Gebruiker:SRientjes/Kladblok/geschiedenis van lyon

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Al sinds de prehistorie was er menselijke bewoning op de plek aan de samenvloeiing van de Sâone en de Rhône waar het hedendaagse Lyon zich bevind. De eerste stad, Lugdunum genaamd, dateert uit de tijd van het oude Rome. Tijdens het Romeinse Rijk werd Lyon een machtige stad, hoofdstad van Romeins Gallië. Door de val van het Romeinse Rijk kreeg de stad een ondergeschikte rol vanwege de afstand tot de Europese machtscentra. Door de splitsing van het Karolingische Rijk werd Lyon een grensstad.

De Rhônestad behield gedurende de hele periode van de Middeleeuwen de twee volgende kenmerken - beperkte invloed, en ligging in het buitengebied. Tot de 14e eeuw was de politieke macht volledig in handen van de aartsbisschop, die de autonomie van zijn stad angstvallig beschermde. Pas in 1312-1320 kwam er een consulaat aan de macht, op het moment dat de stad definitief deel uitmaakte van het koninkrijk Frankrijk. Tijdens de Renaissance ontwikkelde Lyon zich sterk en werd een grote Europese handelsstad. Deze tweede gouden eeuw werd echter verscheurd door de godsdienstoorlogen waardoor een deel van de buitenlandse handelsbankiers voorgoed verjaagd werden. Tijdens de absolute monarchie bleef Lyon een gemiddelde stad in Frankrijk, waar zijdewerk de belangrijkste bron van welvaart was.

De Franse Revolutie verwoeste de stad, die zich in 1793 tegen de Nationale Conventie verzette. Militair gezien werd de stad zwaar onderdrukt en kwam het zeer verzwakt uit de revolutionaire strijd.

Napoleon hielp met het herstel van de stad door de zijdewerkers te steunen die tegelijkertijd in de tijd dat het jacquardweefgetouw werd ontwikkeld. Dit was het begin van een economische en industriële bloei die ondanks golfbewegingen zou duren tot aan de Eerste Wereldoorlog. In de 19e eeuw was Lyon een stad van zijdewevers en kende in 1831 en 1834 gewelddadige arbeidersopstanden. De Belle Époque markeerde het einde van de zijde-industrie van Lyon en de opkomst van vele andere takken van industrie (auto, chemie, elektriciteit).

Gallische ceremoniële strijdwagen (7e eeuw v. Chr.) ontdekt in La Côte-Saint-André en bewaard in het Gallo-Romeinse museum van Fourvièr

Met de Derde Republiek won de gemeente haar macht terug en begon aan een eeuw van radicalisme, die eindigde met Édouard Herriot in 1957. Lyon, een van de belangrijkste steden in de vrije zone, werd in de Tweede Wereldoorlog als het centrum van de grote netwerken van het Franse verzet beschouwd. Met name Jean Moulin verenigde ze binnen Mouvements unis de Résistance (MUR) .

Aan het einde van de oorlog herstelde Lyon zich snel en de stad maakte een sterke stedelijke ontwikkeling door met de bouw van een groot aantal woonwijken. De stad met machtige industrieën en een bloeiende tertiaire sector behield de positie van grote Franse en Europese metropool.

Prehistorie en tijdperk voorafgaand aan Romeinse verovering[bewerken | brontekst bewerken]

Er is bewijs dat er vanaf de Prehistorie mensen woonden op deze plek. In Vaise zijn veel voorwerpen gevonden waarvan de oudste uit het Mesolithicum dateren. Talrijke sporen van huizen en vondsten van aardewerk dateren uit de Eerste IJzertijd (6e eeuw v.Chr.). Ze zijn bewijs dat er handelsroutes tussen de Middellandse kust en het noorden van Europa liepen, zonder dat er sprake was van de ontwikkeling van steden. Sporen van bewoning door mensen in de Tweede IJzertijd tonen aan dat er voor de Romeinse tijd geen nederzettingen waren, en dat Fourvière door de omliggende volkeren als een heilige plaats werd gebruikt. Archeologisch materiaal lijkt het bestaan van grote Gallische bijeenkomsten en van een handelsplaats te bewijzen. Deze diende als uitwisselingsplaats tussen de Romeinen en de stammen van de Segusiavi en Aedui.

Oudheid[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Colonia Copia Claudia Augusta Lugdunum voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Buste die waarschijnlijk Munatius Plancus voorstelt, 1e eeuw, Gallo-Romeins museum van Fourvière

Lugdunum werd opgericht op initiatief van Rome en werd dankzij haar strategische ligging de hoofdstad van de Galliërs . Als belangrijk politiek, religieus en commercieel centrum ontwikkelde de stad zich sterk tot een kosmopolitische stad. De kerstening vond plaats vanaf de eerste eeuw..

Stichting van Lugdunum[bewerken | brontekst bewerken]

Lugdunum zou met Vienne, Nyon en Augst gesticht zijn als onderdeel van een kolonisatiepolitiek die Julius Caesar invoerde om de stabiliteit van de nieuw veroverde gebieden veilig te stellen. In het geval van Lugdunum zou het gaan om toezicht op de Allobroges. Ook boden de kolonien de mogelijkheid om veteranen uit de legioenen te belonen met land en privileges.

Locatie voor de stichting[bewerken | brontekst bewerken]

In en om Lyon zijn veel sporen van Gallische nederzettingen van voor de stichting terug te vinden; vooral in de wijk Saint-Vincent in Vaise8 en Fourvière. De plaatsnaam Lugdunum duidt voornamelijk de kolonie Fourvière aan, de hellingen van La Croix-Rousse vormden Condate, en de vlaktes bij de rivier waren de canabae. Voor de stichting had de samenvloeiing van de Rhône en de Saône een heel ander aangezicht dan nu. De Saône stroomde aan de voet van de heuvel; pas in de eerste eeuwen van onze jaartelling werd er een tweede aftakking van de rivier gevormd en door geleidelijke demping ontstond er ruimte op de plek van het huidige Oude Lyon. Het is mogelijk dat de Romeinen die uit Vienne kwamen zich er eerder vestigden en een eerste bewoonde kern van de kolonie vormden, maar over dit punt bestaat discussie tussen historici.

Stichting van de kolonie[bewerken | brontekst bewerken]

Standbeeld van Augustus, Vaticaanmuseum

Lucius Munatius Plancus, voormalig officier van Julius Caesar en proconsul van het gebied tussen de Pyreneeën en de Rijn (Gallia Comata), zette de stichting in 43 v.C. voort. Over de exacte datum zijn de historici het niet eens. De herkomst van de kolonisten en hun maatschappelijke positie is niet zeker. Specialisten suggereren dat ze deels uit de kolonie Vienne kwamen en deels uit de legioenen van Munatius Plancus. De kolonie was niet degelijk versterkt en beschikte nauwelijks over wallen en houten omheiningen15. Als kleine kolonie had het geen forum. Oorspronkelijk als Colonia Copia Felix Munatia Lugdunum vernoemd naar de oprichter verloor het onder keizer Claudius de verwijzing naar Munatius Plancus en werd het Colonia Copia Claudia Augusta Lugdunensium. De bewoners waren Romeinse burgers die tot de Galeria tribus gerekend werden als ze vanaf hun geboorte vrij waren en tot de Palatina tribus als ze waren bevrijd.

