-landen en die van de Europese Unie, op een paar uitzonderingen na. Kosovo wordt sindsdien erkend door 88 landen.[15]
Tevens is 25% van de bevolking van Noord-Macedonië etnisch Albanees (2002). Daarnaast een aanzienlijk aantal in Griekenland (Epirus) en kleine aantallen in Montenegro en Servië (afgezien van Kosovo). Sinds de Turkse verovering wonen de Arbëreshë in Zuid-Italië, eveneens van Albanese afkomst. De Albanese diaspora in West-Europa en in de Nieuwe Wereld is omvangrijk.
Taal[bewerken | brontekst bewerken]
Het Albanees, de enige officiële taal, vormt net zoals het Armeens en het Grieks een aparte tak binnen de Indo-Europese taalfamilie. De Shkumbinrivier, die het land ruwweg in tweeën verdeelt, scheidt sprekers van het noordelijke dialect, het Gegisch (1,8 miljoen sprekers in Albanië), van die van het zuidelijke dialect of Toskisch (2,9 miljoen). De Albanese standaardtaal is gebaseerd op het Toskisch. Naast het Gegisch (dat ook de voertaal is in het grootste deel van Kosovo) en Toskisch zijn er nog twee andere varianten van het Albanees, het Arberisch en het Arvanitika, die gesproken worden door Albanese minderheden in respectievelijk Zuid-Italië en Griekenland. Alle vier deze varianten worden door sommige bronnen als afzonderlijke talen beschouwd. De Albanese Gebarentaal wordt gebruikt door 205.000 mensen. Een aantal Albanezen heeft Italiaans of Frans als tweede taal. Dit wordt veroorzaakt door de geschiedenis van het land en het onderwijs.
Overige inheemse talen in Albanië zijn het Grieks (15.200 sprekers), Macedonisch (4440), Vlach Romani (4000), Aroemeens (3850) en de Montenegrijnse variant van het Servisch (66). De twee belangrijkste immigrantentalen zijn het Turks (710 sprekers) en het Italiaans (520). Massamedia in de Italiaanse taal zoals televisie en radio zijn beschikbaar in heel Albanië en zijn er geliefd.[bron?]
Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]
Na de oprichting van de eerste Albanese staat in de 12e eeuw, het vorstendom Arbër, noemden de Albanezen, afhankelijk van Gege of Tosk, het land Arbanon/Arbëria en zichzelf Arbën/Arbëror. De term Shqiptar, de manier waarop Albanezen zichzelf hedendaags noemen, werd pas aangenomen aan het einde van de 17e eeuw. Echter noemden zij het land nog steeds Arbanon/Arbëria. Pas aan het begin van de 18e eeuw noemden zij het land Shqipëria. Het woord Shqiponja betekent in de Albanese taal adelaar en de naam Shqipëria betekent land van de adelaar. Op de Albanese vlag wordt de (tweekoppige) adelaar zwart afgebeeld in een verder volledig rood veld.
De internationale term Albania, afgeleid vanuit het middeleeuws Latijn, verwijst naar de Illyrische stam Albanoi die het gebied in de oudheid regeerden.
Religie[bewerken | brontekst bewerken]
Vanuit historisch oogpunt hebben verschillende monotheïstische godsdiensten een rol gespeeld in de geschiedenis van Albanië. Zo brachten verschillende kolonisten hun religie naar Albanië, wat van oudsher een paganistisch gebied was. De Romeinen brachten de rooms-katholieke kerk, de Byzantijnen de oosters-orthodoxe kerk en de Ottomanen de islam. Aan het eind van de middeleeuwen (c. 1500) was Albanië verdeeld tussen twee stromingen van het christendom. Het noorden van Albanië was rooms-katholiek als gevolg van Venetiaanse invloeden. Het zuiden van Albanië was nog oosters-orthodox als gevolg van de eeuwenlange Byzantijnse heerschappij. De bevolking in Albanië werd vanaf de 17e eeuw, gedurende de Ottomaanse heerschappij, overwegend islamitisch.
Albanië is een seculiere staat en kent geen officiële religie. Het land is zeer tolerant en heeft een vrijheid van godsdienst. Ondanks dat Albanië een multireligieus land is, verenigen de inwoners, vooral de etnische Albanezen, elkaar door de nationale identiteit en de Albanese vlag. Religie speelt doorgaans geen belangrijke rol in de Albanese cultuur.