Herkomst van de naam Lugdunum[bewerken | brontekst bewerken]

Er bestaat discussie over de precieze betekenis van de naam Lugdunum. De term ‘Dunum’ betekent in de Keltische taal een hoogte, heuvel of citadel. De betekenis van Lug is minder duidelijk. Sommigen beweren dat het mogelijk een verwijzing is naar de Keltische god Lug. Desondanks hebben archeologen ter plekke geen sporen van een cultus gevonden, maar wel in Condate en Vaise. Mogelijk is lug afkomstig van het woord lux, dat licht betekent. Anderen verwijzen weer naar een fragment uit het werk De Fluviis van de pseudo-Plutarchus waarin de plaats de naam Lougoudounon krijgt, van Lougos dat kraai betekent.

Lyon, hoofdstad van de Galliërs[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat ze op een strategisch punt was gelegen, werd de kolonie op bevel van keizer Augustus al snel de hoofdstad van de Galliërs.  Drie factoren droegen bij aan deze keuze. Ten eerste de ambitie van Augustus, in de jaren '20 voor Christus, om Germanië te veroveren. Lugdunum was ideaal gelegen en er werd vanuit de stad snel een netwerk van wegen aangelegd. De stad bevond zich dus in het centrum van communicatie in Gallië, en vormde de uitvalsbasis voor operaties naar de noordelijke gebieden. Ten tweede was Gallië in de eerste decennia na haar oprichting nog niet administratief ingedeeld, en werd Gallië vanuit de stad door de gouverneurs bewaakt en beheerd. Ten slotte verstevigde vanaf 12 v.C. de jaarlijkse bijeenkomst van de Gallische notabelen bij de samenvloeiing van de rivieren haar politieke positie, ook al gebeurde dit strikt genomen niet op het grondgebied van de kolonie.

Stedelijke ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

Overzicht van de belangrijkste monumenten van Lugdunum.

De stad groeide en werd snel rijk dankzij haar ligging en haar invloed. Waarschijnlijk tussen 20 v. Chr. en 10 v.Chr. de exacte jaartallen zijn lastig te bepalen, werden er aquaducten gebouwd. Op korte tijd werden veel monumenten gebouwd. Het eerste monument was het theater met een capaciteit van 10.700 plaatsen en het oudste van Gallië, dat tussen 16 v.Chr. en 14 v.Chr. werd gebouwd en onder Keizer Augustus werd ingehuldigd. In 19 na Chr. werd het amfitheater van de drie Galliën ingehuldigd en rond 130-136 verder uitgebreid. In dezelfde periode werd het altaar van het federale heiligdom van de drie Galliën gerenoveerd.

Zicht op het theater van Fourvière.

Op de top van de heuvel van Fourvière, op de locatie van de huidige basiliek die het hart van de stad op het hoogste punt vormt, heeft A. Audin overblijfselen van monumenten geïdentificeerd als het forum, een tempel van Jupiter Capitolinus, de curia en de basilica. Deze identificaties zijn naderhand in twijfel getrokken.

In de loop van de 2e eeuw werd een circus gebouwd waarvan de locatie niet vaststaat. Het is voornamelijk bekend omdat het op een mozaïek is afgebeeld. Antoninus Pius ging rond 160 verder met de aanbouw van een odeion met 3000 plaatsen.

Behalve prestigieuze monumenten ontwikkelde er zich ook een agglomeratie van stadskernen. Gemeenschappen van handelaren bloeiden op: schippers, wijnhandelaren, dragers, stucwerkers, pottenbakkers enz. Elke gemeenschap was hiërarchisch georganiseerd met een raad en hoogwaardigheidsbekleders die de beroepsgroep structureerden en vertegenwoordigden bij de autoriteiten. Sommige gemeenschappen hadden ook hun eigen begraafplaats

De archeoloog Amable Audin schatte de totale bevolking op 35.000 inwoners, de historicus André Pelletier op 40.000, en Bruno Benoit op een aantal tussen 50.000 en 60.000. Lyon, een van de grootste steden in Gallië, was een kosmopolitische stad waar veel inwoners Griekse namen hadden, waarschijnlijk meer dan een kwart van de bevolking.

Werking en integratie in het rijk[bewerken | brontekst bewerken]

Kaart van de provincies van Romeins Gallië

Lyon had vanaf de oprichting de status van een volwaardige Romeinse kolonie (optimo iure). Burgers hadden dezelfde politieke en burgerlijke voorrechten als de Romeinen, maar betaalden meerdere directe belastingen. Vervolgens kreeg de stad in de tweede eeuw het Italiaanse recht, dat inwoners vrijstelde van directe belastingen. De stad had zelfbestuur, maar geen enkele tekst over de gemeentelijke wetten is bewaard gebleven. Anderzijds geven de talrijke Latijnse inscripties (meer dan drieduizend) informatie over de inwoners en hun functies.

De instellingen van Lyon bestonden uit twee groepen: de magistraten en de senaat. De magistraten zijn georganiseerd in drie graden: de quaestoren, de aediles en het duumviraat. De normale gang van zaken was dat een notabele de ene na de andere functie bekleedde, zelfs is er een voorbeeld van een burger die direct na een quaestoraat een duumvir werd. De quaestoren waren verantwoordelijk voor het werven van gemeentelijke fondsen, onder toezicht van de duumvirs. De aediles waren verantwoordelijk voor het onderhoud van wegen, baden, markten, openbare gebouwen en voorraden. De duumvirs lijken gerechtelijke functies te hebben gehad, zo waren ze betrokken bij de ondervraging van christenen. Zij waren ook belast met de electorale operaties of de bijeenroeping van de raad van gemeentelijke decurio's (raadsleden).

Als hoofdstad van de Drie Galliën had Lugdunum een aantal belangrijke politieke en spirituele kenmerken. De legatus van Romeins Gallië woonde er en beheerde de drie provincies waaruit het bestond: Gallia Belgica, Gallia Aquitania en Gallia Lugdunensis. Vanaf het begin had de stad een munt. Deze werd door Augustus in 15 VC opgewaardeerd tot keizerlijke munt, om zijn militaire campagnes te financieren, een voorrecht dat uniek was in het hele Keizerrijk. Na vele ups en downs werd de munt in 294, toen die in Trier in gebruik werd genomen, gedegradeerd tot een eenvoudige aanvullende munt; deze bleef met enkele momenten van hoge productie in bedrijf tot 413. Lyon was ook de thuisbasis van verschillende keizerlijke bestuusorganen voor de Drie Galliën: de douane, het kantoor van de ijzermijnen, nalatenschappen en de posterijen. Het is met Carthago de enige Romeinse stad die een stedelijk cohort had.

Het priesterschap van de staatscultus was het hoogste administratieve ambt waar de Romeinse burgers in Gallië aanspraak op konden maken. Het was gevestigd in Lyon, in een tempel waar geen archeologische sporen van te vinden zijn. De priesters werden voor een jaar gekozen door de steden en het hoogtepunt was een ceremonie in augustus wanneer afgevaardigden uit heel Gallië de keizer kwamen aanbidden. De bijeenkomsten van de afgevaardigden hadden niet alleen een sacrale functie. Uit de afgevaardigden werden ook personen benoemd die de Raad van de Drie Galliën vormden. Over de rol van de Raad is weinig bekend, maar voorzien van aanzienlijke financiële middelen moest het dienen als een liaison tussen de Gallische elite en de keizers.

Lugdunum, keizerlijke stad[bewerken | brontekst bewerken]

Buste van keizer Claudius, Pio-Clementino Museum, Vaticaan

Door de strategische ligging en politieke invloed was Lugdunum tijdens de oudheid betrokken bij enkele grote gebeurtenissen die het Romeinse rijk troffen en de stad werd door vele keizers bezocht.