Er zijn in praktijk twee religies dominant in Albanië, de islam en het christendom. De islam is met 56% de grootste religie in Albanië, het rooms-katholieke geloof vindt men hoofdzakelijk in het noorden en in het centrum van het land en de orthodoxe kerk heeft vooral volgelingen in Zuid-Albanië.
De religieuze voorkeur verschilt per bevolkingsgroep, zo zijn de meeste etnische Albanezen moslim met een katholieke en orthodoxe minderheid. In Albanië is de grootste minderheid Grieks, zij hangen voornamelijk de orthodoxe kerk aan net als de kleinere gemeenschappen slavische volkeren. Van de Roma's verschilt de religieuze voorkeur. De drie belangrijkste religies zijn doorgaans het hindoeïsme, de islam en het christendom.
Geografie[bewerken | brontekst bewerken]
Albanië ligt in zuidwesten van het Balkanschiereiland en grenst aan Montenegro, Kosovo (al erkent Servië deze onafhankelijkheid niet en claimt het een grens met Albanië), Noord-Macedonië en Griekenland. Het heeft een oppervlakte van 28.748 km² en is ruw en bergachtig, behalve de vruchtbare Adriatische kust.
De meest hoge bergen zijn te vinden in de Albanese Alpen, in het noorden van het land, het Korabgebergte in het oosten, het Pindosgebergte in het zuidoosten, het Keraunisch Gebergte in het zuidwesten en het Skanderbeggebergte in het centrum van het land. De Korab (2764 m), op de grens met Noord-Macedonië, is het hoogste punt van het land.
De belangrijkste rivieren van Albanië zijn de Drin, de Mat, de Shkumbin, de Vjosë en de Seman, maar de meeste zijn onbevaarbaar. De grootste meren zijn het Meer van Shkodër, het Meer van Ohrid en het Prespameer, alle ten dele buiten Albanië. Meer dan een derde van het land bestaat uit bossen en moerassen, meer dan een derde is weiland en slechts ongeveer een vijfde is gecultiveerd.
Albanië is niet rijk aan eilanden. Het land telt een tiental kleine onbewoonde eilanden voor de kust, plus een aantal nog kleinere eilanden in zijn meren. Het grootste eiland is Sazan, dat aan de ingang van de Golf van Vlorë gelegen is.
Klimaat[bewerken | brontekst bewerken]
Het kustklimaat is typisch mediterraan, met hete, droge zomers en milde, natte winters. Het bergachtige binnenland, vooral in het noorden, heeft strenge winters en milde zomers.
Steden (bashki)[bewerken | brontekst bewerken]
De hoofdstad Tirana is met 557.422 inwoners (2011) veruit de grootste stad van het land. De hele agglomeratie Tirana telde in 2008 een kleine 900.000 inwoners.
Durrës, dat de grootste haven van Albanië heeft en ook het nationale spoorwegknooppunt is, is de tweede stad (175.110 inwoners). Andere grote steden (bashki) zijn respectievelijk (inwoneraantal volgens de volkstelling van 2011):
Archeologische plaatsen[bewerken | brontekst bewerken]
Bezienswaardigheden[bewerken | brontekst bewerken]
Cultuur[bewerken | brontekst bewerken]
Vlag van Albanië[bewerken | brontekst bewerken]
De vlag van Albanië verwijst naar het wapen van het middeleeuwse Albanese adellijk geslacht Kastrioti. Deze werd in 1444 ook gebruikt als wapen van een militaire alliantie, de Liga van Lezhë, door de commandant Gjergj Kastrioti in de oorlog tegen het Ottomaanse Rijk.

Na de Albanese onafhankelijkheid van het Ottomaanse Rijk in 1912 werd in de stad Vlorë een donkerrode vlag met een zwarte adelaar aangenomen als vlag van de voorlopige regering van Albanië. Hierna werd de vlag regelmatig gewijzigd en verschilde de kleur rood en de vorm van de adelaar een aantal keer. De huidige vlag werd op 7 april 1992 aangenomen, in 2002 werd het donkerrode veld vervangen voor een lichtrode veld.