Augustus kwam er tussen 39 en 8 voor Christus drie keer, om leiding te geven aan de onderdrukking van de opstanden in Germanië en Hispania. Hij gaf Agrippa de opdracht Romeinse wegen in Gallië aan te leggen en kende de stad een bijzondere status toe door er in 15 v.C. een keizerlijke geldwerkplaats te vestigen om zijn campagnes te financieren. In 12 v.Chr. werd het heiligdom van de drie Galliën ingehuldigd. Caligula deed met zijn neef Ptolemaeus van Mauritania.de stad een keer aan op doorreis, in 39-40 na Christus. Ter ere van hun bezoek werden prachtige schouwspelen georganiseerd.

Claudius werd geboren in Lyon, in 10 voor Christus, en keerde daar regelmatig terug, met name tijdens zijn verovering van Brittannia tussen 43 en 47 na Christus. Naast verschillende archeologische sporen van zijn verblijf, is van deze keizer ook zijn toespraak ter ondersteuning van de toetreding van de Galliërs tot de Senaat bewaard gebleven, getranscribeerd op het tablet van Lyon. Zijn naam komt, misschien uit deze periode, in de benaming van de stad voor.

Onder Nero, in 64, hielpen de inwoners van Lyon de slachtoffers van de grote brand van Rome met een bedrag van 4 miljoen sestertiën. Het volgende jaar waren ze zelf slachtoffer van een rampzalige brand en stuurde Nero hetzelfde bedrag om de stad opnieuw op te bouwen. Deze brand, alleen bekend teksten van Seneca en Tacitus, is nooit bevestigd door archeologische vondsten.

Buste van Caracalla, Gallo-Romeins Museum van Fourvière

In 68 kwam Vindex, de Gallische legaat van Lyon, met een groep Galliërs in opstand tegen Nero. Tijdens dit conflict werd Lyon belegerd door de bewoners van Vienne, maar die moesten na de nederlaag van Vindex het slagveld verlaten. Galba, voor een korte periode de nieuwe keizer, strafte echter de inwoners van Lyon voor hun steun aan Nero. In de wanorde tijdens het Vierkeizerjaar wisten de inwoners van Lyon weer in de gunst te komen van de nieuwe keizer Vitellius, die de bewoners van Vienne strafte. Vervolgens ging hij naar Lyon om de keizerlijke assisen te houden, waarbij grote feesten werden georganiseerd.

In 160 maakte een inscriptie melding van het eerste stierenoffer in het keizerrijk, een religieuze samenkomst van oosterse culten ter ere van Cybele. Bewijs hiervan bestaat dankzij de vondst in 1704 van het altaar voor het stierenoffer. In 177 was Lyon het toneel van de eerste christenvervolging in Gallië en zelfs van de eerste vermelding van het bestaan van christenen in het land.

Na de dood van keizer Commodus zag een burgeroorlog verschillende keizerspretendenten passeren. In Brittania greep Clodius Albinus de macht. Toen Septimius Severus, nadat hij  Pescennius Niger had verslagen, Clodius Albinus tot vijand van het rijk liet verklaren, kwam deze naar Gallië, vestigde zich in Lugdunum en nam ook bezit van Hispania. In 197 versloeg Septimius Severus hem in Tournus en bij de slag bij Lugdunum, en liet vervolgens zijn soldaten de stad plunderen omdat die Clodius Albinus had gesteund. Septimius Severus kende Lugdunum echter goed, omdat hij daar een legaat was, en zijn twee zonen Caracalla en Geta waren daar geboren. Het was ook tijdens deze periode dat de keizerlijke geldwerkplaats werd gesloten. In 212 kondigde Caracalla zijn constitutio antoniniana af, dat de peregrini (vrije provinciale burgers) van Lyon het staatsburgerschap verleende, maar niet de mogelijkheid om deel te nemen aan het lokale politieke leven, wat het voorrecht was van de inheemse burgers. De crisis van de derde eeuw leek echter geen invloed te hebben gehad op de stad zelf, die niet was veroverd. In het bijzonder zijn er geen sporen van de acties van de Lyonnais tijdens het Gallische Keizerrijk.

Aan het einde van de tweede eeuw, tijdens de reorganisatie van de Tetrarchie, verloor Lugdunum zijn positie als hoofdstad van de Galliën aan Trier, dichter bij de door de Rijn gevormde grens. De stad was nu slechts het administratieve hoofdkwartier van een kleine provincie die alleen nog Lyon, Langres en Autun omvatte. Deze crisis raakte de stad diep. De heuvel van Fourvière werd verlaten, de inwoners hergroepeerden zich op de rechteroever van de Saône. De handel volgde andere wegen en de stad speelde niet langer een rol in grote gebeurtenissen. Bovendien is er geen spoor van activiteit van de Raad van de Drie Galliën. De oorzaken van een opstand van de Lyonnais tegen Aurelianus in 274 zijn onbekend, maar de opstand weerhield de keizer er niet van om de keizerlijke geldwerkplaats te herstellen. In 353 pleegde de usurpator Magnentius in Lyon zelfmoord na zijn nederlaag in Kroatië tegen Constantius II, voor wie hij twee jaar op de vlucht was geweest. In 383 werd de jonge keizer Gratianus in Lyon op bevel van Magnus Maximus vermoord. In 392 werd Flavius Eugenius, een retoricus, tot keizer tegen Theodosius I uitgeroepen.

Godsdiensten en kerstening van Lugdunum[bewerken | brontekst bewerken]

Amfitheater van De Drie Galliën, waar het martelaarschap van 177 plaatsvond

Zoals alle Romeinse steden kende Lyon in de eerste periode van haar bestaan officiële vereringen van de stad en de keizer. In tegenstelling tot andere vormen van verering leek de keizercultus hier veel belangrijker te zijn. Over de hele eerste eeuw waren er zeventig severi augustales, die zelfs een ‘Augustusgenootschap’ vormden, en van vijf flamines, allen prominente lokale figuren. De severi hadden een prestigieuze sociale positie in Lyon met dezelfde rang als de ridders, net na de decurions. Al heel vroeg, vanaf Tiberius, werd er met de tempel bekend als ‘Clos du Verbe incarné’ bewijs gevonden van de keizerlijke verering. De tempel is een zeldzaam geheel van dit bekende type. De eerste vestigingsplaatsen van het christendom in Gallië kennen we door een brief die wordt toegeschreven aan bisschop Ireneus, een van de eerste kerkvaders, die door Eusebius van Caesarea in zijn Kerkelijke geschiedenis opgenomen is. Door de brief kan de komst van het Christendom in de stad gedateerd worden in het midden van de tweede eeuw.

Lyon was een gunstige locatie door de centrale ligging in de Europese handelsstromen en het groot aantal buitenlanders dat naar de stad kwam en zich er vestigde, vooral Joden. Deze buitenlanders namen echter hun eigen cultus mee, zoals van Mithra, Isis of Cybele. De eerste christenen waren dus afkomstig uit het oosten, vooral uit Frygië, net als een deel van de bevolking van de stad. De cultus was in alle sociale klassen vertegenwoordigd. Vanaf de beginjaren tot aan de 3e eeuw, was Lyon waarschijnlijk de enige Gallische stad met een bisschop.

De meest bekende gebeurtenis van dit tijdperk staat gedetailleerd beschreven in de brief van Irenaeus aan Eusebius van Caesarea; de brief gaat over het martelaarschap van meerdere christenen in 177. Er komen veel personages in voor, waaronder de eerste bisschop van Lyon, Photinus van Lyon. Hoewel de tekst ons geen informatie geeft om de vervolging te verklaren, hebben historici verschillende hypothesen ontwikkeld: traditionele vijandigheid van de Romeinen tegenover de christenen, concurrentie tussen de godsdiensten of een extremistische houding van sommige christenen die beïnvloed waren door het montanisme. Christenen ontvluchtten de vervolgingen vooral door hun toevlucht te zoeken op Île Barbe. Tijdens de vierde eeuw sloot de stad de heidense tempels en reorganiseerde het sociale leven rondom de bisschop en de kerkelijke kalender. Lyon werd een van de intellectuele centra van het christendom, beroemd in de vijfde eeuw door Sidonius Apollinaris. In de vijfde eeuw werd de abdij van Île Barbe gesticht.

Vroege Middeleeuwen[bewerken | brontekst bewerken]

In de vroege middeleeuwen kwam Lyon onder Bourgondische en vervolgens Frankische overheersing, terwijl het in feite zeer autonoom bleef. Vanaf die tijd werd de bisschop de ware heerser van de stad. Over deze periode is niet zo veel bekend; de beschikbare bronnen zijn incompleet.

Stad omringd door de Saône[bewerken | brontekst bewerken]

Met het instorten van het Romeinse Rijk verlieten de inwoners van Lugdunum geleidelijk de hooggelegen stad om zich te vestigen op beide oevers van de Saône. De teksten en de archeologische opgravingen geven geen volledig beeld van de verstedelijking van die tijd, alleen de religieuze gebouwen zijn enigszins bekend. Ze bestonden uit een kathedraalgroep met twee kerken (Saint-Jean en Sainte-Croix) en een doopkapel (Saint-Étienne), begraafplaatsen met basilieken (Sint-Just en Sint-Irénée) en kloosters voor monniken met verschillende vormen van kloosterleven.

Van de ene overheersing naar de andere[bewerken | brontekst bewerken]

Het Koninkrijk der Bourgondiërs in de 5e eeuw

In 437 werden Bourgondische Germaanse stammen als foederati in Sapaudia (oost geïnstalleerd na de overwinning van de Romeinse generaal Aetius op hun koning Gundohar en de vernietiging van hun bij de Rijn gelegen koninkrijk. Deze Bourgondiërs breidden hun heerschappij uit tijdens het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk en maakten Lyon in de jaren 470-474 samen met Genève en Vienne tot een van de hoofdsteden van hun koninkrijk. Gering in aantal, werden ze door talrijke huwelijken snel geassimileerd door de Gallo-Romeinse adel van Lyon. Zij waren arianen en bouwden een eigen kathedraal voor hun cultus, maar onderhielden goede relaties met de andere christenen. Een aantal bekeerde zich tot het Niceaanse christendom. Ze behielden hun eigen wet, de Lex Burgundionum.

In 534 brachten de zonen van Clovis I, de eerste koning der Franken, dit koninkrijk makkelijk onder Frankische overheersing, waarbij de Bourgondiërs te klein in aantal waren en te verdeeld om verzet te bieden. De volgende Frankische koningen streden om het Bourgondische koninkrijk. Lyon was het vaakst in bezit van de koning van Neustrië. Lyon heeft waarschijnlijk geen zware schade geleden door deze machtswisselingen, maar de stad verloor wel alle directe politieke macht. De hoofdstad van het hertogdom lag in Chalon-sur-Saône. De stad van de Rhône behield echter groot religieus aanzien.

De latere periode, tijdens de Frankische overheersing, is niet zo bekend. Enkele overgeleverde teksten over de zesde en zevende eeuw zijn in wezen religieus. Uit het midden van de achtste eeuw geen enkele aanvullende informatie bekend over de bisschoppen die wie wij alleen van naam kennen.

Maatschappij in Lyon tijdens de vroege middeleeuwen[bewerken | brontekst bewerken]

In deze onrustige tijden probeerden de kerkelijke instellingen het wegvallen van het keizerlijk bestuur te compenseren. Veel bisschoppen kwamen uit de Gallo-Romeinse adel, die lange tijd een antieke cultuur behield. De meest opmerkelijken waren Rusticus, bisschop van Lyon van 494 tot 501, zijn broer sint Viventiolus, Sacerdos, zoon van Rusticus en bisschop van 549 tot 552, die zijn neef sint Nicetius van Lyon (saint Nizier) tot opvolger benoemde. Deze laatste is begraven in de kerk die zijn naam draagt.

De invloed van de bisschop van Lyon in de regio was zeer groot. Hij werd "patriarch" genoemd tijdens het tweede concilie van Mâcon in 585. Hij voerde het bewind over de bisdommen Autun, Mâcon, Chalon-sur-Saône en Langres. Andere voorbeelden van zijn invloed zijn het sturen van een delegatie naar Spanje onder leiding van Arigius (602-614?), en de wijding van een bisschop van Canterbury in Lyon door Goduinus (688-701?) .

Over het intellectuele leven van deze periode is weinig bekend. De enige inwoners van Lyon die een markant werk nagelaten hebben, zijn Sidonius Apollinaris, Eucherius en Viventiolus. De eerste was de schrijver van brieven en lofredes die ons informatie geven over de ontwikkeling van de Gallo-Romeinse wereld in de vijfde eeuw tijdens de overheersing door Germaanse volkeren. Eucherius schreef veel werken en brieven over het christelijke geloof. Viventiolus liet ‘Une Vie des pères du Jura’ na dat het begin van het monnikendom in de regio beschrijft. Al deze teksten dateren uit de vijfde eeuw en een heel klein aantal teksten uit de volgende periode.

Van de Karolingische tijd tot het jaar 1000[bewerken | brontekst bewerken]

De stad was een centrum van de Karolingische Renaissance, onder impuls van de aartsbisschop Leidrad (een vriend van Alcuinus), van diaken Florus, en daarna van Agobard. Na het Verdrag van Verdun werd de stad officieel verdeeld tussen twee van de kleinzonen van Karel de Grote. De rechteroever van de Saône kwam in handen van Karel de Kale en het schiereiland Presqu’île in handen van Lotharius. Deze verdeling werd echter teniet gedaan door de invloed van de aartsbisschop die in feite de twee oevers tijdens zijn heerschappij verenigde onder de soevereiniteit van keizer Lotharius. Na de korte Karolingische periode viel er opnieuw een sluier van duisternis over de geschiedenis van Lyon, veroorzaakt door de schaarste aan beschikbare bronnen.

Aangezicht van Lyon[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens deze periode ontwikkelde Lyon zich topografisch gezien nauwelijks vergeleken met voorgaande eeuwen. Het belangrijkste stadscentrum lag nog altijd aan de rechteroever van de Saône, tussen Saint-Laurent de Choulans in het zuiden en Saint-Paul in het noorden. Er waren ook concentraties met inwoners rond Saint-Just en Saint-Irénée, op de heuvel van Fourvière en op Presqu’île. Zonder bronnen is het niet mogelijk om de bevolking van die tijd in kaart te brengen.

Karolingische Renaissance in Lyon[bewerken | brontekst bewerken]

Kaart van de verdeling van het Keizerrijk van Karel de Grote bij het Verdrag van Verdun

Hoewel de stadsgrenzen niet veranderden, veranderde de stad wel. Zo richtte Leidrad twee scholen op om het intellectuele en morele niveau van de geestelijkheid van de stad te verhogen. De eerste, de school voor zangers, of schola cantorum, was bedoeld om zang te onderwijzen volgens de Paleisritus, de liturgie aan het hof van Karel de Grote in Aken, zelf grotendeels geïnspireerd door die van Rome. De tweede, de schola lectorum, was bedoeld als een introductie in het lezen en begrijpen van heilige teksten. Het doel was te zorgen voor een goed niveau van liturgie. Deze twee scholen waren een succes en legden de intellectuele fundamenten van de stad voor de volgende eeuwen. Tegelijkertijd organiseerde Leidrad een scriptorium dat werken heeft voortgebracht die deels zijn overgeleverd, voornamelijk via de collectie van Florus: bijbelse teksten, werken van de Kerkvaders, in het bijzonder van de heilige Augustinus, wiens werk op dat moment in Lyon aanwezig lijkt te zijn, werken van de heilige Hiëronymus, Gregorius van Nazianzus, Beda Venerabilis, en een Visigotische wet.