Het rood staat voor moed, kracht en bloed dat is vergoten voor de Albanese etniciteit. De zwarte adelaar verwijst naar de betekenis van het land in eigen taal Shqipëria, wat in het Albanees 'land van de adelaar' betekent.[16]
Volkshelden[bewerken | brontekst bewerken]
Albanië kent een rijke historie aan volkshelden en sluit deze volkshelden enorm in het hart. Door het feit dat Albanezen vaak te maken hadden met diverse overheersers en dit nooit echt tot assimilatie leidde zijn zij een enorm trots volk. De nationale volksheld van de Albanezen is Gjergj Kastrioti Skanderbeg, naar wie de vlag en wapen van Albanië oorspronkelijk verwijzen.

Albanese keuken[bewerken | brontekst bewerken]
De Albanese keuken verschilt niet veel van andere keukens in de nagelegen buurlanden op de Balkan. Populaire gerechten zijn de gevulde paprika, sarma, cevapcici en burek. Ook het nuttigen van alcohol is gebruikelijk tijdens het avondmaal, ondanks dat de kleine meerderheid in Albanië, 56%, de islam aanhangt.
Muziek[bewerken | brontekst bewerken]
Albanese volksmuziek is een belangrijk onderdeel van de nationale identiteit. Volksmuziek kan echter wel verschillen per gebied, in het noorden van Albanië leven de Gegen en in het zuiden de Tosken. Vaak is de boodschap wel hetzelfde en gaat het vooral over de nationale trots en het verenigen van een etnisch Albanië.
Bekende internationale artiesten van Albanese afkomst zijn Dua Lipa, Ava Max, Bleona Qereti, Era Istrefi en Bebe Rexha.
Media en televisie[bewerken | brontekst bewerken]
De Radio Televizioni Shqiptar (RTSH) is de publieke omroep van Albanië die de belangrijkste televisie- en radioprogramma's produceert. Andere populaire omroepen zijn Top Channel, Televizioni Klan en Vizion Plus. De zenders richten zich naast de Albanezen in Albanië ook op de etnische Albanezen in de omringende landen.
Sport[bewerken | brontekst bewerken]
De populairste sport in Albanië is voetbal. Het nationale elftal kwalificeerde zich in oktober 2015 voor het eerst voor een groot eindtoernooi, het EK 2016 in Frankrijk. De drie grootste en populairste voetbalclubs in Albanië zijn KF Tirana, Partizan Tirana en KS Vllaznia Shkodër. Zij spelen in de Kategoria Superiore, de hoogste voetbalcompetitie van het land.
Een andere populaire sport in Albanië is volleybal. Doorgaans wordt het vooral door vrouwen uitgeoefend.
Politiek[bewerken | brontekst bewerken]
Politiek systeem[bewerken | brontekst bewerken]

Albanië is een republiek met een parlement dat uit één kamer bestaat, de Volksvergadering van Albanië (Kuvendi i Shqipërisë), waarvan de afgevaardigden via algemene verkiezingen voor de termijn van vier jaar worden gekozen. Het parlement kiest de president voor een termijn van vijf jaar, en de president benoemt de premier. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door een ministerraad die door de premier wordt benoemd en door de president wordt goedgekeurd.
- President: Bajram Begaj, sinds 24 juli 2022 (termijn: vijf jaar)
- Premier: Edi Rama (PS), sinds 13 september 2013
- Parlementsvoorzitter: Lindita Nikolla (PS), sinds 10 september 2021
- Minister van Buitenlandse Zaken: Olta Xhaçka (PS), sinds 2021
- Minister van Binnenlandse Zaken: Bledar Çuçi (PS), sinds 2020
- Volksvergadering: 140 zetels, termijn van vier jaar
- Zetelverdeling sinds de parlementsverkiezingen van 2021:
- Socialistische Partij van Albanië (Partia Socialiste e Shqipërisë, PS): 74 zetels
- Democratische Partij van Albanië (Partia Demokratike e Shqipërisë, PD): 59 zetels
- Socialistische Beweging voor Integratie (Lëvizja Socialiste për Integrim, LSI): 4 zetels
- Sociaaldemocratische Partij van Albanië (Partia Socialdemokrate e Shqipërisë, PSD): 3 zetels
- Andere partijen: 0 zetels
- Zetelverdeling sinds de parlementsverkiezingen van 2021:
De laatste parlementsverkiezingen in Albanië vonden plaats op 25 april 2021. De sociaaldemocratische lijst van premier Edi Rama behaalde een duidelijke overwinning.