Agobard en Leidrad probeerden te bewerkstelligen dat religieuzen in de regio de regels beter opvolgden; ze introduceerden de hervormingscanons die door Karel de Grote waren opgesteld. In het Boek der Broederschappen van de Abdij van Reichenau wordt in Lyon melding gemaakt van vijf kapittels van kanunniken: de kathedrale kapittels van Saint-Etienne, die later de naam Saint-Jean, Saint-Paul, Saint-Just, Saint-Nizier en Saint-Georges hebben gekregen. De oprichting van de kapittels moet een verandering in de bevolkingssamenstelling tot gevolg hebben gehad. De bouwwerken die na deze hervorming verrezen – eetzalen, kloosters en slaapzalen - hebben zeker een belangrijke voetafdruk gehad in de stad. Hoewel opgravingen geen topografische uitbreiding in deze periode aan het licht brachten, zijn deze nieuwe kenmerken een verklaring waarom de toekomstige uitbreiding van de stad na de 10e eeuw op de linkeroever van de Saône plaatsvond.

Lyon en de machthebbers[bewerken | brontekst bewerken]

Rudolph III van Bourgondië, verbonden aan verschillende bisschoppen van Lyon.

Terwijl het aangezicht van Lyon onveranderd bleef, waren de instituten in beweging: de kerkelijke autoriteiten oefenden stevig gezag uit over de stad. Tijdens deze periode bestuurden de bisschoppen in feite de stad. Lyon was ver van de machtscentra gelegen waardoor de verschillende koningen die de stad bezaten, niet echt controle konden uitoefenen. Sommigen van hen lieten zich meeslepen in de grote conflicten van hun tijd.

Zo speelde aartsbisschop Agobard een rol in de omwentelingen in de Karolingische wereld. Omdat hij het naast elkaar bestaan van verschillende wetgevingen schadelijk achtte, vroeg hij Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, de  inwoners van Lyon onder dezelfde rechtsregels te plaatsen als de Franken, en de Lex Burgundionium die hij als barbaars beschouwde, in te trekken. Hij richtte zich dus in het bijzonder op het juridische duel. Uit loyaliteit aan wat hij als Karolingische principes beschouwde, steunde hij de opstand van de zonen van de keizer, waarop hij uit zijn ambt werd ontzet toen Lodewijk de Vrome in 834 weer aan de macht kwam en in 835 de Synode van Diedenhoven bijeenriep. De bisschopszetel werd ingenomen door de liturg Amalarius van Metz. Maar de geestelijkheid van Lyon bleef trouw aan haar aartsbisschop en leidde, verenigd achter de diaken Florus, een hard leven. In 838, na de verzoening van Lotharius met zijn vader Lodewijk de Vrome, herkreeg Agobard zijn ambt en liet hij in datzelfde jaar de door zijn vervanger doorgevoerde liturgische vernieuwingen bij de Synode van Quierzy veroordelen. Na de dood van keizer Lotharius in 955 ging de soevereiniteit over op zijn laatst overlevende zoon, Karel van Provence.

In de 9e eeuw stond de religieuze elite van Lyon dichter bij de vorstelijke heersers dan bij de stad. Zo was Rémi I aartskapelaan van Karel van Provence. Aurélianus behoorde tot degenen die hertog Boso van Provence in Mantaille in 879 het koningschap hebben verleend; misschien heef hij hem in Lyon gekroond. De stad bleef dus nauw verbonden met de adel van Bourgondië, zoals blijkt uit het feit dat de aartsbisschoppen Burchard I en Burchard II beide tot deze koninklijke familie behoorden. De tweede was dus aartskanselier van zijn halfbroer Rudolf III van Bourgondie. In deze tijd wist de kerk van Lyon haar bezittingen aanzienlijk uit te breiden

In 863, bij de dood van Karel van Provence, werd het bestuur van de stad toevertrouwd aan Girard II van Roussillon, graaf van Vienne, de voormalige mentor van Karel, die probeerdeals hertog van Lyon autonomie te verkrijgen tijdens de heerschappij van Karels broer, Lotharius II. Na de dood van Lothairius in 869 ging de soevereiniteit over op hun oom Karel de Kale, koning van Frankrijk, die Girard II in 870 uit de stad verjoeg. Zo kwam de stad onder Karel de Kale († 877) en zijn zoon Lodewijk de Stamelaar († 879) in Franse heerschappij. Maar Boso van Provence, graaf en hertog van Lyon-Vienne, zwager van Karel de Kale en neef van Lothairius II, nam Lyon in 879 op in het Koninkrijk Provence, dat hij in oktober 879 in Mantaille had herschapen. Boso faalde echter in 880/882 en de Franse soevereiniteit werd snel hersteld (onder Karloman II en Karel III van Frankrijk). Toch herwon de zoon van Boso, Lodewijk de Blinde, het koninkrijk van zijn vader, met Lyon als onderdeel daarvan ,in 890 in Valence tot zijn dood in 928. Koning Rudolf van Frankrijk lijkt dan de Lyon en Vienne, die Lodewijk IV in 942 aan zijn schoonzoon Koenraad van Bourgondië naliet, terug te krijgen. Lyon maakte tot april 1312 deel uit van het koninkrijk Arelat, waarop het aan het koninkrijk Frankrijk werd toegevoegd. De chaotische omwentelingen van de soevereiniteit over Lyon laten duidelijk de onduidelijke positie van Lyon tussen Frankrijk en Bourgondië zien. De graven of hertogen van Lyon en Forez (bijvoorbeeld Bernard Plantevelue, diens zoon Willem I van Aquitanie, een schoonzoon van Boso, en Hugo de Zwarte, hertog van Bourgondië) hebben nooit opgehouden zich in te mengen in deze twee koninkrijken. Tegelijkertijd werd het voormalige hertogdom Lyon opgesplitst in het graafschap Vienne, het graafschap Lyonnais (later het graafschap Forez) en de heerlijkheid Beaujolais.

In 1032 werd het koninkrijk Arelats door zijn laatste koning Rudolf III van Bourgondië nagelaten aan Koenraad II, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Daarna werd de stad bestuurd door haar bisschoppen, onder het wereldlijke gezag van de keizer, koning van Duitsland, Italië en Bourgondië, via de Aartskanselarij van Bourgondië. Deze politieke gebeurtenissen vonden plaats in een klimaat van onveiligheid die verband hield met talrijke invasies. De negende en tiende eeuw waren weer een tijd van plunderingen: de Noormannen gingen de Rhône op en werden in 860 in Valence tegengehouden door Girard II van Roussillon. In 911 verwoestten de Hongaren de Bourgogne, de Saracenen vestigden zich tot 975 in het Maures-massief en intensiveerden de frequentie van hun expedities via de Alpen. Uiteindelijk zijn de aartsbisschoppen in deze periode grotendeels onafhankelijk gebleven van de verre en verzwakte koninklijke macht.  Dit veranderde in de volgende eeuw met de komst van krachtige dynastieën van lokale graven.

Elfde en twaalfde eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

In het hart van de Middeleeuwen was Lyon een stad die grotendeels onafhankelijk was en overheerst werd door de plaatselijke kerkelijke macht. De stad ontwikkelde zich langzaam en werd gekenmerkt door weinig beweging op intellectueel en institutioneel gebied

Stedelijke ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

Kasteel van Pierre Scize, tekening van P.J.X - Musée d'Histoire in Lyon, Hôtel Gadagne

Tijdens deze twee eeuwen breidde Lyon nauwelijks uit, wel werd er verbouwd en veranderde de stad. De stad profiteerde bijna niet van de ontwikkelingen van de ambacht en handel, en ontwikkelde zich door inkomsten uit het landbezit van haar religieuze leiders. Deze voerden talrijke bouwprojecten uit.

Nieuwe gebouwen[bewerken | brontekst bewerken]

Voor haar verdediging en als onderdeel van de stedelijke groei werd Lyon in deze periode verschillende bouwwerken rijker. Het kasteel van Pierre Scize - waarvan de bouw in het begin van de elfde eeuw begon, waarschijnlijk toen Burchard II van Lyon bisschop was - overzag de noordelijke toegang tot de stad en de Saône. Aartsbisschop Renaud van Forez renoveerde het kasteel aan het einde van de elfde eeuw en vestigde zich er permanent. Na hem maakten de bisschoppen van Lyon er hun reguliere residentie van. Na de aanvallen van de graven van Forez in 1162 legde aartsbisschop Guichard de Pontigny een vestingwal aan rond de canonieke wijk Saint-Jean. De wal was uitgerust met massieve muren en twee torens, en kende verschillende poorten waarvan de belangrijkste, de Porte-froc, zich bevond in het verlengde van de huidige rue Saint Jean. Dit religieuze complex werd toen het "Groot Klooster " genoemd. Aan het begin van de 11e eeuw begon de bouw van een stenen brug over de Saône. Deze werd voltooid onder aartsbisschop Humbert in 1070 en maakte de ontwikkeling van Presqu'île mogelijk. Het verbiond de wijk van Change met Saint-Nizier.  Hoewel vrij smal (ongeveer 7 meter),  boden de eerste bogen van de brug plaats voor huizen en winkels.

Aan het eind van de 12e eeuw werd ten noorden van Presqu’île een omheining met een gracht gebouwd en daarin de stadspoort Saint-Marcel. In de stad verschenen op dat moment ook tal van religieuze gebouwen. De kapellen Sainte-Marie en Saint-Thomas werden gebouwd in Fourvière, terwijl Notre-Dame de la Platière, een nieuwe kapittelkerk, werd gesticht op de rechteroever van de Saône. Op het gebied van kerkelijke architectuur werden vooral renovaties en transformaties uitgevoerd.

De Manécanterie (koorschool) die aan de kathedraal grenst, werd in de elfde eeuw gebouwd.

Renovaties van het religieuze erfgoed van Lyon[bewerken | brontekst bewerken]

Veel gebouwen dreigden te vervallen, waren niet meer functioneel of werden onderwerp van een poging ze te verfraaien. De abdijkerk van Île Barbe werd rond 1070 gerenoveerd en die van Ainay aan het einde van de 11e eeuw, Saint-Pierre aan het begin van de 11e eeuw en Saint-Paul in de loop van de 11e eeuw. De kerk van Saint-Just, die te klein geworden was, werd in de loop van de 12e en 13e eeuw vervangen door de derde kerk sinds de 4e eeuw en werd zo de grootste van de stad, na de kathedraal van Saint-Jean. Het grootste project was de reconstructie van deze kathedraal, begonnen in de jaren 1170 door aartsbisschop Guichard de Pontigny. Dit was een immens werk dat doorliep tot in de volgende eeuwen.

Stedelijke vooruitgang[bewerken | brontekst bewerken]

La Croix-Rousse en Saint-Paul zijn de enige wijken waar in deze periode een uitbreiding van de bebouwing vast te stellen is. Op deze plekken was de bevolkingsgroei groot genoeg om twee nieuwe parochies op te richten.

Politiek leven[bewerken | brontekst bewerken]

De politieke geschiedenis van de stad Lyon bleef tijdens deze twee eeuwen voor het merendeel van de gebeurtenissen plaatsgebonden, en nauwelijks beïnvloed door internationale omwentelingen. De leiders van de stad waren slechts op afstand betrokken bij de strijd tussen de koningen, tussen de keizer en de paus of de eerste kruistochten. Bovendien voltrok deze geschiedenis zich langs lijnen van geleidelijkheid, met in de hele periode maar één conflict tussen de de kerk van Lyon, die als bestuurders van de stad stevig in het zadel zaten, en machtspretendenten die probeerden die positie te ondermijnen, voornamelijk de graven van Forez.

Heren van Lyon: de Kerk[bewerken | brontekst bewerken]

Fort van Lyon, anonieme munt geslagen in opdracht van de Kerk van Lyon tussen de 11e en 14e eeuw.Medaille van het Museum van Schone Kunsten van Lyon.

De aartsbisschoppen bestuurden de stad gedurende de 11e en 12e eeuw. Meestal onafhankelijk van de grote machthebbers, werden zij met orde en regelmaat door het kapittel van de kathedraal gekozen. De aartsbisschoppen die in deze periode onder druk werden gezet, gaven de stad niet over in handen van een buitenlandse mogendheid.

Ordehandhaving en rechtspraak waren volledig in handen van de aartsbisschop. Hij verdedigde met kracht zijn voorrechten als heer over de stad (justitie, douane, tolheffing, het recht om munten te slaan) tegen degenen die hem probeerden uit te dagen, in de eerste plaats de graven van Forez. Hij, en de verschillende kapittels van Lyon, waren eigenaar van alle grond van de stad en de directe omgeving. Bovendien beschikten ze over uitgestrekte landerijen in de omgeving van Lyon die, goed beheerd, een bron van inkomsten voor de stad en de kerkelijke instellingen waren.

Zo bezat de aartsbisschop land in de Monts d'Or en tussen de valleien van de Brévenne en de Gier. De kanunniken van Ainay waren goed van landerijen voorzien in de lagere vallei van Azergues, en ten zuidoosten van Lyon. De zusters van Saint-Pierre hadden land in de Bas-Dauphiné. Tot slot ontwikkelde het Ile Barbe-kapittel zijn leengoed in het zuiden van de Dombes, Forez en Drôme.

De status van de bisschoppelijke troon werd verder versterkt toen bisschop Jubinus door paus Gregorius VII werd bevestigd als Primaat van de Galliën. Deze titel maakte hem de meest vooraanstaande geestelijke in de kerkprovincies die toendertijd Gallië afbakenden: Lyon, Rouen, Tours en Sens. Dit werd alleen in Tours geaccepteerd. De aartsbisschop van Sens, gesteund door de koning van Frankrijk, heeft het Primaat zelfs voor zichzelf opgeëist. De titel bleef zeer symbolisch, er waren geen juridische of institutionele bevoegdheden aan verbonden. Zo besloot een eeuw lang geen enkele aartsbisschop van Lyon om het primaat in zijn titulatuur op te nemen.

De aartsbisschop was echter niet de enige politieke macht in Lyon. Hij vond tegenover zich de kanunniken van de grootste kapittels van de stad, en vooral van het belangrijkste kapittel van de kathedraal Saint-Jean. Deze kanunniken bezaten een groot fortuin aan land, noemenswaardige seigneuriale rechten en wilden zich niet  laten ondersneeuwen door een al te ondernemende bisschop. Vanaf de elfde eeuw vormde het kapittel van de kathedraal, dat hoofdzakelijk uit edelen bestond, een machtig orgaan dat steeds belangrijker werd in de lokale politiek. Dus hoewel de kanunniken allemaal trouw moesten zweren aan de aartsbisschop, moest deze laatste ook voordat hij in functie trad voor het kapittel zweren alle verplichtingen van zijn voorgangers en de statuten van de Kerk van Lyon na te leven, en de voorrechten en verworvenheden van het kapittel te aanvaarden.