Staatshoofden[bewerken | brontekst bewerken]

De voorgangers van Bajram Begaj als staatshoofd waren de volgende (sinds 1925):
- Koning Zog 1925-1939 (tot 1928 president)
- Omer Nishani 1944-1953 (communist)
- Haxhi Lleshi 1953-1982 (communist)
- Ramiz Alia 1982-1992 (communist, socialist)
- Sali Berisha 1992-1997 (democraat)
- Skënder Gjinushi 1997 (interim)
- Rexhep Meidani 1997-2002 (socialist)
- Alfred Moisiu 2002-2007 (partijloos)
- Bamir Topi 2007-2012 (democraat)
- Bujar Nishani 2012-2017 (democraat)
- Ilir Meta 2017-2022 (socialistische beweging voor integratie)
Bestuurlijke indeling[bewerken | brontekst bewerken]

Albanië kent naast de centrale overheid ook andere bestuurslagen, territoriale onderdelen waar regels vastgesteld en/of beslissingen worden genomen over bepaalde gebieden en/of hun bewoners. Het betreft de volgende bestuurslagen:
Bestuurslagen[17][a] | ||||
---|---|---|---|---|
centraal niveau | prefectuurniveau | lokaal niveau | ||
Republiek Albanië
|
prefecturen[b]
|
gemeenten[c]
|
bestuurseenheden[d]
| |
|
Albanese Strijdkrachten[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds de onafhankelijkheid van Albanië in 1912 heeft het land een eigen nationaal leger. Dit leger bestaat uit de generale staf van Albanië, de Albanese landmacht, de Albanese luchtmacht, de Albanese marine en het militair politiekorps van Albanië.
Albanië trad in 2009 toe tot de NAVO. Het Albanese leger is sinds de toetreding bij de NAVO behoorlijk gemoderniseerd. Het krijgt naast extra financiële middelen van Duitsland, Italië en de Verenigde Staten ook steun in modernere wapens. Ook worden de Albanese soldaten getraind volgens de NAVO-richtlijnen. De dienstplicht in Albanië is in 2010 afgeschaft. De minimumleeftijd is 18 jaar.
Internationale betrekkingen[bewerken | brontekst bewerken]
Albanië is lid van de Verenigde Naties, de NAVO, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Raad van Europa, de UNESCO, de Wereldhandelsorganisatie, de Wereldbank en is een van de oprichtende leden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Sinds 2014 is het land kandidaat-lid van de Europese Unie.
In Tirana zijn 35 buitenlandse ambassades gevestigd, daarnaast zijn er over de rest van het land nog een viertal Griekse en Italiaanse consulaten verspreid. Albanië zelf onderhoudt 36 ambassades in het buitenland.
Economie[bewerken | brontekst bewerken]

Albanië is een land in ontwikkeling en behoort tot de tweede wereld. In 2010 had Albanië een bruto binnenlands product (bbp) van 1236 miljard lek of zo’n 9 miljard euro.[18] Per hoofd van de bevolking is dit iets minder dan 3000 euro. Het land telt ruim 1 miljoen arbeidskrachten waarvan ongeveer de helft zich bezighoudt met de landbouw;[14] de meerderheid van de rest van de bevolking is betrokken bij een of andere vorm van industrie.
De economie van het land haperde vooral in de vroege jaren negentig van de twintigste eeuw toen Albanië snel van een strak gecontroleerd systeem tot een markteconomie probeerde over te gaan. Tijdens deze periode was het werkloosheidscijfer ongeveer 40%, maar tegen het eind van het decennium was dit weer gedaald tot 20%.
De landbouw werd vroeger gesocialiseerd in de vorm van collectieve en staatslandbouwbedrijven, maar in 1992 was alle landbouwgrond geprivatiseerd. Tarwe en graan, katoen, tabak, aardappels en suikerbieten worden gekweekt en vee wordt gefokt. Albanië is rijk aan delfstoffen, in het bijzonder olie, bruinkool, koper, chroom, kalksteen, zout, bauxiet en aardgas. De chemische industrie, mijnbouw, landbouwverwerking en de vervaardiging van textiel, kleding, timmerhout en cement zijn de belangrijkste industriële sectoren. Het land heeft verscheidene hydro-elektrische installaties. Door de economische neergang tijdens de jaren 90 blijft Albanië hoofdzakelijk een ontwikkelingsland.