Strijd met de graven van Forez[bewerken | brontekst bewerken]

De Gouden Bul. Bewaard in het departementale archief van Lyon

In de hele 11e eeuw trachtte de Forez-dynastie in hun invloedssfeer het grondbezit en de rechten van het aartsbisdom te ondermijnen. De graven profiteerden van momenten van zwakte van het instituut en van de prelaten, zoals de hoge leeftijd van aartsbisschop Burchard II in de jaren 1020. De climax van deze politiek was de mislukte poging van graaf Géraud II in de jaren 1035-1040 om zijn zoon op de aartsbisschoppelijke troon te installeren. In 1076 werd in het Placitum (pleidooi) van Tassin een verdrag gesloten tussen aartsbisschop Humbert I en graaf Artaud II. Het verdrag voorzag in de verdeling van bepaalde rechten (met name van tolheffing) tussen de twee machthebbers; het slaan van munten werd erkend als een exclusief voorrecht van de bisschoppen.

Na deze overeenkomst kwam de strijd tussen de twee partijen, mede door de interne problemen aan beide kanten, gedurende een lange periode tot rust. Maar de conlficten laaiden midden de 12e eeuw weer op. De Gouden Bul die keizer Frederik Barbarossa in 1157 aan aartsbisschop Heraclius van Montboissier toekende, verbrak de overeenkomst van Tassin en gaf de bisschop alle rechten op de stad Lyon terug. De twee partijen kwamen weer tegenover elkaar te staan en het jaar daarop vond in Yzeron een strijd plaats waarbij het leger van de aartsbisschop werd verslagen door dat van Guy II. Er werden onderhandelingen geopend maar zonder succes. In 1162 werd Lyon door de graaf van Forez veroverd, waardoor bisschop Heraclius gedwongen werd te vluchten.  Hij zocht zijn toevlucht bij de keizer, die zijn leenman graaf Gerard van Macon opdracht gaf de bisschop te helpen zijn stad te heroveren, wat in 1163 gebeurde. Tegelijkertijd wendde de graaf van Forez zich tot de koning van Frankrijk .

Onder leiding van paus Alexander III, die vertegenwoordigd werd door de aartsbisschop Pierre II de Tarentaise, werd in 1167 een verdrag opgesteld dat het gezamenlijk bestuur door beide partijen regelde. Het verdrag bleek onbruikbaar en in 1173 werd het al snel vervangen door een ander verdrag bekend onder de naam ‘Permutatio’. Dit zorgde ervoor dat de graaf al zijn aanspraken op Lyon liet varen, terwijl de aartsbisschop hem de macht gaf over veel land dat hij in de Forez en de aangrenzende gebieden bezat.

Bescheiden economische groei[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de 11e en 12e eeuw groeide de economie van de stad niet. Het grootste deel van de markthandel beperkte zich tot lokale producten, gekocht en verkocht door inwoners van Lyon. Grootschalige handel gebeurde nog niet in de stad, vooral vanwege het feit dat er geen brug over de Rhône lag en er geen grote markten gehouden werden. Producten van het omringende platteland werden doorgesluisd naar de stad, en waren voornamelijk bestemd voor de religieuze machthebbers.

Religieus leven: conservatisme[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het begin van het nieuwe millennium was de Kerk van Lyon ten prooi gevallen aan de problemen van haar tijd. De meeste kanunniken leefden niet meer in gemeenschap en stonden ver af van de idealen van de op handen zijnde Gregoriaanse hervorming. Verschillende pausen droegen de leden van de kapittels op hervormingen door te voeren in de geest van de regels van hun stichters;  paus Gregorius VII stuurde hen op 20 april 1079 hieover een officiële brief. Deze vermaningen hadden weinig effect in Lyon, waar men anders dan in de Languedoc de hervormingsbeweging niet volgde. Integendeel, de belangrijkste kapittels beten zich vast in organisatie en hun gewoontes en bleven zichzelf verrijken. Twee nieuwere en minder invloedrijke instellingen namen het gemeenschappelijke leven en het ideaal van de armoede wel in zich op. Dit  was op initiatief van de twee hervormingsgezinde prelaten die Lyon in deze periode kende. Het eerste, Notre-Dame de la Platière, werd door bisschop Jubinus opgelegd aan Presqu'île en bleef zeer bescheiden. Het kapittel van Saint-Irénée, hervormd door bisschop Hugo van Bourgondië, heeft in het religieuze leven van Lyon weinig gewicht in de schaal gelegd.

Die starheid van Lyon op religieus gebied werd weerspiegeld in de stagnatie van de intellectuele centra in de stad. De bibliotheken van de kerken en kathedralen waren sober; slechts één bisschop heeft in die twee eeuwen manuscripten aan de kathedraal nagelaten. In deze periode werd geen enkele universiteit opgericht. De geestelijken van Lyon brachten geen bekende literaire werken voort; en alleen de gedichten van Marguerite d'Oingt, de priores van het kartuizerklooster van Poleteins in Dombes, zijn uit deze periode bekend.

Dit conservatisme is wellicht een van de oorzaken van het ontstaan van de Waldenzenbeweging in de stad, en moet in ieder geval in deze context worden geïnterpreteerd. Ondanks de schaarste aan documenten over de geschiedenis van Pierre Vaudès (Petrus Waldo) en degenen die hem hebben gevolgd, is het veelzeggend dat een impuls voor een terugkeer naar de apostolische armoede destijds in Lyon is ontstaan. Omstreeks 1170-1173 ontdeed Vaudès zich van zijn fortuin door zijn vrouw en dochters te begiftigen en de rest aan de armen te geven. Vervolgens begon hij op straat te preken, bedelend om zijn brood. Discipelen sloten zich beetje bij beetje bij hem aan en leden van de geestelijkheid klaagden over hem. Oorspronkelijk werden deze "armen van Lyon" beschermd door aartsbisschop Guichard de Pontivy, die sympatiseerde met de Gregoriaanse hervorming. Vaudès en zijn volgelingen gingen in 1179 naar het Derde Lateraans Concilie, waar ze de goedkeuring van paus Alexander III kregen voor hun manier van leven. Bij hun terugkeer in Lyon hervatten ze hun prediking wat resulteerde in de vijandschap van vele kanunniken, vooral die van het kapittel van de kathedraal. Bij de dood van bisschop Guichard werd in in zijn plaats een man met meer afstand had tot de hervormingsgezinde idealen gekozen, Jean Bellesmains, die Vaudès en zijn volgelingen in 1183 prompt verbande. Na de oprichtingsfase zijn de "armen van Lyon" niet meer aanwezig in de stad.

Lange 13e eeuw van Lyon[bewerken | brontekst bewerken]

Voorzijde van de kathedraal van Lyon

In deze periode, die grofweg van 1200 tot 1320 loopt, zou Lyon zich als gevolg van interne en externe ontwikkelingen snel ontwikkelen, zowel op religieus als op institutioneel vlak. Zo kwam de stad na een fase van intellectuele immobiliteit op dreef. Toen Lyon onder de heerschappij van de koning van Frankrijk viel, kreeg het een gemeentelijk bestuur dat gelijkwaardig was aan dat van de omringende steden. Het jaar 1320 was duidelijk een keerpunt in de geschiedenis van de stad.

Topografische en demografische ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

In de 13e eeuw was er eindelijk sprake van dat de bevolking echt groeide. Dat is af te leiden uit verschillende indirecte aanwijzingen, omdat de groei aan de hand van geschreven bronnen niet in cijfers uit te drukken is. In de eerste plaats was de uitbreiding van de stedelijke bebouwing veel groter dan nodig zou zijn bij een normale natuurlijke inwonersgroei van de stad. Daarnaast steeg in deze eeuw het aantal ziekenhuizen aanzienlijk: van vijf naar twaalf. Een andere aanwijzing was de oprichting van een groot aantal nieuwe kloosterorden, vooral de bedelorden, die samengingen met de stadsontwikkeling, . Tot slot was de brug over de Rhône zeker een ontwikkelingsfactor voor de regio, ook al was de bouw ervan aan veel onzekerheden onderhevig,.

Deze bevolkingsgroei vond niet plaats in de oudste delen van de stad, op de rechteroever van de Saône, maar vooral op Presqu'île, waar een grote woonwijk was en waar verschillende ontwikkelingen plaatsvonden. De grond van het schiereiland behoorde grotendeels aan de Abdij van Ainay. Veel landbouwgrond werd bebouwd, waardoor ze een veel hoger inkomen opleverde. De linkeroever van de Rhône profiteerde nog niet van enige stedelijke ontwikkeling, op enkele geïsoleerde punten na. De grootste bouwplaats van de stad was die van de Saint-Jean-kathedraal. Het werk was begonnen in de 12e eeuw en werd voortgezet met de bouw van gewelfjukken, glazen luifels en de twee roosvensters van het transept.

De bouw van een brug over de Rhône was een andere grote stedenbouwkundige kwestie van Lyon in de 13e eeuw. Gestart aan het eind van de 12e eeuw werd de eerste houten brug beschadigd door de doortocht van de kruisvaarders in 1190. De brug werd gerepareerd, nog altijd van hout. Aan het eind van de 13e eeuw werd besloten om een tweede brug van steen te bouwen. Het werk werd gefinancierd met giften, legaten en offerandes aan de kapel die gebouwd was aan het uiteinde van de brug op de linkeroever.

Bescheiden economische groei[bewerken | brontekst bewerken]

Net als in eerdere periodes werd de economie van Lyon in de dertiende eeuw gedomineerd door handel op lokaal niveau. De toltarieven laten zien dat tussen 1277 en 1315 verre export voortdurend achterbleef. Dit blijkt uit de overeenkomst van 1193 tussen de aartsbisschop en de burgers, waarbij de burgerij ervoor streed om de belastingen op alledaagse consumptiegoederen te verlagen. De meeste producten die in Lyon werden verkocht of gekocht, waren bestemd voor consumptie in de stad en de directe omgeving. De economie was sterk afhankelijk van de waterwegen, die zoveel mogelijk werden gebruikt. Er kwamen belangrijke voorzieningen langs de rivier, er ontstonden echte gespecialiseerde havens en er woedde een hevige strijd tussen de verschillende geestelijken in Lyon over de controle van de belastingen die met deze activiteit verband hielden (het wrakgoedrecht). Het effect van het optreden van de clerus op de economische ontwikkeling is ook te zien in de ontwikkeling van de landbouwsystemen. In de eerste plaats boekte de wijnbouw in de loop van deze eeuw aanzienlijke vooruitgang op de oevers van de Rhône en de Saône, tussen Anse en Givors.  Op sommige plaatsen, zoals in Saint-Genis-Laval, bestreek dit 30% van het bebouwde areaal. Vervolgens specialiseerde men zich op de linkeroever van de Rhône in de veehouderij, met name in het Pays du Velin.

In de stad waren de belangrijkste ambachten die zich gedurende deze eeuw organiseerden dezelfde als in de grote steden van die tijd: ze hadden betrekking tot voedsel, textiel en leer. De grote handel deed bij tijd en wijle pogingen om zich in Lyon te vestigen, daarbij geholpen door de bouw van de brug over de Rhône, en door religieuze evenementen, zoals het verblijf van de paus of de organisatie van concilies, die geld en zeer gespecialiseerde ambachtslieden aantrokken. Maar de kansen die dit bood werden niet aangegrepen door de Lyonse kooplieden, die na afloop van de evenementen weer terugvielen op hun normale lokale werk. De transportroutes van de langeafstandshandel, die meestal verder naar het oosten liepen, werden slechts marginaal gewijzigd. De grote Lyonse kooplieden van die tijd waren Ponce de Chaponay, die zijn fortuin ver van zijn woonplaats had verdiend, en de familie De Fuers, die rijk was geworden in de bonthandel en geld leende aan koning Hendrik III van Engeland.

Machtsstructuur in Lyon in de 13e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

De instituties van de stad kwamen tijdens deze periode niet in beweging, in tegenstelling tot wat er in veel andere steden gebeurde. Er was een decennialange strijd tussen de kerkelijke en burgerlijke machten nodig voordat een handvest echte politieke macht aan de burgers gaf. Dit ging ten koste van de onafhankelijkheid van de stad, die onder controle van de koning van Frankrijk viel.

Continuïteit van de kerkelijke macht[bewerken | brontekst bewerken]

Het gebied waarover de Heren van Lyon, d.w.z. de gezamenlijk regerende aartsbisschop en de kanunnik-graaf van Saint-Jean, politieke invloed uitoefenden was beperkt. Ze hadden weinig bolwerken buiten het graafschap Lyon zelf. Maar daarbinnen waren ze echter almachtig, behalve in de omgeving van Tarare, waar de abdij van Savigny het grotendeels voor het zeggen had. Deze macht was evenzeer politiek als economisch. De heren van Lyon hadden de meeste kastelen in handen en ook de zetel van de hoge rechtspraak, en hadden een groot aantal plaatselijke adellijke families als hun vazal. Als gevolg van dit hofstelsel vloeiden grote hoeveelheden inkomsten naar Lyon: landrechten, belastingen op markten en beurzen, op ovens, molens, persen.

Deze eeuw was een periode van welvaart voor de kerkelijke heren van Lyon. Zij gebruikten de bezoeken van verschillende pausen aan de stad (Innocentius IV verbleef er, Clemens V werd er gekroond, Johannes XXII werd er verkozen) en de twee Concilies van Lyon (1245 en 1274) om bijzondere gunsten te krijgen. Ze gebruikten hun rijkdom en de problemen van de adel om hun bezittingen te vergroten. Ze verbeterden op methodische wijze het beheer van hun bezittingen, zowel vanuit fiscaal, militair als juridisch oogpunt. Daarvoor herzagen ze het systeem van inkomsten. Om de bevolking in de hand te houden, trokken ze regelmatig door hun rechtsgebieden en verbleven in hun kastelen om recht te spreken en de boekhouding te controleren.

Maar deze machtspositie werd vanuit de stad uitgedaagd door de burgerij die een plaats probeerde te vinden in het stadsbestuur. Om hun dominantie te behouden, sloten de kanunniken geleidelijk aan de toegang tot  de kapittels van Saint-Jean en Saint-Just. Coöptatie uit adellijke families werd de regel, en er werd een numerus clausus ingesteld. Deze beperkende maatregel trof het stedelijk patriciaat evenzeer als de kanunniken, en werd van buitenaf opgelegd, hetzij door pausen op doorreis, hetzij door aartsbisschoppen die van buiten de microkosmos van Lyon afkomstig waren. De Lyonse burgerij richtte haar aandacht vervolgens op de kerk van Saint-Nizier, die in 1306 een kapittel had gekregen van aartsbisschop Louis de Villars, maar deze kerk had niet het prestige en de macht van de oude instellingen.