De buitenlandse handel geschiedt voornamelijk via de zee. De uitvoer van Albanië bestaat voornamelijk uit de natuurlijke rijkdommen en levensmiddelen en de invoer vooral uit machines, andere industrieproducten en consumptiegoederen. De belangrijkste handelspartners zijn Italië, Griekenland, Turkije, Duitsland en China.[14] In de vroege jaren negentig werd Albanië lid van het Internationaal Monetair Fonds en van de Wereldbank.
Economische cijfers[bewerken | brontekst bewerken]
- Munteenheid: lek (ALL) (100 qindarka); koers: ALL 1 = EUR 0,0075 (2017)
- Bruto binnenlands product: US$13,16 miljard (2013)[19]
- Aandelen per sector: landbouw (17,5%), industrie (15,3%) en diensten (67,2%) (2013)[19]
- Inflatie: 2% (2013)[19]
- Beroepsbevolking: 1,129 miljoen (2013)[19]
- Export: $ 1,226 miljard (2013)[19]
- Exportpartners: Italië (51%), Spanje (9,2%), Turkije (6,3%) en Griekenland (4,4%) (2012)
- Import: $ 4,115 miljard (2013)[19]
Toerisme[bewerken | brontekst bewerken]

Door het strenge communistische beleid dat Albanië heeft gekend, en dat het land gedurende decennia grotendeels gesloten hield voor buitenlandse bezoekers, staat het toerisme in Albanië nog in de kinderschoenen, en is de infrastructuur naar West-Europese normen beperkt. De Albanese toerisme-industrie groeit echter elk jaar, en speelt een steeds prominentere rol in de Albanese economie.
De relatief ongerept gebleven Albanese kustlijn, met in het zuiden Sarandë en de Albanese Rivièra en in het noorden Durrës en Shëngjin, is nog steeds vooral populair bij de Albaneestaligen zelf, maar langzaam maar zeker trekt ze ook westerlingen aan. Andere troeven van Albanië zijn vooral de unieke cultuur en taal, ontstaan door de afwisselende overheersingen die Albanië in zijn woelige geschiedenis heeft gekend, de ongerepte berggebieden in het noorden en zuidoosten, en de bruisende steden, met name Tirana.
Reisgidsenuitgeverij Lonely Planet plaatste Albanië in 2010 op nummer één van haar top tien van te bezoeken landen in 2011.
Niet iedereen kan Albanië vrij inreizen. Zie hiervoor het Visumbeleid van Albanië.
Verkeer en vervoer[bewerken | brontekst bewerken]
De luchthavens in Albanië met lijndiensten zijn de luchthaven van Tirana, die in 2007 volledig werd vernieuwd, en de luchthaven van Kukës. Albanië heeft geen nationale luchtvaartmaatschappij. 's Lands grootste maatschappij is de lagekostenmaatschappij Belle Air, die echter sinds eind 2013 geen vluchten meer uitvoert.
De Albanese spoorwegen zijn circa 677 kilometer lang (1986). Het spoorwegnet verkeert in slechte staat en wordt weinig gebruikt.
Het wegennet meet in totaal circa 18.000 kilometer, waarvan 5400 kilometer is geasfalteerd. De wegen zijn niet altijd in even goede staat. Vooral in het afgelegen zuiden is de weg op veel plekken versleten. Meestal zijn alleen de snelwegen en 'rode wegen' op een autokaart geasfalteerd. Sinds 2006 zijn er drie nieuwe snelwegen in aanleg die oost-west en noord-zuid met elkaar verbinden. De noord-zuid-route is 440 kilometer lang en loopt van Hani i Hotit aan de grens met Montenegro via Gjirokastër tot aan de grens met Griekenland en Sarandë. De oost-west-route begint bij de Griekse grens in Bilisht. De weg voert langs Pogradec vlak bij de Macedonische grens en Elbasan naar Durrës. De totale lengte is 279 kilometer. De route die reeds in gebruik is genomen verbindt Durrës met Kukës en de grensovergang met Kosovo, Qafa e Morinës. De lengte van deze verbinding bedraagt 170 kilometer.
Er zijn verbindingen per veerboot vanop het Griekse eiland Korfoe naar Sarandë, vanuit Bari (Italië) naar Durrës of vanuit het Italiaanse Brindisi naar Durrës of Vlorë.
Externe links[bewerken | brontekst bewerken]
- (sq) (en) President van Albanië
- (sq) (en) Kabinet van Albanië
- (sq) (en) Parlement van Albanië